Kamerstuk 35349-7

Amendement van de leden Van Wijngaarden en Van Toorenburg over het onvermeld laten van bepaalde gegevens ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer

Dossier: Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht in verband met de nadere versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces (Wet uitbreiding slachtofferrechten)


87,3 %
12,7 %

VVD

PVV

Krol

50PLUS

CU

Van Kooten-Arissen

CDA

PvdA

Van Haga

DENK

D66

FVD

SGP

PvdD

GL

SP


Nr. 7 AMENDEMENT VAN DE LEDEN VAN WIJNGAARDEN EN VAN TOORENBURG

Ontvangen 2 oktober 2020

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

In artikel I wordt na onderdeel D een onderdeel ingevoegd, luidende:

Da

Artikel 149a wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. In de processtukken en in stukken waarvan de kennisneming ingevolge dit wetboek wordt toegestaan blijven in bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen bepaalde daarin aan te wijzen gegevens in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer onvermeld, tenzij deze gegevens voor door de rechter te nemen beslissingen redelijkerwijs van belang kunnen zijn.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. De voordracht voor een krachtens het derde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur, dan wel de vaststelling van een ministeriële regeling op basis van een dergelijke algemene maatregel van bestuur, wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Toelichting

De privacy van slachtoffers van misdrijven wordt op dit moment nog niet voldoende beschermd, zo bleek ook uit het Witboek van Slachtofferhulp Nederland. Aan de Tweede Kamer is onder andere meermalen toegezegd te onderzoeken hoe de privacy van slachtoffers binnen het strafproces beter kan worden gewaarborgd. In lijn daarmee stellen de indieners voor maatregelen te treffen om te voorkomen dat contactgegevens van slachtoffers zonder noodzaak ter kennis komen van de verdachte en anderen. De best uitvoerbare benadering daarvoor lijkt te zijn om wettelijk te verankeren dat dergelijke gegevens niet zonder noodzaak in brondocumenten, zoals het proces-verbaal van aangifte, worden opgenomen.

De realiteit van het strafproces is evenwel dat stukken waarin gegevens van het slachtoffer voorkomen op veel verschillende momenten in het strafproces worden toegevoegd aan het procesdossier en zo ook op veel verschillende momenten ter kennis kunnen komen van de verdachte. Dit maakt het noodzakelijk dat de voor stukken verantwoordelijke ketenpartners, bijvoorbeeld de politie, zelf al maatregelen nemen om te voorkomen dat persoonsgegevens van het slachtoffer in deze stukken worden opgenomen: de bescherming begint bij de bron. De verantwoordelijkheid voor de bescherming van deze gegevens is zodoende een verantwoordelijkheid van elke schakel in de keten (politie, slachtofferhulp, enz.) ten aanzien van zijn eigen rol, waarbij de eindverantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie (OM) is zoals die in het onderstaande is beschreven.

Met dit amendement wordt in het Wetboek van Strafvordering een bepaling opgenomen die ertoe strekt dat in processtukken bepaalde gegevens in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer onvermeld worden gelaten als deze niet van belang zijn voor de door de rechter te nemen beslissingen. De relevantie voor door de rechter te nemen beslissingen is blijkens het huidige artikel 149a Sv ook het algemeen leidende criterium voor de toevoeging van stukken aan het strafdossier.

Deze normstelling moet er in de eerste plaats in resulteren dat contactgegevens van het slachtoffer, zoals adres, telefoonnummer en burgerservicenummer, niet worden opgenomen in het proces-verbaal van aangifte of in andere stukken die bij de processtukken (kunnen) worden gevoegd.

Niet alleen in alle processtukken moeten deze gegevens onvermeld blijven, maar ook in andere stukken waarvan de verdachte op grond van het Wetboek van Strafvordering de kennisneming wordt toegestaan, bijvoorbeeld ter onderbouwing van een verzoek tot het voegen van die stukken als processtuk (artikel 34 Sv). De officier van justitie is verantwoordelijk voor de samenstelling van de processtukken en kan daartoe ook instructies geven aan de opsporingsambtenaren voor het opmaken en aanleveren van processen-verbaal. De bepaling betekent in de tweede plaats, dat de officier van justitie, indien zulke gegevens in dergelijke andere stukken zijn opgenomen of indien deze onverhoopt zonder dat die gegevens voor door de rechter te nemen beslissingen relevant zijn in een processtuk zijn opgenomen, deze gegevens alsnog doet verwijderen alvorens de verdachte de kennisneming ervan toe te staan.

Het onvermeld blijven van gegevens wordt achterwege gelaten, indien deze gegevens voor door de rechter te nemen beslissingen redelijkerwijs van belang kunnen zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval indien het gegeven rechtstreeks verband houdt met het strafbare feit. Bij een straatroof is het doorgaans niet nodig in het proces-verbaal het adres of telefoonnummer van het slachtoffer te vermelden. Is echter sprake van een woninginbraak, dan is het vermelden van het adres als plaats delict onvermijdelijk. Bij een verdenking van belaging kan behalve het adres van het slachtoffer ook het telefoonnummer relevant zijn, bijvoorbeeld om vast te kunnen stellen hoe vaak de verdachte naar dat nummer heeft gebeld. Beslissingen in de strafzaak betreffen niet alleen het bewijs van het strafbare feit, maar kunnen ook voorwaarden of maatregelen, zoals een locatie- en/of contactverbod inhouden. Ook daarvoor kan vermelding in de processtukken in het belang van het onderzoek zijn.

Het voorgestelde artikel 149a, derde lid, bepaalt dat de gevallen waarin deze norm geldt bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden aangewezen. Dit maakt een gefaseerde invoering van het aangescherpte beleid ter bescherming van de privacy van slachtoffers mogelijk doordat de reikwijdte van de bepaling betreffende het onvermeld laten van slachtoffergegevens eventueel in eerste instantie kan worden beperkt tot de meest relevante delicten, bijvoorbeeld ernstige zeden- en geweldsdelicten. Met name voor de slachtoffers van die delicten wordt de noodzaak gevoeld hen te beschermen tegen het risico dat hun contactgegevens in handen komen van de verdachte. Daarnaast is in het vijfde lid voorzien in een grondslag om bij algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen over de wijze waarop de processtukken worden samengesteld en ingericht. Dit wettelijk kader biedt ruimte om werkende weg en op basis van realistische en gedegen implementatieplannen te komen tot geschikte werkprocessen zoals nu worden onderzocht en via simulaties worden beproefd. In het voorgestelde zesde lid is geregeld dat de algemene maatregel van bestuur en/of de ministeriële regeling met de aangewezen gevallen middels een voorhangprocedure worden voorgelegd aan de Staten-Generaal.

Tot slot wijzen indieners erop dat staand beleid bij de politie voorschrijft dat de politieambtenaar bij het opnemen aangifte van een misdrijf, de aangever wijst op de mogelijkheid te kiezen voor domicilie en daarmee niet het privéadres op te nemen in de aangifte. Naleving van dit beleid sluit aan bij de geest van het voorgestelde amendement.

Van Wijngaarden Van Toorenburg