Gepubliceerd: 12 oktober 2017
Indiener(s): Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD)
Onderwerpen: criminaliteit openbare orde en veiligheid politie, brandweer en hulpdiensten recht strafrecht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34720-5.html
ID: 34720-5

Nr. 5 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 12 oktober 2017

Met veel belangstelling heb ik kennis genomen van het verslag van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie. Graag maak ik van de gelegenheid gebruik om op de opmerkingen van de leden van de verschillende fracties te reageren en de gestelde vragen te beantwoorden. Bij de beantwoording van de gestelde vragen is de indeling van het verslag zo veel mogelijk aangehouden. Waar dit de duidelijkheid ten goede komt, is een aantal vragen tezamen beantwoord. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om een nota van wijziging aan uw Kamer aan te bieden.

I. ALGEMEEN DEEL

Inleiding

Het verheugt mij dat de leden van de VVD-fractie met belangstelling hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Met de aan het woord zijnde leden onderschrijf ik het belang om wetgeving zo vorm te geven dat de georganiseerde criminaliteit altijd effectief en daadkrachtig kan worden bestreden.

De leden van de CDA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de voorgestelde wijzigingen. Zij constateren dat uit het overgrote deel van de uitgebrachte adviezen de voorstellen positief worden ondersteund en merken op dat de Afdeling advisering van de Raad van State geen inhoudelijk advies heeft uitgebracht. Voornoemde leden ondersteunen van harte dat de bevoegdheden van de Koninklijke Marechaussee (Kmar) en de Bijzondere Opsporingsdiensten (BOD’en) op het vlak van de bestrijding van georganiseerde criminaliteit op hetzelfde niveau worden gebracht als de politie. Voornoemde leden hebben een vraag ten aanzien van de voorgestelde regeling om burgers en particuliere instanties te kunnen betrekken bij het afschermen van een identiteit. Zij vragen welke maatregelen zijn voorzien om burgers en particuliere instanties die hieraan meewerken in voorkomende gevallen daadwerkelijk bescherming te bieden.

In reactie op deze vraag breng ik graag naar voren dat de medewerking betrekking zal hebben op het overzetten naar of creëren van gegevens over een getuige voor een nieuwe identiteit. De ervaringen met bestuursorganen, die thans reeds verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan bepaalde getuigenbeschermingsmaatregelen, geven geen aanleiding te veronderstellen dat criminelen zich tot de desbetreffende burger of particuliere instantie zullen wenden. Het is ook niet waarschijnlijk dat criminelen daarvoor een aanknopingspunt zouden vinden. Het nemen van getuigenbeschermingsmaatregelen is professioneel maatwerk, waarbij zorgvuldigheid voorop staat. In de onwaarschijnlijke situatie dat sprake zou zijn van intimidatie of bedreiging van personen of instanties die medewerking hebben verleend bij het afschermen van een identiteit zal de politie daarop vanzelfsprekend acteren.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Het doet mij genoegen dat deze leden de belangrijke rol onderschrijven die de Kmar en de BOD’en kunnen spelen bij de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit. In dat licht lezen zij het voorstel om de ongelijkheid tussen de verschillende categorieën opsporingsambtenaren, bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), op te heffen.

Uitoefenen bijzondere opsporingsbevoegdheden door BOD’en en Kmar

De leden van de fracties van D66, de VVD en het CDA stellen vragen over de benodigde kennis en kunde bij de Kmar en de BOD’en voor de uitvoering van bijzondere opsporingsbevoegdheden. Deze vragen beantwoord ik in onderlinge samenhang als volgt.

Onder de huidige wet- en regelgeving kan een officier van justitie de uitoefening van de bijzondere opsporingsbevoegdheden infiltratie (artikel 126h Sv) en stelselmatige inwinning van informatie (artikel 126j Sv), bevelen aan de opsporingsambtenaren van de Kmar en de BOD’en, mits daarbij aan bepaalde voorwaarden is voldaan. De betreffende opsporingsambtenaar van de Kmar of de BOD’en moet voldoen aan bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels ter zake van opleiding en samenwerking met opsporingsambtenaren van politie. Dit is nader uitgewerkt in het Samenwerkingsbesluit bijzondere opsporingsbevoegdheden. Het wetsvoorstel voorziet er in de Kmar en de BOD'en op bevel van de officier van justitie zelfstandig – en dus niet meer in een verplicht samenwerkingsverband met de politie – de bijzondere opsporingsbevoegdheden infiltratie en stelselmatige inwinning van informatie te kunnen uitoefenen, hetgeen noodzakelijk is gelet op het zwaarwegend belang van het strafrechtelijk onderzoeken naar onder meer ernstige fraude.

Dit geldt ook voor de bijzondere opsporingsbevoegdheid opnemen vertrouwelijke communicatie (artikel 126l.). Opsporingsambtenaren van de BOD’en kunnen onder de huidige wet- en regelgeving deze bevoegdheid niet uitoefenen. Het wetsvoorstel voorziet er in dat ook deze bevoegdheid op bevel van de officier van justitie zelfstandig door de BOD’en kan worden uitgeoefend.

Uit het voorgaande blijkt dat opsporingsambtenaren van zowel de Kmar als de BOD'en al moeten voldoen aan de opleidingseisen die gepaard gaan met de inzet van de betreffende bijzondere opsporingsbevoegdheid. Indien nodig zal in afstemming met de Nationale Politie de opleiding van de opsporingsambtenaren verder worden vormgegeven.

Verder merken de leden van de D66-fractie terecht op dat in het eerder genoemde Samenwerkingsbesluit bijzondere opsporingsbevoegdheden de regels zullen worden gewijzigd naar aanleiding van het voorstel om de ongelijkheid tussen de verschillende opsporingsambtenaren, bedoeld in artikel 141 Sv, weg te nemen. De vraag van deze leden of dit betekent dat de Kmar en de BOD’en pas zelfstandig gebruik mogen van de desbetreffende bijzondere opsporingsbevoegdheden wanneer dit Samenwerkingsbesluit is aangepast, kan ik bevestigend beantwoorden. Het aangepaste Samenwerkingsbesluit zal – indien dit wetsvoorstel tot wet wordt verheven – gelijktijdig met deze wet in werking treden.

Effectieve identiteitswijziging van een beschermde getuige

De leden van de VVD-fractie onderschrijven het voorstel om wettelijk te verankeren dat ambtenaren die belast zijn met de opsporing van strafbare feiten, bevoegd zijn zich tot een ieder te wenden die wordt geacht een rol te kunnen spelen bij het treffen van specifieke maatregelen voor de feitelijke bescherming van getuigen. Ook de leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van deze wijziging. De leden van de VVD-fractie vragen hoe ervoor kan worden gezorgd dat personen aan wie de opdracht wordt gegeven wijzigingen aan te brengen in systemen met het oog op een effectieve identiteitswijziging van een beschermde getuige, deze handelingen voor zich te houden. In het verlengde daarvan vragen de leden van de D66-fractie of het nodig is een aanvullende regeling te treffen.

Zoals ik hiervoor reeds aangaf, is het nemen van getuigenbeschermingsmaatregelen professioneel maatwerk, waarbij zorgvuldigheid een noodzakelijke voorwaarde is. Inzet daarbij is te voorkomen dat de persoon of instantie, die – vrijwillig of na vordering – medewerking verleent, wetenschap verkrijgt over de oorspronkelijke identiteit van de getuige. In een enkel geval is dat niet mogelijk. Met de leden van de D66-fractie onderschrijf ik daarom de wenselijkheid van een regeling analoog aan artikel 126bb, vijfde lid, Sv om te voorkomen dat derden aan wie medewerking wordt verzocht of gevorderd hierover met anderen communiceren. In bijgevoegde nota van wijziging wordt dit nader uitgewerkt en toegelicht. Tot slot merk ik op dat het niet naleven van een vordering als bedoeld in het voorgestelde vierde lid van artikel 226l Sv (artikel I, onderdeel I) een strafbaar feit oplevert in de zin van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht (niet opvolgen ambtelijk bevel of vordering).

De leden van de D66-fractie vragen voorts een reactie op de opmerking van de Nationale Politie in haar advies over de werking van de voorgestelde maatregel inzake het realiseren van een effectieve identiteitswijziging van een beschermde getuige. Indien geen medewerking wordt verleend, kan de officier van justitie, gelet op het belang van de feitelijke bescherming van de getuige, deze medewerking vorderen (voorgestelde vierde lid van artikel 226l Sv). Inherent aan deze bevoegdheid is dat de benodigde gegevens op een zorgvuldige oftewel een veilige en afgeschermde wijze worden verwerkt en dat een eventuele veelheid aan gekoppelde systemen niet in de weg mag staan aan het volledig kunnen doorvoeren van een identiteitswijziging. Van belang daarbij is dat de geldende wettelijke voorschriften, voor zover deze in de weg staan aan het verlenen van medewerking door burgers of particuliere instanties, buiten toepassing blijven (voorgestelde vijfde lid van artikel 226l Sv).

Nota van wijziging en het Wetsvoorstel versterking presterend vermogen politie (33 747)

In de nota van wijziging wordt – naast aanvulling van artikel 226l Sv met een pendant van artikel 126bb Sv – een tweetal onderdelen uit het Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de versterking van het presterend vermogen van de politie (Kamerstukken II, 2013/14, 33 747, nr. 2) ondergebracht in het voorliggende wetsvoorstel. Het betreft de onderdelen «het tappen op naam» en «het opvragen van camerabeelden». In de toelichting bij de nota van wijziging wordt dit nader toegelicht. Wat betreft de overige twee onderdelen, te weten «het afzien van de notificatieplicht bij de inzet van bepaalde lichtere bijzondere opsporingsbevoegdheden» en «het wijzigingen van de begeleiding van de gerechtsdeurwaarder» heb ik uit het verslag dat uw Kamer over bedoeld wetsvoorstel heeft uitgebracht, moeten constateren dat daartegen vanuit verschillende fracties overwegende bezwaren bestaan (Kamerstukken II 2013/14, 33 747, nr. 5 p. 6 ev.). Na ampel beraad heb ik daarom besloten te bevorderen dat de behandeling van wetsvoorstel 33 747 – nu de eerdergenoemde onderdelen waarvoor wel voldoende steun bestaat worden overgeheveld naar onderhavig wetsvoorstel – wordt beëindigd. Het voorgaande betekent dat ik voornemens ben wetsvoorstel 33 747 volgens de reguliere procedures in te trekken. Uw Kamer zal hierover separaat worden bericht.

De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok