Gepubliceerd: 28 april 2022
Indiener(s): Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA)
Onderwerpen: internationaal internationale samenwerking verkeer water
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36017-6.html
ID: 36017-(R2159)-6

Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 28 april 2022

De regering dankt de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken van de Tweede Kamer der Staten-Generaal voor haar verslag van 25 februari 2022 met betrekking tot het wetsvoorstel tot goedkeuring van het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Dominicaanse Republiek inzake maritieme afbakening. Met belangstelling is kennis genomen van de vragen van de leden van de CDA-fractie. In deze nota naar aanleiding van het verslag worden de vragen beantwoord.

1. Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het voorliggende wetvoorstel inzake de goedkeuring van het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Dominicaanse Republiek inzake maritieme afbakening. De leden van de CDA-fractie vragen de regering wat de reden is dat het verdrag gesloten is, wat daarvoor de aanleiding was.

De inzet van het Koninkrijk is erop gericht de Koninkrijksgrenzen zo veel mogelijk af te bakenen en vast te leggen in verdragen. In het verleden had het Koninkrijk de Dominicaanse Republiek al eens uitgenodigd te onderhandelen. De concrete aanleiding voor dit verdrag was een verzoek van 30 april 2019 van de Dominicaanse Republiek om de zeegebieden in de Caribische zee af te bakenen. De door de Dominicaanse Republiek voorgestelde uitgangspunten voor deze afbakening vormden ook voor het Koninkrijk een goede basis voor het opstarten van verdragsonderhandelingen. Die onderhandelingen hebben uiteindelijk geresulteerd in het verdrag van 5 juli 2021.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering in hoeverre vertegenwoordigers van Aruba en Curaçao betrokken zijn bij de onderhandelingen. Tevens vragen deze leden in hoeverre dat geldt voor de vertegenwoordigers van de andere overzeese eilanden van het Koninkrijk.

De afbakening van zeegebieden tussen het Koninkrijk en de Dominicaanse Republiek is in overleg met de landen binnen het Koninkrijk tot stand gekomen. Dit betreft in het bijzonder Aruba en Curaçao, omdat de afbakening betrekking heeft op de zeegebieden van deze landen. Om die reden zijn vertegenwoordigers van beide landen voorafgaand aan de onderhandelingen geraadpleegd om een gezamenlijke onderhandelingsinzet te bepalen, in het bijzonder ten aanzien van artikel 2 van het verdrag. Vanwege de COVID-situatie hebben deze contacten hoofdzakelijk schriftelijk plaatsvonden middels tussenkomst van de ambassade van het Koninkrijk in Santo Domingo. Nadat de onderhandelende partijen overeenstemming hadden bereikt over de inhoud van het verdrag, is de tekst van het verdrag voorgelegd aan alle landen binnen het Koninkrijk. Die hebben hiermee vervolgens ingestemd.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering welke gevolgen het verdrag concreet heeft voor het visserijbeheer, de bescherming van het mariene milieu en wetenschappelijk zeeonderzoek, en vragen de regering hierbij voorbeelden te geven.

Het verdrag betreft de maritieme afbakening tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Dominicaanse Republiek in de Caribische zee. Het verdrag geeft daarmee duidelijkheid over de geografische reikwijdte van de bevoegdheden op zee van de verdragspartijen. Dit kan van belang zijn voor visserijbeheer, de bescherming van het mariene milieu en/of wetenschappelijk zeeonderzoek. Het verdrag als zodanig schept geen (nieuwe) verplichtingen op deze terreinen en heeft daarvoor dan ook geen directe concrete gevolgen.

De Minister van Buitenlandse Zaken, W.B. Hoekstra