Gepubliceerd: 27 januari 2017
Indiener(s): Ard van der Steur (VVD)
Onderwerpen: burgerlijk recht europese zaken internationaal recht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34609-5.html
ID: 34609-5

Nr. 5 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 27 januari 2017

Met belangstelling heb ik kennis genomen van het verslag van de Kamer. De enkele daarin gestelde vragen zal ik hieronder graag beantwoorden.

De leden van de VVD-fractie vragen met betrekking tot beide procedures of de observatie wordt gedeeld dat er geen noemenswaardige kritiek of opmerkingen uit het veld zijn geuit op deze voorstellen. Deze leden denken bijvoorbeeld aan de relatieve onbekendheid van de procedure of de mogelijke aanwezigheid van procedurele drempels voor een niet juridische geschoolde eiser. Zij vragen of hier onderzoek naar is gedaan of hierover anderszins signalen bekend zijn.

Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een procedure voor geringe vorderingen (hierna: verordening 861/2007) en verordening (EG) nr. 1896/2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure (hierna: verordening 1896/2006) zijn van toepassing geworden op respectievelijk op 1 januari 2009 en 12 december 2008. Met de beide verordeningen is beoogd het grensoverschrijdend procederen te vereenvoudigen, te versnellen en de kosten daarvan te verlagen. De Europese Commissie heeft op grond van artikel 28 van verordening 861/2007 een onderzoek laten verrichten naar de toepassing van deze verordening. Door de Europese Commissie is in het verslag1 van 19 november 2013 over de resultaten van dit onderzoek geconcludeerd dat er in de toepassing van de verordening nog belemmeringen zijn waardoor het volledig potentieel van de Europese procedure voor geringe vorderingen voor consumenten en ondernemingen niet kan worden benut. Onder andere het plafond van € 2 000 is als een beletsel genoemd om in grensoverschrijdende geschillen van de Europese procedure voor geringe vorderingen gebruik te maken. Verder is geconcludeerd dat verschillende elementen van de Europese procedure voor geringe vorderingen verder kunnen worden vereenvoudigd om de procesvoering goedkoper en sneller te maken. Gewezen is hier onder andere op de inzet van elektronische middelen. Ook is door de Commissie een gebrek aan kennis over het bestaan en de werking van de verordening geconstateerd.

Voor de situatie van beide procedures in Nederland kan gewezen worden op een in de literatuur verschenen artikel2 dat de weerslag bevat van een rechtspraakonderzoek en een onderzoek uitgevoerd bij een aantal rechtbanken met betrekking tot het functioneren in de praktijk van beide verordeningen. Geconstateerd hierin wordt onder andere dat er in ons land nog niet veel gebruik wordt gemaakt van de beide Europese procedures, vermoedelijk door het vooralsnog onvoldoende bestaan van behoefte aan de procedures en de relatieve onbekendheid met deze procedures. Ook wordt in dit artikel aangegeven dat in de praktijk enkele praktische problemen worden ervaren, zoals het door het gerecht betekenen of kennisgeven van de stukken per post met ontvangstbevestiging en het door rechtzoekenden bepalen van de internationale bevoegdheid.

Met verordening (EU) 2015/2421 van het Europees parlement en de Raad van 16 december 2015 tot wijziging van verordening 861/2007 en verordening 1896/2006 (hierna: verordening 2015/2421) is beoogd een aantal verbeteringen aan te brengen in de oorspronkelijke verordeningen, zoals de verhoging van het plafond naar € 5.000 en de mogelijkheid van elektronische kennisgeving en betekening. Ook dienen de lidstaten op grond van verordening 2015/2421 ervoor te zorgen dat partijen, naast de reeds in verordening 861/2007 opgenomen praktische bijstand bij het invullen van de formulieren, algemene informatie over het toepassingsgebied van verordening 861/2007 en over de bevoegde gerechten kunnen verkrijgen. De Europese Commissie heeft zelf onder meer een praktijkgids voor rechtsbeoefenaars en een gebruikersgids voor burgers gepubliceerd om de bekendheid met en de kennis van de verordening te vergroten.

Met betrekking tot de Europese betalingsbevelprocedure is mogelijk gemaakt dat wanneer verweer wordt gevoerd en de betalingsbevelprocedure wordt voortgezet als een procedure op tegenspraak, de procedure behalve op grond van de nationale civiele procesregels, ook kan worden voortgezet volgens de regels van de Europese procedure voor geringe vorderingen, indien deze van toepassing is. Hiermee wordt de mogelijkheid verordening 861/2007 toe te passen vergroot.

Tegen de in verordening 2015/2421 voorgestelde wijzigingen van beide oorspronkelijke verordeningen zijn mij geen bezwaren uit de praktijk bekend.

Op de vraag van de leden van de VVD-fractie of het klopt dat dit wetsvoorstel geen nationale koppen bevat, kan bevestigend worden geantwoord. Het wetsvoorstel bevat alleen wijzigingen in de Uitvoeringswet verordening Europese procedure voor geringe vorderingen en de Uitvoeringswet verordening Europese betalingsbevelprocedure ter uitvoering van verordening 2015/2421.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur