Kamerstuk 33006-20

Verslag van een schriftelijk overleg inzake uitvoeringsregeling Geefwet alsmede over de uitvoering van de motie van de leden Omtzigt en Van Vliet over een anbi-register (Kamerstuk 33003, nr. 84)

Dossier: Wijziging van enkele belastingwetten (Geefwet)

Gepubliceerd: 25 oktober 2012
Indiener(s): Eddy van Hijum (CDA)
Onderwerpen: belasting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33006-20.html
ID: 33006-20

Nr. 20 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 23 oktober 2012

Binnen de vaste commissie voor Financiën hebben enkele fracties behoefte over de brief over de publicatie uitvoeringsregeling Geefwet (Kamerstukken 33 006, nr. 19) alsmede over de brief inzake de uitvoering van de motie van de leden Omtzigt en Van Vliet1 over een anbi-register (Kamerstuk 33 003, nr. 84) enkele vragen en opmerkingen voor te leggen.

De vragen en opmerkingen zijn op 5 oktober 2012 aan de staatssecretaris van Financiën voorgelegd. Bij brief van 22 oktober 2012 zijn ze door hem beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie, Van Hijum

De adjunct-griffier van de commissie, Giezen

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

De leden van de fractie van de Partij van de Arbeid hebben kennisgenomen van de brieven van de staatssecretaris over de vroegtijdige publicatie van de uitvoeringsregeling bij de Geefwet en het voornemen om algemeen nut beogende instellingen (anbi’s) meer aanvullende gegevens openbaar te laten maken. Deze leden hebben enkele vragen en opmerkingen.

De staatssecretaris geeft aan dat bij de uitwerking van de uitvoeringsregeling zo veel mogelijk rekening is gehouden de reactie van de Kamer. Deze bewering roept vragen op bij de leden van de PvdA-fractie. Met welke wensen heeft de staatssecretaris wel rekening kunnen houden, en met welke wensen uitdrukkelijk niet? Welke technische argumenten heeft de staatssecretaris om uiteindelijk de wensen van de Kamer inzake de uitvoeringsregeling niet uit te voeren?

De leden van de PvdA-fractie willen hun waardering uitspreken voor het feit dat de staatssecretaris actief gezocht heeft naar mogelijkheden om het geven aan anbi’s te vereenvoudigen. Kan de staatssecretaris aangeven tot hoeveel besparingen op notariële kosten dit alternatief voor de Belastingdienst leidt? In hoeverre leidt het voorstel tot extra notariële kosten voor de KNB, aangezien zij een centraal register met (afschriften van) akten moet gaan bijhouden? Kan de staatssecretaris hard maken dat dit alternatief inderdaad tot een administratieve lastenvermindering leidt en niet tot een «enorme» verzwaring, zoals de organisatie Schenkservice stelt? Notarissen moeten nu hun akten immers naar de KNB sturen, die deze vervolgens weer elektronisch moet doorsturen naar de Belastingdienst. De KNB wordt dus een extra schakel in de correspondentie met de Belastingdienst door notarissen over schenken anbi’s.

De toelichting op het alternatief is in de ogen van de leden van de PvdA-fractie nog te onduidelijk over haar mogelijke fraudegevoeligheid. Hoe is in het alternatief van de staatssecretarisvoldoende gewaarborgd dat frauduleuze of oneigenlijke constructies, bijvoorbeeld waarbij het goede doel uiteindelijk de gever zelf blijkt te zijn, wordt voorkomen? De staatssecretaris wil daarnaast ook de transparantie van anbi’s vergroten. Een maatregel is dat een anbi vanaf 2014 verplicht wordt gegevens over het bestuur, bezoldigingen en doel van de anbi op hun website te publiceren. Wat is de toegevoegde waarde van deze verplichting ten opzichte van schenkers of de Belastingdienst? Leidt het niet tot onnodige administratieve lasten voor anbi’s, zeker omdat meerdere goede doelen geen website hebben?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV

De leden van de fractie van de PVV spreken hun verbazing en verontwaardiging uit over het feit dat de uitvoeringsregeling Geefwet in de Staatscourant is beland voordat uw antwoorden op de door de commissie gestelde vragen over de uitvoeringsregeling waren behandeld. Een dergelijke handelswijze geeft geen pas.

In de genoemde motie Omtzigt en Van Vliet over het anbi-register, is aangegeven dat er, in verband met de aanzienlijke belastingvoordelen die door deze anbi’s worden genoten, sprake moet zijn van verantwoording. Deze verantwoording van de anbi’s aan de belastingbetaler en de donateur moet plaatsvinden door middel van een gratis toegankelijk register waarin de in voormelde motie genoemde zaken openbaar gemaakt worden. De leden van de fractie van de PVV verzoeken dan ook met klem aan de staatssecretaris om duidelijke te maken welke stappen hij wil gaan nemen om tot een wettelijke verandering van dit register te komen. De leden van de PVV-fractie zijn er nieuwsgierig naar.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de fractie van de SP hebben kennisgenomen van de uitvoeringsregeling bij de Geefwet en het anbi-register. Deze leden wensen te onderstrepen dat zij nog steeds uitvoering wensen van de motie Omtzigt en Van Vliet over het anbi-register. Sterker nog, deze leden betreuren het dat de staatssecretaris hier geen prioriteit aan geeft. Naar de mening van de leden van de SP-fractie had het anbi-register allang een feit moeten zijn. Te meer ook omdat al in februari dit jaar in antwoord op de vragen van de leden Bashir, Gesthuizen en Irrgang over toezicht op goede doelen en het anbi-register2 de staatssecretaris schreef dat er aandacht zou worden geschonken aan het openbaar maken van gegevens die betrekking hebben op anbi’s. De leden van de SP-fractie vragen de staatssecretaris dan ook de aangenomen motie uit te voeren, ongeacht de uitkomsten van het overleg dat de staatssecretaris voert met de Samenwerkende Brancheorganisaties Filantropie (SBF).

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het antwoord van de staatssecretaris rondom de publicatie van de uitvoeringsregeling van de Geefwet. Deze leden danken de staatssecretaris voor de beantwoording ten aanzien van de verwarring rondom de publicatie. De leden van de CDA-fractie vragen hoe het staat met de uitvoering van de genoemde motie Omtzigt/Van Vliet inzake het anbi-register. Deze leden willen graag weten wanneer nieuwe informatie naar de Kamer wordt gestuurd. De leden van de CDA-fractie lezen dat in het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 20133 een verzoek tot openbaarmaking is opgenomen. Het lijkt er echter op dat de gegevens niet kunnen worden ingezien. Kan de staatssecretaris dat bevestigen? Bovendien doen de vermogensfondsen niet mee. Wat is daar de achtergrond van? De leden van de CDA-fractie zijn zeer benieuwd naar de eerste ervaringen met steunstichtingen. Kan de staatssecretaris daar ook over berichten?

De leden van de CDA-fractie hebben ook nog enkele vragen over de uitwerking van de Geefwet. Is de staatssecretaris nog steeds van opvatting dat de Geefwet primair ten doel heeft «geefgedrag nog meer te stimuleren en de eventuele onnodige belemmeringen te elimineren», zoals is te lezen in de memorie van toelichting bij deze wet? Is de staatssecretaris op de hoogte van het feit dat de Geefwet niet bedoelde nadelige – financiële – effecten heeft bij enkele musea, waaronder het Rijksmuseum, het Van Gogh museum en de Anne Frank Stichting? Is de staatssecretaris op de hoogte van het feit dat als gevolg van de Geefwet en andere ontwikkelingen, zoals het afzien door de minister van het benoemingsrecht van het bestuur bij Rijksmusea, genoemde musea belastingplichtig worden of per 1 januari 2012 daadwerkelijk vennootschapsbelasting af moeten dragen over het – bescheiden – saldo van hun entreegelden, eventuele subsidies en hun apparaatskosten? Is de staatssecretaris op de hoogte van het feit dat dergelijke musea het genoemde saldo statutair slechts kunnen besteden voor de bevordering van hun museale of educatieve missie, of voor het behoud van historisch belangrijke panden zoals het Anne Frankhuis? Is de staatssecretaris op de hoogte van het feit dat de Geefwet eveneens tot gevolg heeft dat bij genoemde musea ook onderlinge donaties, aan bijvoorbeeld een vriendenstichting, belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting zijn geworden? Is de staatssecretaris van mening dat de hierboven beschreven effecten van de Geefwet ongewenst zijn? Kan de staatssecretaris toezeggen dat hij wil bevorderen dat met de Belastingdienst voorwaarden worden geschapen deze ongewenste effecten teniet te doen? Kan de staatssecretaris bevestigen dat de verhoging van het plafond van € 100 000 voor dergelijke musea een van de oplossingsrichtingen kan zijn?4 Kan de staatssecretaris toezeggen dat hij op bovengenoemde punten inhoudelijk terugkomt bij de behandeling van het Belastingplanpakket 2013?

II Reactie van de staatssecretaris

Diverse fracties van de Tweede Kamer hebben naar aanleiding van de brief over de publicatie uitvoeringsregeling Geefwet5 en de brief inzake de uitvoering van de motie van de leden Omtzigt en Van Vliet6 over een ANBI-register7 enkele vragen en opmerkingen aan mij voorgelegd. Het doet mij deugd dat de vragen en opmerkingen die door de leden van die fracties aan mij zijn voorgelegd, mij de gelegenheid bieden om nader in te gaan op onderwerpen als de uitvoering van genoemde motie en de uitvoeringsregeling Geefwet. Ik zal op de vragen en opmerkingen zoveel mogelijk ingaan in de volgorde waarin zij gesteld respectievelijk gemaakt zijn. Waar fracties vergelijkbare vragen hebben gesteld of soortgelijke opmerkingen hebben gemaakt, zijn de reacties daarop gecombineerd.

De leden van de fractie van de PvdA vragen naar aanleiding van de brief over de vroegtijdige publicatie van de uitvoeringsregeling Geefwet met welke wensen van de Kamer wel rekening is gehouden en met welke expliciet niet, en welke technische argumenten er zijn om de wensen van de Kamer inzake de uitvoeringsregeling niet uit te voeren.

In de antwoorden op het schriftelijk overleg over de uitvoeringsregeling Geefwet is uitvoerig ingegaan op alle vragen en opmerkingen van de verschillende fracties. Daarbij is naar aanleiding van de vragen en opmerkingen van verschillende fracties de definitie van commerciële activiteiten in de uitvoeringsregeling Geefwet aangepast. Ook is mede naar aanleiding van vragen en opmerkingen van enkele fracties aandacht besteed aan het op de website van de Belastingdienst plaatsen van goed toegankelijke informatie omtrent de uitvoeringsregeling. Waar de leden van enkele fracties vroegen om een ruimhartigere regeling voor steunstichtingen SBBI kon ik niet aan de wensen van deze leden tegemoetkomen. Dit in verband met de budgettaire restricties die aan de vormgeving van de steunstichting SBBI waren verbonden.

De leden van de fractie van de PvdA vragen naar de besparingen voor de Belastingdienst op notariële kosten als gevolg van het gebruik maken van de onderhandse schenkingsovereenkomst als alternatief voor de notariële akte bij periodieke giften.

De besparing op notariële kosten wordt niet bij de Belastingdienst gerealiseerd, maar bij de donateurs of, ingeval de begunstigde instelling de kosten van de notariële akte voor haar rekening neemt, bij die instelling. De besparing voor de Belastingdienst als gevolg van deze mogelijke wijziging is dan ook nihil. Het alternatief leidt evenmin tot extra notariële kosten voor de KNB, dit in antwoord op de vraag hiernaar van de leden van de fractie van de PvdA. Bij de onderhandse schenkingsovereenkomst tussen donateur en begunstigde instelling is de KNB immers geen partij. De KNB wordt dan ook geen «extra schakel» in het schenken, dit in tegenstelling tot wat deze leden veronderstellen.

De leden van de fractie van de PvdA vragen of dit alternatief leidt tot een administratieve lastenverlichting en of bij het alternatief frauduleuze of oneigenlijke constructies kunnen worden voorkomen. Het gebruik van de onderhandse schenkingsovereenkomst in plaats van de notariële akte bij periodieke giften leidt primair tot een kostenbesparing voor de burger of de begunstigde, in verband met het vervallen van de notariskosten. Er blijven administratieve lasten voor de burger en de begunstigde instelling in verband met de rond de onderhandse schenkingsovereenkomst te treffen waarborgen voor het bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik, zoals het toekennen van een unieke machtigingscode en identificatiegegevens met betrekking tot de gift en de ontvangende instelling.

De leden van de fractie van de PvdA vragen naar de toegevoegde waarde voor schenkers of de Belastingdienst van de maatregel in het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2013 dat een ANBI vanaf 2014 wordt verplicht gegevens over bestuur, bezoldiging en doel van de ANBI op haar website te publiceren. Ook vragen zij of deze maatregel niet tot onnodige administratieve lasten leidt voor ANBI’s, nu meerdere goede doelen geen website hebben.

ANBI’s maken gebruik van een aantal fiscale faciliteiten en werven veelal geld onder publiek. Om die redenen is een bepaalde mate van transparantie en verantwoording door ANBI’s gerechtvaardigd. Niet alleen transparantie jegens schenkers of de Belastingdienst, maar ook jegens de belastingbetaler in het algemeen. Fiscale faciliteiten worden immers uit de algemene middelen gefinancierd. De bedoelde maatregel dient ter versterking van die transparantie en verantwoording, en daarin is dan ook de toegevoegde waarde gelegen van de maatregel. De bedoelde maatregel dient mede ter invulling van de breed gesteunde motie Omtzigt/Van Vliet6 die oproept tot meer openbaarheid door ANBI’s.

De leden van de fracties van de PVV, de SP en het CDA vragen hoe het staat met de uitvoering van deze motie en welke stappen gezet zullen worden om deze motie uit te voeren. Het kabinet geeft invulling aan deze motie door maatregelen in een tweetal wetsvoorstellen. In de eerste plaats is dat het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2013, waarin ANBI’s per 1 januari 2014 verplicht worden om gegevens via internet openbaar te maken. ANBI’s zullen – met de naam die is opgenomen in het ANBI-register – die informatie goed vindbaar online beschikbaar moeten stellen. Welke gegevens openbaar gemaakt dienen te worden, wordt nog nader uitgewerkt in overleg met de Stichting Samenwerkende Brancheorganisaties Filantropie (SBF). In de tweede plaats wordt de financiële transparantie en verantwoording richting de overheid verbeterd door een wetsvoorstel dat het Ministerie van Veiligheid en Justitie in voorbereiding heeft, waarin alle stichtingen en verenigingen met de ANBI-status verplicht zullen worden jaarlijks de balans en de staat van baten en lasten in het Handelsregister te deponeren.

De leden van de fractie van het CDA vragen of het klopt dat de genoemde in het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2013 opgenomen maatregel leidt tot niet-openbare gegevensverstrekking door ANBI’s. Deze lezing van die maatregel klopt niet. De in genoemd wetsvoorstel opgenomen verplichting tot openbaarmaking van gegevens via internet leidt wel degelijk tot openbaar (namelijk via internet) toegankelijke informatie, dat is immers het doel van de maatregel. Voorts vragen deze leden wat de achtergrond ervan is dat vermogensfondsen niet onder deze nieuwe maatregel vallen. Ook hier is sprake van een misverstand. De verplichting om gegevens via internet openbaar te maken geldt in beginsel voor alle ANBI’s. Bij de nadere uitwerking van de openbaar te maken gegevens zal evenwel rekening worden gehouden met de aard en omvang van verschillende ANBI’s. Ook zal voor kerkgenootschappen een uitzondering worden gemaakt op de openbaarmaking van de namen van de bestuurders op grond van de regelgeving ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

De leden van de fractie van het CDA zijn benieuwd naar de eerste ervaringen met de steunstichting SBBI. De ervaringen zijn vooralsnog beperkt, mede omdat de exacte voorwaarden pas sinds publicatie van de uitvoeringsregeling Geefwet definitief bekend zijn. De Belastingdienst heeft tot op heden twee aanmeldingen ontvangen, één voor het jaar 2012 en één voor het jaar 2013. Naar aanleiding hiervan zijn beide instellingen opgenomen in het op de website van de Belastingdienst opgenomen overzicht van steunstichtingen SBBI.

De leden van de fractie van het CDA vragen of het kabinet nog steeds van mening is dat de Geefwet primair dient om «geefgedrag nog meer te stimuleren en de eventuele onnodige belemmeringen te elimineren». De Geefwet is naar de volle overtuiging van het kabinet een wet die leidt tot meer ruimte voor vrijgevigheid en verschillende belemmeringen hieromtrent heeft weggenomen.

Voorts vragen deze leden of het kabinet op de hoogte is van het feit dat enkele musea, waaronder het Rijksmuseum, het Van Gogh museum en de Anne Frank Stichting, nadelige financiële gevolgen ondervinden van de Geefwet en andere ontwikkelingen, en daardoor belastingplichtig worden voor de vennootschapsbelasting of daadwerkelijk vennootschapsbelasting af moeten gaan dragen, ook over onderlinge donaties van bijvoorbeeld een vriendenstichting. Ook vragen deze leden of het kabinet ervan op de hoogte is dat een batig saldo van dergelijke musea statutair slechts besteed kan worden aan de bevordering van hun museale of educatieve missie, of voor het behoud van historisch belangrijke panden, zoals het Anne Frankhuis.

Met betrekking tot de effecten van de Geefwet waarnaar deze leden verwijzen wordt vooropgesteld dat het kabinet geen uitspraken doet over individuele gevallen. In zijn algemeenheid komen de effecten waarop deze leden doelen echter niet voort uit de Geefwet, maar uit een aanscherping van de fondswerversaftrek in de vennootschapsbelasting die is opgenomen in de wet Overige fiscale maatregelen 2012. Deze faciliteit is met ingang van 1 januari 2012 teruggebracht tot haar oorspronkelijke bedoeling. Dit omdat de uitleg die in de praktijk en ook door de rechter aan de faciliteit werd gegeven te ruim was waardoor commerciële winsten, ongeacht de aard van de activiteiten, buiten de heffing van vennootschapsbelasting konden blijven. Dit achtte het kabinet ongewenst. Deze wijziging is uitgebreid aan de orde gesteld door beide Kamers der Staten-Generaal tijdens de parlementaire behandeling van het Belastingplan 2012 c.a.

Voor culturele instellingen (waaronder musea) zijn in de Geefwet juist een aantal gunstige maatregelen opgenomen. Zo kunnen donateurs aan culturele instellingen gebruik maken van de multiplier, op grond waarvan een hoger bedrag in aftrek kan worden gebracht dan de gift. Ook is de optionele integrale belastingplicht voor culturele instellingen geïntroduceerd. Als een culturele instelling daarvoor kiest, wordt het hele vermogen van de instelling aangemerkt als ondernemingsvermogen en wordt verrekening tussen het veelal verlieslatende niet-ondernemingsgedeelte en het winstgevende ondernemingsgedeelte mogelijk. Ook kunnen culturele instellingen profiteren van de generieke verhoging van de vrijstelling van vennootschapsbelasting voor verenigingen en stichtingen van € 7 500 naar € 15 000 per jaar en de fictieve vrijwilligerskostenaftrek. Tot slot is de bestedingsreserve voor culturele instellingen versoepeld. Hierdoor mogen culturele instellingen hun winst voor belastingheffing reserveren in een bestedingsreserve. Deze gereserveerde winsten moeten dan binnen vijf jaar worden besteed aan de in de wet genoemde uitgaven, zoals bijvoorbeeld culturele projecten. Alles overziend pakt de Geefwet derhalve zeer gunstig uit voor culturele instellingen. Dit mag ook blijken uit het feit dat er veel ANBI’s zijn die de status van culturele instelling hebben aangevraagd en ook als zodanig zijn aangemerkt. Ik zie geen aanleiding om voor te stellen de gevolgen van de Geefwet of van de Overige fiscale maatregelen 2012 ongedaan te maken of hierop terug te komen bij de behandeling van het Belastingplan 2013. Tot slot vragen de leden van de fractie van het CDA of een verhoging van het plafond in de giftenaftrek in de vennootschapsbelasting een oplossingsrichting zou zijn voor de genoemde ongewenste gevolgen. Vooropgesteld wordt dat het kabinet de gevolgen van de aanpassing van de fondswerversaftrek in de vennootschapsbelasting niet als «ongewenst» ziet. Voorts moet terughoudendheid worden betracht bij verhoging van dat plafond, omdat voorkomen moet worden dat de giftenaftrek gebruikt gaat worden voor ongewenste constructies. Ook is het huidige beleid, waarbij vrijgevigheid in gelieerde verhoudingen mogelijk is tot maximaal € 100 000 per belastingplichtige per jaar, al zeer ruimhartig.