Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 8 oktober 2018

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Crisis- en herstelwet in verband met het versnellen van woningbouw en het faciliteren van duurzame ontwikkeling, zoals het verduurzamen van het energiegebruik. Er is in Nederland momenteel een grote bouwopgave en daarom hebben deze leden dan ook eerder gepleit voor het wegnemen van wettelijke belemmeringen om zo de realisatie van (woning)bouw te bespoedigen. Graag willen de leden van de VVD-fractie de regering daarover enkele vragen stellen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de wijziging van de Crisis- en herstelwet in verband met het versnellen van woningbouw en faciliteren van duurzame ontwikkeling. Zij onderschrijven het doel van de beoogde wetswijziging, namelijk om de woningbouwproductie te stimuleren. Zij lezen dat daartoe in elk geval het instrument van het projectuitvoeringsbesluit aantrekkelijker wordt gemaakt. Graag vernemen zij hoe vaak gemeenten tot nu toe van die mogelijkheid gebruik hebben gemaakt.

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennis genomen van wetsvoorstel. Zij zijn vooral positief over het versnellen van de woningbouw en het centraal stellen van de duurzame ontwikkeling. Zij hebben nog een aantal vragen, met name over de veranderende rol van de gemeenteraad.

De leden van de D66-fractie lezen dat de Raad van State opmerkt dat er verschillende planvormen ontstaan met ieder een eigen wettelijke grondslag – in het reguliere stelsel of in de Crisis- en herstelwet. In hoeverre verschillen de verschillende planvormen qua regelgeving, participatieproces en verdeling van bevoegdheden?

De leden van de D66-fractie vinden de betrokkenheid van bewoners en andere belanghebbenden zeer belangrijk. Deze betrokkenheid mag niet in de verdrukking komen doordat de procedures worden ingekort, hoewel dat natuurlijk zeer welkom zou zijn om de woningbouwopgave het hoofd te bieden. Kan de regering aangeven dat de huidige vormen van burgerparticipatie die gemeenten toepassen mogelijk blijven? Blijft er ruimte binnen de ruimtelijke ordeningsregelgeving om nieuwe vormen van burgerparticipatie toe te passen, zoals burgerfora en right to cooperate, en de bestaande vormen van burgerparticipatie verder te verbeteren? Kan de regering goede voorbeelden geven van participatieprocessen die zijn toegepast voor projecten die vallen onder de werking van de Crisis- en herstelwet? De leden van de D66-fractie zijn blij te lezen dat er koplopers zijn die de zaken qua burgerparticipatie goed op orde hebben. Zijn er ook gemeenten die het aanmerkelijk slechter doen? In hoeverre wordt burgerparticipatie vanuit het Rijk bevorderd?

De leden van de fractie van GroenLinks hebben met interesse kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel en hebben hierover nog enkele vragen. Zij zijn ervan overtuigd dat er een grote krapte is op de woningmarkt en vooral de vraag naar passende betaalbare woningen erg groot is. Deze leden delen dan ook de opvatting dat er een grote woningbouw opgaven ligt. Wel vragen zij zich af hoe de het voorliggende voorstel zich verhoudt tot de opgave die er ligt om de gebouwde omgeving te verduurzamen. Kan de regering nader aangeven waarom de aanpassingen van de Crisis- en herstelwet in dit licht spoedeisend zijn? Kan de regering hierbij ook nader ingaan op de vraag waarom het projectuitvoeringsbesluit niet van toepassing is op het versnellen van duurzame ontwikkelingen?

Verder vragen de leden van de GroenLinks-fractie zich af hoe voorkomen wordt dat bij het versnellen van woningbouw de versnelling ten koste zal gaan van de zorgvuldigheid. Kan de regering nader uitleggen waarom zij van mening is dat het juist procedures zijn die woningbouw in de weg zitten? Kan de regering hier actuele concrete voorbeelden geven van belemmerende regelgeving bij woningbouw? Kan daarbij ook specifiek worden aangegeven hoe in deze concrete voorbeelden het voorliggende wetsvoorstel tot mogelijk andere uitkomsten zou hebben geleid? Verder zijn deze leden benieuwd naar de gemiddelde duur van een plan tot het bouwen van een woning tot aan de oplevering. Kan de regering aangeven wat de gevolgen van dit wetsvoorstel zijn voor deze gemiddelde duur?

