Kamerstuk 33841-164

Schriftelijke beantwoording vragen Wmo 2015 en reactie op openstaande amendementen

Dossier: Regels inzake de gemeentelijke ondersteuning op het gebied van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang (Wet maatschappelijke ondersteuning 2015)

Gepubliceerd: 23 april 2014
Indiener(s): Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA)
Onderwerpen: bestuur gemeenten organisatie en beleid zorg en gezondheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33841-164.html
ID: 33841-164

Nr. 164 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 april 2014

Zoals toegezegd tijdens mijn eerste termijn (Handelingen II 2013/14, nr. 79, wet maatschappelijke ondersteuning 2015), doe ik u hierbij schriftelijk een reactie toekomen op de vragen die ik nog niet heb beantwoord. Tevens treft u een reactie op een aantal nagekomen amendementen.

Financiën

Mevrouw Keijzer heeft mij gevraagd hoeveel de gemeenten als compensatie krijgen voor de extra kosten van het langer thuis wonen. In de nota naar aanleiding van het verslag wordt gesproken over € 0,4 miljard (pagina 240) en in de nota naar aanleiding van het nader verslag wordt gesproken over € 0,4 miljoen (pagina 104).

In de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 33 841, nr. 34) wordt op pagina 240 gesproken over € 0,4 miljard. Op pagina 104 van de nota naar aanleiding van het nader verslag wordt gesproken over € 0,4 miljoen. Dit is een typefout; het moet zijn € 0,4 miljard.

Mevrouw Keijzer vraagt of het mijn bedoeling is dat ouders met lage inkomens de woningaanpassing voor kinderen met een WLZ indicatie niet meer kunnen betalen, waardoor deze kinderen in het weekend niet meer naar huis kunnen.

Ik vind het redelijk dat de onderhoudsplichtige ouders de eigen bijdrage voor de woningaanpassing voor hun kind betalen. De persoonlijke maximale periodebijdrage van een individu is afhankelijk van het bijdrageplichtige inkomen, de leeftijd en de samenstelling van het huishouden. Dit betekent dat een ouder met een laag inkomen ook een lage periodebijdrage verschuldigd is.

Bijvoorbeeld: de maximale periodebijdrage voor een ongehuwd persoon, onder de AOW gerechtigde leeftijd en met een inkomen tot € 23.295 betreft in 2014 € 19,– per vier weken. Daarnaast is het voor gemeenten mogelijk om op grond van het door hen gevoerde minimabeleid (een deel van de) eigen bijdragen voor de lage inkomens bij het CAK kwijt te schelden. Het CAK bewaakt de anticumulatie van eigen bijdragen binnen het gezin voor de Wmo 2015 en met de eventuele bijdrage voor de Wlz.

Langer thuis wonen

Mevrouw Bergkamp vraagt mij of ik het proces rondom ZZP VV4 en VG3 goed ga monitoren

Ik zal het proces rondom ZZP VV4 en VG3 goed gaan monitoren. In brede zin zal ik de hervorming van de langdurige zorg en ondersteuning in de komende jaren nauwkeurig monitoren; daarbij zal ik onder andere aandacht besteden aan het aantal cliënten dat in de toekomst in aanmerking blijft komen voor verblijfszorg, waaronder ZZP VV4 en VG3. Dat is ook van belang voor de toekomstige verdeling van budgetten tussen bijvoorbeeld Wlz en Wmo.

Mevrouw Agema vraagt waarom niet wordt ingezet op het scheiden van wonen en zorg, waarmee € 2,8 miljard besparing op de kapitaallasten mogelijk is. Tevens vraagt zij waarom niet gewacht kan worden tot 2018; doordat kapitaallasten uit de begroting lopen is er sprake van gratis geld.

De kapitaallasten bedragen in de AWBZ ongeveer € 2,8 miljard per jaar. Het is niet zo dat de kapitaallasten in 2018 zijn verdwenen, maar de manier waarop deze worden bekostigd, verandert geleidelijk. De nacalculatie op de kapitaallasten wordt stapsgewijs vervangen door een normatieve vergoeding voor de kapitaallasten; de zogenoemde normatieve huisvestingscomponent. Beide componenten worden echter bekostigd vanuit de AWBZ (en vanaf 2015 de Wlz). Per cliënt bedragen de kapitaallasten gemiddeld ongeveer € 11.000 op jaarbasis. Als het scheiden van wonen en zorg over de volle breedte van de AWBZ zou worden doorgevoerd, dan moeten deze lasten in rekening gebracht bij de cliënt die dit in veel gevallen niet zal kunnen betalen. Bovendien gaan cliënten dan een lagere eigen bijdrage betalen. Er is dus geen sprake van dat «gratis» € 2,8 miljard kan worden verdiend door het scheiden van wonen en zorg.

Transitie en overgangsrecht

Mevrouw Voortman vraagt om een campagne voor het publiek om de hervorming van de langdurige zorg uit te leggen. Daarin moet volgens haar ook duidelijk zijn dat de hervorming leidt tot een structurele korting op het budget en tot mogelijk pijnlijke keuzes.

Ik ben het met mevrouw Voortman eens dat het belangrijk is om mensen die nu zorg ontvangen en hun mantelzorgers, tijdig en adequaat te informeren over de aanstaande veranderingen in de langdurige zorg en over waarom we deze veranderingen inzetten. Ik vind het ook belangrijk dat mensen die (nog) geen zorg ontvangen kennis nemen van de aanstaande veranderingen en wat dat voor hen of hun naasten in de (nabije) toekomst kan betekenen. Daarom start ik een landelijke campagne om de veranderingen uit te leggen. Ik heb u daarover geïnformeerd in het communicatieplan dat op 28 maart jl. naar u is verzonden.

Het communicatieplan voorziet ook in het aanreiken van uniforme teksten, factsheets en communicatiemiddelen aan veldpartijen zoals de VNG, koepels van aanbieders, verzekeraars en cliëntorganisaties. Deze teksten en middelen worden zoveel mogelijk met de betreffende partijen vormgegeven. Zij kunnen die teksten en middelen vervolgens – in aanvulling op de landelijke campagne – gebruiken in de eigen communicatie naar hun achterban en inzetten via hun eigen communicatiekanalen.

Wat er concreet verandert voor mensen als de ondersteuning door gemeenten wordt geboden, zal uiteraard in het gesprek tussen de gemeente en de burger met een ondersteuningsvraag aan de orde moeten komen.

De heer Van Dijk vraagt hoe de daadwerkelijke cultuuromslag gaat plaats vinden die onder andere met het project «de Kanteling» en «Welzijn nieuwe stijl» is gestart en hoe voorkomen wordt dat die ondersneeuwt nu gemeenten er nieuwe taken bij krijgt.

De Wmo 2015 waarin de nieuwe taken voor gemeenten zijn opgenomen, borduurt in sterke mate voort op de succesvolle praktijk van De Kanteling en Welzijn Nieuwe Stijl. Veel gemeenten werken al op deze manier. De persoonlijke en op maatwerkgerichte aanpak is nu ook expliciet in de Wmo 2015 opgenomen. Zo is de gemeente straks tijdens de onderzoeksfase verplicht eerst zorgvuldig en stap voor stap na te gaan wat de persoonskenmerken en behoeften van de cliënt zijn en wat de mogelijkheden zijn om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp, mantelzorg of hulp van anderen uit het sociale netwerk dan wel door gebruik te maken van algemene voorzieningen, de zelfredzaamheid en participatie te verbeteren.

Op 25 maart was het slotcongres van het project «De Kanteling», maar de kanteling in de praktijk gaat uiteraard door. Kernboodschap van het congres was dan ook dat de cultuuromslag doorgevoerd moet worden bij de professionals, in het gesprek en voor het gehele sociale domein. De handreikingen «Het Gesprek» deel 1 t/m 4 bieden hierbij ondersteuning.

In aanvulling daarop zullen de VNG en het TransitieBureau Wmo de producten en handreikingen die de afgelopen jaren zijn ontwikkeld onder de projecten De Kanteling en Welzijn Nieuwe Stijl blijven uitdragen, en als daar behoefte aan is doorontwikkelen.

Mevrouw Keijzer vraagt of zorgaanbieders op tijd weten waar zij aan toe zijn en wie heeft er een probleem als gemeenten door een tekort aan goede gegevens te veel inkopen en daardoor onvoldoende budget voor 2015 hebben, is dit dan een probleem van de gemeente of de regering?

Gemeenten hebben van CIZ, CAK en Vektis alle relevante beleidsinformatie ontvangen over de huidige AWBZ cliënten, de aanbieders, pgb’s en budgetten. Met het bestand dat Vektis op 18 april jl. aan alle individuele gemeenten heeft geleverd hebben gemeenten voldoende inzage om hun inkoop nauwkeurig in te richten. Gemeenten krijgen na publicatie van de Wmo 2015 in het staatsblad AWBZ-gegevens op cliëntniveau. Hiermee is aan de noodzakelijke randvoorwaarden ten aanzien van financiën en informatie voldaan voor een zorgvuldige overgang en kunnen gemeenten tijdig met zorgaanbieders in gesprek over de zorg per 1 januari 2015. De AmvB «continuïteit van de maatschappelijke ondersteuning» is daarnaast nog een stok achter de deur voor gemeenten om tijdig duidelijkheid richting aanbieders te geven zodat aanbieders nog minimaal 3 maanden hebben om zich voldoende voor te bereiden.

