Nr. 19 GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN HET LID GROOTHUIZEN C.S. TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 15

Ontvangen 15 juni 2020

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

In artikel 2, eerste lid, wordt na «Onze Minister» ingevoegd «, na ingewonnen advies van het College van procureurs-generaal, bedoeld in artikel 130 van de Wet op de rechterlijke organisatie,».

Toelichting

Dit amendement regelt dat de Minister slechts na advies van het College van PG’s kan overgaan tot het in artikel 2, eerste lid, geregelde verbod. Hiermee wordt een extra zorgvuldigheidseis ingebouwd bij het toepassen van een verstrekkende bevoegdheid. Er wordt bovendien mee verzekerd dat het verbod geen strafrechtelijke onderzoeken doorkruist. Doordat in artikel 2 reeds wordt gesproken over het «bij beschikking verbieden» is ingevolge artikel 1:3, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht

het bestuursrecht van toepassing. De rechtsbescherming tegen deze beschikkingen verloopt dus ook via de bestuursrechter. Ook de motivering voor afwijken of opvolgen van het advies zit hiermee dus in het bestuursrechtelijke dossier. De artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht over advisering die bij dit amendement relevant en van toepassing zijn, zijn artikelen 3:6 t/m 3:9a, 3:43, 3:49 en 3:50. Indien de Minister bij het verlenen van de beschikking tot verbieding van een rechtspersoon, lichaam of samenwerkingsverband afwijkt van het advies van het College van PG’s, zal dit in overeenstemming met artikel 3:50 van de Algemene wet bestuursrecht uitdrukkelijk moeten worden gemotiveerd. Als een belanghebbende het niet eens is met deze afwijking van het advies en in beroep gaat, zal de bestuursrechter toetsen of de afwijking van het advies voldoende deugdelijk is gemotiveerd. Ook deze uitspraak van de rechter berust op een deugdelijke motivering, dat is inherent aan rechtelijke uitspraken en is voor het bestuursrecht ook vastgelegd in artikel 7:26, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht.

Het College van PG’s is een logische keuze, vanwege de magistratelijke positie van het OM en het feit dat in de praktijk lastig voorstelbaar is dat de Minister zijn bevoegdheid op iets anders kan baseren dan informatie van politie en OM.

Groothuizen Buitenweg Van Nispen