Nr. 7 NADER VERSLAG

Vastgesteld 16 februari 2017

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft na kennisneming van de nota naar aanleiding van het verslag van 13 februari 2017 behoefte aan het stellen van nadere vragen. Zij heeft de eer als volgt nader verslag uit te brengen van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, Eijsink

De griffier van de commissie, Van Toor

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennis genomen van de nota naar aanleiding van het verslag over de Regeling van de inwerkingtreding van de wet van 8 juli 2015, houdende goedkeuring van de op 27 juni 2014 te Brussel tot stand gekomen Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en haar lidstaten, enerzijds, en Oekraïne, anderzijds (Kamerstuk 34 669, nr. 6).

Deze leden hebben de indruk dat de regering een groot aantal vragen over het hoofd gezien heeft. Veel vragen die in het verslag zijn opgenomen, komen in de nota naar aanleiding van het verslag niet terug. En een aantal vragen wordt wel herhaald, maar de regering geeft geen antwoord op deze vragen.

Om enig misverstand te vermijden, kiezen deze leden ervoor om de vragen een voor een te stellen en verzoeken zij de regering elk van hun vragen afzonderlijk te beantwoorden:

  • 1. Wat is de basis voor de gekozen thema’s in het inlegvel1 en de aanname dat dit voor de tegenstemmers voldoende zou zijn om alsnog akkoord te gaan met het verdrag?

  • 2. Kan de regering de studie op basis waarvan de zorgen van de nee-stemmers, die kennelijk door dit inlegvel geadresseerd worden, zijn vastgesteld aan de Kamer doen toekomen?

  • 3. Hoe weet de regering dat deze (behoorlijk lege) verklaring voor de tegenstemmers voldoende is om alsnog in te stemmen met goedkeuring van het verdrag?

  • 4. Klopt het dat de eerste alinea van het inlegvel luidt: «Hoewel de overeenkomst strekt tot de totstandbrenging van nauwe en langdurige betrekkingen tussen de partijen bij de overeenkomst op basis van gemeenschappelijke waarden, verleent zij Oekraïne niet de status van kandidaat-lidstaat voor toetreding tot de Unie en houdt zij geen toezegging tot de toekomstige verlening van die status aan Oekraïne in.»?

  • 5. Staat er ergens in het associatieverdrag een artikel dat aanleiding zou kunnen zijn voor iemand om te denken dat dit verdrag Oekraïne de status van kandidaat-lid verleent? Zo ja, waar staat dat dan?

  • 6. Staat er ergens in het associatieverdrag een artikel dat aanleiding zou kunnen zijn voor iemand om te denken dat dit verdrag Oekraïne de toezegging tot de toekomstige verlening van de status van kandidaat-lid aan Oekraïne verleent? Zo ja, waar staat dat dan en waaruit kan dit worden afgeleid?

  • 7. Waarop baseert de regering de zinssnede «Uit het op 17 november gepubliceerde onderzoek van de Stichting Kiezersonderzoek Nederland (SKON) over kiesgedrag bij het Oekraïne raadgevend referendum bleek deze zorg [de angst voor lidmaatschap] zelfs van doorslaggevend belang voor de nee-stemmers.»?

  • 8. Hoeveel procent van de nee-stemmers gaf «Angst dat Oekraïne lid wordt van de EU» op als reden om tegen te stemmen?

  • 9. Wat zou de uitslag van het referendum geweest zijn als alle nee-stemmers die aangaven dat «Angst dat Oekraïne lid wordt van de EU» een reden was voor hun nee-stem, «ja» gestemd hadden in plaats van «nee» bij het referendum?

  • 10. Hoe vaak komt het woord «lidmaatschap» voor in de 2135 pagina’s van de associatieovereenkomst? Slaat het woord lidmaatschap in ook maar één van die gevallen op lidmaatschap van de Unie? Zo ja, waar?

  • 11. Klopt het dat de tweede alinea van het inlegvel luidt: «De Overeenkomst bevestigt de samenwerking met Oekraïne op het gebied van veiligheid, met name inzake conflictpreventie, crisisbeheersing en niet-verspreiding van massavernietigingswapens. De tekst behelst geen verplichting voor de Unie of de lidstaten om collectieve veiligheidsgaranties of andere militaire steun of bijstand aan Oekraïne te verstrekken.»?

  • 12. Is de Europese Unie ooit een verplichting aangegaan voor haar leden tot een collectieve veiligheidsgarantie? Zo ja, wanneer en hoe is dat gebeurd?

  • 13. Waar in het associatieverdrag zou de indruk kunnen ontstaan dat het verdrag een collectieve veiligheidsgarantie behelst?

  • 14. Op welke wijze zou het verdrag de indruk kunnen wekken dat er een verplichting voor de Unie of de lidstaten ontstaat om militaire steun of bijstand aan Oekraïne te verstrekken?

  • 15. Wat voegt het tweede punt van de verklaring toe, nu Nederland zelf een verklaring deponeert over artikel 10?

  • 16. Klopt het dat het derde punt van de verklaring luidt: «De Overeenkomst beoogt uitdrukkelijk de mobiliteit van burgers te verbeteren, maar verleent onderdanen van Oekraïne of burgers van de Unie niet het recht om zich vrijelijk te vestigen of vrijelijk te werken op het grondgebied van de lidstaten, respectievelijk Oekraïne. De Overeenkomst laat het recht van de lidstaten onverlet, zelf te bepalen hoeveel onderdanen van Oekraïne tot hun grondgebied worden toegelaten teneinde daar al dan niet in loondienst arbeid te verrichten.»?

  • 17. Uit welk artikel van het verdrag zou iemand kunnen afleiden dat het recht om zich vrijelijk te vestigen of vrijelijk te werken op het grondgebied van de lidstaten uit het verdrag zou voorvloeien?

  • 18. Klopt het dat dit derde punt geen enkele betrekking heeft op visumverlening?

  • 19. Is de Minister-President, die een centrale rol gespeeld heeft in de onderhandelingen, bereid om aanwezig te zijn bij de plenaire behandeling van deze regeling?

  • 20. Wat zijn de belangrijkste zaken die in het inlegvel geregeld zijn en die zonder het inlegvel niet geregeld zouden zijn?

  • 21. Hoe vaak heeft de Minister-President de president van Oekraïne ontmoet of gesproken de afgelopen twee jaar?

  • 22. Wil de Nederlandse regering aan de president van Oekraïne vragen of de Oekraïense regering het inlegvel accepteert in de zin van het Verdrag van Wenen en of de regering dat officieel wil bevestigen?

  • 23. Is de Nederlandse regering van mening dat Oekraïne het inlegvel officieel geaccepteerd heeft? Zo ja op basis waarvan concludeert de regering dat?