Gepubliceerd: 27 januari 2011
Indiener(s): Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA)
Onderwerpen: natuur en milieu ruimte en infrastructuur water waterkeringen en waterbeheer
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32304-8.html
ID: 32304-8
Origineel: 32304-2

Nr. 8 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 2 februari 2011

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3.6a wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid wordt «Koninklijk Besluit» vervangen door: koninklijk besluit

2. In het tweede lid wordt na de eerste volzin een zin toegevoegd, luidende: Hij kan voorts bij koninklijk besluit worden geschorst en ontslagen.

3. Na het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld betreffende:

a. benoeming, schorsing, tijdelijk niet uitoefenen van zijn functie, ontslag;

b. aanspraken ingeval van ziekte;

c. andere aangelegenheden, zijn rechtspositie betreffende, die regeling behoeven.

B

In de artikelen 3.6b en 3.6c wordt «Onze Minister en Onze Ministers wie het mede aangaat» telkens vervangen door: Onze Ministers.

C

In artikel 3.6d, eerste lid, wordt «provincies en waterschappen» vervangen door: provincies, waterschappen en gemeenten.

D

In artikel 7.22a, tweede lid, onder b, vervalt het zinsdeel «met onderdeel a samenhangende».

E

In artikel 7.22d, eerste lid, onder b, en tweede lid, onder b, vervalt telkens het zinsdeel «met onderdeel a samenhangende».

F

In artikel III, eerste lid, wordt «Onze Minister van Verkeer en Waterstaat» vervangen door: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.

G

Artikel V wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «Onze Minister van Verkeer en Waterstaat» vervangen door: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. Onze Minister van Infrastructuur en Milieu zendt uiterlijk drie maanden voor het tijdstip waarop artikel III van deze wet vervalt aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en effecten van artikel III van deze wet in de praktijk, alsmede een standpunt inzake de voortzetting daarvan, anders dan als experiment. Bij het verslag betrekt Onze Minister de bevindingen van de deltacommissaris met betrekking tot het bepaalde in artikel III.

Toelichting

Algemeen

Voor deze nota van wijziging bestaan verschillende aanleidingen.

In de eerste plaats dient het wetsvoorstel te worden aangepast als gevolg van de ontwikkelingen op het punt van de departementale herindeling sinds het aantreden van het Kabinet Rutte. Sinds 14 oktober 2010 bestaat er een Ministerie van Infrastructuur en Milieu en een Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Dit gegeven noopt tot enkele kleine wetstechnische aanpassingen (Onderdelen B, F en G).

In de tweede plaats is geconstateerd dat het wetsvoorstel nog een onvolkomenheid bevatte als het gaat om een transparante aanpak van het integraal waterbeheer en het belang van een transparante begroting. Er is voor gekozen om van het deltafonds een fonds te maken waaruit alle wateruitgaven worden bekostigd (Onderdelen D en E) .

In de derde plaats is, mede naar aanleiding van schriftelijke vragen van de leden van de CDA-fractie, voorzien in een aanvulling van het voorstel van wet op het punt van de procedure voor ontslag van de deltacommissaris (Onderdeel A).

Tot slot worden, naast provincies en waterschappen, ook gemeenten expliciet opgenomen in het rijtje te betrekken bestuursorganen waarmee de deltacommissaris ter uitvoering van zijn taken regelmatig overleg voert (Onderdeel C).

Onderdeel A

Het voorstel van wet bepaalt in artikel 3.6a, tweede lid, dat de deltacommissaris bij koninklijk besluit wordt benoemd. Schorsing en ontslag waren nog niet in het wetsvoorstel geregeld. Via aanpassing van het tweede lid wordt deze onevenwichtigheid nu weggenomen. De deltacommissaris kan bij koninklijk besluit worden geschorst en ontslagen. Voorts wordt via een nieuw derde lid een basis opgenomen voor het stellen van (nadere) regels ten aanzien van enkele andere zaken, de rechtspositie van de deltacommissaris betreffende.

Onderdelen B, F en G

Deze wijzigingen houden verband met de departementale herindeling. In het wetsvoorstel wordt «Onze Ministers wie het mede aangaat» vervangen door: Onze Ministers. Met de term Onze Ministers kan worden volstaan omdat de definitie van Onze Ministers in de Waterwet uitgaat van Onze Minister van V&W (lees: I&M) tezamen met Onze Ministers van VROM (vervallen) en LNV (lees: EL&I), ieder voor zover het aangelegenheden betreft die mede tot zijn verantwoordelijkheid behoren. De aanpassing van de (geldende) Waterwet op dit punt zal geschieden in het kader van de bredere aanpassingswetgeving.

Onderdeel C

In het oorspronkelijke voorstel van wet werden in artikel 3.6d, eerste lid, alleen provincies en waterschappen expliciet genoemd als betrokken bestuursorganen met wie de deltacommissaris regelmatig overleg voert. Dit vanwege hun bijzondere rol en taken op het gebied van het waterbeheer. Ook betrokkenheid van gemeenten zal in veel gevallen aan de orde kunnen zijn, bijvoorbeeld als het gaat om ruimtelijke inpassing. Hoewel de deltacommissaris de gemeente(n) die het aangaat ook reeds op basis van het tweede lid kon uitnodigen voor het overleg, is ervoor gekozen om (de besturen van) gemeenten direct op te nemen in het rijtje betrokken bestuursorganen waarmee de deltacommissaris regelmatig overleg voert.

Onderdelen D en E

In het integraal waterbeheer is het vaak lastig een onderscheid te maken tussen maatregelen t.b.v. waterveiligheid, waterkwantiteit en waterkwaliteit. Zeker waar het gaat om zoetwatervoorziening speelt altijd een kwaliteitsaspect mee. Immers: zoetwatervoorziening is te beschouwen als de aanwezigheid van voldoende water van een goede kwaliteit in het watersysteem (zie ook MvT onder artikel 4.9). Maar ook in bredere zin zijn er voorbeelden van samenhang. Maatregelen die gericht zijn op het creëren van waterberging in een systeem, of op het terugbrengen van dynamiek in eerder afgesloten zeearmen, hebben zowel veiligheids-, kwantiteits- als kwaliteitsaspecten. Een strikt onderscheid tussen deze aspecten bij de bekostiging zou niet alleen leiden tot arbitraire beslissingen over welke kosten aan welk doel moeten worden toegerekend, maar zou ook de transparantie van de begroting niet ten goede komen. Voorkomen moet worden dat er een financieel schot wordt geplaatst binnen één, integraal waterdossier. Daarom is er voor gekozen om ook rijksuitgaven op het gebied van waterkwaliteit uit het deltafonds te bekostigen.

In verband met een transparante aanpak van het integraal waterbeheer is ervoor gekozen de woorden «met onderdeel a samenhangende» in de artikelen 7.22a en 7.22d te schrappen. Daarmee worden deze artikelen in overeenstemming gebracht met artikel II van dit wetsvoorstel. Het deltafonds is daarmee een fonds waaruit alle wateruitgaven van het ministerie van I&M ten behoeve van integraal waterbeheer bekostigd worden. Dit komt de transparantie van de begroting ten goede, aangezien, zoals hierboven aangegeven, er binnen het integraal waterbeheer vaak geen scherp onderscheid kan worden gemaakt tussen waterkwaliteits- waterkwantiteits- en waterveiligheidsmaatregelen.

Onderdeel G

Via deze wijziging van artikel V, tweede lid, wordt de termijn waarbinnen evaluatie van het experimenteerartikel moet plaatsvinden in overeenstemming gebracht met de gekozen experimenteerperiode van 10 jaar (zie artikel III, derde lid, voorstel van wet). Ook wordt geregeld dat Onze Minister daarbij de bevindingen van de deltacommissaris betrekt. Reden daarvoor is dat de deltacommissaris vanuit de praktijk van het deltaprogramma goed zicht heeft op de ervaringen met het experimenteerartikel.

De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

J. J. Atsma