Gepubliceerd: 19 september 2023
Indiener(s): Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD)
Onderwerpen: belasting financiën
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36418-2.html
ID: 36418-2

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van. Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is fiscale maatregelen te treffen die voortvloeien uit de koopkrachtbesluitvorming voor het jaar 2024 en dat het ook in het kader van het fiscale beleid voor het jaar 2024 en volgende jaren wenselijk is in een aantal belastingwetten en enige andere wetten wijzigingen aan te brengen;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2.10, eerste lid, komt de tarieftabel te luiden:

Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan

maar niet meer dan

bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare inkomen uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat

I

II

III

IV

€ 38.139

9,32%

€ 38.139

€ 75.624

€ 3.554

36,97%

€ 75.624

€ 17.412

49,50%

B

In artikel 2.10a, eerste lid, komt de tarieftabel te luiden:

Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan

maar niet meer dan

bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare inkomen uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat

I

II

III

IV

€ 40.077

9,32%

€ 40.077

€ 75.624

€ 3.735

36,97%

€ 75.624

€ 16.876

49,50%

C

In artikel 2.13 wordt «32%» vervangen door «34%».

D

In artikel 2.17, tweede lid, wordt «artikel 5.2, tweede lid» vervangen door «artikel 5.2, vijfde lid».

E

In artikel 3.15, zesde lid, wordt «€ 0,21» vervangen door «€ 0,23»

F

In artikel 3.17, eerste lid, onderdeel b, wordt «€ 0,21» vervangen door «€ 0,23».

G

In artikel 3.23, tweede lid, onderdeel a, wordt «en 3.54» vervangen door «, 3.54 en 3.54aa».

H

Artikel 3.30a, derde lid, komt te luiden:

  • 3. De bodemwaarde van een gebouw is: de WOZ-waarde van het gebouw.

I

In artikel 3.34a wordt «artikel 3.54» vervangen door «de artikelen 3.54 en 3.54aa».

J

In artikel 3.42, derde lid, wordt «45,5 percent» vervangen door «40 percent».

K

Aan artikel 3.53, eerste lid, wordt, onder vervanging van «; en» aan het slot van onderdeel a door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door «; en», een subonderdeel toegevoegd, luidende:

  • c. tot herinvestering in bedrijfsmiddelen volgens artikel 3.54aa (herinvesteringsreserve bij het staken van een gedeelte van een onderneming ten gevolge van overheidsingrijpen).

L

Na artikel 3.54 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.54aa Herinvesteringsreserve bij het staken van een gedeelte van een onderneming ten gevolge van overheidsingrijpen

  • 1. Een herinvesteringsreserve kan mede worden gevormd ter zake van de vervreemding van een bedrijfsmiddel in het kader van het staken van een gedeelte van een onderneming ten gevolge van overheidsingrijpen als bedoeld in artikel 3.54, twaalfde lid, zolang het voornemen bestaat dat het bedrag van die reserve in het jaar van die vervreemding of in een van de daaropvolgende drie jaren zal worden geherinvesteerd in een of meer bedrijfsmiddelen ten behoeve van een andere onderneming waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet.

  • 2. Indien bij het bepalen van de winst van een onderneming een herinvesteringsreserve als bedoeld in het eerste lid is gevormd, kan bij tijdige herinvestering het bedrag van die reserve in mindering worden gebracht op de aanschaffings- of voortbrengingskosten van bedrijfsmiddelen die door de belastingplichtige worden aangeschaft of voortgebracht ten behoeve van een andere onderneming waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet, mits voor het bepalen van de winst bij beide ondernemingen dezelfde bepalingen van toepassing zijn. In dat geval wordt de herinvesteringsreserve gelijktijdig en voor hetzelfde bedrag opgenomen in de winst van de onderneming waarin de herinvesteringsreserve is gevormd.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid is artikel 3.54 van overeenkomstige toepassing.

M

In artikel 3.79a wordt «14%» vervangen door «12,7%».

N

Aan artikel 4.13 worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 4. Tot de reguliere voordelen behoren niet onmiddellijke of middellijke uitdelingen van winst, als gevolg van giften aan algemeen nut beogende instellingen en steunstichtingen SBBI door een lichaam waarin de belastingplichtige een aanmerkelijk belang heeft.

  • 5. Onder giften worden verstaan bevoordelingen uit vrijgevigheid en al dan niet verplichte bijdragen, voor zover daardoor geen op geld waardeerbare aanspraken ontstaan. Onder giften worden niet verstaan:

    • a. giften die niet rechtstreeks worden gedaan door een lichaam waarin de belastingplichtige een aanmerkelijk belang heeft;

    • b. bevoordelingen of bijdragen in contant geld.

O

Artikel 5.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het derde lid worden, onder vervanging van «; en» aan het slot van onderdeel b door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, drie onderdelen toegevoegd, luidende:

  • d. een lidmaatschapsrecht in een vereniging van eigenaars als bedoeld in artikel 125, tweede lid, van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek;

  • e. een vorderingsrecht voortvloeiende uit de bijzondere rekening van de notaris, bedoeld in artikel 25 van de Wet op het notarisambt;

  • f. een vorderingsrecht voortvloeiende uit de bijzondere rekening van de gerechtsdeurwaarder, bedoeld in artikel 19 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

2. Aan het vijfde lid wordt een zin toegevoegd, luidende: Bij de berekening van het effectieve rendementspercentage wordt hierbij uitgegaan van de gezamenlijke rendementsgrondslag en wordt bij de berekening van het rendement uitgegaan van de waarde van de banktegoeden, de waarde van de overige bezittingen en de waarde van de schulden van de belastingplichtige en zijn partner tezamen.

P

Na artikel 5.4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5.4a Defiscaliseren bepaalde onderlinge vorderingen en schulden

  • 1. Tot de bezittingen behoren niet vorderingen op de partner van de belastingplichtige die corresponderen met een schuld als bedoeld in artikel 5.3, derde lid, van de partner aan de belastingplichtige.

  • 2. Tot de bezittingen behoren niet vorderingen van een minderjarig kind op een ouder aan wie de rendementsgrondslag, bedoeld in artikel 2.15, tweede lid, wordt toegerekend, die corresponderen met een schuld als bedoeld in artikel 5.3, derde lid, van die ouder aan dat minderjarige kind.

  • 3. Tot de schulden behoren niet schulden die corresponderen met de vorderingen, bedoeld in het eerste en tweede lid.

Q

In artikel 6.17, zesde lid, onderdeel a, wordt «€ 0,21» vervangen door «€ 0,23».

R

In artikel 6.36, tweede lid, wordt «€ 0,21» vervangen door «€ 0,23».

S

Het in artikel 8.11, tweede lid, eerste zin, onderdeel b, als tweede vermelde bedrag wordt verhoogd met € 115.

T

In artikel 8.14a, eerste lid, wordt de tweede zin vervangen door twee zinnen, luidende:

Indien een kind dat niet op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de basisregistratie personen, gedurende het kalenderjaar in de huishoudens van diens beide ouders verblijft (co-ouderschap), wordt het kind voor de toepassing van onderdeel b geacht ten minste zes maanden op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige te staan ingeschreven in de basisregistratie personen als het kind gedurende ten minste 156 dagen van het kalenderjaar in elk van beide huishoudens verblijft en het kind op hetzelfde woonadres als diens andere ouder staat ingeschreven in de basisregistratie personen. In het jaar van aanvang of beëindiging van co-ouderschap wordt het aantal dagen, genoemd in de tweede zin, naar tijdsgelang herrekend indien ten minste zes maanden sprake is van co-ouderschap.

U

In artikel 9.5, vijfde lid, wordt «de betalingskorting, bedoeld in artikel 27a van de Invorderingswet 1990, alsmede» vervangen door «en».

V

In artikel 10b.1, eerste lid, wordt «1 januari 2024» vervangen door «1 januari 2029».

ARTIKEL II

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2025 als volgt gewijzigd:

A

In de in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel en de in artikel 2.10a, eerste lid, opgenomen tabel worden de in de laatste kolom van die tabellen als eerste en tweede vermelde percentages verhoogd met 0,08%-punt.

B

Artikel 8.14a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel b wordt «op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de basisregistratie personen, en» vervangen door «tot hetzelfde huishouden als de belastingplichtige behoort; en».

b. De tweede zin wordt vervangen door een zin, luidende:

Indien een kind gedurende het kalenderjaar in de huishoudens van diens beide ouders verblijft (co-ouderschap), wordt het kind voor de toepassing van onderdeel b geacht ten minste zes maanden tot de huishoudens van diens beide ouders te behoren indien hij ten minste 156 dagen van het kalenderjaar in elk van beide huishoudens verblijft.

2. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5. Voor de toepassing van dit artikel wordt met een partner gelijkgesteld:

    • a. degene die uitsluitend vanwege de toepassing van artikel 1.2, vierde lid, onderdeel b, niet als partner wordt aangemerkt;

    • b. degene die ten minste zes maanden op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige verblijft en uitsluitend door het ontbreken van een inschrijving op dit woonadres in de basisregistratie personen niet als partner in de zin van artikel 1.2 wordt aangemerkt.

ARTIKEL III

In de Wet inkomstenbelasting 2001 worden met ingang van 1 januari 2026 in de in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel en de in artikel 2.10a, eerste lid, opgenomen tabel de in de laatste kolom van die tabellen als eerste en tweede vermelde percentages verlaagd met 0,01%-punt.

ARTIKEL IV

In de Wet inkomstenbelasting 2001 worden met ingang van 1 januari 2027 in de in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel en de in artikel 2.10a, eerste lid, opgenomen tabel de in de laatste kolom van die tabellen als eerste en tweede vermelde percentages verhoogd met 0,02%-punt.

ARTIKEL V

In de Wet inkomstenbelasting 2001 worden met ingang van 1 januari 2028 in de in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel en de in artikel 2.10a, eerste lid, opgenomen tabel de in de laatste kolom van die tabellen als eerste en tweede vermelde percentages verlaagd met 0,10%-punt.

ARTIKEL VI

In de Wet inkomstenbelasting 2001 worden met ingang van 1 januari 2029 in de in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel en de in artikel 2.10a, eerste lid, opgenomen tabel de in de laatste kolom van die tabellen als eerste en tweede vermelde percentages verlaagd met 0,01%-punt.

ARTIKEL VII

De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 13, derde lid, vervalt onderdeel b, onder verlettering van onderdeel c tot b.

B

In artikel 20a, eerste lid, komt de tarieftabel te luiden:

Bij een belastbaar loon van meer dan

maar niet meer dan

bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare loon dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat

I

II

III

IV

€ 38.139

9,32%

€ 38.139

€ 75.624

€ 3.554

36,97%

€ 75.624

€ 17.412

49,50%

C

In artikel 20b, eerste lid, komt de tarieftabel te luiden:

Bij een belastbaar loon van meer dan

maar niet meer dan

bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare loon dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat

I

II

III

IV

€ 40.077

9,32%

€ 40.077

€ 75.624

€ 3.735

36,97%

€ 75.624

€ 16.876

49,50%

D

Het in artikel 22a, tweede lid, onderdeel b, als tweede vermelde bedrag wordt verhoogd met € 115.

E

Aan artikel 31a, tweede lid, onderdeel a, onder 2°, wordt toegevoegd «met dien verstande dat, indien het vervoer plaatsvindt per Nederlands openbaar vervoer met gebruikmaking van een recht op vrij reizen (OV-abonnement) of een recht op vermindering van de prijs van vervoerbewijzen (voordeelurenkaart): ten minste tot de aanschafkosten van het OV-abonnement, onderscheidenlijk van de voordeelurenkaart».

F

In artikel 13a, vierde lid, onderdeel e, wordt «€ 0,21» telkens vervangen door «€ 0,23».

G

Artikel 31a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel a, onder 2° en 3°, wordt «€ 0,21» vervangen door «€ 0,23».

2. In het zesde lid wordt «€ 0,21» telkens vervangen door «€ 0,23».

ARTIKEL VIII

In de Wet op de loonbelasting 1964 worden met ingang van 1 januari 2025 in de in artikel 20a, eerste lid, opgenomen tabel en in de in artikel 20b, eerste lid, opgenomen tabel de in de laatste kolom van die tabellen als eerste en tweede vermelde percentages verhoogd met 0,08%-punt.

ARTIKEL IX

In de Wet op de loonbelasting 1964 worden met ingang van 1 januari 2026 in de in artikel 20a, eerste lid, opgenomen tabel en in de in artikel 20b, eerste lid, opgenomen tabel de in de laatste kolom van die tabellen als eerste en tweede vermelde percentages verlaagd met 0,01%-punt.

ARTIKEL X

In de Wet op de loonbelasting 1964 worden met ingang van 1 januari 2027 in de in artikel 20a, eerste lid, opgenomen tabel en in de in artikel 20b, eerste lid, opgenomen tabel de in de laatste kolom van die tabellen als eerste en tweede vermelde percentages verhoogd met 0,02%-punt.

ARTIKEL XI

In de Wet op de loonbelasting 1964 worden met ingang van 1 januari 2028 in de in artikel 20a, eerste lid, opgenomen tabel en in de in artikel 20b, eerste lid, opgenomen tabel de in de laatste kolom van die tabellen als eerste en tweede vermelde percentages verlaagd met 0,10%-punt.

ARTIKEL XII

In de Wet op de loonbelasting 1964 worden met ingang van 1 januari 2029 in de in artikel 20a, eerste lid, opgenomen tabel en in de in artikel 20b, eerste lid, opgenomen tabel de in de laatste kolom van die tabellen als eerste en tweede vermelde percentages verlaagd met 0,01%-punt.

ARTIKEL XIII

De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 7, derde lid, vervalt «verminderd met de aftrekbare giften».

B

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «3.54» vervangen door «3.52, 3.53, eerste lid, onderdelen a en b, en tweede lid, 3.54».

2. In het zesde lid vervalt de eerste zin en wordt «dat artikel» vervangen door «artikel 3.30a van de Wet inkomstenbelasting 2001».

C

Afdeling 2.11 vervalt.

D

Artikel 15bd wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

h. groepslichamen:

alle lichamen waarmee de belastingplichtige is verbonden in een groep in de zin van artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Voor de toepassing van deze afdeling worden onder renten ter zake van geldleningen niet begrepen:

    • a. renten ter zake van geldleningen voor zover die deel uitmaken van winst uit een andere staat als bedoeld in artikel 15e, eerste lid, waarop de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten van toepassing is;

    • b. renten ter zake van geldleningen die zijn verkregen van groepslichamen voor zover de belastingplichtige aannemelijk maakt dat deze geldleningen niet direct verband houden met geldleningen die zijn verkregen van niet-groepslichamen.

E

In artikel 15be, eerste lid, wordt «9» telkens vervangen door «10,6» en wordt in de vierde zin «de» vervangen door «De».

F

In artikel 15bf, eerste lid, wordt «9» telkens vervangen door «10,6».

G

In artikel 20a, eerste lid, tweede zin, vervalt telkens «na giftenaftrek».

ARTIKEL XIV

De Wet op de dividendbelasting 1965 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3 wordt, onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid, een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, behoren niet tot de opbrengst onmiddellijke of middellijke uitdelingen van winst, als gevolg van giften als bedoeld in artikel 4.13, vijfde lid, eerste zin, van de Wet inkomstenbelasting 2001 aan algemeen nut beogende instellingen en steunstichtingen SBBI door een vennootschap waarin de opbrengstgerechtigde een aanmerkelijk belang heeft als bedoeld in hoofdstuk 4 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Artikel 4.13, vijfde lid, tweede zin, van de Wet inkomstenbelasting 2001 is van overeenkomstige toepassing.

B

In artikel 4d, eerste lid, wordt «artikel 3, vierde lid» vervangen door «artikel 3, vijfde lid».

ARTIKEL XV

De Wet op belastingen van rechtsverkeer wordt met ingang van 1 januari 2025 als volgt gewijzigd:

A

In artikel 13, vierde lid, wordt «tweede lid» vervangen door «tweede of zevende lid».

B

Aan artikel 14 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 7. In afwijking van het eerste lid bedraagt de belasting 4 percent indien de vrijstelling, bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel a, en zesde lid, buiten toepassing blijft op grond van artikel 15, elfde lid.

C

Aan artikel 15 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 11. De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en zesde lid, blijft buiten toepassing op de verkrijging van aandelen in een rechtspersoon als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a:

    • a. indien als gevolg van het niet toepassen van die vrijstelling indirect wordt geheven over de waarde van een of meer onroerende zaken in de zin van de omzetbelasting of rechten waaraan deze zijn onderworpen; en

    • b. voor zover die onroerende zaken of rechten waaraan deze zijn onderworpen gedurende ten minste twee jaren na verkrijging daarvan worden gebruikt voor activiteiten waarvoor minder dan nagenoeg volledig recht op aftrek van belasting op de voet van artikel 15 van de Wet op de omzetbelasting 1968 bestaat.

ARTIKEL XVI

In de Wet op de omzetbelasting 1968 vervalt met ingang van 1 januari 2025 tabel I, onderdeel a, posten 2, 3, 4, 40, 41, 43, 44, 45 en 46.

ARTIKEL XVII

In de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 worden met ingang van 1 januari 2025 de bedragen, genoemd in de derde kolom van de in artikel 9, eerste lid, opgenomen tabel en de derde kolom van de in artikel 9, tweede lid, opgenomen tabel, verhoogd met € 200.

ARTIKEL XVIII

De Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 wordt met ingang van 1 januari 2026 als volgt gewijzigd:

A

In artikel 15, eerste lid, vervalt onderdeel i, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel h door een punt.

B

Artikel 23 komt te luiden:

Artikel 23

Artikel 15, eerste lid, onderdeel i, zoals dat luidde op 31 december 2025, blijft van toepassing op een motorrijtuig waarvan de datum eerste toelating uiterlijk op 31 december 2025 is gelegen.

ARTIKEL XIX

De Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 17, tweede lid, wordt «Bij een verandering aan het motorrijtuig» vervangen door «Indien een gegeven van het motorrijtuig of de houder van het motorrijtuig afwijkt van de gegevens zoals deze zijn opgenomen in de aangifte, dan wel aanvullende aangifte,».

B

In artikel 33, eerste lid, wordt na «voor een motorrijtuig» ingevoegd «ten onrechte» en vervalt «in verband met een verandering aan het motorrijtuig waardoor de belasting hoger wordt». Voorts vervalt «ter zake van die verandering».

C

Artikel 34, tweede lid, tweede zin, vervalt.

D

Aan artikel 69, tweede lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: Indien niet aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan, uitsluitend doordat het bij het handelaarskenteken behorende kentekenbewijs (handelaarskentekenbewijs) niet in het motorrijtuig aanwezig is, wordt de na te heffen belasting berekend over een tijdsduur van drie maanden, waarbij als laatste dag geldt de dag waarvan wordt geconstateerd dat op die dag het handelaarskentekenbewijs niet aanwezig was.

E

Artikel 72, eerste lid, onderdeel m, komt te luiden:

  • m. waarmee tijdens een voor het motorrijtuig geldende schorsing gebruik van de weg wordt gemaakt op de dag waarop dat motorrijtuig aan een ingevolge hoofdstuk V van de Wegenverkeerswet 1994 te verrichten keuring wordt onderworpen; of.

ARTIKEL XX

De Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 wordt met ingang van 1 januari 2026 als volgt gewijzigd:

A

Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde tot en met zesde lid tot derde tot en met vijfde lid.

2. In het vierde lid (nieuw) wordt «vierde lid» vervangen door «derde lid».

3. In het vijfde lid (nieuw) wordt «vijfde lid» vervangen door «vierde lid».

B

Artikel 23a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «een kwart van de ingevolge dat artikel verschuldigde belasting» vervangen door «de helft van de ingevolge dat artikel verschuldigde belasting».

2. Het tweede lid vervalt alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.

C

Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «artikel 23, eerste tot en met derde lid» vervangen door «artikel 23, eerste en tweede lid».

2. In het tweede lid wordt «artikel 23, vierde lid» vervangen door «artikel 23, derde lid».

D

In de artikelen 24a, eerste lid, en 24b, eerste lid, wordt «artikel 23, eerste tot en met derde lid» vervangen door «artikel 23, eerste en tweede lid».

E

Artikel 30, eerste lid, onderdeel f, vervalt.

ARTIKEL XXI

In de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 wordt met ingang van 1 januari 2028 in artikel 72, eerste lid, onderdeel b, «ten minste 40 jaar geleden» vervangen door «vóór 1 januari 1988».

ARTIKEL XXII

De Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 wordt met ingang van 1 januari 2030 als volgt gewijzigd:

A

In artikel 25c vervallen het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.

B

In artikel 81a wordt «25c, eerste lid» vervangen door «25c».

ARTIKEL XXIII

De Wet belastingen op milieugrondslag wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 47, eerste lid, worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel z door een puntkomma, drie onderdelen toegevoegd, luidende:

aa. begunstigde:

een onderneming als bedoeld in artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie die staatssteun ontvangt als gevolg van een steunmaatregel;

ab. kmo:

een kleine, middelgrote onderneming of micro-onderneming als bedoeld in bijlage I van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187);

ac. EAN-code:

de EAN-code, bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van de Regeling afnemers en monitoring Elektriciteitswet 1998 en Gaswet.

B

Artikel 59 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel a, wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste aandachtsstreepje wordt «1 200 kubieke meter» vervangen door «1 000 kubieke meter» en wordt «€ 0,52049» vervangen door «€ 0,53049».

b. In het tweede aandachtsstreepje wordt «1 200 kubieke meter» vervangen door «1 000 kubieke meter» en wordt «€ 0,52049» vervangen door «€ 0,53049».

2. Het eerste lid, onderdeel c, wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste aandachtsstreepje wordt «€ 0,10299» vervangen door «€ 0,09900».

b. In het tweede aandachtsstreepje wordt «€ 0,10299» vervangen door «€ 0,09900».

3. In het derde lid wordt «€ 0,52049» vervangen door «het tarief, genoemd in het eerste lid, onderdeel a, tweede aandachtsstreepje,» en wordt «een installatie voor stadsverwarming waarbij grotendeels gebruik wordt gemaakt van restwarmte, aardwarmte of warmte opgewekt met vaste of vloeibare biomassa» vervangen door «een installatie voor stadsverwarming waarbij grotendeels gebruik wordt gemaakt van restwarmte, aardwarmte of van warmte opgewekt met vaste, vloeibare of gasvormige biomassa, aquathermie, een lucht-water-warmtepomp of een elektrische boiler».

C

Artikel 60 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt «het tarief» vervangen door «de tarieven».

2. In het vijfde lid wordt «dit artikel» vervangen door «het eerste tot en met vierde lid».

3. Er worden vier leden toegevoegd, luidende:

  • 6. Indien een begunstigde staatssteun ontvangt als gevolg van de toepassing van dit artikel verstrekt de belastingplichtige:

    • a. aan Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit jaarlijks vóór een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen datum en op een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen wijze ten aanzien van die begunstigde de volgende gegevens en inlichtingen die worden gebruikt in verband met de verplichtingen die voortvloeien uit paragraaf 3.2.1.4, punt 58, onder (b), van de Richtsnoeren 2022/C 80/01 staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2022 met betrekking tot transparantievereisten:

      • 1°. de naam en het adres van de begunstigde en de provincie waarin deze is gevestigd;

      • 2°. het nummer, bedoeld in artikel 9, onderdeel a, van de Handelsregisterwet 2007;

      • 3°. de datum waarop de steun voor het eerst is verleend;

      • 4°. per EAN-code het bedrag van de staatssteun in het betreffende kalenderjaar;

    • b. aan Onze Minister op diens verzoek gegevens en inlichtingen die noodzakelijk zijn in het kader van artikel 108, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

  • 7. Een begunstigde die staatssteun ontvangt als gevolg van de toepassing van dit artikel verstrekt:

    • a. aan Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op diens verzoek gegevens en inlichtingen waaruit blijkt of de begunstigde een kmo is, indien op basis van gegevens en inlichtingen als bedoeld in het zesde lid, onderdeel a, blijkt dat de begunstigde in een kalenderjaar meer staatssteun heeft ontvangen als gevolg van de toepassing van dit artikel dan het drempelbedrag, bedoeld in paragraaf 3.2.1.4, punt 58, onder (b), van de Richtsnoeren 2022/C 80/01 staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2022, en Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de op grond van dit onderdeel te verstrekken gegevens en inlichtingen nodig heeft om te bepalen of de begunstigde een kmo is;

    • b. aan Onze Minister op diens verzoek gegevens en inlichtingen die noodzakelijk zijn in het kader van artikel 108, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie voor zover de belastingplichtige niet over de noodzakelijke gegevens en inlichtingen beschikt.

  • 8. Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit kan een last onder dwangsom opleggen ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens het zesde lid, onderdeel a, of zevende lid, onderdeel a.

  • 9. Ten behoeve van het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens het zesde lid, onderdeel a, verstrekt de inspecteur indien hij hierover beschikt aan Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit:

    • a. de naam van de belastingplichtige die het eerste lid toepast;

    • b. het nummer, bedoeld in artikel 9, onderdeel a, van de Handelsregisterwet 2007, het adres, telefoonnummer en e-mailadres van die belastingplichtige.

D

Artikel 60a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid wordt «dit artikel» vervangen door «het eerste tot en met derde lid van dit artikel».

2. Er worden vier leden toegevoegd, luidende:

  • 5. Indien een begunstigde staatssteun ontvangt als gevolg van de toepassing van dit artikel verstrekt de belastingplichtige:

    • a. aan Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat jaarlijks vóór een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen datum en op een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen wijze ten aanzien van die begunstigde de volgende gegevens en inlichtingen die worden gebruikt in verband met de verplichtingen die voortvloeien uit de Algemene Groepsvrijstellingsverordening met betrekking tot transparantievereisten:

      • 1°. de naam en het adres van de begunstigde en de provincie waarin deze is gevestigd;

      • 2°. het nummer, bedoeld in artikel 9, onderdeel a, van de Handelsregisterwet 2007;

      • 3°. de datum waarop de steun voor het eerst is verleend;

      • 4°. per EAN-code het bedrag van de staatssteun in het betreffende kalenderjaar;

    • b. aan Onze Minister op diens verzoek gegevens en inlichtingen die noodzakelijk zijn in het kader van artikel 108, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

  • 6. Een begunstigde die staatssteun ontvangt als gevolg van de toepassing van dit artikel verstrekt:

    • a. aan Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat op diens verzoek gegevens en inlichtingen waaruit blijkt of de begunstigde een kmo is, indien op basis van gegevens en inlichtingen als bedoeld in het vijfde lid, onderdeel a, blijkt dat de begunstigde in een kalenderjaar meer staatssteun heeft ontvangen als gevolg van de toepassing van dit artikel dan het drempelbedrag, bedoeld in Bijlage I van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening, en Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat de op grond van dit onderdeel te verstrekken gegevens en inlichtingen nodig heeft om te bepalen of de begunstigde een kmo is;

    • b. aan Onze Minister op diens verzoek gegevens en inlichtingen die noodzakelijk zijn in het kader van artikel 108, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie voor zover de belastingplichtige niet over de gegevens en inlichtingen beschikt.

  • 7. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat kan een last onder dwangsom opleggen ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens het vijfde lid, onderdeel a, of zesde lid, onderdeel a.

  • 8. Ten behoeve van het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens het vijfde lid, onderdeel a, verstrekt de inspecteur indien beschikbaar aan Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat:

    • a. de naam van de belastingplichtige die het eerste lid toepast;

    • b. het nummer, bedoeld in artikel 9, onderdeel a, van de Handelsregisterwet 2007, het adres, telefoonnummer en e-mailadres van die belastingplichtige.

E

Artikel 60b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid wordt «dit artikel» vervangen door «het eerste tot en met derde lid».

2. Er worden vier leden toegevoegd, luidende:

  • 5. Indien een begunstigde staatssteun ontvangt als gevolg van de toepassing van dit artikel verstrekt de belastingplichtige:

    • a. aan Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat jaarlijks vóór een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen datum en op een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen wijze ten aanzien van die begunstigde de volgende gegevens en inlichtingen die worden gebruikt in verband met de verplichtingen die voortvloeien uit de Algemene Groepsvrijstellingsverordening met betrekking tot transparantievereisten:

      • 1°. de naam en het adres van de begunstigde en de provincie waarin deze is gevestigd;

      • 2°. het nummer, bedoeld in artikel 9, onderdeel a, van de Handelsregisterwet 2007;

      • 3°. de datum waarop de steun voor het eerst is verleend;

      • 4°. per EAN-code het bedrag van de staatssteun in het betreffende kalenderjaar;

    • b. aan Onze Minister op diens verzoek gegevens en inlichtingen die noodzakelijk zijn in het kader van artikel 108, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

  • 6. Een begunstigde die staatssteun ontvangt als gevolg van de toepassing van dit artikel verstrekt:

    • a. aan Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat op diens verzoek gegevens en inlichtingen waaruit blijkt of de begunstigde een kmo is, indien op basis van gegevens en inlichtingen als bedoeld in het vijfde lid, onderdeel a, blijkt dat de begunstigde in een kalenderjaar meer staatssteun heeft ontvangen als gevolg van de toepassing van dit artikel dan het drempelbedrag, bedoeld in artikel Bijlage I van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening, en Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat de op grond van dit onderdeel te verstrekken gegevens en inlichtingen nodig heeft om te bepalen of de begunstigde een kmo is;

    • b. aan Onze Minister op diens verzoek gegevens en inlichtingen die noodzakelijk zijn in het kader van artikel 108, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie voor zover de belastingplichtige niet over de gegevens en inlichtingen beschikt.

  • 7. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat kan een last onder dwangsom opleggen ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens het vijfde lid, onderdeel a, of zesde lid, onderdeel a.

  • 8. Ten behoeve van het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens het vijfde lid, onderdeel a, verstrekt de inspecteur indien beschikbaar aan Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat:

    • a. de naam van de belastingplichtige die het eerste lid toepast;

    • b. het nummer bedoeld in artikel 9, onderdeel a, van de Handelsregisterwet 2007, het adres, telefoonnummer en e-mailadres van die belastingplichtige.

F

Artikel 67, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Op verzoek wordt teruggaaf van de belasting verleend voor aardgas dat is belast naar het tarief, bedoeld in artikel 59, derde lid, voor zover het verbruik van warmte in een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met e, van de Wet waardering onroerende zaken die door een installatie voor blokverwarming wordt verwarmd, hoger is dan 5 372 000 megajoule per verbruiksperiode van twaalf maanden.

ARTIKEL XXIV

De Wet belastingen op milieugrondslag wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 59, derde lid, komt te luiden:

  • 3. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, bedraagt het tarief voor aardgas voor het verbruik dat hoger is dan 170 000 kubieke meter het tarief, genoemd in dat onderdeel, tweede aandachtsstreepje, per kubieke meter indien het aardgas wordt geleverd aan een verbruiker die dat aardgas gebruikt voor een installatie voor blokverwarming niet zijnde een installatie voor stadsverwarming waarbij grotendeels gebruik wordt gemaakt van restwarmte, aardwarmte of van warmte opgewekt met vaste, vloeibare of gasvormige biomassa, aquathermie, een lucht-water-warmtepomp of een elektrische boiler.

B

Artikel 67 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Op verzoek van de verbruiker die aardgas gebruikt voor een installatie voor blokverwarming niet zijnde een installatie voor stadsverwarming waarbij grotendeels gebruik wordt gemaakt van restwarmte, aardwarmte of van warmte opgewekt met vaste, vloeibare of gasvormige biomassa, aquathermie, een lucht-water-warmtepomp of een elektrische boiler wordt teruggaaf van de belasting verleend voor aardgas dat is belast naar het tarief, bedoeld in artikel 59, derde lid, voor het verbruik hoger dan 170 000 kubieke meter van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met e, van de Wet waardering onroerende zaken voor zover het verbruik van warmte in die onroerende zaak hoger is dan 5 372 000 megajoule per verbruiksperiode van twaalf maanden.

2. In het tweede lid, eerste zin, wordt «De teruggaaf» vervangen door «De teruggaaf, bedoeld in het eerste lid,» en wordt «de gebruiker van de onroerende zaak» vervangen door «de verbruiker, bedoeld in dat lid». Voorts wordt in de tweede zin «die gebruiker» vervangen door «de desbetreffende onroerende zaak» en wordt na «correspondeert met de» ingevoegd «in deze onroerende zaak».

3. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vijfde en zesde lid, worden twee leden ingevoegd, luidende:

  • 3. Op verzoek van de verbruiker die aardgas gebruikt voor een installatie voor blokverwarming niet zijnde een installatie voor stadsverwarming waarbij grotendeels gebruik wordt gemaakt van restwarmte, aardwarmte of van warmte opgewekt met vaste, vloeibare of gasvormige biomassa, aquathermie, een lucht-water-warmtepomp of een elektrische boiler wordt teruggaaf van de belasting verleend, zulks voor het verbruik tot 1 000 kubieke meter per kalenderjaar per onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met e, van de Wet waardering onroerende zaken per kalenderjaar. De teruggaaf wordt na afloop van een kalenderjaar verleend.

  • 4. De teruggaaf, bedoeld in het derde lid, wordt verleend aan de verbruiker, bedoeld in dat lid. De teruggaaf wordt als volgt berekend. Het verschil tussen het tarief, bedoeld in artikel 59, eerste lid, onderdeel a, tweede aandachtsstreepje, en het tarief, bedoeld in artikel 59, eerste lid, onderdeel a, eerste aandachtstreepje, wordt vermenigvuldigd met 1 000. Vervolgens wordt dat bedrag vermeerderd met de op basis van het percentage, genoemd in artikel 9, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968, over dat bedrag berekende omzetbelasting over dat bedrag. Tot slot wordt het bedrag dat daaruit volgt vermenigvuldigd met het aantal onroerende zaken als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met e, van de Wet waardering onroerende zaken binnen de installatie voor blokverwarming, nadat het aantal onroerende zaken eerst is verminderd met één.

4. In het vijfde lid (nieuw) wordt «de teruggaaf» vervangen door «de teruggaven» en wordt «het eerste lid» vervangen door «het eerste en derde lid». Voorts wordt «wordt verleend» vervangen door «worden verleend».

ARTIKEL XXV

De Wet op de accijns wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «€ 7,49» vervangen door «€ 8,70».

2. In het tweede lid wordt «€ 6,93» vervangen door «€ 8,05».

B

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt «€ 44,24» vervangen door «€ 51,41».

2. In onderdeel b wordt «€ 88,30» vervangen door «€ 102,60».

C

Artikel 11d wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt «€ 105,98» vervangen door «€ 123,15».

2. In onderdeel b wordt «€ 149,30» vervangen door «€ 173,49».

D

In artikel 13 wordt «€ 16,86» vervangen door «€ 19,59».

E

In artikel 27, tweede lid, onderdeel c, wordt «€ 41,31» vervangen door «€ 595,57».

ARTIKEL XXVI

In de Wet op de accijns wordt met ingang van 1 april 2024 artikel 35, eerste lid, als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b wordt «€ 317,78» vervangen door «€ 346,62» en wordt «€ 343,92» vervangen door «€ 373,92».

2. In onderdeel c wordt «€ 266,98» vervangen door «€ 338,98».

ARTIKEL XXVII

In de Wet aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit wordt in artikel V «1 januari 2024» vervangen door «1 januari 2029».

ARTIKEL XXVIII

De Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 4, tweede lid, tweede zin, wordt vervangen door drie zinnen, luidende: Voor de toepassing van de eerste zin behoort een kind tegelijkertijd tot het huishouden van diens beide ouders indien hij binnen het kalenderjaar in nagenoeg gelijke mate in elk van beide huishoudens verblijft. Aan deze voorwaarde wordt in ieder geval voldaan wanneer het kind 156 dagen van het kalenderjaar in elk van beide huishoudens verblijft. Indien het kind niet gedurende het gehele kalenderjaar, maar wel gedurende ten minste een maand, in elk van beide huishoudens verblijft, wordt het aantal dagen, genoemd in de derde zin, naar tijdsgelang herrekend.

B

Artikel 27, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Het percentage van de rente bedraagt een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen percentage, dat voor de in rekening te brengen en voor de te vergoeden rente verschillend kan worden vastgesteld.

ARTIKEL XXIX

De Invorderingswet 1990 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 6, eerste lid, vervalt «de betalingskorting,».

B

In artikel 7, eerste lid, vervalt onderdeel b, onder verlettering van de onderdelen c en d tot b en c.

C

Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde tot en met negende lid tot derde tot en met achtste lid.

2. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 4. In afwijking in zoverre van het derde lid is ook na de instemming, bedoeld in dat lid, verrekening mogelijk van belastingaanslagen die een uit te betalen bedrag behelzen met belastingaanslagen die op dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak betrekking hebben.

3. In het vijfde lid (nieuw) wordt «vierde» vervangen door «derde».

D

Het opschrift van hoofdstuk V komt te luiden:

HOOFDSTUK V. INVORDERINGSRENTE.

E

Artikel 27a vervalt.

F

In artikel 30, eerste lid, vervalt in de eerste zin «van de betalingskorting en» en vervalt de tweede zin.

G

In artikel 31 vervallen in de eerste zin «betalingskorting en» en «niet terugnemen van betalingskorting onderscheidenlijk». Voorts vervalt in de tweede zin «betalingskorting en».

H

Aan hoofdstuk IX wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 70

Onze Minister is bevoegd voor bepaalde gevallen of groepen van gevallen tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard, indien deze zich bij de toepassing van deze wet mochten voordoen.

I

In artikel 70b, tweede lid, wordt «zevende lid» vervangen door «zesde lid».

ARTIKEL XXX

In de Wet luchtvaart vervalt in artikel 8a.40, onderdelen c en d, «en derde».

ARTIKEL XXXI

In de Mijnbouwwet wordt in artikel 68, eerste lid, «3.53, eerste lid, onderdelen a en b, en tweede lid» vervangen door «3.53» en wordt na «3.54,» ingevoegd «3.54aa,».

ARTIKEL XXXII

Het Belastingplan 2023 wordt als volgt gewijzigd:

A

De artikelen II, onderdeel A, III, onderdeel B, VI, X, onderdeel B, XI, onderdeel A, XII en LIII vervallen.

B

Artikel II, onderdeel C, en artikel III, onderdeel C, vervallen.

C

In artikel II vervallen de onderdelen D, E, H en I.

D

In artikel III, onderdeel I, wordt «op 31 december 2024» telkens vervangen door «onmiddellijk na de inwerkingtreding van artikel II van het Belastingplan 2024».

E

In artikel X vervallen onderdeel A en onderdeel C, onder 1 en 2.

F

In artikel XXVIII komt onderdeel Ba te luiden:

Ba

Artikel 60a, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste aandachtsstreepje wordt «€ 0,05549» vervangen door «€ 0,03721».

2. In het tweede aandachtsstreepje wordt «€ 0,05549» vervangen door «€ 0,03721».

3. In het derde aandachtsstreepje wordt «€ 0,01478» vervangen door «€ 0,01125».

4. In het vierde aandachtsstreepje wordt »€ 0,00061» vervangen door «€ 0,00116».

ARTIKEL XXXIII

Artikel 9.5, vijfde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de artikelen 6, eerste lid, 7, eerste lid, 24, derde, vijfde en zesde lid, 27a, tweede en derde lid, en 31 en 70b van de Invorderingswet 1990 en de daarop berustende bepalingen zoals die luidden op 31 december 2023 blijven van toepassing op voorlopige aanslagen inkomstenbelasting die betrekking hebben op belastingschulden over een tijdvak dat vóór 1 januari 2024 is aangevangen.

ARTIKEL XXXIV

Na toepassing van de artikelen II, onderdeel A, III, IV, V en VI of de artikelen VIII, IX, X, XI en XII worden de bedragen in kolom III van de tabellen in de artikelen 2.10, eerste lid, en 2.10a, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, onderscheidenlijk in de artikelen 20a, eerste lid, en 20b, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, bij ministeriële regeling gewijzigd in de bedragen die na toepassing van die artikelen voortvloeien uit de aan het begin van de betreffende jaren in de kolommen I en II van die tabellen vermelde bedragen en de in de kolom IV van die tabellen vermelde percentages.

ARTIKEL XXXV

De artikelen 10.1 en 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 zijn bij het begin van het kalenderjaar 2024 van overeenkomstige toepassing op het bedrag, genoemd in artikel XVII.

ARTIKEL XXXVI

Bij de toepassing van artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 22d van de Wet op de loonbelasting 1964 bij het begin van het kalenderjaar 2024 met betrekking tot het in artikel 8.11, tweede lid, eerste zin, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 22a, tweede lid, onderdeel b, van de Wet op de loonbelasting 1964 als tweede vermelde bedrag wordt dat bedrag berekend door het vóór toepassing van artikel I, onderdeel T, in artikel 8.11, tweede lid, eerste zin, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 als tweede vermelde bedrag te vermenigvuldigen met de tabelcorrectiefactor, bedoeld in artikel 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en vervolgens te verhogen met het in artikel I, onderdeel T, vermelde bedrag.

ARTIKEL XXXVII

Met betrekking tot een gebouw in eigen gebruik dat vóór 1 januari 2024 reeds tot het ondernemingsvermogen of resultaatvermogen van de belastingplichtige behoorde en waarop de belastingplichtige reeds vóór 1 januari 2024 heeft afgeschreven doch nog niet over drie volledige jaren heeft kunnen afschrijven, vindt de in artikel I, onderdeel H, opgenomen wijziging van artikel 3.30a, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 voor het eerst toepassing met ingang van het boekjaar dat volgt op het boekjaar waarin die periode van drie volledige jaren is geëindigd.

ARTIKEL XXXVIII

  • 1. Artikel 15, elfde lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer blijft op verzoek van de beoogde verkrijger, te doen op een door de inspecteur voorgeschreven wijze, buiten toepassing op de verkrijging, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van die wet, die voor 1 januari 2030 plaatsvindt, indien:

    • a. de beoogde verkrijger en de verkoper voor 19 september 2023 om 15:15 uur de betreffende verkrijging schriftelijk zijn overeengekomen;

    • b. het verzoek binnen drie maanden na 1 januari 2024 bij de inspecteur is ingediend, waarbij een afschrift van de betreffende overeenkomst is meegezonden; en

    • c. op het moment van sluiten van de overeenkomst aannemelijk is dat die overeenkomst niet hoofdzakelijk tot doel heeft om in aanmerking te komen voor de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, onderdeel a, en zesde lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer.

  • 2. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.

ARTIKEL XXXIX

Artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 vindt met betrekking tot artikelen 2.10, 2.10a en 5.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 geen toepassing bij het begin van het kalenderjaar 2024.

ARTIKEL XL

Artikel 84a van de Wet op de accijns vindt geen toepassing op de in artikel XXV, onderdeel E opgenomen verhoging van de accijns.

ARTIKEL XLI

Ingeval de samenloop van wetten die in 2023 in het Staatsblad zijn of worden gepubliceerd en wijzigingen aanbrengen in één of meer belastingwetten, niet of niet juist is geregeld, of indien als gevolg van die samenloop onjuistheden ontstaan in de aanduiding van artikelen, artikelonderdelen, verwijzingen en dergelijke in de desbetreffende wetten, kunnen die wetten op dit punt bij ministeriële regeling worden gewijzigd.

ARTIKEL XLII

  • 1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2024, met dien verstande dat:

    • a. artikel I, onderdelen D, O en P, terugwerkt tot en met 1 januari 2023;

    • b. de artikelen II en XXXII toepassing vinden voordat artikel III, onderdelen G en I, van het Belastingplan 2023 wordt toegepast;

    • c. artikel XIII voor het eerst toepassing vindt met betrekking tot boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2024;

    • d. artikel XXVIII, onderdeel B, terugwerkt tot en met 1 juli 2023;

    • e. artikel XXXII, onderdelen B en E, toepassing vindt voordat artikel II, onderdelen D, E, H en I, en artikel X, onderdeel A en onderdeel C, onder 1 en 2, van het Belastingplan 2023 worden toegepast;

    • f. artikel XXXII, onderdeel F, toepassing vindt voordat XXVIII, onderdeel Ba, van het Belastingplan 2023 wordt toegepast.

  • 2. In afwijking van het eerste lid treedt artikel XXIV in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

  • 3. In afwijking van het eerste lid treedt artikel XXXVIII in werking met ingang van 1 januari 2025, met dien verstande dat onderdeel B dat artikel in werking treedt met ingang van 1 januari 2024.

ARTIKEL XLIII

Deze wet wordt aangehaald als: Belastingplan 2024.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Financiën,

De Staatssecretaris van Financiën,

De Staatssecretaris van Financiën,