De heer Van Dijk vraagt hoe het rapid response team georganiseerd gaat worden en hoe gemeenten en cliënten weten hoe ze ervan gebruik kunnen maken.

Het ondersteuningsteam decentralisaties (OTD) van het TransitieBureau Wmo en het TransitieBureau Jeugd (rapid response) is van start. Het OTD ondersteunt gemeenten bij alle drie decentralisaties als het gaat om praktische zaken, zowel inhoudelijk als bestuurlijk. De wethouders zijn hierover via een brief van VWS geïnformeerd, via de ledenbrief van de VNG en de nieuwsbrief van het TransitieBureau Wmo. De lokale patiënten en cliëntenorganisaties worden via het programma Aandacht Voor Iedereen voorbereid en ondersteund op hun nieuwe rol in de Wmo.

De transitie naar de Wmo 2015 maakt daarnaast onderdeel uit van de hervorming van de langdurige zorg en ondersteuning. In de landelijke werkafspraken is opgenomen dat er ondersteuning geboden kan worden bij de regionale totstandkoming en uitvoering van de werkafspraken. Deze ondersteuning kan zowel inhoudelijk zijn, bijvoorbeeld op het gebied van arbeidsmarkt of vastgoed, maar kan ook bestuurlijk zijn, bijvoorbeeld als gesprekken in de regio stagneren. Bij de regionale werkafspraken over de (scharnier) punten zoals continuïteit van ondersteuning en zorg, herstructurering van vastgoed, gevolgen voor de arbeidsmarkt en het voorkomen van administratieve lasten zijn alle partijen betrokken, dus ook de lokale en regionale cliëntorganisaties.

Mevrouw Bergkamp vraagt hoe de voorlichting ingevuld wordt, zodat kwetsbare burgers weten waar ze aan toe zijn vanaf 1 januari volgend jaar en zodat mensen weten waar ze terecht kunnen voor een bepaalde zorg- of ondersteuningsvraag?

Daarnaast vraagt mevrouw Bergkamp of er net als bij de jeugdzorg gewerkt kan worden met 1 plan, 1 regisseur, 1 gezin/individu.

Ik start een landelijke campagne waarin ik de ingezette koerswijziging in de langdurige zorg aan mensen en hun mantelzorgers uitleg. Daar hoort ook bij dat cliënten via een brief geïnformeerd worden over de veranderingen en dat zij de ondersteuningsvraag vanaf 1 januari 2015 voor Wmo-ondersteuning bij hun eigen gemeente moeten stellen en voor zorg uit de Zorgverzekeringswet bij de eigen zorgverzekeraar. Aanvullend daarop zullen gemeenten en zorgverzekeraars hun inwoners, respectievelijk verzekerden, uiteraard ook zorgvuldig moeten informeren over wat er verandert in de ondersteuning dan wel de zorg.

Daarnaast stel ik veldpartijen zoals aanbieders, via communicatiemiddelen en factsheets vanuit VWS, ook in staat om hun achterban en professionals adequaat te informeren over de veranderingen. De professionals zullen namelijk een belangrijk aanspreekpunt zijn voor de cliënten en hun mantelzorgers.

Ik vind goede en samenhangende zorg en ondersteuning vanuit de verschillende domeinen voor de cliënt van groot belang. De wetten voor de drie decentralisaties in het sociale domein en de aanspraak wijkverpleegkunde bieden juist de mogelijkheid om daar waar het voor de zorg of ondersteuning van een burger nodig is, te komen tot integrale ondersteuning.

Mevrouw Bergkamp vraagt hoe de kennisopbouw bij colleges, gemeenteraadsleden en ambtenaren verloopt met het verschuiven van de democratische controle.

Het Transitiebureau Wmo zal voor de zomer bijeenkomsten organiseren om wethouders, raadsleden en ambtenaren te informeren en ondersteunen. Zo zijn er binnenkort bijeenkomsten voor projectleiders over op inkoop, budget en beleidsinformatie. De (nieuwe) colleges zijn uitgenodigd om op 28 mei «De Decentralisatiesdag» bij te wonen. Dit is een congres voor het gehele sociale domein (3D) waarin nieuwe wethouders onder andere gebriefd worden over de inhoud van de Wmo 2015 en de overlap met de andere wetten in het sociaal domein.

Daarnaast spreek ik zelf regelmatig met wethouders Wmo en zal ik dat de komende tijd ook blijven doen. Het is namelijk zeer waardevol om met elkaar de voortgang van de transitie te delen en ook aandachtspunten met elkaar te wisselen.

Voor raadsleden organiseren VWS en VNG in juni bijeenkomsten waarin een toelichting gegeven wordt op het wetsvoorstel Wmo 2015 en wat dat betekent voor de verantwoordelijkheden voor de raadsleden.

Daarnaast zorgt het Ministerie van BZK voor kennis op het gebied van bijvoorbeeld de gemeentelijke organisatie, financiën, regionale samenwerking en integrale aanpak. Tot slot heeft de Minister van BZK toegezegd om samen met beroepsverenigingen, VNG en gemeenten te werken aan een (ondersteunings)programma t.b.v. lokale democratie.

De heer Van Dijk vraagt hoe ik best practices ga verzamelen en delen om de veranderingen en innovaties op gang te brengen en te houden.

Sinds 2011 is er het TransitieBureau Wmo, van waaruit VWS samen met de VNG ondersteuning biedt aan gemeenten, cliëntorganisaties en aanbieders voor een zorgvuldige transitie naar Wmo 2015. Goede voorbeelden verspreiden is een van de taken van het TransitieBureau. Dat gebeurt onder andere via bijeenkomsten en handreikingen. In mei en juni vinden praktijkgerichte bijeenkomsten plaats om gemeenten te ondersteunen en te inspireren en waar gemeenten die al verder gevorderd zijn met de transitie hun kennis en expertise kunnen delen met andere gemeenten.

Tevens is een ondersteuningsteam decentralisaties ingericht dat gemeenten op een praktische en gerichte manier ondersteunt als gemeenten ondersteuning nodig hebben in de voorbereiding op de decentralisaties in het sociaal domein.

De Wmo 2015 maakt net als de Wlz en de Zvw onderdeel uit van de hervorming van de langdurige zorg en ondersteuning. In het kader van de hervorming langdurige zorg wordt momenteel de regionale samenwerking in beeld gebracht. Begin mei vinden nadere gesprekken plaats in de regio om te zien welke goede voorbeelden er al zijn en waar nog extra ondersteuning nodig is. De goede voorbeelden worden verspreid. Daar waar nodig kan ondersteuning geboden worden bij de regionale uitvoering van de werkafspraken. Bijvoorbeeld met een lijst met onderwerpen waarover afspraken gemaakt moeten worden. Of door bestuurlijke ondersteuning («ambassadeurs») die partijen bij elkaar brengt.

Mevrouw Dik-Faber vraagt of ik het standpunt deel dat je niet van zorgprofessionals kunt vragen dat zij veranderingen in het zorgstelsel met cliënten bespreken en of ik daarmee rekening houd in het communicatieplan?

Ik ben het met mevrouw Dik-Faber eens dat ik niet van zorgprofessionals kan vragen de veranderingen in het zorgstelsel aan cliënten uit te leggen. Ik houd daar in mijn communicatieplan ook rekening mee. Het kan zoals mevrouw Dik-Faber ook aangeeft wel informeel onderwerp van gesprek zijn. Ik verwacht dat ook vaak het geval zal zijn omdat de cliënt en zijn of haar ondersteuner vaak een vertrouwensband hebben met elkaar

Daarom vind ik het zeer belangrijk dat zorgprofessionals op de hoogte zijn van de veranderingen. Ik zorg er daarom voor dat zorgaanbieders beschikken over adequate informatie en communicatiemiddelen om hun professionals te informeren.

Mevrouw Bergkamp vraagt hoe ervoor gezorgd wordt dat gemeenten weten waar ze terecht kunnen voor specifieke zorg voor mensen met een zintuiglijke beperking, zoals de doventolk?

Samen met de VNG ben ik bezig met het maken van landelijke inkoopafspraken voor de ZG-begeleiding en de doventolk. Wij onderkennen dat dit een bijzondere doelgroep is. Het TransitieBureau Wmo informeert gemeenten nu al actief over de landelijke inkoopafspraken voor de ZG-begeleiding en de doventolk. Hierbij wordt, in samenspraak met de vertegenwoordigers van mensen met een zintuiglijke beperking, ook aandacht besteed aan de specifieke ondersteuning voor deze mensen. Dit alles gebeurt middels nieuwsberichten, informatiekaarten, bijeenkomsten, cliëntprofielen en de TransitieBureau Wmo helpdesk.

De heer Van ’t Wout vraagt om een reactie op het signaal dat gemeenten aangeven dat zij in het kader van de overgang van PGB-cliënten naar de Wmo moeite hebben om voldoende gegevens te verkrijgen over de mensen die het betreft. Het gaat dan niet alleen om NAW gegevens, maar ook en vooral om inzicht in de zorgvraag.

Ik heb afgesproken dat gemeenten bij de levering van persoonsgegevens, die plaatsvindt na publicatie van de Wmo 2015 in het staatsblad, ook gegevens ontvangen over de budgetten per functie per budgethouder en de grondslagen op basis waarvan de PGB is verstrekt. De regering is op de hoogte dat de zorgkantoren niet beschikken over de zorgovereenkomsten. De SVB zal daarom een uitvraag naar de zorgovereenkomsten bij de budgethouders doen.

Mantelzorg en vrijwilligerswerk

Mevrouw Siderius geeft aan het onderzoek van het SCP naar overbelasting mantelzorg en draagkracht niet te willen afwachten en vraagt waarom de oorzaken van overbelasting niet worden aangepakt.

Het is een misvatting dat ik van mantelzorgers die al overbelast zijn, vraag om nog meer te gaan doen. Ik wil juist het werk van die mantelzorgers waar nodig en mogelijk verlichten en overbelasting voorkomen. Daarom wil ik de positie van de mantelzorger in de Wmo versterken, onder meer door een integrale benadering van de cliënt en zijn sociale omgeving centraal te stellen. In het onderzoek na de melding van een ondersteuningsvraag komt ook de belastbaarheid en het daarop goed afstemmen van de ondersteuning van cliënt en mantelzorger aan de orde, mede ter voorkoming van overbelasting van de mantelzorger. De beschikbaarheid van goede respijtzorg moet zijn gewaarborgd om overbelasting te voorkomen. Het voorkomen van overbelasting van de mantelzorger is niet alleen in het belang van de cliënt en van de mantelzorger, maar ook in het belang van de gemeente. Inzet van mantelzorg voorkomt of beperkt immers vaak de noodzaak voor de gemeente om duurdere vormen van ondersteuning in te zetten.

Om deze bewustwording bij gemeenten te versterken, is er samen met de VNG een handreiking respijtzorg ontwikkeld voor gemeenten die op 7 november jl. is gepubliceerd. Deze handreiking geeft gemeenten inzicht in hoe ze respijtzorg kunnen vormgeven en in welke gevallen het uitkomst kan bieden ter voorkoming van overbelasting van mantelzorgers. Het onderzoek van SCP dat na de zomer gereed is, levert informatie op die gemeenten kunnen gebruiken bij de vormgeving van adequate ondersteuning van mantelzorgers.

Mevrouw Siderius vraag hoe de overgang van Sensoor in de wet wordt geregeld?

In het wetsvoorstel Wmo 2015 wordt bij gemeenten expliciet een financiële en bestuurlijke verantwoordelijkheid voor een landelijk dekkend aanbod voor het telefonisch of elektronisch bieden van een luisterend oor, 24 uur per dag, neergelegd (artikel 2.2.4). Deze psychosociale hulp biedt persoonlijke aandacht en ondersteuning bij levensvragen. Het is een laagdrempelige aanvulling op de bestaande professionele psychosociale hulp die al door gemeenten wordt geboden. Anonieme hulp op afstand sluit dus aan bij de sociale opdracht van gemeenten, zodat structureel budget beschikbaar is binnen de brede geldstroom voor de Wmo 2015. Vanwege het anonieme karakter is het niet mogelijk om het gebruik van deze vorm van hulpverlening door te berekenen aan gemeenten waar de gebruikers gevestigd zijn. Daarom – en om een landelijke dekking te kunnen garanderen- is samenwerking tussen gemeenten gewenst en doelmatig.

Landelijke dekking vereist niet per se één landelijke voorziening, maar het maakt het voor gemeenten wel eenvoudiger. Stichting Ontwikkeling Sensoor (SOS) is in overleg met de VNG om deze dienstverlening te mogen verzorgen. Ik kan de gemeenten niet opleggen bij wie zij deze dienst inkopen. Wel heb ik vorig jaar en dit jaar de Sensoororganisaties gefaciliteerd om zich te reorganiseren tot een grotere organisatie die effectiever en efficiënter kan werken, waarmee ze een aantrekkelijke partner voor gemeenten kunnen zijn.

Mevrouw Siderius vraagt hoe ver gebruikelijke zorg strekt en wie dit bepaalt, bijvoorbeeld voor kinderen? Zij vraagt naar voorbeelden en stelt dat er duidelijke afspraken moeten komen over kinderen die mantelzorg bieden.

Gebruikelijke hulp is hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. In de verordening kan de gemeente nader invullen wat het verstaat onder gebruikelijke hulp. Er zal echter altijd sprake moeten zijn van maatwerk, zeker bij kinderen. De gemeente dient dan ook rekening te houden met de mogelijkheden van het kind; de inzet van kinderen mag nooit ten koste gaan van hun welbevinden en ontwikkeling, waaronder het omgaan met leeftijdgenoten, het doen aan vrijetijdsbesteding en de schoolprestaties. Veel gemeenten hebben hun beleid gebaseerd op een handreiking van MO-zaak, die is bedoeld als mogelijk afwegingskader voor gemeenten.

Uitgangspunt van die richtlijn is dat van kinderen tot 5 jaar geen bijdrage aan het huishouden mag worden verwacht. Voor kinderen van 5 tot 12 jaar stelt de richtlijn dat zij naar eigen mogelijkheden kunnen worden betrokken bij licht huishoudelijke werkzaamheden zoals opruimen, tafeldekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen en kleding in de wasmand gooien.

Daarnaast heeft Mezzo samen met Artsen Jeugdgezondheidszorg Nederland (AJN) de werkwijzer «Opgroeien met zorg» uitgebracht. Daarin staan praktische tips voor beroepsbeoefenaren in zorg, welzijn en onderwijs om een succesvolle preventieve ketenaanpak rond jonge mantelzorgers te realiseren.

Mevrouw Siderius vraagt hoe wordt omgegaan met de tegenprestatie in relatie tot mantelzorg en vrijwilligerswerk? Kan de tegenprestatie bestaan uit zorg, bijvoorbeeld thuiszorg, dagbesteding of begeleiding? Zij vraagt mij of ik er mee bekend ben hoe de gemeente Katwijk hier invulling aan geeft?

De tegenprestatie is onderdeel van het voorstel tot wijziging van de WWB. In dit wetsvoorstel wordt geregeld dat wanneer iemand mantelzorg verleent, de gemeente kan besluiten dat geen tegenprestatie wordt gevraagd. Als iemand vrijwilligerswerk verricht kan dat worden aangemerkt als een tegenprestatie. Dit moet de gemeente dan regelen in de verordening. De tegenprestatie naar vermogen mag daarbij de re-integratieactiviteiten niet in de weg staan. Ook moeten de onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden die als tegenprestatie worden verricht, additioneel van aard zijn en mogen deze niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. De tegenprestatie dient ook wat betreft duur en omvang beperkt te zijn. Ik kan op dit moment geen oordeel vellen over de specifieke situatie van Katwijk. Daartoe mis ik de benodigde informatie.

In sommige gevallen is het wel zo dat bijstandsgerechtigden – in het kader van een re-integratietraject – een goede bijdrage kunnen leveren aan de ondersteuning van anderen. Wel moeten de activiteiten aansluiten bij hun expertise en mogelijkheden; de ondersteuning die door gekwalificeerde professionals en conform professionele standaarden dient te worden verleend kan niet worden waargenomen door personen die niet aan deze eisen voldoen.

Mevrouw Keijzer vraagt naar het verschil tussen gebruikelijke zorg en gebruikelijke hulp? Zij vraagt wat ik vind van een extra definitiebepaling in artikel 1 waarin dit wordt geregeld? Zij verwijst hierbij naar de de situatie waarin de gemeente niet meer helpt; dit kan leiden tot lastige situaties tussen familieleden onderling.

In dit wetsvoorstel is het begrip gebruikelijke hulp gedefinieerd in artikel 1.1.1. De Wmo 2015 is geen zorgwet. Het begrip «gebruikelijke zorg» is daarom voor dit wetsvoorstel niet relevant. Er is daarom geen reden om het in dit wetsvoorstel te definiëren. Indien een huisgenoot, die onder de definitie van gebruikelijke hulp valt en op wie wel een onderhoudsplicht rust, geen gebruikelijke hulp verleent, kan dit voor het college in theorie aanleiding zijn een maatwerkvoorziening te weigeren. Indien een huisgenoot, die onder de definitie van gebruikelijke hulp valt, maar op wie geen onderhoudsplicht rust, gebruikelijke hulp weigert, zal het college als regel en zo nodig voorzieningen van maatschappelijke ondersteuning moeten bieden.

Mevrouw Keijzer vraagt wat de regering gaat doen als er onvoldoende mantelzorgers zijn en als kinderen onvoldoende in staat zijn om bij te springen en hoe overbelasting van mantelzorgers wordt voorkomen?

Door een juiste maatwerkbenadering, kan slimmer worden ingespeeld op de behoeften van de cliënt en kan inzet van mantelzorgers en vrijwilligers gerichter worden ingezet en benut waarbij goed oog is voor de belastbaarheid van de mantelzorger. Het is aan de gemeente om bij de beoordeling van een ondersteuningsvraag expliciet de mogelijkheden en onmogelijkheden van de mantelzorger nu en in de (nabije) toekomst te betrekken. Het met enige regelmaat integraal bezien van de situatie van zowel cliënt als mantelzorger, zorgt ervoor dat de dreigende overbelasting van de mantelzorger tijdig wordt gesignaleerd. Ondersteuning zoals respijtzorg kan dan worden voorbereid of worden ingezet.

Het kwalitatieve onderzoek dat het SCP deze zomer oplevert, onderzoekt de mogelijkheden en begrenzingen van mantelzorgers zijn in het licht van de hervorming van de langdurige zorg. Dit zal naar verwachting algemene inzichten opleveren over de draagkracht en draaglast van de mantelzorger. Deze inzichten zijn naar ik verwacht bruikbaar voor gemeenten en professionals voor een betere ondersteuning van mantelzorgers.

Mevrouw Keijzer vraagt of het samenspel van wetgeving (korting AOW, bouwvergunningvereiste mantelzorgwoningen, nadruk op zelfredzaamheid in Wmo 2015) niet ertoe gaat leiden dat het in huis nemen van je ouder onverstandig is?

Mensen willen steeds langer in hun eigen omgeving blijven wonen. Ontwikkelingen, zoals het meer voor elkaar zorgen en het zoveel mogelijk de zorg en ondersteuning dichtbij huis organiseren, waar de Wmo 2015 op inzet, sluiten hierbij aan. Dit vraagt inderdaad ook investeringen van het kabinet op andere terreinen. Het kabinet heeft dan ook een besluit in procedure gebracht dat regelt dat mantelzorgwoningen voortaan vergunningvrij op het achtererf kunnen worden gebouwd. Ook wordt in het besluit geregeld dat bouwwerken bij een woning gebruikt kunnen gaan worden ten behoeve van mantelzorg. Het streven is erop gericht dat dit besluit op 1 oktober 2014 in werking treedt.

Met betrekking tot de AOW-korting merk ik het volgende op. De AOW is een volksverzekering, die voor iedere Nederlander met een inkomen op minimumniveau is geregeld. Als twee of meer personen het hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en daardoor de kosten voor levensonderhoud (huur, hypotheek, gas, water en licht etc.) delen, vindt de regering het billijk dat dit meegewogen wordt in de uitkeringshoogte. Overigens is er een ruim overgangsrecht voor personen die nu al samen een woning delen. In vier stappen kunnen mensen toegroeien naar de uitkering voor samenwonenden.

Anders is dat in de situatie dat twee mensen veel bij elkaar verblijven, zoals in een situatie van mantelzorg en ieder zelf de kosten blijft dragen van de eigen woning. De Tweede Kamer heeft inmiddels een wetsvoorstel aangenomen dat de «twee-woningen-regel» introduceert. Deze «twee-woningen-regel» regelt dat in een situatie waarbij een mantelzorger met een eigen huis veel in huis is bij zijn ouders om zorg en ondersteuning te bieden, de ouder als AOW-gerechtigde wel de alleenstaande AOW-uitkering ontvangt van 70% wettelijk minimumloon (in plaats dus van de 50% als gevolg van de kostendelersnorm).

De heer Van Dijk vraagt of ik de initiatieven die welzijn van mensen en betrokkenheid bij elkaar versterken ga bevorderen, bijvoorbeeld via programma’s als InvoorZorg of de Agenda Informele Zorg en Ondersteuning?

Ik vind het belangrijk dat initiatieven die gericht zijn om meer naar elkaar om te zien worden ondersteund. In het kader van de Agenda Informele Zorg en Ondersteuning wordt aandacht besteed aan het bevorderen van vrijwillige inzet. Daarbij gaat het onder andere om het vergroten van de betrokkenheid van de mensen uit het sociale netwerk van patiënten in zorginstellingen, maar ook om mogelijkheden om vrijwilligerswerk in wijken te bevorderen. Een deel van de € 11 miljoen als gevolg van de motie Van der Staaij zal worden gebruikt om in zorginstellingen de betrokkenheid van mantelzorgers en vrijwilligers te vergroten. Dit zal geschieden als onderdeel van een programma in voor mantelzorg dat binnenkort van start gaat en is gekoppeld aan In voor Zorg. Daarnaast hebben de door VWS gesubsidieerde kennisinstituten Movisie en Vilans afgelopen maart een wegwijzer uitgebracht voor alle professionals in zorg en welzijn die hen wegwijst maakt in de 44 meest bekende instrumenten en methoden om sociale netwerken van hun cliënten en/of patiënten te vergroten.

Mevrouw Dik-Faber vraagt of ik erken dat het voor een goede vormgeving van kortdurend verblijf belangrijk is om met mantelzorgers te spreken over hun specifieke ondersteuningsbehoefte?

Ik ben het zeer eens met mevrouw Dik-Faber dat het van belang is niet alleen oog te hebben voor de cliënt, maar ook voor diens mantelzorger. In het wetsvoorstel Wmo 2015 is derhalve de verplichting voor gemeenten opgenomen om de mogelijkheden voor inzet van mantelzorg te betrekken bij het onderzoek na een verzoek om maatschappelijke ondersteuning (artikel 2.3.2). Het is aan de gemeente om de (eventuele) mantelzorger daarbij actief te betrekken. Niet alleen om te horen wat die mantelzorger allemaal kan bijdragen aan de zorg, maar ook wat die daarbij zelf aan ondersteuning nodig heeft om zijn belangrijk rol vol te houden. Kortdurend verblijf is één vorm van respijtzorg ter verlichting van mantelzorgers. Respijtzorg kent een veelheid aan vormen die al gelang de (zorg)behoeften van zowel de cliënt als de mantelzorger ondersteuning kunnen bieden.

Met de VNG is een handreiking respijtzorg ontwikkeld die gemeenten inzicht geeft in hoe ze respijtzorg op maat voor cliënt of mantelzorger kunnen vormgeven.

Mevrouw Bergkamp vraagt wanneer het brede onderzoek van het SCP naar mantelzorg wordt opgeleverd?

Naar aanleiding van de motie van het lid Bergkamp c.s. van 11 december 2012 wordt door het SCP onderzoek verricht naar de functie die informele zorg zou kunnen spelen in de veranderingen van de langdurige zorg (een kwalitatief onderzoek) en naar de huidige stand van zaken van de informele zorg (aard, omvang en kwaliteit en belasting; een kwantitatief onderzoek). Het SCP geeft op mijn verzoek prioriteit aan het kwalitatieve onderzoek zodat gemeenten deze inzichten kunnen betrekken in hun voorbereidingen op de invoering van de Wmo 2015. Het kwalitatieve onderzoek zal na de zomer worden opgeleverd. Het kwantitatieve deel van het onderzoek zal uiterlijk in het najaar 2015 verschijnen.

Mevrouw Bergkamp vraagt of ik mantelzorgers ga betrekken bij het opstellen van de handreiking voor de waardering van mantelzorgers?

Dit kan ik zeker toezeggen. Zowel met Mezzo als de VNG is al overleg geweest over de opstelling van de handreiking, zowel over het proces als over de inhoud. Hierover is overeenstemming bereikt. Op 29 april a.s. zal plaatsvinden met Mezzo, de VNG, de G4 en een aantal kleinere gemeenten. Tijdens die brainstorm zal worden verkend aan welke behoeften van gemeenten de handreiking moet voldoen. Ook zal worden stilgestaan bij hoe gemeenten de mantelzorgers kunnen bereiken die nog niet in beeld zijn bij gemeenten en hoe de waardering kan aansluiten bij het lokale beleid en de lokale behoeften van mantelzorgers. Het is inderdaad van belang mantelzorgers zelf actief bij deze verkenning te betrekken.

Mevrouw Dik-Faber vraagt op welke wijze de bouw van kangoeroe woningen voor mantelzorg wordt bevorderd? Zij vraagt of er oplossingen komen voor de gewoonte van gemeenten om ingewikkelde procedures rondom bouwvergunningen op te stellen als kinderen graag een (tijdelijke) woning voor hun vader of moeder willen bouwen?

Zorgaanbieders, woningcorporaties en zorgkantoren moeten meer dan voorheen met elkaar en met gemeenten overleggen over de aansluiting van vraag en aanbod op het terrein van wonen en zorg. Daarbij kan gedacht worden aan de bevordering van kangoeroewoningen. Daarnaast heeft het kabinet een ontwerpbesluit om mogelijkheden voor mantelzorgvoorzieningen te vereenvoudigen, in procedure gebracht. In het besluit wordt voorgesteld een mantelzorgvoorziening vergunningvrij bij een woning te bouwen onder dezelfde ruimtelijke randvoorwaarden die gelden voor andere bijbehorende bouwwerken (zoals een schuur of garage).

Ook wordt in het besluit de mogelijkheid opgenomen om bijbehorende bouwwerken te gebruiken ten behoeve van mantelzorg. Dit is een vooruitgang ten opzichte van de huidige situatie waarin men een vergunning moet aanvragen, gepaard gaande met een lange voorbereidingsprocedure. Het streven is om dit besluit op 1 oktober 2014 in werking te laten treden.

Mevrouw Dik-Faber vraagt of ik het belang van investeren in vrijwilligersnetwerken deel. Zij verwijst daarbij naar de stichting Present, die veel mogelijkheden ziet om lokaal netwerken te vormen om mensen die zorg nodig hebben. Zij vraagt of ik noties als deze wil betrekken in de Agenda voor Informele Zorg en Ondersteuning?

Ja, dat wil ik graag doen. Ik onderschrijf het belang van het bevorderen van goede, lokale netwerken rondom mensen die zorg en ondersteuning behoeven. Dit biedt ook naar mijn mening kansen. Daarbij is het investeren in de inzet van vrijwilligers van groot belang. In het kader van de Agenda Informele Zorg en Ondersteuning, waarbij organisaties als de stichting Present zijn aangesloten, wordt ook uitgebreid aandacht aan dit thema besteed.

Mevrouw Baaij wijst op het belang van meer aandacht voor de positie van de (oudere) mantelzorger en het voorkomen van overbelasting en uitval. Zij geeft aan dat de «mantelzorgboete» daarbij niet helpt.

Met betrekking tot de door mevrouw Baaij benoemde effecten van de invoering van de kostendelersnorm voor de AOW-uitkering merk ik op dat deze naar de mening van de regering billijk is dat het hebben van hoofdverblijf in dezelfde woning en het als gevolg daarvan delen van kosten van levensonderhoud wordt meegewogen in de hoogte van de uitkering in dat levensonderhoud. Anders is dat in de situatie dat twee mensen veel bij elkaar verblijven, zoals in een situatie van mantelzorg en ieder zelf de kosten blijft dragen van de eigen woning.

Mevrouw Bergkamp vraagt mij in overleg met VNG aan te geven hoe ik gemeenten ga helpen bij het betrekken en ondersteunen van vrijwilligers. Zij vraagt mij daarbij in te gaan op de ruimte voor initiatieven van burgers?

In samenhang met het beleidsplan dient het college algemene voorzieningen ter bevordering van de mantelzorg en vrijwilligerswerk en ter ondersteuning van mantelzorgers en andere vrijwilligers te treffen. In dat kader past het ook dat gemeenten in hun plan actief inspelen op initiatieven van burgers. Als het gaat om het betrekken en ondersteunen van burgers, zijn gemeenten hier op basis van de huidige Wmo reeds verantwoordelijk voor. Veel gemeenten hebben dan ook beleid op dit terrein ontwikkeld. In de afgelopen jaren zijn gemeenten hierbij ook ondersteund bijvoorbeeld via de basisfuncties lokale ondersteuning vrijwilligerswerk en mantelzorg en het daar aan gekoppelde ondersteuningstraject «goed voor elkaar». Deze basisfuncties zullen dit jaar door het Ministerie van VWS en de VNG samen met veldpartijen worden aangepast. Deze basisfuncties bieden gemeenten handvatten bij het invullen van dit gemeentelijk ondersteuningsbeleid.

De werkgroep die zich in het kader van de Agenda Informele Zorg en Ondersteuning richt op het thema goed toerusten van mantelzorger en vrijwilliger, bestaande uit partijen uit de zorg- en welzijnketen en gemeenten, zal ook aanbevelingen doen over het ondersteunen van vrijwilligers in het actieplan dat deze zomer gereed is.

Mevrouw Bergkamp heeft mij gevraagd of ik kan aangeven wanneer uw Kamer kennis kan nemen van de Agenda Informele Zorg en Ondersteuning en of daarin aandacht zal zijn voor mogelijkheden en belemmeringen met betrekking tot vrijwilligersinitiatieven. En wanneer uw Kamer de brief van Minister Plasterk en van mijzelf over belemmeringen voor burgers als ze zelf initiatieven willen ondernemen kan verwachten.

Rond de zomer komt het actieplan van de Agenda Informele Zorg en Ondersteuning, dat momenteel in werkgroepverband door veldpartijen uit de Zorg- en Welzijnketen en gemeenten wordt opgesteld, gereed. Vervolgens zult u over de resultaten worden bericht in de eerstvolgende voortgangsrapportage informele zorg die uiterlijk in september aanstaande aan uw Kamer zal worden verzonden. Het actieplan zal wat betreft het vrijwilligerswerk zowel ter ondersteuning van mensen in de thuissituatie als die in zorginstellingen verblijven, aanbevelingen en actiepunten bevatten voor een betere inzet en ondersteuning. Daarbij zal het onder meer gaan om hoe een goede infrastructuur op lokaal niveau te realiseren voor vrijwilligerswerk en wat daarbij belangrijke randvoorwaarden zijn. De brief over de kabinetsinzet met betrekking tot knellende regels voor burgerinitiatieven en vrijwilligers zal binnen enkele weken aan uw Kamer worden verzonden. Een belangrijk onderdeel van deze aanpak vormt de zogeheten maatwerkaanpak, onder regie van Minister Plasterk. Deze aanpak loopt nog. Op dit moment wordt op basis van de door een brede groep van maatschappelijke organisaties in de sport, cultuur, het maatschappelijk werk, vrijwilligerswerk en informele zorg verrichtte inventarisatie naar hinderlijke wet- en regelgeving (en de uitvoering daarvan), bezien welke vervolgstappen nodig en mogelijk zijn. De uitkomsten hiervan worden meegenomen in de halfjaarlijkse voortgangsrapportage van het regeldrukprogramma «Goed Geregeld» die rond de zomer naar de Tweede Kamer wordt gestuurd.

Mevrouw Siderius vraagt mijn reactie op haar voorstel om een verklaring van goed gedrag voor alle medewerkers in de zorg verplicht te stellen, ook voor vrijwilligers en stagiaires.

Ik ben hier geen voorstander van. Stagiairs werken onder begeleiding van een beroepskracht en voor die beroepskracht hebben wij de VOG-verplichting in het wetsvoorstel opgenomen. Ook een verplichting voor vrijwilligers gaat me te ver. Het vrijwilligerswerk is enorm divers en vaak werken vrijwilligers ook in korte projecten voor een organisatie. Er is ook niet altijd contact met cliënten. Een VOG-verplichting voor alle vrijwilligers vind ik daarom te zwaar. Het kan beter aan organisaties zelf worden overgelaten of, en voor welke functies, ze een VOG vragen voor vrijwilligers.

Een algehele VOG-verplichting voor vrijwilligers zou bovendien weleens belemmerend kunnen werken voor de werving van vrijwilligers.

Overig

Mevrouw Siderius vraagt waarom ik het acceptabel vind dat bestuurders hoge beloningen krijgen. Ze kondigt aan een voorstel in te zullen dienen dat gemeenten niet mogen aanbesteden aan aanbieders die meer betalen dan CAO aan bestuurders.

Bij het inkopen van een voorziening dient de gemeente regels te stellen die een goede verhouding waarborgen tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de voorziening. Gemeenten hebben beleidsvrijheid om te beoordelen welke factoren worden meegewogen bij het stellen van deze regels. De regering heeft er vertrouwen in dat gemeenten, daarin gecontroleerd door de gemeenteraad, in staat zijn om op grond van een eigen beoordeling regels te stellen die een goede verhouding tussen prijs en kwaliteit waarborgen en ziet geen aanleiding om gemeenten een extra verplichting op te leggen.

Verder wil ik mevrouw Siderius wijzen op de discussie over een decentrale normstelling ten aanzien van de topinkomens die door de Tweede Kamer bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties is belegd. Hij heeft tijdens het debat over de Aanpassingswet WNT van de Tweede Kamer het verzoek gekregen de regelgeving daarvoor te bezien. Het lijkt mij verstandig om het debat over decentrale normstelling in dit kader verder te voeren.

De heer van Dijk vraagt mij te onderzoeken hoe goed gedrag en goed beleid ook financieel beloond kan worden. Extra geld dus voor goede presterende gemeenten. In de Scandinavische landen werken zulke prikkels heel goed. Een motie van VVD en PvdA om dit te onderzoeken ligt klaar. Graag een reactie.

Ik zie een het belonen van goede prestaties als ondersteuning van het beleid. Ik ben het er volledig mee eens dat gemeenten die door slecht beleid meer mensen naar de WLZ laten gaan, hiervoor niet mogen worden beloond. Dit vergt wel goed onderzoek. We moeten goed kunnen aantonen dat veel uitstroom naar de WLZ echt komt door slecht Wmo-beleid om te voorkomen dat we gemeenten straffen doordat factoren buiten hun schuld zorgen voor een hoge uitstroom naar de WLZ. In de evaluatie wil ik bekijken of we een beter beeld kunnen krijgen waardoor mensen naar een verzorgingshuis gaan. Ik hoop dat dit aangrijpingspunten voor beleid oplevert om dit te kunnen voorkomen. Ik zal daarbij ook bekijken of de prikkels die worden toegepast in de Scandinavische landen hier ook toepasbaar zijn.

Mevrouw Bergkamp vraagt hoe ik ervoor ga zorgen dat ervaringen opgedaan in het kader van het Project Regelarme Instellingen worden verankerd of een plek krijgen in het nieuwe stelsel en hoe ik ga voorkomen dat gemeenten zelf extra eisen gaan stellen.

In de werkafspraken over de transitie heb ik afspraken gemaakt over het verminderen van administratieve lasten door overbodige regels te beperken en te komen tot standaardisatie. Ik verwacht dat gemeenten en aanbieders deze afspraken goed op zullen pakken. De ervaringen van het Project Regelarme Instellingen zal ik grondig evalueren en binnenkort naar de Tweede Kamer sturen. Van het Experiment Regelarm bij de Hoven leren we bijvoorbeeld hoe goede kwaliteit centraal kan staan zonder dat regels hierbij hinderen. Dit is belangrijk voor de invulling van de Wlz.

Ook leren we uit de Experimenten dat tijdschrijven in de extramurale zorg niet nodig is voor een goede verantwoording. Ik bezie hoe ik deze positieve ervaringen kan inbrengen in de Wlz en de Wmo 2015. Dat doe ik vooral door deze goede voorbeelden en inzichten te verspreiden.

Beleidsvrijheid van gemeenten is een belangrijk uitgangspunt van deze wet en stelt gemeenten in staat om domeinoverstijgend slimme verbindingen te kunnen leggen en te komen tot maatwerk. Ik houd echter na de decentralisatie ook een verantwoordelijkheid voor het functioneren van het stelsel en de uitkomsten die ermee kunnen worden gerealiseerd. Indien het stelsel van maatschappelijke ondersteuning niet leidt tot de gewenste maatschappelijke effecten, is dit aanleiding om onderzoek te doen naar de oorzaken hiervan en te bezien welke maatregelen nodig zijn om tot de gewenste maatschappelijke effecten te komen. Met de VNG is bestuurlijk afgesproken dat ik ook na inwerkingtreding van de wet aanspreekbaar ben op de mogelijkheden en belemmeringen voor gemeenten om de doelstellingen te realiseren. De provincie heeft geen rol als het gaat om het toezicht op de Wmo 2015.

Mevrouw Bergkamp vraagt hoe ik zorg dat er bij alle gemeenten voldoende kennis en kunde aanwezig is ten aanzien van privacy; welke rol ik zie voor de Minister van BZK; en wat ik vind van het idee om in elke gemeente een privacyfunctionaris te benoemen, die jaarlijks aan het college en aan de raad rapporteert over hoe het met privacybescherming door de gemeente gesteld is?

Ik wil voorop stellen dat dit een gemeentelijke verantwoordelijkheid betreft, waarbij ik constateer dat gemeenten die ook oppakken. Zo hebben de gemeenten in de Baseline Informatiebeveiliging de principes van hun informatiebeveiliging vastgelegd en zich ook verplicht deze te implementeren. Om deze implementatie te ondersteunen heeft de VNG de Informatiebeveiligingsdienst opgericht, die is ondergebracht bij KING.

Daarnaast worden bij VWS in het kader van het programma informatievoorziening Wmo standaarden ontwikkeld en zullen er handreikingen worden opgesteld hoe hier op een goede manier mee om te gaan. De door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ingestelde Taskforce Bestuur & Informatieveiligheid Dienstverlening heeft tot taak om informatieveiligheid op de agenda van bestuurders en topmanagers te krijgen en informatieveiligheid te verankeren. Voorts is het Ministerie van Binnenlandse Zaken in nauw overleg met SZW en de VNG over de uitwerking van de VNG-resolutie Sociaal Domein. Het pakket van maatregelen wat hieruit naar voren is gekomen moet ertoe leiden dat gemeenten voor 1-1-2015 hun zaken op orde hebben.

Een functionaris voor de gegevensbescherming ziet erop toe dat persoonsgegevens overeenkomstig de wet verwerkt worden. Daarnaast is een dergelijke functionaris vaak het aanspreekpunt vanuit de gemeente voor verzoeken om informatie, inzage of correctie van hun gegevens. Voorts vervult de functionaris vaak een adviesfunctie als het gaat om het op een veilige manier verwerken van gegevens of de beheersing van risico’s. Naar mijn mening is het op voorhand niet noodzakelijk dat elke gemeente afzonderlijk over een dergelijke functionaris beschikt. Dat zal afhangen van de omvang van de gemeente en de complexiteit van de gegevensverwerking. Het lijkt mij echter wel een goede gedachte als elke gemeente een beroep zou kunnen doen op een dergelijke functionaris.

De heer van ’t Wout vraagt of ik de Tweede Kamer voor het zorgfraudedebat wil informeren over de wijze waarop ik zal borgen dat de kennis die nu binnen de AWBZ en vooral bij zorgkantoren aanwezig is over tegengaan van fraude, bijvoorbeeld ten aanzien van malafide bemiddelingsbureaus, ook terecht komt bij de gemeenten.

Fraude uit collectieve middelen gefinancierde zorg of voorzieningen moet zoveel mogelijk worden tegengegaan. Om die reden zijn maatregelen ontworpen om fraude zoveel mogelijk te voorkomen. Hiertoe behoort onder andere de maatregel dat een pgb alleen nog wordt verstrekt in de vorm van een trekkingsrecht. Het pgb kan slechts worden besteed door diensten, activiteiten, roerende zaken of woningaanpassingen in te kopen die ertoe strekken betrokkene de ondersteuning te bieden die in de maatwerkvoorziening is opgenomen. Hierdoor wordt voorkomen dat de kosten voor een vertegenwoordiger, zoals een bemiddelingsbureau, met het pgb kan worden betaald. Omdat de middelen niet aan een bemiddelingsbureau kunnen worden uitgegeven, is het uitsluiten hiervan door gemeenten niet nodig. Kennis die nu binnen de AWBZ aanwezig over het tegengaan fraude kan zeker van belang zijn voor gemeenten. Ik zal gemeenten ondersteunen bij de vormgeving van de handhaving. Hierbij zal ook gebruik worden gemaakt van kennis uit de AWBZ.

Mevrouw Bergkamp stelt dat gemeenteraden met deze wet straks het college van burgemeester en wethouders gaan controleren. Zij vraagt wat dan nog de verantwoordelijkheid is van het Rijk? De Staatssecretaris is verantwoordelijk voor het stelsel en wij kunnen hem daarop aanspreken. Mevrouw Bergkamp vraagt op basis waarvan zij dat straks precies kunnen doen.

Wat is het antwoord?

Mevrouw Dik-Faber vindt evaluatie van groot belang, maar waakt voor het optuigen van een heel evaluatiecircus, zonder dat doelen concreet benoemd zijn. Aan de andere kant moeten we wel zicht houden op de decentralisatie. Zij vraagt hoe ik deze balans wil bewaken. Zij vraagt of de lokale rekenkamers straks weten hoe ze de doelmatigheid en de doeltreffendheid van de wet kunnen toetsen?

Om vast te kunnen stellen of het stelsel van maatschappelijke ondersteuning goed werkt zal aan de ene kant de wet goed worden gemonitord en anderzijds goed moeten worden geëvalueerd. Dit moet in elkaars verlengde liggen. De behoefte aan informatie is op te delen in drie fasen:

  • 1. Periode tot de invoering (Transitiefase): Wordt de wet goed en tijdig geïmplementeerd? Dit loopt door o.a. met het ogen en oren netwerk in het land te zien hoe de voortgang bij gemeenten is. U heeft hiervan al eerder een voortgangsrapportage gekregen.

  • 2. Periode na de invoering (Transformatiefase); (Veranderen processen bij gemeenten, zorgverzekeraars en zorgaanbieders? Verandert het gebruik / het aanbod voor cliënten? Zijn er ongewenste of onverwachte effecten bij het gebruik? Kloppen de financiële kaders?). Dit zal allereerst worden gemonitord in de monitor sociaal domein; bij de cliëntervaringsgegevens; de monitor langdurige zorg en de iv3-systematiek. Daarnaast worden deze vragen deels beantwoord in de eerste evaluatie van de wet.

  • 3. Structurele situatie: kunnen we beleid verbeteren? Aanvullend op de monitoring zullen in de evaluatie van de wet specifieke vragen worden geformuleerd om te bezien of we de veranderingen kunnen duiden; in hoeverre het beleid geleid heeft tot de veranderingen in het doelbereik. Hierbij zal ook expliciet een verbinding worden gemaakt met het langer thuis wonen en met eenzaamheid.

Het SCP maakt hiervoor nu een concept-ontwerp. Het geheel van monitoring en evaluatie verwacht ik u voor 1 september naar de Tweede Kamer te kunnen sturen.

De lokale rekenkamers toetsen de doelmatigheid en doeltreffendheid aan de hand van lokale doelstellingen. Dit is niet nieuw. Zij hebben hier al een jarenlange ervaring mee.

Mevrouw Bergkamp vraagt hoe ik aankijk tegen de (in)congruentie in de regiovorming voor de Wmo 2015 ten opzicht van de Jeugdwet en de Participatiewet. Zij vraagt wanneer de Tweede Kamer het toegezegde onderzoek van de Raad voor het Openbaar Bestuur over de democratische legitimatie bij samenwerking kan verwachten.

Het kabinet en de VNG hebben gemeenten opgeroepen om samen te werken in het sociaal domein. Gemeenten zijn in eerste instantie zelf aan zet om te bepalen met wie zij samenwerken. Er zijn wel criteria hierbij benoemd (b.v. voldoende -financieel- robuust en er mogen geen witte vlekken ontstaan). Samenwerking leidt altijd tot minder directe eigen invloed van de afzonderlijke gemeenten. Besluiten worden niet langer zelfstandig genomen, maar in overleg met anderen. Daar staat tegenover dat een bundeling van krachten ook voordelen biedt en dat een gemeenschappelijke aanpak in de praktijk meestal zonder grote problemen wordt gevonden. Samenwerking in het sociaal domein vindt plaats via de Wet gemeenschappelijke regeling (WGR). Dit biedt de nodige instrumenten voor democratische controle. Recent heeft de Minister van BZK een wijziging van de WGR besproken met uw Kamer waarin de positie van de (afzonderlijke) gemeenteraden verder wordt versterkt bij regionale samenwerking. Hij heeft in zijn ondersteuning aan gemeenten ook specifieke aandacht voor de democratische controle en regionale samenwerking via de Wet gemeenschappelijke regeling (WGR). Indien er onduidelijkheden of zorgen over samenwerkingsverbanden leven worden ambassadeurs regionale samenwerking in het sociaal domein ingezet. De Minister van BZK heeft de meest recente ervaringen van de ambassadeurs met u gedeeld middels een brief in februari.

Ik heb uw wens om de ROB te vragen onderzoek te doen overgebracht aan mijn collega van Binnenlandse Zaken.

Mevrouw Baay-Timmerman stelt dat steeds meer ouderen met een zorgvraag thuis verblijven. Zij zijn vaak vergeetachtig, zijn lichamelijk minder sterk en (daardoor) afhankelijk van goedwillende maar ook kwaadwillende mensen. Zo vormen zij bij uitstek een groep voor misbruik etc. Zij vraagt of ik het met haar eens ben dat we dit moeten voorkomen en tegengaan. Zij vraagt tevens mijn reactie op het instellen van een veiligheidsadviseur.

Ik ben het met mevrouw Baay-Timmerman eens dat het van belang is zoveel mogelijk te voorkomen dat kwetsbare mensen slachtoffer worden van kwaadwillenden. Voldoende weerbaarheid tegen misbruik is een wezenlijk onderdeel van zelfredzaamheid. Maatschappelijke ondersteuning kan een bijdrage leveren aan het in stand houden en zo mogelijk verbeteren van de maatschappelijke weerbaarheid van kwetsbare groepen. Dat kan bijvoorbeeld door daar aan aandacht te besteden tijdens bijeenkomsten in bijvoorbeeld het buurthuis. Ook is het mogelijk hieraan aandacht te besteden tijdens de dagbesteding. Een belangrijke mogelijkheid om dit soort misbruik te voorkomen is een samenleving waarin meer sociale samenhang is en mensen elkaar kennen en zo nodig ondersteunen. In het beleidsplan moet de gemeente aangeven wat hun beleidsvoornemens zijn als het gaat om sociale samenhang.

Mevrouw Bergkamp vraagt hoe de zogenoemde driehoek «huisarts-wijkverpleegkundige-apotheker» straks optimaal in positie wordt gebracht voor integrale zorg?

Het belang van integrale zorg voor de patiënt in de relatie van huisarts, wijkverpleegkundige en apotheker onderschrijf ik. Inmiddels maken zowel de KNMP als V&VN onderdeel uit van het bestuurlijk overleg eerste lijn. Verzekeraars contracteren straks ook alle drie de zorgaanbieders waarmee de mogelijkheid om de zorg inhoudelijk af te stemmen bij de inkoop toeneemt. Daarnaast zal in de bekostiging van alle drie de zorgverleners ruimte bestaan voor het belonen van uitkomsten. Ik verwacht dat verzekeraars deze afspraken ook aangrijpen om de integraliteit van de zorg te borgen. Tot slot ben ik ervan overtuigd dat de zorgverleners zelf ook het belang van integrale zorg onderschrijven en elkaar op lokaal niveau opzoeken.

Er zijn in de eerste termijn een aantal vragen gesteld over het Zvw-pgb.

Ten aanzien van het Zvw-pgb wil ik in dit kader op twee punten ingaan. Ten eerste de wettelijke verankering. Zoals al aan uw Kamer gemeld in de brief van de Minister van VWS en mijzelf van 25 maart jl. zijn wij voornemens het Zvw-pgb wettelijk te verankeren in de Zorgverzekeringswet (Zvw) door middel van een nota van wijziging op het wetsvoorstel «wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg en enkele andere wetten, teneinde te voorkomen dat zorgverzekeraars zelf zorg verlenen of zorg laten aanbieden door zorgaanbieders waarin zij zelf zeggenschap hebben». Deze nota van wijziging zal zo spoedig mogelijk worden ingediend.

Ten tweede wil ik ingaan op de tarieven voor het Zvw-pgb. Professionele zorgverleners vallen onder het bereik van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) en daarmee onder de bevoegdheid van de NZa die daarvoor tarieven vaststelt. Niet-professionele zorgverleners vallen niet onder het bereik van de Wmg. De Minister en ik zijn voornemens voor deze zorgverleners een tarief in lagere regelgeving op te nemen, op basis van de door ons voorgenomen wijziging van de Zvw. Voor de vergoeding aan verzekerde kunnen verzekeraars in hun polissen opnemen op welke wijze zij daaraan vorm geven. In de bestuurlijke afspraken met ZN en Per Saldo zijn daarover afspraken gemaakt. Het moet gaan om een toereikend tarief of budget. Uiteraard geldt ook hier de zorgplicht van de zorgverzekeraars op basis waarvan hij ervoor zorg moet dragen dat de verzekerde de zorg krijgt waarop hij aanspraak heeft.

Mevrouw Keijzer vraagt waarom niet is voorzien in overgangsrecht voor bestaande Wmo-cliënten.

Het overgangsrecht voor bestaande Wmo cliënten kan niet worden geregeld in dit wetsvoorstel.

Voor deze mensen is er door dit wetsvoorstel formeel geen sprake van een inmenging in hun eigendomsrecht. Het voorliggend wetsvoorstel dwingt niet tot het terugkomen op, of het voortzetten van eerder genomen gemeentelijke beschikkingen. Als er al sprake is van inmenging in het eigendomsrecht, dan is dat een gevolg van gemeentelijke beleid. De gemeente zal dus zelf een passende overgangsregeling moeten treffen die aan de eisen van het EVRM voldoet. De VNG heeft gemeenten hierover in een ledenbrief geïnformeerd.

Mevrouw Voortman (GroenLinks) heeft mij gevraagd te reageren op het standpunt van Zorgverzekeraars Nederland dat de Wet langdurige zorg moet worden uitgesteld. Tevens vraagt zij mij naar een nieuwe planning.

De Wlz heeft een beperktere omvang in vergelijking met de huidige AWBZ. Dit komt doordat delen van de AWBZ overgeheveld dan wel gedecentraliseerd zijn naar de Jeugdwet, Wmo 2015 of Zvw. Voor het resterende deel van de huidige AWBZ dat onderdeel wordt van de Wlz, geef ik de omslag geleidelijk vorm. Ik kies ervoor om in 2015 de bekostiging van de zorg op eenzelfde wijze vorm te geven als in de huidige AWBZ. Dit betekent dat de huidige zzp-bekostiging nog 1 jaar wordt voortgezet. Deze keuze houdt in dat het veld in 2015 te maken krijgt met beperkte wijzigingen. Zo hoeven de NZa-beleidsregels en informatiesystemen, zoals de AZR, slechts beperkt te worden aangepast. Om de Wlz in 2015 te kunnen invoeren start het veld binnenkort met hun voorbereidingen. Zo starten de zorgkantoren binnenkort met de zorginkoop voor 2015. De zorgkantoren hoeven veel minder in te kopen dan ze nu gewend zijn. Voor het resterende deel van de AWBZ dat onderdeel van de Wlz blijft is de inkoop grotendeels gelijk. De inhoudelijke veranderingen in het eerste jaar van de Wlz zijn daarmee voor hen beperkt. In de Wlz geldt dat de Wlz-uitvoerder regionaal verantwoordelijk zal worden voor de Wlz. In de Wlz is daarom geregeld dat de Wlz-uitvoerder de aangegane verplichtingen van het zorgkantoor overneemt. Ik ga ervan uit dat de Wlz per 1 januari 2015 in werking treedt. Ik zie geen reden om een nieuwe planning te maken.

Mevrouw Keijzer stelt een vraag over dat verstandelijk gehandicapten wel een eigen bijdrage aan de gemeenten gaan betalen voor persoonlijke verzorging en verpleging en ouderen niet. Zij vraagt of dit niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en vraagt om een reactie.

Er is geen sprake van rechtsongelijkheid. Er is hier sprake van verschillende wettelijke systemen. Bij Zvw gaat het om een verzekering tegen de gevolgen van de behoefte aan geneeskundige zorg. Voor deze verzekering betalen burgers een inkomensafhankelijke en een nominale premie. Bij de Wmo is sprake van voorzieningen die betaald worden uit algemene middelen. Net als nu passen de gekozen vormen van eigen betalingen binnen de diverse stelsels. Verzekerden betalen voor Zvw-zorg premies, een eigen risico en enkele specifieke eigen bijdragen. Bij de Wmo, betaald uit algemene middelen, kan het zijn dat een kostendekkende eigen bijdrage betaald moet worden.

Mevrouw Keijzer vraagt naar het plan om 5000 wijkverpleegkundige te vinden en deze op te leiden voor 1 januari 2015.

Het gaat vooral om andere vaardigheden en competenties die van verpleegkundigen worden gevraagd. Bijvoorbeeld samenwerking met het sociale domein en inzet op zelfredzaamheid. Daarnaast is de verwachting dat er meer zorg van de tweede naar de eerste lijn zal verplaatsen. Verpleegkundigen die nu in de tweede lijn werkzaam zijn, zullen via een inwerktraject als wijkverpleegkundige aan de slag kunnen.

Op dit moment al, in de jaren 2014 en 2015, wordt er binnen de resterende middelen van het programma zichtbare schakel van ZonmW geïnvesteerd in een opleidingsimpuls voor wijkverpleegkundigen. Meer specifiek gaat het om een inwerktraject voor verpleegkundigen die ingezet gaan worden als wijkverpleegkundige. Daarnaast om een scholing voor huidige wijkverpleegkundige. Ook wordt er een leerroute ontwikkeld voor MBO verpleegkundigen naar HBO verpleegkundigen. Als laatste wordt er een impuls aan de opleiding verpleegkundige gegeven, passend bij het nieuwe beroepsprofiel van verpleegkundige en het daarop gebaseerde expertisegebied wijkverpleegkundige.

Mevrouw Keijzer vraagt waarom niet gekozen is om kortdurende verpleging en verzorging op te nemen in de Zorgverzekeringswet en de langdurige in de AWBZ/Wlz.

Met het onderbrengen van de gehele extramurale verpleging en verzorging onder de aanspraak wijkverpleging in de Zvw ontstaan de juiste prikkels voor zorgverzekeraars om goede zorg dichtbij mensen te leveren. Zorgverzekeraars worden hiermee verantwoordelijk voor verpleging en verzorging bij mensen thuis tot en met opname in het ziekenhuis. Met een sterke eerste lijn kan duurdere en zwaardere zorg voorkomen worden. Indien mensen een indicatie hebben voor de Wlz krijgen zij verpleging en verzorging uit hoofde van de Wlz.

Mevrouw Keijzer vraagt of de Staatssecretaris bereid is zorgverzekeraars te verbieden een verwijzingsplicht voor behandelaars op te nemen in de aanspraak wijkverpleging?

Het opnemen van procedurele voorwaarden in de polis, zoals een verwijzing, is een bevoegdheid van de zorgverzekeraar. Het is aan de cliënt om een zorgverzekeraar/polis te kiezen. Het ligt niet voor hand dat de zorgverzekeraar een dergelijke eis van verwijzing voor wijkverpleging gaat stellen. Het is immers uitgangspunt dat de wijkverpleegkunde rechtstreeks toegankelijk is. De organisatie van deze zorg is daarop gericht. Zorgverzekeraars hebben ook niet aangegeven dat ze van plan zijn dit in hun polis op te nemen.

Amendementen

In de laatste plaats doe ik u hierbij, in aansluiting op mijn brief van 23 april 2014, toekomen mijn reactie op de amendementen waarop ik nog niet eerder heb gereageerd.

Kamerstuk 33 841, nr. 98 Amendement van het lid Agema

Het amendement beoogt te regelen dat een opdracht slechts gegund wordt indien de overhead ten hoogste zeven procent bedraagt.

Reactie

Los van het feit dat niet duidelijk is waar die zeven procent over zou moeten worden berekend, vind ik het niet aan te raden om dit soort zaken wettelijk te verankeren.

Ik ontraad het amendement.

Kamerstuk 33 841, nr. 107 Amendement van het lid Keijzer

Het amendement schrapt de mogelijkheid nadere regels te stellen over de intergemeentelijke samenwerking.

Reactie

Zoals benadrukt in de toelichting op dit artikel, zal van de mogelijkheid om op basis van een amvb gebieden aan te wijzen waarbinnen colleges moeten samenwerken, alleen in uitzonderingsgevallen gebruik gemaakt worden. Mede met het oog op het, op termijn, vervallen van de constructie van de centrumgemeenten, wil ik evenwel vasthouden aan de mogelijkheid van nadere sturing indien dat onverhoopt nodig mocht zijn.

Ik ontraad het amendement.

Kamerstuk 33 841, nr. 106 Amendement van het lid Keijzer

Artikel 2.6.5. bevat een overlegverplichting voor de aanbieder over de overname van personeel van de aanbieder die voor hem in opdracht van het college voorzieningen leverde. Het tweede lid bevat de bevoegdheid om bij amvb nadere regels te stellen met het oog op de continuïteit van de relatie tussen de cliënt en de hulpverlener. Het amendement strekt ertoe, die bevoegdheid te schrappen.

Reactie

Het tweede lid bevat de norm dat het college rekening moet houden met de continuïteit in de hulpverlening tussen degenen aan wie een maatwerkvoorziening wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners. Die norm is duidelijk en vind ik erg belangrijk. In reactie op amendement nr. 5 van mevrouw Voortman heb ik gezegd dat de mogelijkheid om bij amvb nader regels te stellen op belangrijke onderwerpen, een extra waarborg kan zijn waarvan vanzelfsprekend slechts gebruik zal worden gemaakt indien dat echt nodig mocht zijn. Dat vind ik ook bij dit onderwerp.

Ik ontraad het amendement.

Kamerstuk 33 841, nr. 109 Amendement van het lid Keijzer

Uit de toelichting op dit amendement maak ik op, dat het beoogt een redactionele aanpassing in de wettekst aan te brengen.

Reactie

Ik ben het met eens dat dit een verduidelijking is van de bedoeling van deze bepaling.

Ik laat het oordeel aan de Kamer.

Kamerstuk 33 841, nr. 110 Amendement van het lid Keijzer

Het amendement beoogt verder te verduidelijken dat het inkomen of vermogen van mensen geen rol mag spelen bij de afweging of iemand Wmo-ondersteuning krijgt.

Reactie

Voor zover de wettekst onduidelijk is over de vraag of iemand überhaupt in aanmerking kan komen voor ondersteuning, gelet op diens inkomen of vermogen, kan ik mij vinden in een verduidelijking van die tekst. Dat moet wel gebeuren op een manier die het beste in de wettekst past.

Ik laat het oordeel aan de Kamer.

Kamerstuk 33 841, nr. 111 Amendement van het lid Keijzer c.s. (vervangt nr. 51)

Ik ben in mijn brief al ingegaan op dit amendement. Het beoogt een gelijkwaardige keuzemogelijkheid voor een pgb te benadrukken door in de wet de bepaling te schrappen dat de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt moet stellen dat hij de geboden maatwerkvoorziening niet als passend beschouwt.

Reactie

Ik heb in de brief gezegd dat ik het schrappen van de bepaling niet wenselijk vind. Het oogmerk is om de cliënt die een pgb wenst bewust te laten kiezen voor het pgb. Diens standpunt biedt de gemeente informatie over tekortkomingen in het gecontracteerde aanbod zodat zij hierop kan bijsturen. De wet stelt geen eisen aan de door de cliënt te geven motivering. Ik benadruk dat de kwaliteit van de motivering geen grond oplevert voor de weigering van een pgb.

Ik heb het amendement ontraden.

Kamerstuk 33 841, nr. 112 Amendement van de leden Siderius en Van Gerven

Het amendement strekt ertoe, het beroep op een woningaanpassing voor mensen die met een Wlz-indicatie thuis wonen, in de Wmo 2015 op te nemen.

Reactie

Ik vind het een sympathiek idee om woningaanpassingen voor Wlz-cliënten die meerderjarig zijn en thuis wonen, mogelijk te maken.

Het beroep op woningaanpassingen voor minderjarigen cliënten is geregeld in de Wlz. Ik vind het niet logisch dat voor de ene groep cliënten (minderjarigen) de woningaanpassingen geregeld zijn in de Wlz en voor meerderjarigen in de Wmo 2015; dat zou voor eenieder hetzelfde wettelijke kader moeten zijn. Ik vind dat de woningaanpassingen voor meerderjarigen in de Wlz geregeld moeten worden, dat past in de visie van de Wlz dat voor de groep cliënten met een zware, langdurige zorgvraag samenhangende zorg nodig is.

Ik ontraad dit amendement. Ik ga ervan uit dat dit punt terug komt bij de behandeling van de Wlz. Ik ben bereid de woningaanpassingen voor meerderjarigen te regelen in de Wlz.

Kamerstuk 33 841, nr. 113 Amendement van lid Voortman

Het amendement beoogt in het wetsvoorstel stelliger te verwoorden dat kwaliteitseisen die aan zorg in natura worden gesteld, niet één-op-één ook aan een pgb kunnen worden opgelegd.

Reactie

Met de uitleg die in de toelichting op het amendement is gegeven, kan ik mij vinden in dit amendement.

Ik laat het oordeel aan de Kamer

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn