Gepubliceerd: 18 januari 2017
Indiener(s): Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA)
Onderwerpen: openbare orde en veiligheid organisatie en beleid recht staatsrecht terrorisme
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34588-19.html
ID: 34588-19
Origineel: 34588-2

Nr. 19 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 18 januari 2017

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 20, vijfde lid, wordt «wordt de vernietiging opgeschort tot ten minste het moment waarop de klacht of het bezwaar dan wel de rechterlijke uitspraak onherroepelijk is geworden» vervangen door: wordt de vernietiging opgeschort tot ten minste het moment waarop de beslissing op de klacht of het bezwaar dan wel de rechterlijke uitspraak onherroepelijk is geworden.

B

Artikel 24 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid, wordt «De hoofden van dienst» vervangen door: De hoofden van de diensten.

2. Het tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:

a. de nodige voorzieningen ter bevordering van de juistheid en de volledigheid van de gegevens die worden verwerkt alsmede ter bevordering van de kwaliteit van de gegevensverwerking, waaronder begrepen de daarbij gehanteerde algoritmen en modellen;.

C

Artikel 27 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «de taken, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder a en d, en artikel 10, tweede lid, onder a, c en e» telkens vervangen door «de taken, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder a en d, onderscheidenlijk artikel 10, tweede lid, onder a, c en e» en wordt «vernietigd» telkens vervangen door: terstond vernietigd.

2. In het tweede lid wordt «als bedoeld in artikel 30, derde lid» vervangen door: dan bedoeld in artikel 30, derde lid.

D

Artikel 33, tweede lid, komt te luiden:

2. Ten minste twee van de drie leden, waaronder de voorzitter, dienen ten minste zes jaar de functie van rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast, bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Wet op de rechterlijke organisatie, te hebben vervuld, dan wel ten minste zes jaar als lid van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, als lid belast met rechtspraak bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven of als lid belast met rechtspraak bij de Centrale Raad van Beroep werkzaam te zijn geweest.

E

In artikel 39, vijfde lid, wordt «zodanig» vervangen door: zodanige.

F

In artikel 43, vierde en zevende lid, wordt «vernietigd» vervangen door: terstond vernietigd.

G

Artikel 45 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het vierde lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

c. voor zover het de uitoefening van de in het eerste lid, onder b, bedoelde bevoegdheid betreft, zo mogelijk een nummer, technisch kenmerk of een andere aanduiding waarmee het geautomatiseerde werk kan worden geïdentificeerd.

2. Het dertiende lid vervalt.

H

Artikel 48, wordt gewijzigd als volgt:

1. In het vijfde lid, wordt «de taken, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder a en d, en artikel 10, tweede lid, onder a, c en e» vervangen door «de taken, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder a en d, onderscheidenlijk artikel 10, tweede lid, onder a, c en e» en wordt «vernietigd» telkens vervangen door: terstond vernietigd.

2. In het zesde lid wordt «vernietigd» vervangen door: terstond vernietigd.

I

In artikel 52, eerste lid, wordt «als bedoeld in 47, eerste lid» vervangen door: , bedoeld in artikel 47, eerste lid.

J

In artikel 55, eerste lid, wordt «het verzoek» telkens vervangen door: de opdracht.

K

Artikel 56 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het derde lid wordt «het verzoek» vervangen door: de opdracht.

2. In het vijfde lid vervalt: of derde.

L

In artikel 61 wordt «ten behoeve de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst» vervangen door: ten behoeve van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst.

M

In artikel 62, eerste lid, onder d, wordt na «daarvoor in aanmerking komende inlichtingen- en veiligheidsdiensten van andere landen» ingevoegd: waarmee een samenwerkingsrelatie als bedoeld in artikel 88, eerste lid, wordt onderhouden.

N

Artikel 64 komt te luiden:

Artikel 64

1. De diensten zijn in het kader van een goede taakuitvoering voorts bevoegd om op grond van een dringende en gewichtige reden geëvalueerde of ongeëvalueerde gegevens te verstrekken aan een inlichtingen- of veiligheidsdienst van een ander land waarmee geen samenwerkingsrelatie bestaat als bedoeld in artikel 88, eerste lid.

2. Een verstrekking als bedoeld in het eerste lid vindt niet eerder plaats dan nadat Onze betrokken Minister op een daartoe strekkend verzoek van het hoofd van de dienst toestemming heeft verleend.

3. Van een toestemming tot verstrekking van ongeëvalueerde gegevens wordt, indien deze betrekking heeft op gegevens die zijn verworven met toepassing van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 48, eerste lid, de commissie van toezicht terstond op de hoogte gesteld.

O

In artikel 78, vierde lid, wordt «Degene die inzage heeft genomen» vervangen door: Degene die kennis heeft genomen.

P

In artikel 88, derde lid, worden, onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:

d. de wettelijke bevoegdheden en mogelijkheden van de dienst in het desbetreffende land;

e. het door de desbetreffende dienst geboden niveau van gegevensbescherming.

Q

Artikel 89, tweede lid, komt te luiden:

2. Voor zover de verstrekking van gegevens als bedoeld in het eerste lid betrekking heeft op ongeëvalueerde gegevens, vindt de verstrekking niet eerder plaats dan nadat Onze betrokken Minister daarvoor toestemming heeft verleend. De toestemming voor meerdere opeenvolgende verstrekkingen van vergelijkbare aard wordt verleend voor een periode van ten hoogste twaalf maanden en kan telkens op een daartoe strekkend verzoek worden verleend voor eenzelfde periode. Van een toestemming tot verstrekking wordt, indien deze betrekking heeft op gegevens die zijn verworven met toepassing van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 48, eerste lid, de commissie van toezicht terstond op de hoogte gesteld.

R

In artikel 91, eerste lid, wordt na «De korpschef,» ingevoegd: de politiechef van een landelijke eenheid,.

S

Artikel 100, onderdeel h, komt te luiden:

h. met ingang van de eerste dag van de maand, volgend op die, waarin betrokkene de leeftijd van zeventig jaar heeft bereikt.

T

In artikel 101, tweede lid, wordt «artikel 100, onder b,» vervangen door: artikel 100, onder b en h,.

U

In artikel 108, derde lid, wordt «indien de commissie van toezicht dat in haar verzoek heeft aangegeven» vervangen door: indien de desbetreffende afdeling van de commissie van toezicht dat in haar verzoek heeft aangegeven.

V

In artikel 109, eerste lid, wordt «De getuige legt in dat geval in handen van de voorzitter van de afdeling van de commissie van toezicht de eed of de belofte af» vervangen door: De getuige legt in dat geval in handen van de voorzitter van de desbetreffende afdeling van de commissie van toezicht de eed of de belofte af.

W

In artikel 119, eerste lid, wordt «de in de klacht bedoelde optreden» vervangen door: het in de klacht bedoelde optreden.

X

Artikel 122, eerste lid, onder b, komt te luiden:

b. nadat de klachtbehandeling door Onze betrokken Minister op andere wijze is geëindigd, dan wel ingevolge enig wettelijk voorschrift beëindigd had moeten zijn.

Y

In artikel 126 wordt na het vierde lid een lid toegevoegd, luidende:

5. Het eerste tot en met vierde lid is van overeenkomstige toepassing indien het een vermoeden van een misstand bij de coördinator betreft.

Z

Artikel 145 wordt gewijzigd als volgt:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Het eerste lid is niet van toepassing op een besluit op grond van de artikelen 52, vijfde lid, 53, zevende lid, 54, zesde lid, 55, zesde lid of 56, zesde lid.

Aa

In artikel 146 komen de onderdelen D en E te luiden:

D

In artikel 13.4, eerste lid, wordt «dan wel een verzoek op grond van artikel 28 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002» vervangen door: dan wel een opdracht op grond van artikel 55 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 20...

E

In artikel 13.4, tweede en derde lid, wordt «dan wel een verzoek op grond van artikel 29 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002» telkens vervangen door: dan wel een opdracht op grond van artikel 56 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 20...

Ab

Artikel 148 komt te luiden:

De Algemene wet bestuursrecht wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1:1, tweede lid, onderdeel h, wordt vervangen door twee onderdelen, luidende:

h. de commissie van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en haar afdelingen, bedoeld in artikel 97 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 20..;

i. de toetsingscommissie inzet bevoegdheden, bedoeld in artikel 32 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 20...

B

Bijlage 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 6 vervalt «Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002: hoofdstuk 4» en wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd:

Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 20..: hoofdstuk 5

2. In de artikelen 7 en 11 wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd:

Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 20..: artikel 53, zevende lid

Ac

Artikel 164 komt te luiden:

Artikel 164

Indien het bij koninklijke boodschap van 12 september 2016 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Telecommunicatiewet en het Wetboek van Strafvordering in verband met de bewaring van gegevens die zijn verwerkt in verband met het aanbieden van openbare telecommunicatiediensten en openbare telecommunicatienetwerken (aanpassing bewaarplicht telecommunicatiegegevens) (Kamerstukken 34 537) tot wet is of wordt verheven, wordt artikel I van die wet als volgt gewijzigd:

A

In onderdeel C wordt artikel 13.4 als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «dan wel een verzoek op grond van artikel 28 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002» vervangen door: dan wel een opdracht op grond van artikel 55 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 20...

2. In het tweede en derde lid wordt «dan wel een verzoek op grond van artikel 29 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002» vervangen door: dan wel een opdracht op grond van artikel 56 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 20...

B

In onderdeel D wordt in artikel 13.5, eerste lid, «dan wel toestemming op grond van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002» vervangen door: dan wel een opdracht op grond van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 20...

Toelichting

Mede namens de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, de Minister van Defensie en de Minister van Veiligheid en Justitie licht ik deze nota als volgt toe.

Algemeen

Deze nota van wijziging strekt er in de eerste plaats toe enkele redactionele onzuiverheden (van wetstechnische aard alsmede qua formulering) in het op 28 oktober 2016 ingediende wetsvoorstel weg te nemen; de voorgestelde wijzigingen in de onderdelen A, B (sub 1), C (sub 1 deels, sub 2), E, F, H (sub 1 deels, sub 2), I, J, K (sub 1), L, O, S, U, V, W, X, Aa, Ab (voor wat betreft de wijziging van artikel 1:1 Algemene wet bestuursrecht) en Ac strekken daartoe. Enkele andere wijzigingen worden hieronder toegelicht.

Onderdeel B, sub 2

In onderdeel B, sub 2, wordt artikel 24, tweede lid, onder a aangepast. In aanvulling op de reeds in dit artikelonderdeel opgenomen zorgplicht, inhoudende het treffen van de nodige voorzieningen ter bevordering van de juistheid en de volledigheid van de gegevens die worden verwerkt, wordt thans bepaald dat de hoofden van de diensten ook de nodige voorzieningen dienen te treffen ter bevordering van de kwaliteit van de gegevensverwerking, waaronder begrepen de daarbij gehanteerde algoritmen en modellen. In het verslag dat omtrent het wetsvoorstel is uitgebracht, hebben leden van diverse fracties – in navolging van hetgeen onder meer de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) in haar zienswijze heeft gesteld – aandacht gevraagd voor het feit dat een dergelijke zorgplicht thans ontbreekt. In de nota naar aanleiding van het verslag wordt op de vragen van de diverse fracties inhoudelijk ingegaan. De formulering van de in onderdeel B, sub 2, voorgestelde zorgplicht wijkt af van de tekst van het amendement dat door het lid Verhoeven (Kamerstukken II 2016/17, 34 588, nr. 15) is voorgesteld alsmede van het voorstel dat de CTIVD in haar zienswijze heeft geformuleerd. Nu het begrip gegevensverwerking diverse handelingen en processen omvat, is het naar mijn mening niet noodzakelijk om daarvan enkele specifiek te benoemen. Er is afgezien van een aparte zorgplicht voor de bevordering van de kwaliteit van de gegevens. Er bestaat immers reeds een zorgplicht om de juistheid en de volledigheid van de gegevens te bevorderen; daarnaast bestaat de plicht de gegevens die door de diensten worden verwerkt te voorzien van een aanduiding omtrent de mate van betrouwbaarheid dan wel een verwijzing naar het document of de bron waaraan de gegevens zijn ontleend (zie artikel 18, derde lid, van het wetsvoorstel). Naar mijn oordeel dient dan ook met de voorgestelde aanvulling te worden volstaan. De wettelijke verankering van de voorgestelde (uitbreiding van de) zorgplicht biedt naar mijn oordeel de CTIVD voldoende handvatten om op de uitwerking daarvan binnen het kader van de aan haar opgedragen taak toe te zien.

Onderdeel C, sub 1, en onderdeel H, sub 1

In onderdeel C, sub 1, en onderdeel H, sub 1, wordt (onder meer) voorzien in een aanpassing van artikel 27, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 48, vijfde lid, van het wetsvoorstel. In de genoemde bepalingen wordt de plicht voor de diensten geregeld om de verworven gegevens zo spoedig mogelijk te onderzoeken op hun relevantie voor het onderzoek waarvoor ze zijn verworven. Gegevens waarvan is vastgesteld dat deze niet relevant zijn voor het onderzoek dan wel enig ander lopend onderzoek van de desbetreffende dienst die – voor zover het de AIVD betreft – valt onder de taken, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder a en d, dan wel – voor zover het de MIVD betreft – valt onder de taken, bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder a, c en e van het wetsvoorstel dienen te worden vernietigd. De tekst van de voorgestelde wetsartikelen – te weten door het gebruik van het woord «en» in plaats van «onderscheidenlijk» – zou tot een uitleg kunnen leiden dat de gegevens die door de diensten bij de uitoefening van bijzondere bevoegdheden niet alleen voor de eigen taken, zoals hiervoor aangeduid, ter beschikking komen op relevantie dienen te worden beoordeeld, maar ook zonder meer voor de genoemde taken van de andere dienst. Dat is niet de bedoeling: de uitoefening van bijzondere bevoegdheden en de daarmee gepaard gaande verwerving van gegevens is 1-op-1 gekoppeld aan de taakstelling van de desbetreffende dienst; dat geldt evenzeer voor de vaststelling van de relevantie van de gegevens. Voor de terbeschikkingstelling van gegevens door de AIVD aan de MIVD en vice versa dienen de reguliere bepalingen inzake de verstrekking van gegevens en het daarbij van toepassing zijnde toestemmings- en afwegingskader te worden gevolgd.

Onderdeel D

Onderdeel D strekt ertoe om mogelijk te maken dat ook leden van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, leden belast met rechtspraak van het College van beroep voor het bedrijfsleven of van de Centrale Raad van Beroep in aanmerking komen voor benoeming als voorzitter dan wel lid van de Toetsingscommissie inzet bevoegdheden op grond van artikel 33, tweede lid, van het wetsvoorstel. Ook voor hen geldt dat zij ten minste zes jaar de rechtsprekende functie dienen te hebben vervuld.

Onderdeel G

In onderdeel G worden twee wijzigingen van artikel 45 voorgesteld. Allereerst wordt aan artikel 45, vierde lid, waarin enkele aanvullende eisen zijn gesteld aan de inhoud van een verzoek om toestemming, toegevoegd dat in het verzoek, voor zover dat de uitoefening van de in artikel 45, eerste lid, onder b, bedoelde bevoegdheid (binnendringen in een geautomatiseerd werk) betreft, zo mogelijk een nummer, technisch kenmerk of een andere aanduiding waarmee het geautomatiseerde werk kan worden geïdentificeerd, dient te worden vermeld. Daarmee wordt bewerkstelligd dat er zoveel mogelijk duidelijkheid bestaat ten aanzien van welk geautomatiseerd werk de bevoegdheid mag worden uitgeoefend. Voorts wordt voorgesteld artikel 45, dertiende lid, van het wetsvoorstel te laten vervallen. In dit artikellid wordt de plicht geregeld om de gegevens die door de uitoefening van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 45, tweede lid, onder d, in verband met de uitoefening van de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid, onder b, zijn verkregen, zo spoedig mogelijk op relevantie te onderzoeken; gegevens waarvan is vastgesteld dat die niet relevant zijn voor het onderzoek worden vernietigd. Artikel 27 voorziet echter in een algemene regeling ter zake, inclusief een maximale bewaartermijn alsmede een regeling voor het geval het gaat om vertrouwelijke communicatie van een advocaat met diens cliënt. Deze algemene regeling dient ook bij de uitoefening van de bevoegdheid ex artikel 45, mede vanwege de in artikel 27 neergelegde waarborgen, onverkort van toepassing te zijn.

Onderdeel K, sub 2

In onderdeel K vervalt in artikel 56, vijfde lid, de verwijzing naar het derde lid. De aldaar bedoelde opdracht ligt uitsluitend in het eerste lid besloten; het derde lid regelt de medewerkingsplicht.

Onderdelen M en N

De onderdelen M en N voorzien in aanpassing van artikel 62, eerste lid, onder d, onderscheidenlijk in vervanging van artikel 64 van het wetsvoorstel. Met de voorgestelde wijzigingen wordt tegemoet gekomen aan de zorgen die in het verslag (paragraaf 6.1) zijn geuit waar het gaat om de verstrekking van gegevens aan diensten waarmee geen samenwerkingsrelatie bestaat, maar waar in uitzonderingsituaties wel de mogelijkheid moet bestaan voor de dienst om in het kader van een goede taakuitvoering zowel geëvalueerde als ongeëvalueerde gegevens te verstrekken. Artikel 64 (nieuw) biedt daarvoor de grondslag en omgeeft deze vorm van verstrekking met extra waarborgen. Niet alleen dient er sprake te zijn van een dwingende en gewichtige reden, maar ook is er toestemming vereist van de Minister, en voorts dient ingeval de toestemming betrekking heeft op de verstrekking van ongeëvalueerde gegevens die zijn verkregen met toepassing van de bevoegdheid tot onderzoeksopdrachtgerichte interceptie (artikel 48, eerste lid) de CTIVD terstond van die toestemming op de hoogte te worden gesteld. De verstrekking van gegevens in het kader van een goede taakuitvoering aan buitenlandse diensten op grond van artikel 62 wordt beperkt tot die diensten waarmee wel een samenwerkingsrelatie bestaat.

Onderdeel P

In onderdeel P worden in artikel 88, derde lid, twee criteria toegevoegd die dienen te worden betrokken bij de weging als bedoeld in artikel 88, tweede lid, van het wetsvoorstel, in het kader van het aangaan van een samenwerkingsrelatie met een daarvoor in aanmerking komende inlichtingen- of veiligheidsdienst van een ander land. Het gaat daarbij om de wettelijke bevoegdheden en mogelijkheden van de dienst in het desbetreffende land alsmede het door de desbetreffende dienst geboden niveau van gegevensbescherming. Zie voorts hetgeen gesteld is in de nota naar aanleiding van het verslag in paragraaf 6.1.1.

Onderdeel Q

In onderdeel Q wordt voorzien in aanpassing van artikel 89, tweede lid, van het wetsvoorstel. In artikel 89, tweede lid, is in verband met de verstrekking van ongeëvalueerde gegevens aan een ander land voorzien in de eis dat daarvoor toestemming van de voor de dienst verantwoordelijke Minister moet worden verkregen. Zowel uit de reacties op het wetsvoorstel (zowel in de consultatiefase als ook daarna), alsmede uit vragen en opmerkingen in het door de Tweede Kamer uitgebrachte verslag over het wetsvoorstel, blijkt dat er met name zorgen bestaan ingeval deze verstrekking betrekking heeft op ongeëvalueerde gegevens die zijn verkregen door de uitoefening van de bijzondere bevoegdheid tot onderzoeksopdrachtgerichte interceptie (artikel 48, eerste lid, van het wetsvoorstel). Om aan deze zorgen tegemoet te komen wordt als extra waarborg voorzien in een plicht voor de verantwoordelijke Ministers om van een verleende toestemming voor dergelijke verstrekking de CTIVD terstond op de hoogte te stellen. Daarnaast wordt bepaald dat in het geval de toestemming wordt verleend voor meerdere opeenvolgende verstrekkingen van vergelijkbare aard de toestemming voor ten hoogste twaalf maanden kan worden verleend, zij het wel met de mogelijkheid van verlenging. In dat laatste geval zal dus opnieuw toestemming moeten worden gevraagd.

Onderdeel R

In onderdeel R wordt aan artikel 91, eerste lid, van het wetsvoorstel in de daar gegeven opsomming van functionarissen die werkzaamheden verrichten voor de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, de politiechef van een landelijke eenheid opgenomen. Deze was ten onrechte nog niet, naast de korpschef en de politiechef van een regionale eenheid, opgenomen.

Onderdeel T

Artikel 101 geeft een regeling voor de op non-actiefstelling van de leden van de commissie van toezicht en de leden van de afdeling klachtbehandeling. In onderdeel T wordt artikel 101, tweede lid, aangevuld met een verwijzing naar artikel 100, onderdeel h, die abusievelijk niet is opgenomen.

Onderdeel Y

Onderdeel Y voorziet in aanvulling van artikel 126 met een nieuw vierde lid. In artikel 126 worden regels gegeven voor de melding van een vermoeden van een misstand, waarbij als uitgangspunt geldt dat men pas een melding van een vermoeden van een misstand bij de afdeling klachtbehandeling kan doen indien men eerst het vermoeden van een misstand heeft gemeld bij een daartoe aangewezen persoon of instantie bij de dienst waarbinnen sprake is van een vermoedelijke misstand. Als dit van de melder redelijkerwijs niet gevraagd kan worden, kan de melder zich rechtstreeks tot de afdeling klachtbehandeling wenden (tweede lid); voorts wordt geregeld aan welke eisen een melding dient te voldoen (derde lid). Waar het gaat om een vermoeden van een misstand bij de coördinator is nog niet in een vergelijkbare regeling voorzien. Het voorgestelde vierde lid regelt dit alsnog.

Onderdelen Z en Ab

In artikel 145 van het wetsvoorstel wordt kortgezegd bepaald dat de Algemene wet bestuursrecht (en het equivalent daarvan op de BES-eilanden) niet van toepassing is op de voorbereiding, totstandkoming en tenuitvoerlegging van de aldaar genoemde besluiten. Zo zijn besluiten op grond van hoofdstuk 3, met name inzake de toepassing van bijzondere bevoegdheden (besluiten van operationele aard), integraal van de toepassing van de Algemene wet bestuursrecht uitgezonderd. Er is echter bij enkele bepalingen tevens voorzien in de mogelijkheid tot vergoeding van kosten die door de aanbieders van communicatiediensten worden gemaakt bij het voldoen aan een opdracht tot verstrekking van gegevens of medewerking aan een opdracht tot interceptie. Van deze regeling zijn die gevallen uitgezonderd waarvoor artikel 13.6 van de Telecommunicatiewet (Tw) een regeling geeft, die bovendien uitsluitend van toepassing is op de aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en -diensten. Tegen besluiten inzake kostenvergoeding die worden genomen op grond van artikel 13.6 Tw staan bezwaar en beroep open (in eerste aanleg bij de rechtbank Rotterdam en in hoger beroep bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven). Met de onderdelen Z en Ab (B, onderdeel 2) wordt met betrekking tot vergelijkbare besluiten op grond van artikel 52, vijfde lid, 53, zevende lid, 54, zesde lid, 55, zesde lid of 56, zesde lid, alsnog voorzien in de mogelijkheid van bezwaar en beroep, waarbij is gekozen voor dezelfde rechtsgang als tegen besluiten op grond van artikel 13.6 Tw. Vanuit een oogpunt van rechtsgelijkheid is dit aangewezen. In onderdeel Z wordt in een (nieuw) tweede lid voorzien in de uitzondering van genoemde artikelen van de toepassing van artikel 145, eerste lid (nieuw). Onderdeel Ab voorziet in de benodigde aanvulling van bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk