Gepubliceerd: 23 april 2019
Indiener(s): Menno Snel (staatssecretaris financiƫn) (D66)
Onderwerpen: belasting europese zaken financiƫn internationaal
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35110-7.html
ID: 35110-7
Origineel: 35110-2

Nr. 7 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 24 april 2019

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1

In artikel 2.5, zevende lid, wordt na «geschilpunt» ingevoegd «of een rechtsmiddel heeft ingesteld tegen een besluit van gelijke strekking in de lidstaat van de andere bevoegde autoriteit».

2

Artikel 3.1 wordt als volgt gewijzigd:

a. Aan het vierde lid wordt een zin toegevoegd, luidende: Geen beroep kan worden ingesteld tegen de beslechting van het geschilpunt.

b. In het zesde lid wordt na «op het geschilpunt» ingevoegd «of een rechtsmiddel heeft ingesteld tegen een besluit van gelijke strekking in de lidstaat van de andere bevoegde autoriteit».

3

Artikel 4.2, vijfde lid, komt te luiden:

5. Indien zowel Onze Minister als de andere bevoegde autoriteit heeft nagelaten ten minste één vooraanstaande onafhankelijke persoon en een plaatsvervanger te benoemen, kan de belanghebbende zich in Nederland wenden tot de voorzieningenrechter van de rechtbank met betrekking tot het nalaten door Onze Minister en zich wenden tot de bevoegde rechtbank of de nationale benoemingsinstantie in de andere betrokken lidstaat met betrekking tot het nalaten door de andere bevoegde autoriteit. In deze procedures kan de belanghebbende verzoeken de vooraanstaande onafhankelijke personen te benoemen uit de lijst, bedoeld in artikel 4.4.

4

In artikel 4.5, zevende lid, vervalt «of de werkingsregels van toepassing te verklaren».

5

Artikel 6.1 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt «die belastingwet» vervangen door «de betreffende belastingwet».

b. Het tweede lid komt te luiden:

2. Onze Minister kan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzoeken de vaststellingsovereenkomst waarin een eindbesluit als bedoeld in artikel 4.9 is opgenomen te ontbinden op grond van een gebrek aan onafhankelijkheid als bedoeld in artikel 4.3, vijfde en zevende lid, bij de voorzitter of de vooraanstaande onafhankelijke personen van de arbitragecommissie. In geval van een onherroepelijk vonnis waarbij het verzoek van Onze Minister is toegewezen, stelt Onze Minister de andere bevoegde autoriteit hiervan in kennis en verzoekt Onze Minister de andere bevoegde autoriteit om een arbitragecommissie over de beslechting van het geschilpunt in te stellen.

6

In artikel 7.1 vervalt «van de belanghebbende direct of indirect».

TOELICHTING

I. Algemeen

Inleiding

In deze nota van wijziging zijn – naast enkele tekstuele wijzigingen – de volgende inhoudelijke wijzigingen opgenomen:

  • een verduidelijking van de mogelijke procedures bij de voorzieningenrechter van de rechtbank;

  • een uitbreiding van de geheimhoudingsplicht voor de Minister van Financiën en zijn vertegenwoordigers.

Hierna zijn deze wijzigingen nader toegelicht.

Verduidelijking procedures bij voorzieningenrechter van de rechtbank

Richtlijn 2017/1852/EU van de Raad van 10 oktober 2017 betreffende mechanismen ter beslechting van belastinggeschillen in de Europese Unie (PbEU 2017, L 265) (de arbitragerichtlijn) geeft specifiek weer in welke gevallen een nationale procedure dient open te staan. De Europese Commissie heeft tijdens een bijeenkomst met de lidstaten meer duidelijkheid gegeven over de inhoud van nationale procedures waarbij in het wetsvoorstel de civielrechtelijke voorzieningenrechter is aangewezen als de bevoegde rechter. Dit betreft onder andere:

  • de procedure die ziet op de situatie dat zowel de Minister van Financiën als de andere bevoegde autoriteit heeft nagelaten ten minste één vooraanstaande onafhankelijke persoon en een plaatsvervanger te benoemen ten behoeve van de arbitragecommissie;

  • de procedure die ziet op de situatie dat de vooraanstaande onafhankelijke personen en de voorzitter van de arbitragecommissie geen overeenstemming hebben bereikt over de werkingsregels of de belanghebbende daarvan niet in kennis hebben gesteld;

  • de procedure die ziet op de situatie dat de tenuitvoerlegging van het eindbesluit dient te worden tegengehouden op grond van een gebrek aan onafhankelijkheid bij de voorzitter en de vooraanstaande onafhankelijke personen van de arbitragecommissie.

