Kamerstuk 33990-34

Nadere informatie ten behoeve van plenaire behandeling van de wetsvoorstellen ter ratificatie van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (Trb. 2007, 169)

Dossier: Uitvoering van het op 13 december 2006 te New York tot stand gekomen Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (Trb. 2007, 169)

Gepubliceerd: 12 januari 2016
Indiener(s): Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA)
Onderwerpen: organisatie en beleid recht staatsrecht zorg en gezondheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33990-34.html
ID: 33990-34

Nr. 34 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 januari 2016

De plenaire behandeling van de wetsvoorstellen ter ratificatie van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap is op 10 december jl. (Handelingen II 2015/16, nr. 36) door uw Kamer geschorst in afwachting van het oordeel van het kabinet over het (gewijzigde) amendement van het lid Van Dijk, met Kamerstuk 33 990, nr. 17. Met deze brief voldoe ik aan het verzoek van uw Kamer. Ik maak van de gelegenheid gebruik om in te gaan op andere, door uw Kamer in eerste termijn, gestelde vragen.

Duiding amendement met Kamerstuk 33 990, nr. 17

In het wetsvoorstel wordt het terrein goederen en diensten onder de werking van de Wgbh/cz gebracht. Daarmee wordt de verplichting om in een individueel geval een doeltreffende aanpassing te verrichten, tenzij deze onevenredig belastend is (artikel 2 van de Wgbh/cz), eveneens op het terrein goederen en diensten van toepassing.

Met het amendement met Kamerstuk 33 990, nr. 17 wordt in een nieuw artikel 2a geregeld dat degene tot wie het verbod van onderscheid zich richt, daarnaast zorg draagt voor de algemene toegankelijkheid voor personen met een handicap of chronische ziekte, tenzij dat voor hem een onevenredige belasting vormt. Dit artikel 2a is van toepassing op alle terreinen waarop de Wgbh/cz van toepassing is, dus ook op de terreinen arbeid, onderwijs, wonen en openbaar vervoer. De indiener beoogt met dit amendement bij te dragen aan een verandering in denken over toegankelijkheid voor mensen met een handicap. De indiener van het amendement verwoordt het in de toelichting aldus:«Toegankelijkheid moet normaal worden, ontoegankelijkheid wordt de uitzondering.» Hiermee wordt gedoeld op materiële en immateriële condities, waaronder ook informatie en communicatie, met het oog op toegankelijkheid voor een zo divers mogelijke doelgroep.

Het amendement met Kamerstuk 33 990, nr. 17 bevat de mogelijkheid om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen, zodat er meer duidelijkheid kan worden geboden over de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de algemene toegankelijkheid. Op die manier kan rekening gehouden worden met de wens tot een geleidelijke implementatie van het verdrag. De bepaling doet een appèl op de verantwoordelijkheid om actief na te denken over basale algemene toegankelijkheid en daar concreet invulling aan te geven. Alhoewel dat niet uitdrukkelijk is bepaald, dient te worden aangenomen dat de regels die gesteld worden voor de verschillende terreinen waarop de Wgbh/cz van toepassing is, verschillend kunnen zijn.

Oordeel kabinet over amendement met Kamerstuk 33 990, nr. 17

Het kabinet deelt het uitgangspunt van de indiener dat er in de praktijk sprake moet zijn van een progressieve, geleidelijk verwezenlijking van de algemene toegankelijkheid voor personen met een handicap of chronische ziekte. Zoals in de eerste termijn al door mij is toegelicht, committeren wij ons met de ratificatie van dit verdrag om toe te werken naar een inclusieve samenleving. Daarbij is ook aangegeven welke aanpak het kabinet daarbij beoogt. Het kabinet kiest liever voor een aanpak waar naast aanpassingen op verzoek in een concreet geval, zoals geregeld in de uitvoeringswet, via het plan van aanpak gewerkt wordt aan het werken aan algemene toegankelijkheid. Er zullen door mij met de daarbij aangewezen partijen op landelijk niveau en onder aanvoering van gemeenten ook op lokaal niveau concrete doelstellingen met betrekking tot toegankelijkheid worden geformuleerd op basis van daadwerkelijk door mensen ervaren problemen. Uiteraard voor zover deze doelstellingen nog niet voortvloeien uit specifieke regelgeving. Op die manier wordt gekozen voor een praktische aanpak op lokaal en landelijk niveau die voor mensen daadwerkelijk tot de noodzakelijke verbeteringen leidt. Deze praktische aanpak betreft dus ook het werken aan algemene toegankelijkheid.

Afhankelijk van de aard van de betreffende verbetering en de mogelijkheden hiertoe, dient te worden afgewogen wat hiervoor een aanvaardbare termijn is.

Hoewel het amendement van de indiener sympathiek is en de beoogde geleidelijke realisatie van toegankelijkheid wil benadrukken, brengt de huidige formulering bezwaren mee. Het amendement verplicht namelijk degene tot wie het verbod van onderscheid zich richt tevens zorg te dragen voor de algemene toegankelijkheid van personen met een handicap, tenzij dat voor hem een onevenredige belasting vormt. Wat die verplichting in concreto voor een aanbieder betekent, zal vast dienen te worden gesteld in de praktijk en zonodig via jurisprudentie. Hoewel de bedoeling van het amendement van harte wordt ondersteund, geeft het kabinet de voorkeur aan de voornoemde praktische aanpak op lokaal en landelijk niveauzonder dat daarbij een wettelijke norm wordt gehanteerd. Het kabinet ontraadt dan ook dit amendement in de huidige vorm. Het kabinet deelt wel de opvatting dat adequaat moet worden toegezien op de verwezenlijking van de verdragsverplichtingen, zodat alternatieve maatregelen kunnen worden overwogen bij onvoldoende realisatie.

Specifieke vragen over effecten van aanvaarding van amendement met Kamerstuk 33 990, nr. 17

Een aantal leden heeft een aantal meer specifieke vragen gesteld over de effecten van aanvaarding van het amendement Van Dijk (met Kamerstuk 33 990, nr. 17).

Mevrouw Agema heeft gevraagd de gevolgen van aanvaarding van het amendement voor ondernemers nader te duiden. Zij heeft verzocht om meer duiding via concrete voorbeelden over wat het amendement betekent voor winkeliers, horecaondernemers en voor bedrijven met een website. Ook mevrouw Keijzer heeft gevraagd wat dit amendement betekent voor websites van ondernemers.

Het is vooral aan ondernemers op basis van hun bedrijfsuitvoering en clientèle om vast te stellen wat zij (nog) zouden kunnen doen om de algemene toegankelijkheid voor mensen met een handicap te verbeteren. In algemene zin kunnen in dit verband eenvoudige maatregelen worden genoemd zoals het verwijderen van drempels, het instrueren van personeel (bijvoorbeeld dat het uitstallen van producten in winkels gebeurt op een wijze dat die uitstalling mensen in een rolstoel of met een rollator of scootmobiel niet belemmert), het verbreden van de ruimte tussen stellingen in een winkel en het neerleggen van een loopplank. Het oordeel of deze eenvoudige maatregelen voldoende zijn, is – mocht hij om een oordeel worden gevraagd – aan de rechter.

Voor websites is er een internationaal breed geaccepteerde en toegepaste standaard voor webtoegankelijkheid (ISO-, NEN- en EU-norm). Dit is de zogenaamde internationale open standaard «web content accessibility guidelines» (WCAG). Onder Nederlands voorzitterschap wordt onderhandeld over een richtlijn van de Europese Unie die verplicht tot toepassing van deze standaard, waarbij de vraag is in hoeverre deze standaard niet alleen voor overheden maar ook voor (bepaalde) bedrijven zou moeten gaan gelden. Overigens wordt de standaard in Nederland steeds meer door bedrijven toegepast die een toegankelijke website willen, bijvoorbeeld voor online winkels.

Mevrouw Keijzer vroeg naar de implicaties van aanvaarding van het amendement voor het Bouwbesluit. Zij verwijst naar de schriftelijke beantwoording, pag. 26, waar staat: wanneer het Bouwbesluit geen regels geeft over toegankelijkheid, kan artikel 2a, het amendement, gevolgen hebben. Zij wil weten welke gevolgen dat zijn. Wat is onevenredige belasting in dit verband?

Amendement met Kamerstuk 33 990, nr. 17 spreekt over algemene toegankelijkheid, een onderdeel daarvan is de fysieke toegankelijkheid van gebouwen en hun directe omgeving. Op basis van de grondslag in de Woningwet zijn regels over bruikbaarheid van gebouwen, waar toegankelijkheid een onderdeel van is, op dit moment opgenomen in het Bouwbesluit 2012. Wanneer er specifieke regels over fysieke toegankelijkheid van gebouwen zijn opgenomen in het Bouwbesluit 2012, gaan deze regels voor als lex specialis. Iemand die een nieuw gebouw bouwt, moet zich aan de Bouwbesluitregels over toegankelijkheid houden en burgemeester en wethouders toetsen hierop bij de vergunningverlening. Aangezien er specifieke Bouwbesluitregels over toegankelijkheid gelden bij nieuwbouw, moet degene die deze activiteit verricht en die daarbij die regels volgt, er vanuit oogpunt van rechtszekerheid van kunnen uitgaan dat hij ook voldaan heeft aan artikel 2a van de Wgbh/cz. Dat artikel heeft in dat geval geen aanvullende werking. Als aan het Bouwbesluit is voldaan, is artikel 2a per definitie niet van toepassing voor zover het de fysieke toegankelijkheid van het gebouw betreft.

Het Bouwbesluit 2012 stelt geen regels aan de toegankelijkheid van bestaande gebouwen. Deze gebouwen zijn vaak gebouwd in een tijd dat toegankelijkheid nog niet was opgenomen als een oogmerk van de regels (of voordat de huidige bouwregelgeving bestond). Het is een ingrijpende en kostbare aangelegenheid om hier op een later moment in de tijd alsnog in het algemeen eisen aan te stellen. Door de introductie van artikel 2a Wgbh/cz met amendement met Kamerstuk 33 990, nr. 17 wordt er een verplichting geïntroduceerd voor bijvoorbeeld de eigenaren van bestaande gebouwen, zoals woningen, om zorg te dragen voor de algemene toegankelijkheid.

In de bespreking in de Tweede Kamer is door de indiener van het amendement naar voren gebracht dat dit geen vergaande of ingrijpende aanpassingen zouden hoeven te zijn, maar dat drempels en obstakels moeten worden weggenomen tenzij dat een onevenredige belasting vormt. In de praktijk zou dat bijvoorbeeld kunnen inhouden dat de eigenaar van een gebouw een drempel bij de ingang zou moeten verwijderen waardoor de toegankelijkheid verbetert voor mensen met een rolstoel of rollator als deze het gebouw komen bezoeken. Een ander voorbeeld is het aanbrengen van een hellingbaan voor de ingang van een wooncomplex, in plaats van of naast een aantal traptreden, waarmee men de ingang kan bereiken. Deze voorbeelden geven al aan dat er uit artikel 2a Wgbh/cz maatregelen kunnen volgen die bouwtechnisch van aard zijn, maar die niet uit het Bouwbesluit volgen omdat daarin geen regels over de toegankelijkheid van de bestaande bouw te vinden zijn.

De indiener gaf in het debat aan dat het om basale en eenvoudige aanpassingen mag gaan. Bij een algemene toegankelijkheidsvereiste is minder eenvoudig van te voren vast te stellen welke aanpassingen dan afdoende zijn danwel, wanneer door bijvoorbeeld het monumentale karakter van het pand bouwtechnische aanpassingen niet goed mogelijk zijn, welke andere oplossingen adequaat zouden zijn. Ook om die reden geeft het kabinet de voorkeur voor implementatie zoals vastgelegd in het plan van aanpak.

Op grond van het met het amendement voorgestelde artikel 2a zullen deze aanpassingen niet gedaan hoeven te worden als deze een onevenredige belasting vormen. Dit zal echter steeds in het individuele geval bezien moeten worden. Wat bijvoorbeeld voor de ene winkelier geen grote aanpassing is omdat hij zich die financieel kan veroorloven, kan dat wel zijn voor degene die toch al grote moeite heeft om het hoofd boven water te houden.

Het kabinet acht een landelijke generieke regel, zoals voorgesteld in amendement met Kamerstuk 33 990, nr. 17, niet de meest gewenste manier om de ook door het kabinet gewenste verbetering van de fysieke toegankelijkheid van bestaande gebouwen te bereiken. Het kabinet geeft de voorkeur aan een aanpak waarbij besloten wordt over een aanpassing op basis van lokaal maatwerk in het individuele geval, waarbij alle betrokken belangen in de afweging meegenomen kunnen worden. De huidige (bouw)regelgeving biedt die mogelijkheid reeds. Op grond van artikel 13 van de Woningwet kunnen burgemeester en wethouders iemand verplichten voorzieningen te treffen waardoor de technische staat van een bestaand gebouw komt te liggen op een hoger niveau dan het niveau dat op grond van het Bouwbesluit voor bestaande gebouwen als absoluut minimum geldt. Dat kan ook de fysieke toegankelijkheid van een bestaand gebouw betreffen. Deze maatwerkmogelijkheid geeft aan gemeenten de ruimte om de eventuele wenselijkheid van aanpassing van een gebouw van geval tot geval te bekijken. Los van het hiervoor gegeven algemene oordeel, acht het kabinet het in het amendement voorgestelde artikel 2a Wgbh/cz ten aanzien van bouwen en wonen dan ook ongewenst.

Wanneer in 2018 de Omgevingswet in werking treedt, zal de bouwregelgeving onder deze wet gaan vallen. In de Omgevingswet is opgenomen dat regels over bouwwerken er in ieder geval toe strekken dat de toegankelijkheid van nieuw te realiseren bouwwerken en de directe omgeving daarvan voor mensen met een functiebeperking is gewaarborgd. Deze regels zullen hun plaats krijgen in de opvolger van het Bouwbesluit 2012, het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). De hierboven beschreven situatie onder het Bouwbesluit 2012 zal onder het Bbl blijven voortbestaan. Een zelfde maatwerkmogelijkheid als nu in artikel 13 van de Woningwet ten aanzien van bestaande gebouwen wordt geboden, zal straks onder de Omgevingswet geboden worden in het Bbl.

De heer van Dijk heeft gevraagd aan te geven wat het amendement betekent in relatie tot de Omgevingswet. Het kabinet ziet de onderdelen over toegankelijkheid die bij amendement (Kamerstuk 33 962, nr. 157) in het wetsvoorstel Omgevingswet zijn opgenomen als de uitwerking voor de fysieke leefomgeving voor amendement met Kamerstuk 33 990, nr. 17. In het wetsvoorstel is bepaald dat gemeenten via het omgevingsplan de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte dienen te bevorderen. Conform het amendement gaat dit dan om nieuwe ontwikkelingen in de buitenruimte.

Daarnaast is expliciet gemaakt dat het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte een belang is op grond waarvan onder de Omgevingswet regels kunnen worden gesteld. De regering doet dit ter uitwerking van artikel 2.28, onder f van het wetsvoorstel Omgevingswet. Deze instructieregel over omgevingsplannen betekent dat bestuursorganen bij nieuwe ontwikkelingen het belang van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte moeten afwegen tegen de overige betrokken belangen. Zo’n belangenafweging moet bijvoorbeeld gemaakt worden bij het toedelen van functies aan locaties voor nieuwe woonwijken en bij herstructureringen. Ook moet die afweging gemaakt worden bij bijvoorbeeld het stellen van regels over de bruikbaarheid van de openbare weg, zoals de regels over winkeluitstallingen en het plaatsen van hekken en fietsen.

Tot slot heeft de Kamer de motie van de leden De Vries en Dik-Faber aangenomen om het VN-verdrag, na ratificatie, via de invoeringswet, toe te voegen aan artikel 4.20 Omgevingswet (Kamerstuk 33 962, nr. 122). Dit artikel expliciteert op grond van welke internationaalrechtelijke bepalingen het Rijk regels kan stellen over activiteiten met gevolgen voor de fysieke leefomgeving. Uiteraard voert het kabinet deze motie uit.

Dit laat onverlet dat de Wgbh/cz en het voorliggende wetsvoorstel Uitvoeringswet niet van toepassing is op eenzijdige rechtshandelingen. Daarmee heeft het amendement voor de Omgevingswet een beperkte betekenis.

Voor de duiding van de gevolgen van het amendement voor het Besluit Bouwwerken leefomgeving (de opvolger van het Bouwbesluit 2012 onder de Omgevingswet), verwijs ik naar het antwoord op de vraag van mevrouw Keijzer (CDA) over het Bouwbesluit.

De heer Van der Staaij vroeg de gevolgen van het amendement op andere terreinen dan de fysieke toegankelijkheid (onderwijs, wonen, diensten, arbeid) te duiden.

Hierbij kan gedacht worden aan het verbeteren van de algemene toegankelijkheid van websites, het bevorderen van bewustwording bij het personeel in bijvoorbeeld een winkel, café, het gemeentehuis ten aanzien van personen met een handicap (door instructies of een cursus zodat men op de hoogte is van kwesties op het gebied van toegankelijkheid en daar in het kader van bejegening en dienstverlening rekening mee kan houden). Ook kan gedacht worden aan toegankelijkheid tot werk en de ondersteuning daarbij. Dit gaat verder dan het toegankelijk maken van het werkadres. Ook toegankelijkheid van alle informatie en communicatie vanaf het moment van werving en selectie valt daaronder. Dit betekent feitelijk dat toegankelijkheid moet worden geboden rekening houdend met alle denkbare handicaps en chronische ziekten die er bestaan. Vraag is dan wat dit betekent voor werkgevers en UWV/gemeenten bij hun ondersteuning naar werk, bijvoorbeeld het aanbieden van voorzieningen voor mensen met beperkingen.

Mevrouw Van Ark heeft gevraagd of het amendement «een streven» of «een verplichting» inhoudt. Zij vraagt ook in te gaan op vraag of «streven» juridische consequenties heeft.

Zorg dragen is meer dan streven. De norm bij zorg dragen is zwaarder dan de inspanningsverplichting bij streven. In geval van een inspanningsverplichting toetst een rechter over het algemeen terughoudend, minder vergaand. Echter, in het geval dat blijkt dat iemand (nagenoeg) niets doet, dus op geen enkele wijze streeft, is het mogelijk dat een rechter zich minder terughoudend opstelt en eerder oordeelt dat iemand in strijd handelt met zijn verplichting.

Reactie op amendement met Kamerstuk 33 990, nr. 18

Ik ben tijdens de eerste termijn van het plenair debat over de uitvoering van het op 13 december 2006 te New York tot stand gekomen Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap in uw Kamer bevraagd op de toegankelijkheid van stembureaus voor personen met een verstandelijke beperking. Ik heb u toegezegd in een brief de vraag te beantwoorden of in andere landen (wel) assistentie in het stemhokje wordt geboden aan personen met een verstandelijke beperking.

Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is van enkele landen om ons heen nagegaan of deze hulp in het stemhokje toestaan.

In België en Frankrijk is assistentie in het stemhokje aan personen vanwege een (lichamelijke of verstandelijke) handicap mogelijk.

In Duitsland en Ierland is, zoals in Nederland, alleen assistentie aan personen met een lichamelijke handicap mogelijk.

Over België merk ik nog op dat het wettelijke voorschrift over de mogelijkheid van assistentie vergezeld gaat van aanvullende bepalingen. De kieswetgeving van België houdt rekening met situaties in het stemlokaal waarbij de echtheid of de ernst van de aangevoerde handicap door anderen wordt betwist. In die gevallen moet het stembureau zijn beslissing gemotiveerd verantwoorden in het proces-verbaal van de stemming. Dit illustreert de gevoeligheid van een dergelijke keuze goed.

De regering houdt vast aan het principe dat bij ondersteuning bij lichamelijke beperking er geen inbreuk ontstaat op de vrije eigen keuze, maar dat bij niet-lichamelijke beperking er potentieel wel het risico ontstaat van drang of dwang die de eigen keuze aantast.

Mevrouw Bergkamp heeft tijdens de eerste termijn van de plenaire behandeling gesteld dat het enkele beroep van een kiezer op het hebben van een verstandelijke beperking of psychische stoornis voor het stembureau voldoende moet zijn om bijstand toe te staan. Dat zou er in de praktijk op neerkomen dat het stembureau aan iedere kiezer die daarom verzoekt, bijstand moet toestaan, ook als een handicap ontbreekt. Dit is niet in lijn met het principe van ons kiesrecht dat een kiezer zijn stem zelfstandig uitbrengt.

Gelet op het voorgaande ontraad ik dit amendement.

Reactie op het inmiddels gewijzigde amendement met Kamerstuk 33 990, nr. 33

Hierbij ontvangt u tevens mijn oordeel over het nader gewijzigde amendement met Kamerstuk 33 990, nr. 33 van de leden Voortman en Van Dijk.

De indieners van dit amendement hebben hun eerdere amendement met Kamerstuk 33 990, nr. 13, dat voorlag tijdens de voortzetting van het plenaire debat op 10 december 2015, zodanig gewijzigd dat het college niet langer de Kiesraad, maar de gemeenteraad informeert als de gemeente niet voldoet aan de toegankelijkheidsnorm. Daarmee wordt een van de bezwaren tegen het amendement weggenomen.

Verder zien de indieners af van een eerdere uitbreiding van de groep kiezers voor wie een stemlokaal toegankelijk moet zijn. Het betrof een uitbreiding naar alle personen met een handicap of chronische ziekte. Daarmee wordt ook een tweede bezwaar tegen het amendement weggenomen.

In reactie op amendement nr. 13 heb ik, in mijn schriftelijke beantwoording van de vragen die in de eerste termijn zijn gesteld, met u gedeeld dat ik de toegankelijkheid van de stemlokalen met voorrang wil betrekken in de door mij, samen met betrokken partijen, voorgenomen concretisering van het plan van aanpak voor de implementatie om te bezien hoe een daadwerkelijke impuls kan worden gegeven aan de toegankelijkheid. Ook wil ik in het landelijke bestuurlijke overleg de ontwikkelingen met relevante partijen volgen.

Het amendement verdient een aanvullende reactie op één punt. Het amendement beoogt te regelen dat alle stemlokalen toegankelijk zijn voor kiezers met lichamelijke beperkingen. Als gevolg van het amendement zullen gemeenten hun toevlucht zoeken tot locaties die óf geheel toegankelijk zijn óf kunnen worden gemaakt (voor zover die niet reeds worden ingericht als stemlokaal). Daardoor moet rekening worden gehouden met een forse vermindering van het aantal stemlocaties. Voor alle kiezers zou daarmee de gemiddelde afstand tot het dichtstbijzijnde stemlokaal toenemen, wat met name de mensen met een beperking het meest raakt. Voor zover gebouwen wél kunnen worden aangepast, heeft dat grote financiële gevolgen, waarvoor het amendement géén dekking biedt.

Daarom ontraad ik dit amendement.

Antwoord op overige vragen in eerste termijn

Publiekscampagne

Ik heb uw Kamer toegezegd dat ik met mijn collega van BZK zal kijken of er inderdaad sprake is van zodanige ruimte en mogelijkheden in de publiekscampagne «Zet een streep door discriminatie», dat deze zich echt richt op die inclusieve samenleving, conform de doelstellingen van het verdrag en de ratificatie. Uit overleg met BZK blijkt dat deze ruimte er is. We zullen dan ook de deelcampagne over dit onderwerp vanuit de genoemde doelstellingen van het verdrag en de ratificatie vormgeven.

Caribisch Nederland

Tijdens de behandeling van de wetsvoorstellen in eerste termijn heb ik aangegeven dat deze na aanvaarding voor het hele Koninkrijk gelden, dus ook voor Caribisch Nederland. Ter toelichting op de relatie tussen uitvoeringswet en ratificatie geldt het volgende.

De goedkeuringswet betreft goedkeuring voor het hele Koninkrijk. Ratificatie van het verdrag zal in eerste aanleg het Europese deel van het Koninkrijk betreffen. Ratificatie voor het Caribisch deel van het Koninkrijk kan eerst plaatsvinden als de daarvoor vereiste uitvoeringswetgeving gereed is. Er zal een inventarisatie worden uitgevoerd om te kunnen beoordelen welke wetgeving daartoe gewijzigd moet worden. Deze inventarisatie zal naar huidig inzicht 1 juli 2016 gereed zijn. In de u op 10 december jl. toegezonden schriftelijke beantwoording heb ik u aangegeven dat ik bezie hoe in de tijd tussen goedkeuring en bekrachtiging van het verdrag voor Caribisch Nederland reeds verbetering zou kunnen worden aangebracht in de positie van de daar woonachtige mensen met beperkingen.

Afschaffing «blauwe enveloppe»

Mevrouw Keijzer heeft gevraagd of mensen, na de afschaffing van «de blauwe enveloppe» door de Belastingdienst nu een alternatief wordt geboden dat zich verhoudt met het VN-verdrag. Concreet vraagt zij of het via een digitale site aanmelden voor een alternatief voldoende is.

De Belastingdienst onderhoudt hierover contact met de koepelorganisatie Iederin. Aan Logius, de uitvoeringsorganisatie die verantwoordelijk is voor DigiD en mijnoverheid.nl, is gevraagd om de sites aan te vullen met vertaling naar het Engels, de mogelijkheid tot het voorlezen van teksten en ondertiteling. De website van de Belastingdienst voldoet aan deze eisen. Daarnaast is er door de Belastingdienst een apart telefoonnummer ingericht voor de introductie van elektronisch berichtenverkeer. Dit telefoonnummer kan door mensen gebeld worden die moeite hebben met deze overstap. Iederin heeft de Belastingdienst gevraagd om hun achterban mee te nemen in ontwikkelingen. Aan dit verzoek werkt de Belastingdienst graag mee. Daarnaast heeft de Belastingdienst gevraagd om signalen te verzamelen waar zelfstandigheid en toegankelijkheid voor mensen met een handicap in het gedrang komt.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn