Kamerstuk 33240-XIII-16

Toezeggingen Wetgevingsoverleg Jaarverslag EL&I 2011, onderdeel Economie en Innovatie

Dossier: Jaarverslag en slotwet Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie 2011

Gepubliceerd: 28 juni 2012
Indiener(s): Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33240-XIII-16.html
ID: 33240-XIII-16

Nr. 16 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 juni 2012

Tijdens het wetgevingsoverleg van de vaste Commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over het Jaarverslag EL&I (onderdeel Economie en Innovatie) op 13 juni jl., heb ik u toegezegd vóór 1 juli a.s. informatie te geven naar aanleiding van vragen die u tijdens het overleg heeft gesteld.

Achtereenvolgens treft u in deze brief aan:

  • I. Antwoorden op de vragen uit de door de heer Koopmans uitgereikte notitie van het Bureau Onderzoek en Rijksuitgaven;

  • II. Overzicht van de inhuuruitgaven van het ministerie van EL&I;

  • III. Het oplossen van de door de Algemene Rekenkamer geconstateerde onvolkomenheid bij het COVA;

  • IV. Kredietunies.

I. Antwoorden op de vragen gesteld in de uitgereikte notitie van het Bureau Onderzoek en Rijksuitgaven.

Tijdens het Wetgevingsoverleg heeft de heer Koopmans de notitie van het Bureau Onderzoek en Rijksuitgaven (12-BOR-N-041) aan mij overhandigd. Het verzoek hierbij was om de vragen zoals gesteld in de notitie van de BOR, mondeling tijdens het Wetgevingsoverleg, dan wel schriftelijk na afloop ervan, te beantwoorden. Hoewel een aantal vragen uit de notitie in het overleg reeds zijn gesteld en beantwoord, geef ik volledigheidshalve hieronder antwoord op alle gestelde vragen.

Achtereenvolgens komen de vragen en antwoorden bij de BOR-hoofdstukken «Onderwerpen rapporteur» en «overige jaarstukken 2011» aan bod.

A. Onderwerpen rapporteur: Effectiviteit besteding innovatiemiddelen

Vraag:

Kunt u een overzicht geven van de overhead-kosten bij het beleidsartikel «een sterk innovatievermogen». Kunt u dit doen voor de jaren 2008–2011 (cf. jaarverslag) en voor de jaren 2012–2016 (cf. begroting)? Kunt u dit overzicht zowel in euro geven als in het percentage van de totale innovatie-uitgaven op het beleidsartikel?

Als de overhead gedefinieerd wordt als de aan het beleidsartikel toe te rekenen personele uitgaven van het beleidsverantwoordelijke Directoraat-Generaal, plus de uitvoeringskosten van Agentschap NL ten behoeve van het Innovatiebeleid van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, dan geven de formele jaarverslagen van de afgelopen jaren de gevraagde informatie tot en met 2011. Uit deze stukken is het onderstaande overzicht voor beleidsartikel 12, Een sterk innovatievermogen, over de jaren 2008–2011 samen te stellen (gebaseerd op realisatiecijfers):

Bedragen x € 1 mln
 

2008

2009

2010

2011

Totale uitgaven artikel 12

552,0

673,3

729,0

878,1

w.v. Personeels-uitgaven Innovatie

6,2

5,7

5,1

4,9

w.v. Bijdrage Agentschappen

57,2

64,0

76,2

77,1

Overhead als percentage van totale uitgaven art 12

11%

10%

11%

9%

De bedragen en percentages voor 2012 en verder staan in aansluitend overzicht weergegeven, en betreffen de cijfers conform de Ontwerpbegroting 2012. Hierbij wordt opgemerkt dat, naar aanleiding van de richtlijn Verantwoord Begroten, met ingang van de Ontwerpbegroting 2012 het personeelsbudget van het beleidsverantwoordelijke Directoraat-Generaal Bedrijfsleven en Innovatie (DG B&I) niet meer op het niveau van de individuele beleidsartikelen 12 en 13 wordt geadministreerd1. In het aansluitende overzicht is de reeks «personeelsuitgaven Innovatie» het resultaat van een globale, rekenkundige toerekening van het personeelsbudget van de beleidsdirecties die verantwoordelijk zijn voor het in artikel 12 beschreven beleidsveld. Daarbij is rekening gehouden met de op dit budget verwerkte apparaattaakstelling.

Bedragen x € 1 mln
 

2012

2013

2014

2015

2016

Totale uitgaven artikel 12

814,2

693,1

589,0

476,5

378,5

w.v. Personeels-uitgaven Innovatie (art 40)

4,9

4,7

4,6

4,5

4,4

w.v. Bijdrage Agentschappen

65,8

57,3

47,1

42,7

36,3

Overhead als percentage van totale uitgaven art 12

9%

9%

9%

10%

11%

Ik merk hierbij op dat de (substantiële) middelen voor de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO) en de Innovatiebox fiscale maatregelen zijn en derhalve niet als uitgaven op de begroting staan. De uitgaven van artikel 12 in bovenstaande overzichten is dan ook exclusief het budgettair belang van deze fiscale maatregelen. Indien rekening gehouden zou worden met deze fiscale maatregelen, dan zou het overheadpercentage beduidend lager uitvallen.

Voorts worden met ingang van de Begroting 2012 de personeelsbudgetten van het ministerie van EL&I, conform de rijksbrede richtlijnen van Verantwoord Begroten, geraamd en verantwoord op het centrale apparaatsartikel 40. Bij het bepalen van het percentage is hier uiteraard rekening mee gehouden door de reeks «Totale uitgaven artikel 12» hiervoor te corrigeren.

Vraag:

Kunt u toezeggen dat de overhead-informatie terugkomt in de begroting 2013? Zo nee, bent u dan bereid de Tweede Kamer separaat van informatie te voorzien over de overheadkosten bij ieder beleidsterrein?

Zoals tijdens het wetgevingsoverleg met u is besproken, is in goed overleg tussen kabinet en Tweede Kamer gekozen voor de nieuwe rijksbrede opzet volgens Verantwoord Begroten. Consequentie daarvan is dat de apparaatsuitgaven nu – op verzoek van de Tweede Kamer – als één geheel worden geraamd en verantwoord en dat afgezien is van de toerekening van een deel van de apparaatsuitgaven aan de verschillende beleidsartikelen.

Deze keuze is gemaakt omdat de huidige presentatievorm, met de toerekening aan beleidsartikelen, in praktijk weinig toegevoegde waarde bleek te hebben voor de verantwoording aan de Tweede Kamer en het overleg daarover.

Nu er gekozen is voor een andere – en meer gewenste – structuur voor de begroting, vind ik dat we daar consequent in moeten zijn. Het – aanvullend op de nieuwe manier – ook nog eens administreren van apparaatsuitgaven op de oude wijze levert extra beheerslasten op.

Vraag:

Welke overheadkosten zijn er bij «ontvangers» van de innovatiemiddelen, zoals bedrijven, grote technologische instituten en TNO? M.a.w. welk deel van de middelen op beleidsartikel 2 worden daadwerkelijk aan innovatie besteed?

Het grootste deel van de middelen die betrekking hebben op de beleidsdoelstelling van artikel 2 (Een sterk innovatievermogen) betreft de fiscale regelingen Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO) en Research & Development Aftrek (RDA). Deze middelen gaan volledig richting Research & Development bij bedrijven, omdat de kosten voor het verkrijgen ervan bij bedrijven niet vergoed worden binnen de WBSO en RDA.

Het gesubsidieerde onderzoek van TNO is slechts ca. 1/3e deel van de totale omzet van TNO. De overheadkosten komen niet volledig ten laste van de subsidie van de overheid, omdat TNO de kosten van onderzoek berekent met een integraal kostenmodel, waarin ook de kosten van overhead zitten en daardoor evenredig worden verdeeld over de kosten van gesubsidieerd onderzoek, in competitie verworven onderzoek en marktopdrachten (contractresearch). In termen van overheadkosten van de Raad van Bestuur en de corporate staforganen (ICT, juridische dienst, corporate administratie e.d.) zijn die ca. 3% van de totale kosten van TNO. Het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium (NLR) hanteert eveneens een integraal kostenmodel.

