Gepubliceerd: 4 oktober 2012
Indiener(s): Piet Hein Donner (CDA)
Onderwerpen: europese zaken internationaal recht strafrecht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33422-4.html
ID: 33422-4

Nr. 4 ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT 1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 7 september 2012 en het nader rapport d.d. 26 september 2012, aangeboden aan de Koningin door de minister van Veiligheid en Justitie. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 20 juli 2012, no.12.001727, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot implementatie van kaderbesluit 2009/829/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2009 inzake de toepassing tussen de lidstaten van de Europese Unie, van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen inzake toezichtmaatregelen als alternatief voor voorlopige hechtenis (PbEU L 294), met memorie van toelichting.

Het wetsvoorstel strekt tot implementatie van het kaderbesluit 2009/829/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2009 houdende de toepassing, tussen de lidstaten van de Europese Unie, van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen houdende toezichtmaatregelen als alternatief voor voorlopige hechtenis (kaderbesluit).2 Een beslissing houdende de schorsing van de voorlopige hechtenis, waarbij aan betrokkene als voorwaarde voor de schorsing toezichtmaatregelen zijn opgelegd, wordt in de lidstaat waar betrokkene zijn woon- of verblijfplaats heeft, in beginsel3 erkend en tenuitvoergelegd, indien betrokkene instemt met terugkeer naar die lidstaat. De toezichtmaatregelen kunnen betreffen het gebod een bepaalde autoriteit in kennis te stellen van een wijziging van de woon- of verblijfplaats, een gebieds- of contactverbod, een meldplicht, of de beperking van het recht om de uitvoerende lidstaat te verlaten.4 Indien de betrokkene de verplichtingen niet naleeft, kan hij worden overgeleverd aan de uitvaardigende lidstaat.

De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt een opmerking over de verlenging van de termijn voor de erkenning. Zij is van oordeel dat in verband daarmee aanpassing van het voorstel wenselijk is.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 20 juli 2012, nr. 12.001727, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 7 september 2012, nr. W03.12.0272/II, bied ik U hierbij aan.

1. Verlenging van de termijn voor de erkenning

De Afdeling stelt vast dat het wetsvoorstel geen bepaling bevat ter implementatie van artikel 12, tweede lid, van het kaderbesluit. De in de transponeringstabel opgenomen toelichting op artikel 12 van het kaderbesluit gaat er abusievelijk vanuit, dat de term «beslissing» in artikel 12, tweede lid, van het kaderbesluit doelt op de erkenningsbeslissing in de uitvoerende lidstaat en dat genoemde bepaling van het kaderbesluit geen implementatie behoeft, omdat tegen de erkenningsbeslissing geen rechtsmiddel kan worden aangewend.

De Afdeling merkt op dat uit artikel 12, eerste lid, in combinatie met het tweede lid, van het kaderbesluit volgt dat de term «beslissing» in artikel 12, tweede lid, van het kaderbesluit verwijst naar de beslissing inzake toezichtmaatregelen van de uitvaardigende lidstaat. Indien tegen laatstgenoemde beslissing in de uitvaardigende lidstaat een rechtsmiddel is aangewend, wordt de termijn voor erkenning van de beslissing in de uitvoerende lidstaat met 20 werkdagen verlengd. De Afdeling adviseert artikel 8 van het wetsvoorstel dienovereenkomstig aan te vullen.

1. Verlenging van de termijn voor de erkenning

Anders dan de Afdeling ben ik van oordeel dat de term «beslissing» in artikel 12, tweede lid, van het kaderbesluit, wel degelijk betrekking heeft op de erkenningbeslissing. Ik erken daarbij overigens wel dat deze bepaling niet uitmunt in een heldere en eenduidige formulering. Artikel 12, tweede lid, is in het kaderbesluit opgenomen op verzoek van enkele EU-lidstaten die in hun rechtssysteem voorzien in de mogelijkheid om tegen een erkenningbeslissing beroep aan te tekenen. In een dergelijk geval moet binnen veertig (twintig + twintig) werkdagen de definitieve erkenningbeslissing worden genomen. De lezing van artikel 12 die de Afdeling voorstaat, ligt in het licht van de systematiek van het kaderbesluit en artikel 4, onderdeel a, van het kaderbesluit ook niet voor de hand. Het toezenden van een toezichtbeslissing aan de uitvoerende lidstaat kan immers pas aan de orde zijn als in de uitvaardigende lidstaat nu juist geen rechtsmiddel meer openstaat. Artikel 4, onderdeel a, spreekt daarom ook van een «uitvoerbare» beslissing inzake toezichtmaatregelen.

2. Redactionele kanttekeningen

Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Afdeling naar de bij het advies behorende bijlage.

2. Redactionele kanttekeningen

De redactionele kanttekeningen van de Afdeling zijn deels overgenomen. De suggestie van de Afdeling om in artikel 8 op te nemen dat de betrokkene wordt geïnformeerd over de erkenningsbeslissing neem ik niet over. Het kaderbesluit voorziet terecht niet in een dergelijke informatieplicht voor de uitvoerende Pagina 1 van 2 lidstaat. De betrokkene bevindt zich immers in de uitvaardigende lidstaat en zal ook door de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat op de hoogte worden gesteld dat de toezichtbeslissing is erkend dan wel dat naar aanleiding van de erkenningbeslissing in de uitvoerende lidstaat de bevoegde autoriteit in de uitvaardigende lidstaat heeft besloten het certificaat in te trekken. De suggestie van de Afdeling om in artikel 80 van het Wetboek van Strafvordering een verwijzing op te nemen naar de artikelen 16 en 18 van dit wetsvoorstel, betrek ik bij het nog op te stellen wetsvoorstel inzake het invoeren van de mogelijkheid voor de rechter om aan een verdachte vrijheidsbeperkende en gedragsbeïnvloedende verplichtingen op te leggen. Dit wetsvoorstel is aangekondigd in de brief van 6 februari 2012 betreffende de vergroting van de slagvaardigheid van het strafrecht (Kamerstukken II 2011–2012, 29 279, nr. 132).

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vice-president van de Raad van State,

J. P. H. Donner

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten

Bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no.W03.12.0272/II met redactionele kanttekeningen die de Afdeling in overweging geeft.

  • In artikel I, in artikel 3, het tweede lid als volgt redigeren: «Bij algemene maatregel van bestuur kunnen toezichtmaatregelen als bedoeld in het eerste lid, onder g, worden aangewezen.»

  • In artikel I, in artikel 8 opnemen dat betrokkene in kennis wordt gesteld van de erkenningsbeslissing (overeenkomstig artikel 3:10, derde lid van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (Stb. 2012, 333)).

  • In artikel 80 Wetboek van Strafvordering opnemen dat de rechter kan bevelen dat toepassing wordt gegeven aan artikel 16 en 18.