De leden van de fractie van GroenLinks achten het van groot belang dat besluiten democratisch gelegitimeerd zijn. Kan de regering nader toelichten wat de gevolgen van het voorliggende wetsvoorstel zijn voor de democratische legitimatie van besluiten? Kan hierbij ook specifiek worden ingegaan op de positie van derden en van lokale overheden? Hoe wordt een zorgvuldige afweging gewaarborgd? De aan het woord zijnde leden zijn bij de beantwoording van bovenstaande vragen vooral benieuwd hoe de aanwijzing van experimenten bij ministeriële regeling en de bevoegdheid voor het projectuitvoeringsbesluit zich verhouden tot een goede democratische legitimatie, de positie van derden en het waarborgen van een zorgvuldige afweging.

De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat de Raad van State opmerkingen heeft gemaakt over de rechtsbescherming bij projectuitvoeringsbesluiten. Deze leden zouden graag een nadere toelichting krijgen op de verschillen tussen de huidige wetgeving en de voorgestelde wetgeving ten aanzien van de rechtsbescherming. Kan de regering daarbij ook de gemiddelde doorlooptijden bij de verschillende rechtsbeschermingsfasen geven? Wat verandert dit wetsvoorstel aan de gemiddelde doorlooptijden?

De leden van de fractie van GroenLinks vinden het van groot belang dat de woningbouwopgave vooral binnenstedelijk zijn beslag krijgt. Kan de regering aangeven of er met de mogelijkheden die in dit wetsvoorstel worden geregeld meer mogelijkheden ontstaan om buiten de bestaande bebouwing in het groen te bouwen?

De leden van de SP-fractie vragen wat de noodzaak is om de Crisis- en herstelwet te verruimen. Welke concrete problemen worden hiermee opgelost? De regering schrijft dat de «economische crisis grote impact heeft gehad op de woningmarkt, de woningbouw en de capaciteit van de bouwsector waardoor er te weinig woningen zijn gerealiseerd.» Deelt de regering de mening dat in tijden van crisis anti-cyclisch beleid beter gepast had, zo vragen de leden van de SP-fractie.

De leden van de SP-fractie willen graag weten wat de wettelijke waarborgen zijn om daadwerkelijk te realiseren dat bij eerdere realisatie van woningbouw «gedurende maximaal 10 jaar mag worden afgeweken van de gewenste milieunormen, mits in het plan wordt geborgd dat er na 10 jaar weer aan wordt voldaan». Kan de regering daar een overzicht van geven? Zijn er voorbeelden waarin die borging onvoldoende stand hield?

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennisgenomen van de wijziging van de Crisis- en herstelwet in verband met het versnellen van woningbouw en het faciliteren van duurzame ontwikkeling, zoals het verduurzamen van het energiegebruik. Zij stellen enkele vragen bij diverse onderdelen van het wetsvoorstel.

De leden van de Partij voor de Dieren vinden het onbegrijpelijk dat de Crisis en herstelwet, die tot doel had om grote bouwprojecten te versnellen ten tijde van de economische crisis, nu wordt aangegrepen om woningbouw te haasten. Zij zijn van mening dat de huidige woningvraag binnenstedelijk opgelost moet worden en vragen de regering dan ook zich daar vol voor in te zetten en geen nieuwe bebouwing in het groen toe te staan.

Zij willen ook weten waarom bij dit wetsvoorstel de gangbare consultatieprocedure niet doorlopen is.

De leden van de Partij voor de Dieren vragen de regering verder hoe het verkorten van procedures, het beperken van inspraak en het passeren van bestaande waarborgen zal bijdragen aan «woningen van goede kwaliteit», «de bescherming van open ruimte» en de «verduurzaming van woningen». Zij vragen of het versnellen van de procedures met een aantal maanden opweegt tegen het verlies aan zorgvuldigheid.

De leden van de Partij voor de Dieren vragen zich af op welk onderzoek de regering haar positie baseert dat veel van de 26 weken procedures verkort kunnen worden tot 8 weken zonder verlies aan kwaliteit. Of is zij van mening dat een verlies aan kwaliteit acceptabel is?

De leden vragen de regering of naar haar mening de huidige bouwwijze aansluit bij de behoefte voor de komende decennia. Behoeftes als het volledig energieneutraal of zelfs energiepositief bouwen, een ruimtelijke ordening die klimaat-adaptief is en gebouwen die volledig circulair te bouwen en deconstrueren zijn.

Kan de regering inzichtelijk maken welke bevoegdheden gecreëerd worden met voorliggend wetsvoorstel die van invloed zijn op de inspraakmogelijkheden van burgers en van medeoverheden? Kan aangegeven worden welke sturings- en inspraakmogelijkheden voor burgers en medeoverheden verloren gaan?

Kan worden aangegeven wat verstaan moet worden onder het optimaliseren van de plaatselijke milieugebruikersruimte? Betekent dat «vervuilen tot aan de maximaal toegestane grens»?

Kan worden aangegeven of de verplichting om na 10 jaar binnen de, in wetgeving vastgelegde, milieukwaliteit te passen een harde verplichting is? En kan de regering garanderen dat gedurende die 10 jaar de milieukwaliteitseisen niet verruimd worden? De leden van de Partij voor de Dieren vragen zich overigens af waarom het toegestaan moet worden dat 10 jaar lang milieukwaliteitseisen overschreden worden. Zij zijn van mening dat dit volstrekt onnodig en onwenselijk is. Kan worden aangegeven waarom omgevingsplannen pas in 2029 aan de eisen van de Omgevingswet hoeven te voldoen?

Deelt de regering de mening dat de wensen van burgers en bedrijven niet de enige belangen vormen in de gebouwde omgeving? Deelt zij de mening dat juist de wettelijke borgen en regels bestaan om ook de belangen van diegenen zonder stem zoals dieren, natuur en het milieu te waarborgen? Of om thema’s die de belangen van individuele bedrijven en burgers overstijgen, zoals verduurzaming en klimaatadaptatie, te behartigen? Worden naar mening van de regering de hierboven genoemde belangen voldoende behartigd in voorliggend wetsvoorstel?

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorliggende wijziging van de Crisis- en herstelwet. Zij hebben nog enkele vragen bij verschillende paragrafen het wetsvoorstel.

2. Werking van de Crisis- en herstelwet op dit moment

De leden van de SP-fractie onderstrepen de zorgen van de Raad van State. Zij vragen daarom of de regering van mening is dat «gemeenten nu onvoldoende in staat zijn om daadwerkelijk op zinvolle wijze invulling te geven aan de mogelijkheden die de Crisis- en herstelwet in het algemene, en van de ruimere (afwijkings)mogelijkheden die het voorstel beoogt te bieden in het bijzonder». Wanneer zijn gemeenten dan wel voldoende in staat?

Ook willen de leden van de SP-fractie graag weten welke noodzaak er is om de Crisis- en herstelwet te verruimen als gemeenten er nu al onvoldoende mee uit de voeten kunnen. Is dit niet vragen om moeilijkheden of onherstelbare schade aan natuur, milieu, erfgoed of anders?

3. Aanpassing Crisis- en herstelwet

Voorgesteld wordt om in artikel 2.3 van de Crisis- en herstelwet op te nemen dat in door het college van burgemeester en wethouders te bepalen gevallen op voorhand kan worden afgezien van het moeten verlenen van een verklaring van geen bedenkingen. De leden van de VVD-fractie vragen naar de betrokkenheid van de gemeenteraad in dezen. In hoeverre is de gemeenteraad daar nu bij betrokken? Gaarne krijgen zij een reactie van de regering.

Een belangrijk onderdeel van het wetsvoorstel is het voorstel om nieuwe experimenten en toevoegingen van projecten of gebieden aan bestaande experimenten niet langer bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen maar bij ministeriële regeling om zo de procedure te versnellen. Moet dit voorstel zo worden verstaan dat het experiment op zichzelf bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald, maar dat eventuele toevoegingen van gebieden dan wel projecten aan het experiment bij ministeriële regeling worden vastgesteld?

De leden van de D66-fractie zijn blij dat woningbouw met dit wetsvoorstel versneld kan worden door procedures in te korten en te versimpelen. Kan de regering een overzicht geven (liefst in tabelvorm) waarbij per maatregel de gemiddelde besparing in doorlooptijd voor een gemiddeld project wordt gepresenteerd?

De leden van de SP-fractie vragen welke veranderingen concreet in het «rechtsbeschermingstraject» worden gestimuleerd, zoals de Raad van State het noemt, en hoe de regering deze veranderingen rechtvaardigt. In hoeverre is er sprake van een vermindering van het recht op bezwaar en beroep?

De leden van de SP-fractie vragen hoe de ondersteuning door het Ministerie van Binnenlandse Zaken bij het uitvoeren van experimenten er concreet uit ziet en hoe lang deze ondersteuning zal blijven bestaan.

Voorts vragen deze leden of de voorgestelde verschuiving van de bevoegdheid van de raad naar het college van burgemeester en wethouders om een projectuitvoeringsbesluit te nemen niet feitelijk een vorm van deregulering en een uitholling van de positie van de gemeenteraad is.

De leden van de SP-fractie vragen waarom nieuwe gebieden of projecten niet langer algemene maatregel van bestuur maar per ministeriële regeling kunnen worden geregeld. Het roept bij deze leden de vraag op waarom de volksvertegenwoordiging verder op afstand wordt gezet.

Wat zijn de voorgestelde veranderingen ten opzichte van de huidige wetten en regels met betrekking tot de inhoudelijke en procedurele waarborgen voor het behoud van archeologische rijksmonumenten die moeten worden geborgd bij de algemene maatregel van bestuur (die het experiment mogelijk maakt).

3.1 Uitbreiding van de gebruiksmogelijkheden van het projectuitvoeringsbesluit

De leden van de D66-fractie lezen dat voorgesteld wordt de bevoegdheid tot het nemen van een projectuitvoeringsbesluit bij het college van burgemeester en wethouders te beleggen en niet langer bij de gemeenteraad. Waarom wordt hiervoor gekozen? Welke gevolgen heeft dit voor de betrokkenheid en de rol van de gekozen volksvertegenwoordigers bij projecten? Op welke manier is de betrokkenheid van de gemeenteraad, mocht dit voorstel worden aangenomen, wettelijk geborgd? Deze leden vragen voorts om wat voor projecten het kan gaan bij een projectuitvoeringsbesluit. Klopt het dat de maximale omvang 2.000 wooneenheden is? Kan de regering aangeven hoeveel projecten er de afgelopen jaren zijn ontwikkeld met meer dan 2.000 wooneenheden? Met andere woorden: is het niet zo dat bijna alle projecten binnen deze maximale omvang blijven, en dat dus de bevoegdheid van de gemeenteraad op ruimtelijk ordeningsgebied fors wordt ingeperkt?

De leden van de D66-fractie betwijfelen of de vergaderfrequentie van gemeenteraden een significante invloed heeft op de doorlooptijd van projecten. Het is immers zo dat gemeenteraden over het algemeen maandelijks of vaker vergaderen. Mits gemeenteraden vroeg in het proces en grondig worden meegenomen kan de formele besluitvorming dus zeer snel verlopen. Kan de regering nader toelichten waarom zij het nodig acht deze bevoegdheid over te dragen aan het college van burgemeester en wethouders? Op welke manier is geborgd dat het college van burgermeester en wethouders omwonenden en andere belanghebbenden betrekt? Kan de regering aangeven hoe vaak in de afgelopen drie jaar tegen langere doorlooptijden voor projecten is aangelopen door de besluitvorming in de gemeenteraad?

De bevoegdheid tot het nemen van een projectuitvoeringsbesluit komt bij het gemeentebestuur te liggen, in plaats van de gemeenteraad, zo lezen de leden van de fractie van de ChristenUnie. Hierdoor worden afwijkingen van bestemmingsplannen onttrokken van de directe controle door de gemeenteraad. Kan de regering toelichten waarom deze keuze wordt gemaakt? Waarom kiest de regering ervoor om de democratische controle af te zwakken?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarom energieprojecten geen onderdeel zijn van de categorie projecten van maatschappelijke betekenis.

3.3. Versnelling van de aanwijzingsprocedure

De leden van de D66-fractie willen graag weten of de rol van de Tweede Kamer verandert door het aanpassen van de aanwijzingsprocedure, waarbij via een ministeriële regeling in plaats van via een algemene maatregel van bestuur tot aanwijzing wordt overgegaan. Zo ja, hoe verandert deze rol dan? Zo nee, waarom niet?

De leden van de fractie van de ChristenUnie lezen dat aanwijzing van experimenten niet langer per algemene maatregel van bestuur, maar via ministeriële regeling plaatsvindt. De Raad van State heeft hier kritische kanttekeningen bij. De regering kiest ervoor om alleen het toevoegen van nieuwe gebieden of projecten gebruik te maken van de ministeriële regeling. Gebieden of projecten kunnen echter zeer in karakter verschillen, waarbij het op sommige locaties gerechtvaardigd kan zijn om af te wijken van generieke wet- en regelgeving, maar op andere juist niet. Waarom legt de regering het advies van de Raad van State naast zich neer? Erkent de regering dat ook per locatie en project verschillend omgegaan moet worden met afwijking van wet- en regelgeving en dat deze afweging zorgvuldig plaats moet vinden?

De Raad van State is kritisch over het voorstel om nieuwe gebieden of concrete projecten bij ministeriële regeling toe te voegen aan de experimentenlijst in plaats van bij algemene maatregel van bestuur (amvb). De Raad van State wijst op de algemene regel dat afwijking van een hogere regel in beginsel moet geschieden op het naast lagere niveau en tekent daarbij aan dat het aanwijzen van gebieden of concrete projecten niet als nadere uitwerking van een experimenteerregeling kan worden gekwalificeerd. Het gaat immers om in potentie substantiële uitbreiding van de werkingssfeer van experimenten. De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering de toevoeging via ministeriële regeling door wil zetten omdat de aanwijzingsprocedure hierdoor met ten minste zeven maanden versneld kan worden. Deze leden ontvangen graag een nadere duiding van deze versnelling. Is ook bij de amvb-route nog versnelling mogelijk?

3.4. Wijziging van de aanwijzingsprocedure

De leden van de D66-fractie zijn blij met het aanpassen van de criteria, vooral omdat we gelukkig al een tijdje niet meer kunnen spreken van een economische crisis. Ook waarderen deze leden het dat duurzame ontwikkeling een centrale rol speelt in de criteria en dat het belang van toekomstige generaties nadrukkelijk worden meegewogen. Onder welk criterium zal een plan om extra woningen te bouwen een plek kunnen vinden?

De leden van de SP-fractie lezen in de memorie van toelichting dat het criterium economische structuurversterking met deze wetswijziging het criterium bestrijding van de economische crisis zal vervangen. Zij lezen tevens in het nader rapport naar aanleiding van het Advies van de Raad van State dat het bij experimenten waaronder afgeweken kan worden van wettelijke bepalingen niet om concrete projecten gaat en dat het niet om projecten met een experimenteel karakter hoeft te gaan. Deze leden vragen de regering nader toe te lichten hoe zij «experiment» definieert naar aanleiding van de uitspraak over het windpark in het Drentse mondengebied en of dit inhoudt dat ieder voorgenomen windpark hiermee naar de mening van de regering onder de experimenteerbepaling zou vallen. Indien dit volgens haar niet het geval kan de regering dan aangeven welke criteria volgens haar wel bestaan voor concrete projecten zoals windparken waarmee geëxperimenteerd kan worden.

De leden van de SP-fractie vragen de regering tevens toe te lichten op welke wijze het windpark in het Drentse mondengebied een vorm van lokale economische structuurversterking is en in welke mate de spreiding van de economische baten van dit windpark worden beoordeeld als wordt gekeken naar de bijdrage van het project aan de economische structuurversterking.

De leden van de fractie van de ChristenUnie wijzen op de recent aangenomen motie Dik-Faber/Van Eijs (32 847–426), die verzoekt om gemeenten te steunen in hun ambitie voor binnenstedelijk bouwen en conform de Ladder voor duurzame verstedelijking voor bouwen in het groen een nee-tenzijbenadering te hanteren. Op welke manier is voorliggend wetsvoorstel ondersteunend aan deze nee-tenzijbenadering voor bouwen in het groen? Op welke manier zorgt dit wetsvoorstel voor de nodige zorgvuldigheid en democratische controle om natuur en landschap zoveel mogelijk te beschermen? Erkent de regering dat behoud van landschap en natuur ook bij «duurzame ontwikkeling» hoort?

3.5 Verbeden van de reikwijdte van de Crisis- en herstelwet

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarom in het kader van duurzame ontwikkeling niet ook andere wetgeving is toegevoegd om experimenteerruimte te bieden voor bijvoorbeeld gasloos bouwen. Zo wordt voortvarend werk gemaakt van de afbouw van de afhankelijkheid van aardgas in de gebouwde omgeving, maar is er niet voor gekozen om de Gaswet aan dit wetsvoorstel toe te voegen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen toelichting op de keuze om de Wilg niet onder de Crisis- en herstelwet te brengen, mede met het oog op herstructurering van glastuinbouwgebieden. Erkent de regering dat juist experimenten de meerwaarde zouden kunnen aantonen van herverkaveling ten opzichte van onteigening? Leidt ruilen of verplaatsen juist niet tot een beter en breder gedragen resultaat ten opzichte van individuele onteigening?

3.5.1 Huisvestingswet 2014 en Leegstandswet

De leden van de SP-fractie willen weten waarom de regering de Huisvestingswet wil verruimen. Wordt nu bedoeld om de vergunningsplicht te schrappen, of juist aan te scherpen? Concreet vragen de leden van de SP-fractie wat wordt bedoeld met «experimenteren met het vergunningstelsel». In welke gebieden denkt de regering te gaan experimenteren?

De leden van de SP-fractie vragen waarom het omzeilen van de huisvestingsverordening ervoor zou zorgen dat de nieuwbouw en de bestaande woningvoorraad beter «samen op gaan». Kan de regering dit beargumenteren?

Daarnaast verbaast het de leden van de SP-fractie dat de regering vindt dat het vergunningstelsel van de Leegstandwet buiten werking moet worden gesteld. Zij vragen welke redenen de regering hiervoor heeft. Kan worden beschreven hoe dit in de praktijk zal werken, zowel vanuit het oogpunt van de gemeente, vanuit de woningzoekende en vanuit de pandeigenaar/ toekomstig verhuurder?

3.5.2 Erfgoedwet

Welke bepalingen van de Monumentenwet 1988 blijven via het overgangsrecht van de Erfgoedwet van toepassing tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet, en welke zullen vervallen, zo vragen de leden van de SP-fractie. Kan de regering dit tevens schematisch weergeven?

Hoe verhoudt het wetsvoorstel zich concreet tot de wet- en regelgeving over archeologie? Kan de regering dit tevens schematisch weergeven?

Verder vragen de leden van de SP-fractie hoe de verruiming van de Crisis- en herstelwet zich verhoudt tot de Flora- en faunawet. Kan de regering dit schematisch weergeven?

3.5.3 Titel 5.2 Wet milieubeheer

Voorgesteld wordt het mogelijk te maken om lokale experimenten uit te voeren die ertoe leiden dat er strengere luchtkwaliteitseisen worden opgelegd. De leden van de VVD-fractie vragen zich af wat de verhouding is tussen de strengere luchtkwaliteitseisen die lokaal kunnen worden opgelegd en het bespoedigen van woningbouw waarvoor deze tranche van de Crisis- en herstelwet is bedoeld.

3.5.4 Wet natuurbescherming

Met betrekking tot de Wet natuurbescherming vragen de leden van de VVD-fractie de regering nader in te gaan op de «procedurele afspraken» waar melding van wordt gemaakt. Wat is de status van deze afspraken?

De leden van het CDA-fractie constateren dat het projectuitvoeringsbesluit ook in de plaats kan gaan treden van toestemmingen uit de Wet natuurbescherming. Het gaat hierbij om vrijstellingen of ontheffingen voor soortenbescherming, doch dat daarbij wel een verklaring van geen bedenkingen van gedeputeerde staten vereist is. Graag vernemen zij of de regering bereid is die verklaring van geen bedenkingen te laten vervallen.

De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd of eveneens versnelling in het vergunningenproces te bereiken is als analoog aan de Wet natuurbescherming op het gebied van archeologie versnelling bereikt kan worden.

De leden van de CDA-fractie zien vooral voordelen bij de beoogde integratie van toestemmingen uit de Wet natuurbescherming. In de toekomst zou immers niet meer gewacht hoeven te worden op de bij afzonderlijk besluit te nemen ontheffingen of vrijstellingen. Graag vernemen zij of de bevoegdheid van gedeputeerde staten absoluut noodzakelijk is aangezien die er voor zou kunnen zorgen dat de besluitvorming wellicht toch wat minder voorspoedig verloopt dan is gewenst.

De leden van de CDA-fractie begrijpen dat de criteria uit artikel 2.4, tweede lid van de Crisis- en herstelwet worden verruimd met het criterium dat experimenten moeten «bijdragen aan duurzame ontwikkeling». Deze leden verzoeken een nadere toelichting daarop in het licht van het Klimaatakkoord en de daaruit voortkomende energietransitie.

3.5.5 Wet inrichting landelijk gebied

Voorgesteld wordt de Wet inrichting landelijk gebied niet toe te voegen aan de wetten waarvan bij wijze van experiment kan worden afgeweken. De leden van de VVD-fractie vragen de regering dit voorstel nader te motiveren. Kan de regering uiteenzetten waarom het opnemen van de Wet inrichting landelijk gebied tot vertraging van het oplossen van het probleem van de dringende woningbouwopgave zou leiden? Hoe zou herverkaveling van glastuinbouwgebieden anders effectiever en sneller gerealiseerd kunnen worden? Het instrument «onteigenen» is een voor betrokkenen heel ingrijpend instrument. In hoeverre is het mogelijk om bij de volgende tranche van de aanpassing van de Crisis- en herstelwet de Wet inrichting landelijk gebied mee te nemen? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering.

De leden van de CDA-fractie zijn teleurgesteld over het feit dat de Minister in de memorie van toelichting een eerder verzoek van deze leden «om te onderzoeken of de Wilg spoedig geplaatst kan worden onder de Crisis- en herstelwet, waarbij het toepassingsbereik wordt uitgebreid met glastuinbouwgebieden» afwijst. De leden van de CDA-fractie wijzen erop dat het voor de betrokken gebieden van groot belang is om een passend wettelijk instrumentarium tot hun beschikking te hebben om de herstructurering van glastuinbouwgebieden aan te pakken. De verwijzing van de Minister naar onteigening volstaat dan wat de leden van de CDA-fractie betreft niet, want de specifieke meerwaarde van herverkaveling is een proces van onderop waarbij het gebied met elkaar door middel van een commissie de integrale gebiedsopgaven (niet alleen glastuinbouw) probeert te verwezenlijken. Onteigening is een laatste redmiddel dat, volgens de leden van de CDA-fractie, alleen toegepast zou moeten worden als het echt niet anders kan. Bovendien vinden deze leden het onjuist om te stellen dat slechts een klein deel van de eigenaren onwillig is. In een groot aantal glastuinbouwgebieden is er juist sprake van veel versnipperd eigendom. Deze leden wijzen erop dat door de Wilg onderdeel te maken van de wet, lokale overheden hiermee kunnen experimenteren.

De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen over de keus van de regering om de Wet inrichting landelijk gebied niet onder de reikwijdte van de Crisis- en herstelwet te brengen, inclusief uitbreiding van het toepassingsbereik naar glastuinbouwgebieden. De regering geeft aan dat ook met enkelvoudige toepassing van het instrument onteigening herverkaveling van glastuinbouwgebieden plaats kan vinden. De leden van de SGP-fractie constateren dat een Kamermeerderheid hier anders over denkt (motie 33 118, nr. 104). En terecht: het gaat om herverkaveling van kassengebieden, niet om herverkaveling van gebieden met een enkel perceel met glasopstand. Het gaat om het zoveel mogelijk continueren van glastuinbouwbedrijven via verplaatsing, en niet sec om onteigening. Het gaat om het effectief organiseren van een heel gebiedsproces gericht op versterking en verduurzaming van de glastuinbouw, en niet om uitkoop van een enkele kas. Erkent de regering dat het herverkavelingsinstrument voor kassengebieden een duidelijke meerwaarde heeft boven enkelvoudige toepassing van het instrument onteigening? Juist door toepassing van de experimentenstatus kan deze verwachte meerwaarde in de praktijk aangetoond worden, of niet.

De leden van de SGP-fractie horen graag waarom het onderbrengen van de Wet inrichting landelijk gebied onder de Crisis- en herstelwet via het voorliggende wetsvoorstel tot vertraging zou leiden. Is de regering bereid dit punt dan te realiseren bij de volgende tranche?

4. Aanpak van de woningbouwopgave

De leden van de SP-fractie willen graag weten hoeveel sociale huurwoningen, hoeveel «middenhuur’woningen en hoeveel koopwoningen met deze wetswijziging worden beoogd. Kan de regering uitleggen hoe zij tot deze berekening is gekomen? De leden van de SP-fractie missen namelijk in alle stukken van de regering concrete doelstellingen over de te bouwen huizen. Er wordt enkel gesproken van een streefaantal van 75.000 per jaar, maar nergens wordt concreet gemaakt wat voor woningen dit zijn en waarom.

De leden van de SP-fractie vragen daarom ook bij deze wetswijziging om zo concreet mogelijk aan te geven wat de te behalen doelen zijn. Wanneer de regering op deze vragen geen antwoord kan geven, dan luidt de vraag welk probleem deze wetswijziging oplost.

5. Consultatie

De leden van de D66-fractie hechten aan het betrekken van partijen als VNG, IPO, natuurorganisaties, bouwers en ontwikkelaars. Zij waarderen dat zeer uitgebreid is ingegaan op de inbreng van NEPROM. Kan de regering ook voor de andere consultatiereacties zo uitgebreid toelichten hoe daarop wordt gereageerd? Door één van de bij consultatie betrokken partijen wordt geopperd om de experimenteerruimte voor verduurzaming te beperken. De leden van de D66-fractie zijn hier zeer op tegen. De wet is immers gericht op het mogelijk maken van duurzame ontwikkeling. Gemeenten moeten wat deze leden betreft de ruimte houden om aanvullende eisen te stellen aan duurzaamheid. In de praktijk zien we ook dat gemeenten hier zorgvuldig mee om gaan en dat dit leidt tot inspirerende projecten, waarbij opgedane expertise ook in andere delen van het land gebruikt kan worden.

De leden van de D66-fractie lezen dat andere partijen meer wetten onder de werking van deze wet zouden willen laten vallen, bijvoorbeeld ten behoeve van de energietransitie. Kan de regering uitgebreider aangeven waarom er voor gekozen is andere wetten met een ruimtelijk aspect niet onder deze wet te laten vallen? Wat de D66-fractie betreft is voor de wet natuurbescherming overigens al voldoende aangetoond dat het niet nodig en zelfs onwenselijk is om deze onder de werking van deze transitiewet te laten vallen.

De leden van de SP-fractie zijn verbaasd dat de regering de toenemende druk op de woningmarkt als reden noemt om het consulteren van betrokkenen in ons land achterwege te laten. Kan de regering dit uitleggen? Wanneer de regering de druk op de woningmarkt als toenemend ervaart, vragen de leden van de SP-fractie waarom woningcorporaties dan drastisch in hun investeringsmogelijkheden worden beperkt door een hogere lastendruk door diezelfde regering. Hoe verhoudt een extra miljard euro aan belastingen voor woningcorporaties zich tot de haast die de regering nu opeens blijkt te hebben.

Kan de regering uitleggen waarom de extra belasting op sociale huurwoningen in 2013 is ingevoerd en is gebleven in het Regeerakkoord uit 2017, hoewel in 2013 al werd gewaarschuwd voor woningnood en in 2017 al een woningtekort was, zo vragen de leden van de SP-fractie.

Kan de regering uitleggen waarom zij inzake de renteaftrekbeperking, voortkomend uit de anti tax avoidance directive, geen uitzondering wil maken voor de verhuurders zonder winstoogmerk, woningcorporaties, waardoor zij jaarlijks 300 miljoen extra kwijt zijn en woningnood lastiger is op te lossen, zo vragen de leden van de SP-fractie.

Deze leden krijgen de indruk dat de regering de toenemende druk op de woningmarkt als excuus gebruikt wanneer het haar uitkomt, en niet wanneer het geld kan kosten. Kan de regering hierop ingaan, zo vragen de leden van de SP-fractie. Daaruit volgt de vraag van de leden van de SP-fractie of de regering alsnog bereid is om betrokkenen, zoals de Woonbond, huurdersorganisaties en/of gemeenten, te consulteren over de wetswijziging.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I

Onderdeel D

Het wordt mogelijk gemaakt om naast het hanteren van de criteria uit het tweede lid, vooraf nadere eisen te stellen aan nieuwe experimenten. Aan wat voor soort eisen moet worden gedacht, vragen de leden van de VVD-fractie.

De voorzitter van de commissie, Ziengs

De waarnemend griffier van de commissie, Hendrickx