De in de nota van wijziging opgenomen wijziging van het wetsvoorstel verduidelijkt wie zich bij deze procedures kan wenden tot de voorzieningenrechter van de rechtbank en bakent beter het geschil en daarmee de taak van de voorzieningenrechter van de rechtbank af.

Aanvulling geheimhoudingsplicht

Met de nota van wijzing wordt tevens de in het wetsvoorstel opgenomen geheimhoudingsplicht van de Minister van Financiën en zijn vertegenwoordigers aangepast. Met de wijziging wordt in de tekst tot uitdrukking gebracht dat deze geheimhoudingsplicht niet alleen geldt ten aanzien van gegevens en inlichtingen die in het kader van de uitvoering van deze wet van de belanghebbende zijn verkregen, maar ten aanzien van alle gegevens en inlichtingen die in het kader van de uitvoering van de wet zijn verkregen, waaronder in voorkomende gevallen gegevens met betrekking tot de vooraanstaande onafhankelijke personen. In verband hiermee wordt de bij nader inzien in het wetsvoorstel te beperkt omschreven geheimhoudingsplicht uitgebreid.

Uitvoeringskosten Belastingdienst

De Belastingdienst heeft deze nota van wijziging beoordeeld met de uitvoeringstoets. Voor deze wijzigingen geldt dat de eerder uitgebrachte uitvoeringstoets onverkort van kracht is.

II. Onderdeelsgewijs

Onderdeel 1 (artikel 3.1)

Het voorgestelde artikel 3.1 ziet op de procedure voor onderling overleg, waarbij in het vierde lid van genoemd artikel wordt geregeld dat ingeval binnen de vastgestelde termijn overeenstemming over de beslechting van het geschilpunt is bereikt, de Minister van Financiën de belanghebbende onverwijld in kennis stelt van de uitkomst van de beslechting van het geschilpunt. Ingevolge deze nota van wijziging wordt, in lijn met hetgeen de arbitragerichtlijn daaromtrent bepaalt, aan genoemd vierde lid een zin toegevoegd, waarin wordt geregeld dat tegen de beslechting van het geschilpunt geen beroep openstaat.

In het zesde lid van het voorgestelde artikel 3.1 staat dat indien de belanghebbende bezwaar of beroep heeft ingesteld tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) dat betrekking heeft op het geschilpunt, de termijn voor het beslechten van het geschilpunt in onderling overleg aanvangt op de dag waarop de beslissing in die procedure onherroepelijk is geworden of die procedurehandelingen anderszins definitief zijn gesloten dan wel zijn opgeschort. Door middel van de wijziging van genoemd zesde lid wordt geregeld dat het aanvangsmoment van deze termijn op dezelfde wijze wordt uitgesteld ingeval in de lidstaat van de andere bevoegde autoriteit een rechtsmiddel wordt ingesteld tegen een besluit van gelijke strekking.

Onderdeel 2 (artikel 4.2)

Het voorgestelde artikel 4.2 ziet op de mogelijkheid voor een belanghebbende om zich in Nederland te wenden tot de voorzieningenrechter van de rechtbank ingeval de arbitragecommissie niet tijdig is ingesteld. Indien de Minister van Financiën dit heeft nagelaten kan de belanghebbende de voorzieningenrechter van de rechtbank verzoeken een vooraanstaande onafhankelijke persoon en een plaatsvervanger te benoemen uit de lijst, bedoeld in het voorgestelde artikel 4.4. In het vijfde lid van het voorgestelde artikel 4.2 wordt de situatie geregeld waarbij zowel de Minister van Financiën als de andere bevoegde autoriteit heeft nagelaten ten minste één vooraanstaande onafhankelijke persoon en een plaatsvervanger te benoemen. In tegenstelling tot hetgeen eerder is verondersteld, kan de belanghebbende er niet mee volstaan om zich te wenden tot de Nederlandse rechter of de nationale benoemingsinstantie in de andere betrokken lidstaat om de vooraanstaande onafhankelijke personen en plaatsvervangers namens de Minister van Financiën en de ander bevoegde autoriteit te benoemen. De Europese Commissie heeft tijdens een bijeenkomst met de lidstaten bevestigd dat de belanghebbende in elke lidstaat een procedure aanhangig dient te maken en dat per afzonderlijke procedure alleen het nalaten van de bevoegde autoriteit van die lidstaat waarin de procedure wordt gevoerd kan worden behandeld. In de procedure bij de voorzieningenrechter van de rechtbank kan de belanghebbende derhalve alleen verzoeken om de vooraanstaande onafhankelijke personen en hun plaatsvervangers te benoemen uit de lijst, bedoeld in het voorgestelde artikel 4.4, voor zover die door de Minister van Financiën benoemd hadden moeten worden. Het vijfde lid van genoemd artikel 4.2 wordt hiermee in overeenstemming gebracht.

Onderdeel 3 (artikel 4.5)

In het voorgestelde artikel 4.5 zijn voorschriften opgenomen inzake de zogenoemde werkingsregels van de arbitragecommissie. Ten behoeve van de transparantie omtrent de procedure bij de arbitragecommissie dienen de Minister van Financiën en de andere bevoegde autoriteit de belanghebbende in kennis te stellen van deze werkingsregels. Op grond van het zesde lid van het voorgestelde artikel 4.5 worden de werkingsregels door de vooraanstaande onafhankelijke personen en de voorzitter van de arbitragecommissie aangevuld met de standaardwerkingsregels en aan de belanghebbende toegezonden binnen een termijn van twee weken, indien de Minister van Financiën en de andere bevoegde autoriteit de belanghebbende niet eerder in kennis hebben gesteld van de werkingsregels overeenkomstig het eerste en tweede lid van het voorgestelde artikel 4.5. Voor de situatie dat ook de vooraanstaande onafhankelijke personen en de voorzitter van de arbitragecommissie geen overeenstemming hebben bereikt over de werkingsregels of de belanghebbende daarvan niet in kennis hebben gesteld, schrijft de arbitragerichtlijn een nationale beroepsmogelijkheid voor. In Nederland kan de belanghebbende zich voor dit doel wenden tot de voorzieningenrechter van de rechtbank. In tegenstelling tot hetgeen eerder is verondersteld, kan bij deze nationale beroepsmogelijkheid alleen het alsnog verkrijgen van de werkingsregels door de belanghebbende worden behandeld. De betreffende nationale rechter of andere nationale instantie heeft derhalve niet de bevoegdheid om zelf werkingsregels van toepassing te verklaren. Dit heeft de Europese Commissie ook bevestigd tijdens een bijeenkomst met de lidstaten. Het zevende lid van het voorgestelde artikel 4.5 wordt daarom op dit punt aangepast. De Nederlandse voorzieningenrechter van de rechtbank dient slechts te beoordelen of de eis van de belanghebbende terecht is en bij gegrondheid daarvan is het voorstelbaar dat de voorzieningenrechter een termijn stelt waarbinnen de werkingsregels vastgesteld of verstrekt dienen te worden.

Onderdeel 4 (artikel 6.1)

Met de in deze nota van wijziging opgenomen aanpassing van het eerste lid van het voorgestelde artikel 6.1 wordt een redactionele verbetering aangebracht.

Met de aanpassing van het tweede lid van genoemd artikel 6.1 wordt een wijziging aangebracht met betrekking tot de mogelijkheid om ingeval na de totstandkoming van een eindbesluit blijkt dat er bij de voorzitter of de vooraanstaande onafhankelijke personen van de arbitragecommissie sprake is van een gebrek aan onafhankelijkheid als bedoeld in het voorgestelde artikel 4.3, vijfde en zevende lid, de tenuitvoerlegging van het eindbesluit via de voorzieningenrechter van de rechtbank of via een gerechtelijke procedure in de andere betrokken lidstaat tegen te houden. De Europese Commissie heeft tijdens een bijeenkomst met de lidstaten aangegeven dat de bevoegdheid om de tenuitvoerlegging van het eindbesluit in dit geval tegen te houden alleen berust bij de bevoegde autoriteiten. Op grond hiervan wordt genoemd tweede lid gewijzigd en wordt geregeld dat alleen de Minister van Financiën zich voor dit doel kan wenden tot de voorzieningenrechter van de rechtbank. In Nederland wordt het eindbesluit opgenomen in een vaststellingsovereenkomst die door de belanghebbende kan worden aanvaard of afgewezen. Dat eindbesluit en daarmee de vaststellingsovereenkomst dienen in het geval van een na de totstandkoming van dat eindbesluit gebleken gebrek aan onafhankelijkheid ongedaan te kunnen worden gemaakt. In de vaststellingsovereenkomst zal derhalve een ontbindende voorwaarde worden opgenomen dat de Minister van Financiën de vaststellingsovereenkomst kan ontbinden ingeval na het eindbesluit, bedoeld in het tweede lid van het voorgestelde artikel 4.9, een gebrek aan onafhankelijkheid als bedoeld in het voorgestelde artikel 4.3, vijfde en zevende lid, bij de voorzitter of de vooraanstaande onafhankelijke personen van de arbitragecommissie aan het licht komt. Deze ontbindende voorwaarde zal tevens de mogelijkheid bevatten dat de inspecteur de op grond van de ontbonden vaststellingsovereenkomst reeds toegekende vermindering van Nederlandse belasting kan herstellen door middel van een navordering of naheffing.

Aan deze ontbindende voorwaarde zal in de vaststellingsovereenkomst als aanvullende voorwaarde worden verbonden dat de Nederlandse rechter het beroep op de ontbindende voorwaarde door de Minister van Financiën eerst dient te bekrachtigen voordat nadere stappen worden ondernomen. In dit geval zal de Minister van Financiën zich dus in eerste instantie dienen te wenden tot de voorzieningenrechter van de rechtbank. Indien de gerechtelijke procedure leidt tot het toewijzen van het verzoek van de Minister van Financiën om de vaststellingsovereenkomst te ontbinden, zal de uit de ontbonden vaststellingovereenkomst volgende verhoging of vermindering van de belastingheffing door de inspecteur, voor zover deze nog niet is uitgevoerd, worden uitgesteld. De Minister van Financiën zal de andere bevoegde autoriteit in kennis stellen van dit vonnis en verzoeken om een nieuwe arbitragecommissie in te stellen die zich opnieuw zal buigen over de beslechting van het geschilpunt. Uiteindelijk zal er sprake zijn van een nieuw eindbesluit. Op grond van het nieuwe eindbesluit stelt de inspecteur de belastingschuld opnieuw vast met toepassing van de voor de uitvoering van de betreffende belastingwet geldende regels. Bepalingen van de belastingwet (inclusief de AWR) en de Invorderingswet 1990 ter zake van verjaringstermijnen en bijbehorende voorwaarden zijn niet van toepassing.

Onderdeel 5 (artikel 7.1)

Het voorgestelde artikel 7.1 ziet op de geheimhoudingsplicht die de Minister van Financiën en diens bevoegde vertegenwoordigers hebben ten aanzien van gegevens en inlichtingen die zij in het kader van de uitvoering van deze wet van de belanghebbende direct of indirect verkrijgen. Met de wijziging van genoemd artikel 7.1 wordt deze geheimhoudingsplicht van toepassing op alle gegevens en inlichtingen die zij in het kader van de uitvoering van deze wet verkrijgen. Hieronder vallen bijvoorbeeld ook gegevens en inlichtingen over alle zogenoemde vooraanstaande onafhankelijke personen, waaronder de voorzitter van de arbitragecommissie.

De Staatssecretaris van Financiën, M. Snel