Geconcludeerd kan worden dat bij de grote, substantiële fiscale regelingen zoals de WBSO en de RDA, de geraamde bedragen volledig worden benut ten gunste van innovatie en Research en Development bij bedrijven. De begrotingsmiddelen die bij TNO, de GTI’s en de TTI’s worden besteed aan uitvoeringskosten, ofwel «overhead», zijn relatief beperkt.

Vragen:

  • Op welke wijze gaat u in de nieuwe begrotingssystematiek «Verantwoord begroten» het inzicht in uitgaven aan grote technologische instituten en bedrijfsleven verbeteren?

  • Bent u voornemens de middelen voor de verschillende instituten en bedrijven inzichtelijk te maken conform beleidsartikel 13 (een excellent ondernemingsklimaat) dat reeds in de nieuwe begrotingssystematiek «Verantwoord Begroten» is opgesteld? Zo ja, op welke detailniveau kunt u deze gegevens verstrekken?

Beleidsartikel 12 (Een sterk innovatievermogen) krijgt in de begroting 2013 dezelfde opzet als beleidsartikel 13 (Een excellent ondernemingsklimaat). Om de budgettaire tabel in het artikel inzichtelijk te houden, worden de financiële instrumenten gepresenteerd op een meer geaggregeerd niveau. Een uitsplitsing van de bijdragen aan technologische instituten neem ik op in de subsidiebijlage bij de begroting. Voor de detailbijdragen verwijs ik dan ook naar de subsidiebijlage. Ook neem ik in het artikel nog een separate tabel op voor de fiscale maatregelen. Hiermee kom ik tegemoet aan de wensen van uw Kamer.

Vragen:

  • Kunt u een opzet van de voorgenomen effectmeting van het bedrijvenbeleid voor de begrotingsbehandeling 2013 naar de Kamer sturen?

  • Kunt u ervoor zorgen dat de kosten van de overhead van het bedrijvenbeleid in de monitor en de effectmeting worden meegenomen, zodat hierover in de jaarverslagen verantwoording afgelegd kan worden?

  • Kunt u ervoor zorgen dat er in de begrotingen voor het bedrijvenbeleid streefwaarden voor de overhead opgenomen worden?

Ja, de opzet van de voorgenomen effectmeting zal onderdeel uitmaken van de voortgangsrapportage die dit najaar nog voor de EL&I-begrotingsbehandeling naar de Kamer gezonden zal worden. De kosten van de overhead (in de zin van uitvoeringskosten) worden nu al standaard meegenomen in de evaluatie van beleidsinstrumenten. Ik ben bereid na te gaan of het mogelijk is jaarlijks over de overheadkosten van het gehele bedrijfslevenbeleid, inclusief streefwaarde, te rapporteren.

De inzet van het kabinet is overigens om de uitvoeringskosten van het bedrijfslevenbeleid te minimaliseren, o.a. door te streven naar één Topconsortium Kennis en Innovatie (TKI) per Topsector en naar het onderbrengen van een TKI bij een bestaande organisatie. Verder is van belang dat de aan een TKI deelnemende partijen zelf ook het bestuur van het TKI moeten aansturen op minimale overheadkosten.

Vragen:

  • Kunt u toelichten wat u precies verstaat onder systeemverantwoordelijkheid en wat u daarvoor in 2011 heeft gedaan? Wat heeft dit gekost en opgeleverd?

  • Welke beleidsconclusie(s) trekt u ten aanzien van uw ervaringen met uw systeemverantwoordelijkheid over het jaar 2011? Wat betekent dat volgens u voor het jaar 2013?

Onder systeemverantwoordelijkheid verstaat het kabinet de verantwoordelijkheid van de minister van EL&I voor het Bedrijfslevenbeleid en de topsectorenaanpak, die daar deel van uitmaakt. Dat heeft ertoe geleid dat TNO, DLO en de GTI’s (instituten voor toegepast onderzoek) nu onder mijn verantwoordelijkheid vallen.

In 2011 zijn bovendien de negen topsectoren van start gegaan. Alle departementen met middelen voor innovatie (EL&I vanuit diverse thema’s zoals ICT, Ruimtevaart, Agrofood en Energie) hebben hier actief aan bijgedragen en hebben middelen toegezegd aan de uitvoering van de voor hen relevante Innovatiecontracten.

Het is nog te vroeg om aan te geven of en welke kosten en baten hieraan verbonden zijn, of om beleidsconclusies te trekken. Wel is het bedrijfslevenbeleid met de topsectorenaanpak tot nu toe zeer positief ontvangen, ook bij kennisinstellingen en het bedrijfsleven.

Momenteel wordt gewerkt aan de vormgeving van Topconsortia voor Kennis en Innovatie, inclusief een TKI-toeslag. De vormgeving hiervan zal in 2012 beschikbaar komen. In 2013 zal bij de topteams een verdere aansluiting van de Topconsortia Kennis en Innovatie bij de Europese Grand Challenges op de agenda staan.

De keuze, gemaakt in het Regeerakkoord 2010, om de regiefunctie voor het Nederlandse innovatiebeleid in den brede bij het ministerie van EL&I te beleggen is, op basis van de eerste ervaringen en signalen van de stakeholders, een juiste gebleken. Het in één hand bundelen van de verantwoordelijkheid en uitvoering van het bedrijvenbeleid, de topsectorenaanpak en de technologische en kennisinstituten heeft een duidelijke toegevoegde waarde. Geconcludeerd kan worden dat het integraal beleggen van de systeemverantwoordelijkheid ook in de toekomst bestendigd zou moeten worden.

Vraag:

Hoe heeft u de aanbevelingen van de Rekenkamer over de invulling van uw systeemverantwoordelijkheid opgepakt?

Voor elke topsector worden, samen met de topteams (inclusief de deelnemende departementen) systematisch samenhangende doelen, concrete indicatoren en streefwaarden opgenomen. De actieagenda’s van de topteams uit juni 2011 geven daarnaast weer wat nodig is om de concurrentiekracht van betreffende topsectoren te versterken. Ook wordt daarin aangegeven welke omgevingsfactoren door elk topteam worden aangepakt.

De borging van de samenhang tussen de innovatieagenda’s is door EL&I ter hand genomen, hetgeen er bijvoorbeeld toe heeft geleid dat er voor drie doorsnijdende technologieën (ICT, Nano en Biobased) cross-sectorale onderzoeksroadmaps zijn opgesteld door de meest betrokken topteams. Hiermee kom ik tegemoet aan de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer omtrent de invulling van mijn systeemverantwoordelijkheid.

Vraag:

Kunt u ervoor zorgen dat de wijze van invulling en uitvoering van uw systeemverantwoordelijkheid onderdeel wordt van de monitor en effectmeting van het bedrijvenbeleid?

Ja. Bij systeemverantwoordelijkheid gaat het om mijn verantwoordelijkheid voor het Bedrijfslevenbeleid en de topsectorenaanpak, die daar deel van uitmaakt. Daarvoor zijn ook instituten voor toegepast onderzoek onder mijn verantwoordelijkheid gebracht. Alle departementen met innovatiemiddelen hebben bijgedragen aan de topsectorenaanpak en zetten middelen in voor de voor hen relevante innovatiecontracten.

Het totale bedrijfslevenbeleid wordt gemonitord, per topsector en per instrument.

Verder wordt de effectiviteit van de afzonderlijke instrumenten gemeten met evaluaties. Daarnaast wordt in 2014–2015 een beleidsdoorlichting uitgevoerd naar de werking van het innovatieinstrumentarium in algemene zin.

Daarbij zal ook worden ingegaan op de samenhang binnen het innovatiebeleid en de systeemverantwoordelijkheid van het Rijk.

Op basis hiervan kunnen uitspraken gedaan worden over de invulling van de systeemverantwoordelijkheid.

Vraag:

Kunt u aan de nieuwe bewindspersonen van EL&I overbrengen dat de Tweede Kamer het van belang acht dat de planning van de beleidsdoorlichtingen na de verkiezingen ongewijzigd blijft?

Ja. In begroting 2013 is meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen ongewijzigd ten opzichte van begroting 2012:

  • 2013 doorlichting Een doelmatige en duurzame energievoorziening (artikel 14)

  • 2014 doorlichting Een excellent ondernemingsklimaat (artikel 13)

  • 2014 doorlichting Een sterke internationale concurrentiepositie (artikel 15)

  • 2015 doorlichting Goed functionerende economie en markten (artikel 11)

  • 2015 doorlichting Een sterk innovatievermogen (artikel 12)

Komende drie jaar wordt dus in beginsel het gehele domein Economie en Innovatie doorgelicht. Uiteraard onder het voorbehoud dat een nieuw kabinet e.e.a. kan aanpassen. Daarnaast worden er uiteraard ook periodieke evaluaties van beleidsinstrumenten uitgevoerd. EL&I zal een dekkende evaluatieprogrammering opnemen in de begroting 2013 zodat alle onderdelen van de begroting regelmatig worden geëvalueerd. Alle beleidsdoorlichtingen en evaluaties zullen aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Het is vervolgens aan de Kamer om deze doorlichtingen te agenderen om hierover inhoudelijk van gedachten te wisselen met betrokken bewindspersoon.

Vraag:

Kunt u de nieuwe minister van EL&I verzoeken voor het jaar 2014 concrete (tussentijdse) doelen en ambities voor het innovatiebeleid te formuleren, zodat in de beleidsdoorlichting van beleidsartikel 12 in 2015 deze afgezet kunnen worden tegen de behaalde resultaten?

Het bedrijfslevenbeleid zoals weergegeven in de bedrijfslevenbrief «Naar de top» kent drie ambities, waarvan er twee (R&D-uitgaven Nederland naar 2,5% bbp en Nederland in de top-vijf kenniseconomieën cf. Global Competitiveness Index van het World Economic Forum) in 2020 liggen. Deze sluiten aan bij het tijdpad van de Europese EU2020-strategie.

Zoals eerder aan uw Kamer gemeld (in antwoorden op vragen over het Nationaal Hervormingsprogramma 2011) is er geen reden om hiervan af te wijken door het formuleren van tussentijdse streefwaarden. In het jaarverslag van EL&I wordt telkens gerapporteerd over beide indicatoren, opdat voor eenieder transparant is welke voortgang tussentijds gemaakt is.

B. Overige zaken jaarstukken 2011

Vraag:

Bent u bereid in het jaarverslag 2012 een verdere verbetering aan te brengen in het formuleren van beleidsconclusies?

In jaarverslag 2011 is bij elk onderdeel van beleidsagenda een opsomming opgenomen van de belangrijkste resultaten in 2011 (pag. 16/17 en 19 jaarverslag) en voor zover mogelijk van kerncijfers gerelateerd aan de doelen. In de beleidsartikelen zijn daarnaast de realisatiegegevens van de indicatoren en kengetallen opgenomen en zijn de belangrijkste begrotingsmutaties toegelicht.

Ik ben bereid om in het jaarverslag 2012 te pogen een verdere verbetering aan te brengen in het explicieter formuleren van de lessen die geleerd zijn naar aanleiding van de uitvoering van het afgelopen jaar.

Vraag:

Hoe beoordeelt u het belang dat de Algemene Rekenkamer in het kader van de FES-uitgaven hecht aan een sluitende controle- en verantwoordingscyclus?

Zoals ik tijdens het wetgevingsoverleg al aangaf, deel ik uiteraard het belang dat de Algemene Rekenkamer hecht aan een goede verantwoording. Met betrekking tot de afwikkeling van het FES is eind 2010 door de Algemene Rekenkamer geen onvolkomenheid geconstateerd. Het Jaarverslag FES 2010 is door de Kamer goedgekeurd en er is wettelijk geregeld dat er vanaf 2011 geen FES-jaarverslagen meer hoeven te worden opgesteld. De wettelijke controle- en verantwoordingscyclus uit de Comptabiliteitswet met betrekking tot rechtmatigheid van de uitgaven sluit in zijn geheel. Daarmee is wat mij betreft de afwikkeling correct afgerond.

II. Overzicht van de inhuuruitgaven van het ministerie van EL&I.

Het Bureau Onderzoek en Rijksuitgaven constateert in haar notitie een forse reductie van de externe inhuur bij mijn ministerie, zowel qua absolute uitgaven als qua percentage, in 2011 ten opzichte van 2010. Met deze resultaten heb ik mijn toezegging die ik in 2010 heb gedaan, per brief (32 501, nr. 6) en tijdens het wetgevingsoverleg over het jaarverslag 2010, inzake het verlagen van de externe inhuuruitgaven, gerealiseerd.

Feit is dat de gerealiseerde uitgaven aan externe inhuur in 2011 zijn uitgekomen op € 123,6 mln, wat neerkomt op een daling van ruim € 32 mln. ten opzichte van 2010. Het inhuurpercentage is over 2011 gedaald tot 14,0%. Over 2010 bedroeg dit percentage bij de ministeries van voormalig EZ en voormalig LNV tezamen nog 17,5%. Geabstraheerd van de inhuur uit hoofde van de flexibele schil2 is een inhuurpercentage van 8,7% gerealiseerd.

Naar aanleiding van genoemde feiten inzake externe inhuur, hebben de leden Koopmans en Van Vliet mij gevraagd of de relatief lage externe inhuur over 2011 wel kan kloppen, gezien de begrotingsmutaties bij Dienst Regelingen (DR) en de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA). Hiertoe heb ik met uw Kamer afgesproken dat ik u het overzicht van de gerealiseerde externe inhuur van mijn ministerie doe toekomen. In de bijlage treft u het overzicht aan. Ik kan daarbij de vraag van de heer Koopmans bevestigend beantwoorden, namelijk dat de in het EL&I- jaarverslag 2011 gerapporteerde inhuuruitgaven en -percentages correct zijn.

Als aanleiding van de vraag van de heer Koopmans, noemde hij de uitgaven aan externe inhuur bij DR, verwijzend naar pagina 169 («de € 35 mln») van het jaarverslag, en bij de NVWA, verwijzend naar pagina 186 («de € 15 mln») van het jaarverslag. De passages op genoemde pagina’s gaan nader in op de oorzaken van de begrotingsmutaties voor personele kosten bij de betreffende diensten. Hierbij gaf de heer Koopmans dat deze passages de suggestie wekken dat alleen al bij DR en NVWA de externe inhuuruitgaven € 35 mln respectievelijk € 15 mln hoger zijn uitgevallen dan verwacht en daarom het inhuurpercentage niet zou kunnen kloppen.

Omdat de door de heer Koopmans aangehaalde passages aangeven dat er ten opzichte van de eerdere raming substantiële mutaties aangebracht zijn, begrijp ik zijn twijfel over de juistheid van de cijfers. Het is echter zo dat in de ramingen waar het jaarverslag naar verwijst, niet of nauwelijks uitgaven waren voorzien voor externe inhuur bij DR en de NVWA.

In geval van DR luidt de passage op blz. 169 van het jaarverslag: «De stijging personele kosten (€ 35 mln) betreft vooral inzet van uitzendkrachten.». De component inhuur externen in het aangehaalde bedrag van € 35 mln bedroeg € 28,5 mln, terwijl in de oorspronkelijke begroting geen uitgaven voor inhuur waren voorzien. De verhoging van de raming is daarmee gelijk aan de realisatie over 2011.

Bij de toelichting op de mutaties bij de NVWA is op blz. 186 opgenomen: «Inhuur derden ad € 15,0 mln.». In de oorspronkelijke begroting waren de uitgaven voor externe inhuur slechts geraamd op € 2,5 mln, waarmee de realisatie op € 17,6 mln kwam.

In de bijlage kunt u de gerealiseerde uitgaven voor externe inhuur bij DR en de NVWA terugvinden voor € 28,5 mln, respectievelijk € 17,6 mln. Dit als onderdeel van de totale uitgaven voor externe inhuur van EL&I ten bedrage van € 123,6 mln, waarmee ik de toezegging die ik u in 2010 deed, namelijk om de inhuuruitgaven van mijn ministerie zowel in absolute als in relatieve termen te reduceren, heb gerealiseerd.

Tot slot ga ik in op de wens van de heer Koopmans om voortaan nog maar één inhuurpercentage te vermelden, te weten het percentage dat alle inhuur van mijn ministerie omvat. Dit percentage zal ik vanzelfsprekend, conform de motie Roemer en de Rijksbegrotingsvoorschriften, blijven rapporteren.

Ik hecht er echter aan om eveneens het percentage te rapporteren waarin geabstraheerd wordt van inhuur uit hoofde van de flexibele schil. Dit vanwege het bijzondere karakter van deze inhuur, zoals ik eerder heb toegelicht (Kamerstuk 32 501, nr 6).

III. Onvolkomenheid toezicht Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieproducten (COVA)

Naar aanleiding van de inbreng van de heer Ziengs, heb ik tijdens het Wetgevingsoverleg met uw Kamer gesproken over de door de Algemene Rekenkamer (AR) geconstateerde onvolkomenheid betreffende het toezicht op het COVA. De Rekenkamer heeft vastgesteld dat EL&I-ambtenaren van de directie die toezicht houdt op het COVA, deel uitmaken van het bestuur van deze stichting. Volgens het eigen toetsingskader van EL&I zou dit niet mogen, omdat de onafhankelijkheid van het toezicht op de uitvoering hiermee in het geding komt. Hoewel deze praktijk sinds 25 jaar op deze wijze is geregeld en niet tot problemen heeft geleid, ben ik het met de Rekenkamer eens dat de huidige praktijk zich niet goed verhoudt tot het uitgangspunt van onafhankelijk toezicht op een organisatie als het COVA.

Ik zal de betrokkenheid van EL&I bij het COVA in termen van opdrachtgeverschap, toezicht en uitvoering dit jaar opnieuw bezien. De voorgenomen verbeteringen met betrekking tot het toezicht op het COVA die hieruit voorvloeien, zal ik ter toetsing aan de Rekenkamer voorleggen alvorens tot implementatie over te gaan. In het najaar van 2012 ontvangt uw Kamer vervolgens van mij een brief waarin ik zal toelichten hoe ik de onvolkomenheid zal oplossen.

IV. Kredietunies

Tijdens het Wetgevingsoverleg heb ik toegezegd dat ik u nadere informatie zal verschaffen over de rol van kredietunies en Qredits inzake leningen aan het kleinbedrijf tot € 250 000. Inmiddels heeft uw Kamer een separate brief ontvangen (dd. 21 juni 2012, Kamerstuk 32 637, nr. 36) waarin de toegezegde informatie wordt gegeven. Deze brief maakte ook onderdeel uit van het Algemeen Overleg van 28 juni 2012 over Regeldruk en Ondernemen.

De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, M. J. M. Verhagen

BIJLAGE: Overzicht gerealiseerde uitgaven externe inhuur 2011 van EL&I

Dienstonderdeel

Bedrag (x € 1 000)

DG Natuur & Regio

854

DG Agro

1 175

DG Bedrijfsleven & Innovatie

921

DG Energie, Telecom en Mededinging

2 068

DG Internationale Betrekkingen

192

Stafdirecties EL&I

10 133

PIANOo / Tenderned

887

Staatstoezicht op de Mijnen

Centraal Planbureau

83

Nederlandse Mededingingsautoriteit

2 307

Consumentenautoriteit

121

Dienst ICT Uitvoering

1 419

Dienst Regelingen

28 468

Dienst Landelijk Gebied

1 028

Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit

17 589

Agentschap NL

54 769

Agentschap Telecom

1 570

Totaal

123 583