32 291
Het geven aan gemeenten van de verantwoordelijkheid voor schuldhulpverlening (Wet gemeentelijke schuldhulpverlening)

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 12 maart 2010

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

 blz.
1. Algemeen2
2. Voorgeschiedenis3
3. De inhoud van het wettelijk kader gemeentelijke schuldhulpverlening3
3.1 Integrale schuldhulpverlening en de regierol van de gemeente3
3.2 Brede toegankelijkheid van de gemeentelijke schuldhulpverlening5
3.3 Wacht- en doorlooptijden8
3.4 Rechten en plichten10
3.5 Moratorium10
3.6 Wettelijke gereedschapskist van de gemeentelijke schuldhulpverlening11
4. Implementatie van het wettelijk kader gemeentelijke integrale schuldhulpverlening12
5. Informatievoorziening en toezicht13
6. Financiële gevolgen voor de gemeenten14
7. Consultatie en adviezen14
8. Inwerkingtreding14
9. Artikelsgewijs15

1. Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. De leden van de CDA-fractie hechten er veel waarde aan dat schuldenproblematiek wordt voorkomen dan wel wordt opgelost. In de huidige situatie blijken gemeentelijke schuldhulpverleningstrajecten weinig succesvol te zijn. De leden van de CDA-fractie onderschrijven dan ook het doel van het wetsvoorstel om de effectiviteit van gemeentelijke schuldhulpverlening te verhogen. Activiteiten gericht op preventie zijn in dit verband van essentiële waarde. Deze leden steunen tevens de opvatting dat de toegankelijkheid tot de gemeentelijke hulpverlening verbreed moet worden, de wacht- en doorlooptijden beperkt moeten worden en integrale schuldhulpverlening gerealiseerd moet worden. Wel willen de leden van de CDA-fractie de regering nog enkele kritische vragen voorleggen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel gemeentelijke schuldhulpverlening. Zij achten het voor de effectiviteit en kwaliteit van de schuldhulpverlening noodzakelijk dat de taak van de gemeenten op het terrein van de schuldhulp wettelijk wordt ingebed. Dat is een nuttige aanvulling op de eerdere maatregelen van het (toen nog missionaire) kabinet, om overkreditering te voorkomen, vroegsignalering te bevorderen en de inkomenspositie van kwetsbare groepen te versterken. Dat met de wettelijke inbedding tevens een bodem wordt gelegd in de gemeentelijke schuldhulpverlening vinden de leden van de PvdA-fractie een belangrijke zaak. Over de invulling van de gemeentelijke schuldhulpverlening in het voorliggende wetsvoorstel hebben de leden van de PvdA-fractie nog verschillende vragen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. De leden delen het streven naar een sluitende aanpak voor mensen met problematische schulden. De leden van de SP-fractie vinden dat het voorliggende wetsvoorstel daarin niet voorziet. Dit voorstel zou een impuls moeten geven aan de kwaliteit van de schuldhulpverlening. Echter, belangrijke kwaliteitseisen ontbreken in deze wet. Het wetsvoorstel ontbeert instrumenten waarmee gemeenten effectieve schuldhulpverlening kunnen bieden. De leden van de SP-fractie hebben nog enkele vragen en opmerkingen die verwoord zijn in dit verslag.

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel. In het algemeen onderschrijven de leden van de VVD-fractie het streven van de regering om de nu bestaande problemen bij de gemeentelijke schuldhulpverlening op te lossen en een meer integrale schuldhulpverlening te realiseren die zoveel mogelijk onder de regie van de gemeente wordt uitgevoerd. Wel vragen de leden van de VVD-fractie of dit wetsvoorstel in voldoende mate aan deze doelstelling bijdraagt. Ook de Raad van State bekritiseert het ontbreken van de wettelijke verankering van de beoogde regierol van gemeenten. De leden van de VVD-fractie vrezen dat het wetsvoorstel daarmee vooral symbolisch van aard zal zijn. Gemeenten die onder de maat blijven presteren, kunnen door dit wetsvoorstel nog steeds niet gesanctioneerd worden. Ook is onduidelijk welke instrumenten zij in handen krijgen om nu wel voor de nodige verbeteringen te zorgen. De leden van de VVD-fractie vragen hierop een reactie van de regering. De leden van de VVD-fractie hebbe verder aanleiding gezien tot het stellen van de vragen die in dit verslag zijn neergelegd.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorstel tot de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening. De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het belangrijk dat de effectiviteit van de schuldhulpverlening op zowel het gebied van de voorzorg, de hulp bij het oplossen van schulden als de nazorg effectiever wordt geregeld, zodat mensen met schulden weer toekomst krijgen om te kunnen participeren in de maatschappij en dat schulden tevens voorkomen worden. Het beoogde doel van de regering met de voorgestelde Wet gemeentelijke schuldhulpverlening onderschrijven de leden van de ChristenUnie zodoende, maar wel hebben deze leden nog een aantal vragen die zij graag aan de regering ter beantwoording willen voorleggen.

2. Voorgeschiedenis

De leden van de SP-fractie vragen hoeveel mensen op dit moment kampen met problematische schulden, afgezet tegen de vijf afgelopen jaren. Hoeveel minnelijke trajecten zijn de afgelopen vijf jaar succesvol afgerond, dat wil zeggen: iemand is op structurele basis schuldenvrij en heeft voldoende inzicht op de eigen inkomsten en uitgaven? Welke doelstelling hanteert de regering als het gaat om het succesvol afsluiten van het minnelijke traject na invoering van het onderliggende wetsvoorstel? Hoeveel effectiever verwacht de regering dat de gemeentelijke schuldhulpverlening met dit voorstel zal worden? Op welke criteria kan de effectiviteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening in de toekomst worden getoetst dan wel gemeten? Wat verstaat de regering onder effectievere schuldhulpverlening? Wanneer is het systeem effectief en daarmee de schuldhulpverlening geslaagd? Hoeveel mensen met problematische schulden hadden geen toegang tot de gemeentelijke schuldhulpverlening vanwege de beperkte toegankelijkheid hiervan? Hoeveel (en welke) gemeenten in Nederland voldoen reeds aan de eisen die in het voorliggende wetsvoorstel worden vastgelegd?

Kan de regering aan de hand van heldere criteria inzicht geven in de nulsituatie ten aanzien van de huidige efficiency en effectiviteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening, vragen de leden van de VVD-fractie. Kan de regering een schatting geven van hoeveel effectiever zij verwacht dat de gemeentelijke schuldhulpverlening als gevolg van dit wetsvoorstel zal worden? Kan de regering toelichten hoeveel gemeenten al voldoen aan de eisen genoemd in het wetsvoorstel en hoeveel gemeenten niet? Hoe kan naar het oordeel van de regering de verwachte grotere effectiviteit van de schuldhulpverlening als gevolg van dit wetsvoorstel gemeten gaan worden? De regering stelt dat wetgeving niet mogelijk of niet nodig is voor het oplossen van de volgende problemen: het niet altijd volledig meewerken van schuldenaren, individuele schuldeisers die de totstandkoming van een schuldregeling belemmeren, onvoldoende kwaliteit van de schuldhulpverlening en schuldeisers die de gemeentelijke schuldhulpverlening niet als een aantrekkelijk alternatief zien voor de Wet sanering van schulden van natuurlijke personen (Wsnp). Kan de regering per genoemd probleem aangeven waarom niet voor wetgeving wordt gekozen en welk alternatief de regering voor ogen heeft om de problemen zo snel mogelijk op te lossen? Welke sancties overweegt de regering om verschillende partijen aan hun verantwoordelijkheden te houden?

3. De inhoud van het wettelijk kader gemeentelijk schuldhulpverlening

3.1 Integrale schuldhulpverlening en de regierol van de gemeente

Het voorliggende wetsvoorstel beoogt door middel van een integrale benadering de effectiviteit van het gemeentelijk schuldhulpverleningstraject te verhogen, zo merken de leden van de CDA-fractie op. Integrale schuldhulpverlening wil zeggen dat de gemeenten niet alleen naar de financiële problemen kijken, maar ook naar de omstandigheden waaruit deze financiële problemen wellicht voortvloeien. De regering benadrukt hierbij dat het essentieel is dat gemeenten deze eventuele oorzaken of omstandigheden wegnemen. De leden van de CDA-fractie zijn een grote voorstander van een integrale benadering. Jaren geleden is er ook al gepoogd om, op advies van de commissie Boorsma, integrale schuldhulpverlening op te zetten. Dit is echter in veel gevallen niet gelukt, onder meer omdat het voor gemeenten niet duidelijk was wat er van hen verwacht werd. Kan de regering daarom nu concreet maken welke werkwijze gemeenten moeten toepassen? Kan de regering gemeenten instrumenten bieden om daadwerkelijk invulling te geven aan deze veelomvattende taak? Wat de leden van de CDA-fractie betreft houdt een integrale aanpak namelijk meer in dan dat gemeenten doorverwijzen naar andere organisaties of afspraken maken bij andere organisaties.

De doelstelling van het voorliggend wetsvoorstel is onder andere het voorkomen van grote verschillen in effectiviteit van gemeentelijke schuldhulpverlening. Tegelijkertijd concluderen de leden van de CDA-fractie dat de uitvoering van dit wetsvoorstel volledig bij het college van burgemeester en wethouders ligt. De regering geeft in het wetsvoorstel tevens aan het wenselijk te vinden dat gemeenten de regierol op zich nemen in het oplossen van de financiële en gerelateerde problemen. Denkt de regering niet dat dit te vrijblijvend is naar gemeenten toe? De leden van de CDA-fractie vragen een inhoudelijke toelichting van de regering waarom gemeenten die tot nog toe weinig inspanningen verrichten op het gebied van schuldhulpverlening, hier door deze wetgeving verandering in zullen brengen.

De leden van de PvdA-fractie ondersteunen het uitgangspunt dat de gemeenten een regierol hebben bij het uitvoeren van een integraal schuldhulpverleningsbeleid. Grote vraag is voor deze leden hoe deze in de praktijk moet en kan worden gespeeld. Is de regering van mening dat de gemeenten, zonder extra inzet, voldoende toegerust zijn om de genoemde regierol volledig te vervullen? De leden van de PvdA-fractie vinden een integrale benadering, waarbij naar meer wordt gekeken dan slechts de financiële problemen van een schuldenaar, een goede, maar vragen de regering wel in hoeverre zij gemeenten in staat acht, die ook gestalte te geven, gelet op beperkte capaciteit, middelen etcetera? Wat (welke acties) wordt in dit verband precies van gemeenten verwacht?

De leden van de SP-fractie vragen de regering op welke wijze het voorliggende wetsvoorstel eraan bijdraagt dat gemeenten de regierol – zoals benoemd in het wetsvoorstel – kunnen waarmaken. Welke extra of nieuwe instrumenten biedt dit wetsvoorstel zodat effectiviteit en het ter hand nemen van de regierol beter door gemeenten kan worden uitgeoefend? Wat verstaat de regering onder integrale schuldhulpverlening? Kan de regering een definitie geven?

De leden van de VVD-fractie constateren dat de regering het wenselijk vindt dat de gemeenten de regierol bij de integrale schuldhulpverlening op zich nemen. Het vervullen van de regierol is aldus de regering essentieel om samenhang te waarborgen in de aanpak van de problemen van de schuldenaar. Hiermee kan voorkomen worden dat organisaties langs elkaar heen werken en uitsluitend bezig zijn om hun aspect van het probleem op te lossen, zonder aandacht te hebben voor de problematiek van de schuldenaar als geheel. Kan de regering toelichten waarom dit, naar haar eigen oordeel, essentiële onderdeel van de integrale schuldhulpverlening niet wettelijk wordt verankerd? Kan de regering nader toelichten hoe dit wetsvoorstel eraan kan bijdragen dat de gemeenten deze regierol beter dan nu waar kunnen maken en welke instrumenten de gemeenten als gevolg van dit wetsvoorstel daartoe ter beschikking krijgen die zij thans niet hebben?

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat aanvankelijk in de memorie van toelichting was opgenomen dat gemeenten een regierol hebben voor de integrale schuldhulpverlening. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State is wegens het niet opnemen van deze regierol in het wetsvoorstel de passage in de memorie van toelichting aangepast, zo stellen de leden van de ChristenUnie-fractie vast. Deze leden willen weten waarom de regering, als zij eerst goede gronden had om de regierol op te nemen in de memorie van toelichting, er nu voor gekozen heeft om de memorie van toelichting en niet het wetsvoorstel aan te passen. Welke afwegingen van de regering zijn daarbij van invloed geweest, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

Naast de regiorol van gemeenten in de integrale schuldhulpverlening, wordt de houding van schuldeisers door de regering in de memorie van toelichting ook als een belemmering voor een effectieve schuldhulpverlening genoemd. Het voorliggende wetsvoorstel bevat echter geen bepalingen omtrent de medewerking van schuldeisers, zo stellen de leden van de ChristenUnie-fractie vast. Deze leden willen weten om welke redenen de regering geen bepalingen in het wetsvoorstel heeft opgenomen over de medewerking van schuldeisers voor wat betreft zaken als het op tijd doorverwijzen van cliënten en het tijdig reageren op voorstellen voor schuldregelingen of informatieverzoeken. Hoe gaat de regering de gemeenten ondersteunen om de goede samenwerking met verschillende disciplines daadwerkelijk vorm te kunnen geven, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

3.2 Brede toegankelijkheid van de gemeentelijke integrale schuldhulpverlening

De regering benadrukt in voorliggend wetsvoorstel dat verschillen tussen gemeenten wat betreft gehanteerde normen funest zijn voor het vertrouwen van landelijk opererende schuldeisers in de gemeentelijke schuldhulpverlening. De leden van de CDA-fractie constateren echter dat dit wetsvoorstel nog steeds veel ruimte biedt aan gemeenten om een verschillende invulling te geven aan schuldhulpverlening. Hierbij kan worden gedacht aan de toegang tot het gemeentelijk traject en de invulling die wordt gegeven aan de integrale benadering. Hoe wil de regering met dit wetsvoorstel grote verschillen tussen gemeenten voorkomen?

Wat betreft de toegang tot het gemeentelijke traject hebben de leden van de CDA-fractie herhaaldelijk aangegeven dat gezinnen met kinderen voorrang moeten krijgen bij aanmelding voor schuldhulpverlening. Kan de regering toelichten waarom dit niet in het huidige wetsvoorstel is opgenomen? Tevens vragen de leden van de CDA-fractie om een toelichting van de regering waarom zij er niet voor heeft gekozen dat toegang tot het minnelijk traject onmogelijk is voor iemand die twee keer verwijtbaar een niet succesvol ingezet traject heeft doorlopen.

Teneinde de effectiviteit te vergroten is het wat de leden van de CDA-fractie betreft noodzakelijk dat schuldenaren worden geholpen door kwalitatief goede schuldhulpverleners. De huidige stand van zaken is dat gemeenten niet langer al hun schuldhulpverleners zullen laten certificeren, in verband met de hoge kosten die hieraan zijn verbonden. In hoeverre kan de regering de kwaliteit dan nog waarborgen?

In het wetsvoorstel is opgenomen dat de gemeentelijke schuldhulpverlening in principe niet toegankelijk is voor zelfstandigen met een nog functionerende onderneming. Dit sluit niet aan bij het feit dat natuurlijke personen die een beroep of bedrijf uitoefenen aanspraak kunnen maken op de Wsnp. De vereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren (NVVK) heeft aangegeven dat het wetsvoorstel met de huidige formulering de beëindiging van een onderneming lijkt aan te moedigen. Zij geven hierbij tevens aan dat het krediet op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz) niet altijd een oplossing biedt. De leden van de CDA-fractie vragen een toelichting van de regering op de keuze dat zelfstandigen met een nog functionerende onderneming niet door gemeenten geholpen kunnen worden. Hoe denkt de regering over het voorstel van de NVVK dat hulp van gespecialiseerde schuldhulpverlenende instanties ingekocht zou kunnen worden door gemeenten voor deze doelgroep?

Een brede toegankelijkheid van de gemeentelijke schuldhulpverlening is voor de leden van de PvdA-fractie één van de belangrijkste aspecten van het wetsvoorstel. Wel vragen de leden hoe zoveel mogelijk natuurlijke personen ook bereikt zullen worden als gevolg van de nieuwe gemeentelijke aanpak. Hoe krijgen de gemeenten zoveel mogelijk mensen met problematisch schulden in beeld? Worden in dit kader ook samenwerkingsverbanden met organisaties opgezet, waarbij ook andere organisaties (educatieve instellingen, zorginstellingen, andere overheidsinstanties) de mogelijkheid hebben zelfstandig de gemeenten in te lichten over de schulden die iemand heeft? Kunnen gemeenten in dat soort situaties, waarbij iemand zich niet meldt voor de schuldhulp, maar er een signaal van een derde komt, ook zelf het initiatief om die persoon uit te nodigen voor een gesprek? Kan de regering voor de verschillende (kwetsbare), moeilijk bereikbare doelgroepen voor schuldhulpverlening, per doelgroep, aangeven wat door gemeenten kan en moet worden gedaan om hen wel te bereiken?

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat slechts in zeer uitzonderlijke gevallen natuurlijke personen de toegang tot de schuldhulpverlening moet kunnen worden ontzegd. De leden willen van regering weten op wat voor soort situaties zij het oog heeft. En waarom maakt de regering (ook) geen landelijke regels waarin staat op basis van welke omstandigheden een natuurlijk persoon die toegang kan worden ontzegd? Wat is de toegevoegde waarde dat dit door elke gemeente afzonderlijk moet worden geregeld? Is het niet beter als het rijk hieromtrent landelijke regels opstelt?

De leden van de PvdA-fractie vragen in dit verband ook of het wetsvoorstel niet te veel ruimte laat aan gemeenten om de schuldhulpverlening op een eigen manier te regelen. Is de regering niet bevreesd dat elke gemeente zelf het wiel gaat uitvinden? En zou in het wetsvoorstel niet een nog concreter kader moeten worden geschapen waaruit de gemeentelijke schuldhulpverlening in elk geval uit moet bestaan? Wat zijn in dit kader de overwegingen van de regering?

De leden van de PvdA-fractie onderschrijven de visie van de regering dat de kwaliteit van de schuldhulpverlening goed moet zijn, mede met het oog op het vertrouwen dat schuldeisers moeten hebben in die hulpverlening door de gemeenten. Deze leden delen de mening van de regering dat verschillen tussen gemeenten in gehanteerde normen funest voor dat vertrouwen is. Daarom vragen de leden van de PvdA-fractie of de kwaliteitsnormen voor schuldhulpverlening in dit wetsvoorstel niet dwingender aan gemeenten moet worden voorgeschreven. Wat is het bezwaar om wettelijk één kwaliteitskader (bijvoorbeeld certificering voor leden van de NVVK) voor te schrijven zodat schuldeisers precies weten waar zij aan toe zijn?

De leden van de PvdA-fractie zijn nog immer gecharmeerd van een functionerend Landelijk Informatie Systeem Schulden (LIS). Is al meer bekend over de twee alternatieve varianten die door de regering worden onderzocht?

De leden van de SP-fractie vragen waarom de regering ervoor gekozen heeft om geen kwaliteitseisen in het wetsvoorstel op te nemen waaraan schuldhulpverleners moeten voldoen. Wat is hiervan de reden? Erkent de regering dat de sector tot op heden grote problemen heeft om de certificering van de schuldhulpverlening rond te krijgen? Op welke wijze gaat de regering deze problemen oplossen en de regie in eigen hand nemen? Ziet de regering mogelijkheden om wel kwaliteitseisen in het wetsvoorstel op te nemen, zoals certificering van schuldhulpverleningsbureaus, arbeidsvoorwaarden, waaronder eisen als opleidingsniveau, toezicht en handhaving? Kan de regering toelichten welke mogelijkheden er wel of niet zijn? Vindt de regering het wenselijk dat met het niet opnemen van kwaliteitseisen voor schuldhulpverleners de wantoestanden en malafide schuldhulpverleningsbureaus in Nederland kunnen doorgaan? Op welke wijze worden situaties zoals geschetst in het programma Knelpunt van 26 februari 2010 met dit wetsvoorstel voorkomen? Op welke wijze garandeert de regering dat malafide schuldhulpverleningsbureaus met dit wetsvoorstel niet meer kunnen worden ingehuurd door gemeenten? Ziet de regering mogelijkheden om een zwarte lijst van malafide schuldhulpverleningsbureaus te publiceren, zodat mensen met problematische schulden op een transparante wijze kunnen kiezen voor een schuldhulpverleningsbureau en voortijdig de risico’s hiervan kunnen inschatten? Kan de regering dit toelichten?

In beantwoording op schriftelijke vragen van het SP-Kamerlid Karabulut (vraagnummer 1636, vergaderjaar 2009–2010) heeft de voormalig staatssecretaris Klijnsma aangegeven dat zij de wet wil veranderen om het mogelijk te maken dat partijen onder voorwaarden schuldbemiddeling tegen een gemaximeerde vergoeding aan te bieden. Vindt de regering het wenselijk dat schuldhulpverleners gaan verdienen op andermans ellende? Is de regering het met de leden van de SP-fractie van mening dat schuldhulpverleningsbureaus die alleen gericht zijn op winstmaximalisatie zoveel mogelijk moeten worden geweerd uit de schuldhulpverleningssector? Zo nee, waarom niet? Zo ja, erkent de regering dat het vragen van een vergoeding voor diensten als schuldhulpverlening juist haaks staat op het weren van malafide schuldhulpverleningsbureaus?

Waarom is er door de regering ervoor gekozen om zelfstandigen met een nog functionerende onderneming geen toegang te verlenen tot de gemeentelijke schuldhulpverlening? Erkent de regering dat met het onderliggende wetsvoorstel het beëindigen van een onderneming wordt aangemoedigd, wat juist tot meer schade kan leiden? Is de regering bereid om in het wetsvoorstel ook de toegang voor zelfstandigen met een nog functionerende onderneming te regelen? De leden van de SP-fractie vragen de regering een reactie op de voorgaande vragen.

De recofamethode is volgens de memorie van toelichting vastgelegd in het wetsvoorstel. 95% van de bijstandsnorm is hierdoor voor iedereen gegarandeerd. Bovendien is gegarandeerd dat iemand niet onder de beslagvrije voet kan vallen? Waarom is dit niet terug te vinden in de wetsartikelen van deze wet? Is de regering bereid om dit alsnog op te nemen?

De leden van de VVD-fractie merken op dat de regering onvoldoende kwaliteit van de schuldhulpverlening ook als één van de knelpunten noemt die opgelost moeten worden. Toch merkt de regering in de memorie van toelichting op ervoor te kiezen geen bepalingen op te nemen betreffende de kwaliteit van de schuldhulpverlening. De regering volstaat met een beroep op de sector schuldhulpverlening om op korte termijn tot de noodzakelijke kwaliteitsverbetering te komen. Waarop baseert de regering de veronderstelling dat de sector nu wel met noodzakelijke kwaliteitsverbetering zal komen, waar dat in het verleden achterwege bleef? De vernieuwde werkwijze voor leden van de NVVK zal – in afwijking van de aanvankelijke planning – nog niet op 1 januari 2010 door alle leden van de NVVK integraal zijn ingevoerd. Waardoor niet? Wat zegt dit over de eigenstandige verantwoordelijkheid van de sector om kwaliteitsproblemen zo snel mogelijk op te lossen? Zal de regering wel tot nadere maatregelen komen als in de toekomst mocht blijken dat in de integrale schuldhulpverlening de nodige kwaliteitsverbetering niet tot stand komt? De regering maakt de schuldhulpverlening met dit wetsvoorstel breed toegankelijk voor natuurlijke personen. Wat is de geschatte toename van natuurlijk personen in de schuldhulpverlening als gevolg van deze vergrote toegankelijkheid? Ondanks het feit dat brede toegankelijkheid wordt beoogd, hebben natuurlijke personen geen afdwingbaar recht op schuldhulpverlening. Een eventueel recht op schuldhulpverlening ontstaat pas nadat het college van burgemeester en wethouders (hierna: college van B en W) de beslissing heeft genomen. Daartoe is het volgens de regering gewenst dat het college van B en W beleidsregels vaststelt waarin wordt vastgelegd op basis van welke individuele omstandigheden een natuurlijke persoon de toegang tot de schuldhulpverlening wordt ontzegd. Is dit ook vereist? Wat gebeurt er indien het college van B en W deze regels niet vaststellen? Wat betekent dit bijvoorbeeld voor de rechtszekerheid van personen die een beroep doen op de schuldhulpverlening? De leden van de VVD-fractie vragen de regering een reactie op de voorgaande vragen.

Een beslissing van het college van B en W tot het doen van een aanbod of tot het weigeren van schuldhulpverlening is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Tegen een dergelijke beslissing is dan ook bezwaar en beroep mogelijk. De regering merkt op dat feitelijke handelingen van het college van B en W geen besluiten zijn in de zin van de Awb. Tegen feitelijke handelingen is dan ook geen bezwaar en beroep mogelijk. Kan de regering nader toelichten welke handelingen in het kader van het verlenen van integrale schuldhulpverlening naar haar oordeel als feitelijke handelingen dienen te worden aangemerkt waartegen geen bezwaar of beroep mogelijk is?

De regering hecht aan de Recofa-methode, waarbij geldt dat indien een schuldenaar een inkomen heeft ter hoogte van de voor hem van toepassing zijn bijstandsnorm, maximaal 5% van die bijstandsnorm zal worden aangewend voor aflossing. Wat wordt in deze methode onder inkomen verstaan? Gaat het om een bruto- of nettobedrag en worden toeslagen, kortingen en ontheffingen ook meegenomen als inkomen?

Vindt de regering dat de Bbz 2004 voor alle ondernemers met een schuldenpositie een goede oplossing biedt? Zo ja, waarom? Zo nee, in welke gevallen niet? Is de regering het met de leden van de VVD-fractie eens dat, ingevolge dit wetsvoorstel, ondernemers die een goed lopende onderneming hebben, maar desondanks in de schulden zijn geraakt, gestimuleerd worden om de onderneming te staken omdat zij dan pas in aanmerking komen voor schuldhulpverlening? Heeft de regering voor deze categorie een uitzondering overwogen; opdat zij toch goed geholpen kunnen worden met hun schulden, zonder de onderneming te hoeven staken? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?

Kan de regering inmiddels meer inlichtingen verschaffen of de mogelijke varianten van LIS? De leden van de VVD-fractie vragen om een uitgebreid antwoord van de regering op voorgaande vragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de regering stelt dat het doen van een aanbod of tot het weigeren van schuldhulpverlening een besluit in de zin van de Awb is, waar zodoende bezwaar en beroep tegen mogelijk is. Wat zijn de rechten van cliënten en de mogelijkheden voor bezwaar en beroep bij de overige besluiten die door de gemeente binnen de minnelijke schuldhulpverlening worden genomen, zo willen de leden van de ChristenUnie-fractie weten.

Tevens ontvangen de leden van de ChristenUnie-fractie graag een toelichting waarom het wetsvoorstel zelf niet in een klachtensysteem voorziet. Fouten in het systeem kunnen zo namelijk ook beter worden gesignaleerd.

3.3 Wacht- en doorlooptijden

Momenteel hebben sommige gemeenten een wachtlijst voor schuldhulpverlening van maar liefst een half jaar. De leden van de CDA-fractie zijn dan ook tevreden met het voorstel van een maximale wachttijd van vier weken. Wel vragen de leden van de CDA-fractie een toelichting van de regering op de vraag waarom er voor gekozen is dat deze maximale wachttijd een termijn van orde is en er dus geen consequenties verbonden zijn bij overschrijding van deze termijn. Creëert dit niet te veel vrijblijvendheid bij gemeenten? Waarom is er niet gekozen voor een termijn met sanctionaire gevolgen voor gemeenten bij overschrijding hiervan? Wat de leden van de CDA-fractie betreft is handhaving van deze maximale wachttijd zeer wezenlijk. Wat betreft de directe intake wordt gemeente Tilburg aangehaald als zijnde een gemeente die het goede voorbeeld geeft. Graag vernemen de leden van de CDA-fractie waarom de regering er van heeft afgezien om de directe intake als regel op te nemen in het wetsvoorstel.

De leden van de CDA -fractie stellen vast dat er geen maximale doorlooptijd wordt gesteld. Deze leden zijn het eens met de regering dat de problemen van mensen met schulden vaak complex zijn en er maatwerk moet plaatsvinden. Deze leden vrezen echter ook dat een flexibele doorlooptijd ten koste kan gaan van het vertrouwen van zowel schuldenaar als schuldeiser in het traject. Is de regering het met de leden van de CDA-fractie eens dat er duidelijkheid geschapen moet worden over de gemiddelde doorlooptijd per categorie schuldenaren? Op deze manier hebben zowel schuldenaar als schuldeiser enige houvast. Wanneer de verschillende fasen in het traject overschreden worden kan hier uitleg aan worden gegeven naar de schuldeiser toe.

De leden van de PvdA-fractie vinden bekorting van de wacht- en doorlooptijden van het grootste belang en vernemen daarom met instemming dat het wetsvoorstel voorschrijft dat binnen vier weken na melding een eerste gesprek plaatsvindt waarin de hulpvraag wordt vastgesteld. De leden vragen of dit ook betekent dat, in het geval hulpverlening noodzakelijk is, dit, zo nodig, ook meteen kan beginnen. Kan de garantie worden gegeven dat een hulptraject meteen van start gaat na het eerste gesprek? En wat zijn de mogelijkheden voor hulpvragers om bezwaar te maken als de termijn van vier weken niet gehaald wordt? Zijn de mogelijkheden in het wetsvoorstel om de doorlooptijden binnen de perken te houden niet te gering, aangezien over het verdere schuldhulptraject, en de snelheid waarbinnen dit plaatsvindt niets wordt voorgeschreven? Zijn de gemeenten toegerust om meer snelheid aan de dag te leggen? Wat is, naar de mening van de regering, de snelheid waarnaar de gemeenten moeten streven om een schuldhulptraject af te ronden? Kan de regering hieromtrent een aantal algemene uitgangspunten formuleren en/of voorschrijven over de doorlooptijd, uiteraard in acht nemende dat altijd sprake is van individuele, wisselende omstandigheden? Is het mogelijk om in het wetsvoorstel ook op te nemen dat in het plan dat de gemeenteraad vaststelt, bij de gewenste resultaten, ook een gemiddelde doorlooptijd moet worden gehaald?

De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan garanderen dat na de invoering van dit wetsvoorstel de wachtlijsten in gemeenten maximaal vier weken zijn. Op welke wijze gaat de regering garanderen dat de wachttijden op orde zijn? Welke sanctiemogelijkheden ziet de regering voor gemeenten die stelselmatig de wachttijd van vier weken overschrijden? Kan de regering dit toelichten? Wat zijn de huidige wachttijden en wachtlijsten bij gemeenten?

Op welke wijze wordt in het wetsvoorstel vastgelegd dat overschrijding van de vier weken termijn door de gemeente voor de schuldenaar niet tot de mogelijkheid leidt om een dwangsom te vorderen, zoals bedoeld in de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen?

De leden van de VVD-fractie constateren dat de regering in de memorie van toelichting opmerkt dat de maximale wachttijden termijnen van orde zijn. Dit betekent dat er geen directe sanctie voor de gemeente is, indien deze de geldende termijn overschrijdt. De leden van de VVD-fractie vragen de regering een reactie op de volgende vragen. Kan de regering toelichten wat de toegevoegde waarde is van het opnemen van een wettelijke maximale wachttijd als er geen enkele directe sanctie voor de gemeente is als deze termijn wordt overschreden? Zijn er indirecte sancties mogelijk voor gemeenten indien blijkt dat de maximale wachttijd op grote schaal wordt overschreden? Welke rechten heeft de cliënt als de termijnen door de gemeente worden overschreden? De gemeente wordt met dit wetsvoorstel verplicht om schuldenaren vooraf globaal inzicht te geven in de te verwachten doorlooptijd. Kan de schuldenaar zich hier op beroepen indien de doorlooptijd ver overschreden wordt? Zo nee, waarom niet?

Gezien het maatwerk dat in een schuldhulpverleningstraject noodzakelijk is bevat het wetsvoorstel geen bepaling over een maximale doorlooptijd, zo staat in de memorie van toelichting. De leden van de ChristenUnie-fractie willen weten welke garantie de regering voorziet om te voorkomen dat de doorlooptijd aan de andere kant ook weer niet onnodig lang gaat duren.

3.4 Rechten en plichten

De leden van de PvdA-fractie vragen of het wetsvoorstel ook de mogelijkheid kan bieden om preferente schuldeisers zoveel mogelijk tot een minimum te beperken in een schuldhulpverleningstraject. Volgens deze leden kunnen verschillende rangorden van schuldeisers het welslagen van een schuldhulptraject ernstig belemmeren. Is het de bedoeling van het wetsvoorstel dat alle schuldeisers meewerken aan het schuldhulptraject?

Verder willen de leden van de PvdA-fractie weten waarom er geen inlichtingen- en medewerkingsplicht voor schuldeisers in de wet is opgenomen.

De leden van de PvdA-fractie wijzen de regering verder op het belang van budgetbeheer om de situatie van een schuldenaar stabiel te krijgen en te houden. Vindt de regering het met de leden wenselijk om in het wetsvoorstel tevens het recht op een basisbankrekening op te nemen, zodat schulphulpverleners een bankrekening van een cliënt makkelijker kunnen openen en beheren?

De leden van de PvdA-fractie vragen of er geen positieve prikkel richting de schuldeisers kan worden gegeven door het introduceren van een systeem in de wet, zoals in Nijmegen wordt gebruikt: «Eerst verlossen, dan aflossen»?

De regering stelt in de memorie van toelichting, zo merken de leden van de VVD-fractie op, dat het voor gemeenten mogelijk is om schuldenaren, die gebruik maken van de gemeentelijke schuldhulpverlening en de daaraan verbonden verplichtingen goed nakomen, te belonen in de vorm van positieve prikkels. De gemeenten kunnen daarin een eigen beleid voeren. Een positieve prikkel die gemeenten vaak toepassen is om schuldenaren, die in een schuldregeling zitten, in aanmerking te laten komen voor het gemeentelijk armoedebeleid. Dit ondanks dat hun inkomen daarvoor te hoog is. Acht de regering dit wenselijk? Zijn armoedegelden hiervoor bedoeld? Is de regering het met de leden van de VVD-fractie eens dat de hulp via de schuldhulpverlening al positief prikkelend genoeg moet zijn om mee te willen werken?

3.5 Moratorium

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat een breed moratorium een vereiste is om de effectiviteit van gemeentelijke schuldhulpverlening te verhogen. Kan de regering toelichten waarom de resultaten van het onderzoek naar een wettelijk moratorium niet eerder aan de Kamer gepresenteerd kunnen worden dan 1 juli?

Volgens de leden van de PvdA-fractie is een wettelijk moratorium een zeer geschikte methode om een schuldenaar de rust te geven zijn leven en financiële positie weer op orde te krijgen. Kan de regering aangeven waarom zo’n moratorium in het voorliggende wetsvoorstel nog niet is opgenomen, en of dit mogelijk nog wel gebeurt als uit het door de regering ingestelde onderzoek die wenselijkheid nadrukkelijk blijkt? Is het met het oog op de noodzakelijk snelle behandeling van dit wetsvoorstel mogelijk het onderzoek te versnellen? Kan de regering in zijn algemeenheid aangeven wat de voor- en nadelen zijn van het opnemen van het moratorium in een convenant ten opzichte van in de wet?

Wat zijn de vorderingen aangaande het convenant tussen schuldeisers en de VNG om te komen tot een breed moratorium, willen de leden van de SP-fractie weten. Hoe beoordeelt de regering dat diverse maatschappelijk organisaties (NVVK, VNG, 4 grote steden) dringend vragen om een wettelijk verankerd breed moratorium? Erkent de regering dat het toevoegen van een breed moratorium aan onderliggend wetsvoorstel, gemeenten daadwerkelijk een instrument geeft om problematische schuldensituaties adequaat en daadkrachtig op te lossen? Welke bezwaren heeft de regering om op dit moment slechts over te gaan tot een onderzoek naar het breed wettelijk verankerd moratorium? Erkent de regering dat het invoeren van een moratorium de problemen die ontstaan door schuldeisers die niet altijd of volledig willen meewerken, of individuele schuldeisers die totstandkoming van een schuldregeling belemmeren, gedeeltelijk kan oplossen? Waarom wacht de regering niet met de invoering van het onderliggende wetsvoorstel totdat de resultaten van het onderzoek naar een breed wettelijk verankerd moratorium bekend zijn? Acht de regering het vanuit het oogpunt van de schuldenaar wenselijk om een moratorium in te voeren, zodat schuldenaren – maar ook kleine schuldeisers – de mogelijkheid hebben om een periode op adem te komen?

De regering erkent in het memorie van toelichting dat om tot een schuldhulpregeling te komen het noodzakelijk is dat crediteuren voor een bepaalde periode tijdelijk de invorderingsmaatregelen niet uitvoeren, zo stellen de leden van de ChristenUnie-fractie vast. Hoe denkt de regering bij vrijwillig afgesloten moratoria te waarborgen dat alle relevante schuldeisers zich aan een moratorium houden, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

3.6 Wettelijke gereedschapskist van de gemeentelijke schuldhulpverlening

De leden van de PvdA-fractie vragen of het wetsvoorstel ook een oplossing voor de situatie biedt waarbij de schuldenaar, die vanwege problematische schulden in een gemeentelijk schuldhulptraject zit, een akte van cessie heeft getekend en daarmee een vordering heeft overgedragen die in mindering wordt gebracht op het salaris van de schuldenaar. Bestaat niet het risico dat de schuldenaar, tezamen met het deel van de aflossing van zijn schulden, onder de belastingvrije voet terechtkomt?

Kan de regering aangeven wat het verschil in berekening van het vrij te laten bedrag (VTLB) is bij de minnelijke schuldhulpregeling en de wettelijke regeling? Klopt het dat bij die berekening bij de minnelijke regeling met een aantal zaken, zoals medische problemen, eigen risico zorgverzekering etc. geen rekening gehouden wordt, terwijl dit bij de wettelijke regeling (Wsnp) regeling wel wordt meegeteld? Welke verschillen zijn er bij deze berekening van het VTLB, en vindt de regering die wenselijk? Is zij bereid het wetsvoorstel zo aan te passen dat er geen «discriminatie» meer bestaat tussen de minnelijke en wettelijke regeling?

Wat zijn de mogelijkheden om in het wetsvoorstel het recht op een basisbankrekening op te nemen, vragen de leden van de SP-fractie? Kan de regering de voor- en nadelen van het verankeren van het recht op een basisbankrekening aan de Kamer schetsen? Hoe functioneert – volgens de regering – het huidige convenant inzake een basisbankrekening? Kan de regering dit toelichten?

Onlangs heeft de Belastingdienst de ruimte gekregen om beslag op de saldi van bankrekeningen te leggen waarbij ook kleine saldobedragen onder een beslag kunnen vallen.

Is de regering op de hoogte van het feit dat deze extra invorderingsmogelijkheden van de Belastingdienst de financiële ruimte van een huishouden dermate kan verkleinen dat hierdoor de kans wordt vergroot dat niet meer aan reguliere lasten kan worden voldaan? Erkent de regering dat het invorderingsbeleid van de Belastingdienst (maar ook het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB), Informatie Beheer Groep (IBG) etc.) de toeloop naar schuldhulpverlening vergroten en daarmee ook de toename van woningontruiming, energieafsluitingen, en toeloop op de voedselbanken? Erkent de regering dat een veelvoorkomende praktijk is dat ook de Belastingdienst alle beschikbare middelen inzet om het binnenhalen van vorderingen te versnellen? In welk opzicht zorgt onderliggend wetsvoorstel ervoor dat dergelijke invorderingsactiviteiten van overheidsinstanties niet leiden tot een vergrote schuldenlast, woningontruiming etc.? Kan de regering dat toelichten?

Uit de praktijk blijkt dat post van incassobureaus of deurwaarders niet altijd op de juiste pek arriveert. Ziet de regering mogelijkheden om incassobureaus en deurwaarders te verplichten om rekeningen per aangetekende post te versturen?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen aan de regering wanneer de nadere uitwerking van de wettelijke gereedschapskist van de gemeentelijke schuldhulpverlening verwacht kan worden. Welke mogelijkheden hebben gemeenten bovendien naast het opleggen van een sanctie aan uitkeringsgerechtigden met een verplichting tot re-integratie om recidive tegen te gaan, zo willen deze leden weten.

Ook vragen de leden van de ChristenUnie-fractie welke plannen de regering eventueel nog heeft voor de invoering van een wettelijk recht op een basisrekening, zodat de verzoekers gegarandeerd een bankrekening kunnen krijgen.

4. Implementatie van het wettelijk kader gemeentelijke integrale schuldhulpverlening

Als gezegd ondersteunen de leden van de PvdA-fractie de basis van het wetsvoorstel om gemeentelijke schuldhulpverlening in de wet te verankeren. Over de wijze waarop dit heeft plaatsgevonden hebben deze leden nog een aantal vragen en opmerkingen. Zo moeten de gemeenten elke vier jaar een plan maken voor de integrale schuldhulpverlening waarin ook de gemeentelijke doelstellingen staan. Zijn de gemeenten geheel vrij in het opstellen van deze doelstellingen, of worden zij geacht sommige rijksdoelstellingen te ondersteunen en/of uit te voeren? En welke resultaten worden minimaal van de gemeenten verwacht in de vierjaarlijkse plannen voor integrale schuldhulpverlening? Hoe denkt de regering over de mogelijkheid van sancties voor gemeenten die, ondanks de bepalingen in dit wetsvoorstel, onvoldoende doen en bereiken op het terrein van integrale schuldhulpverlening?

De leden van de PvdA-fractie willen van de regering weten of zij met deze leden van mening is dat de doelstelling van deze nieuwe wet is: voorkomen dat mensen in de schulden terechtkomen, zorgen dat mensen met problematische schulden beter de weg naar de gemeentelijke schuldhulpverlening weten te vinden, snelle en adequate schuldhulp en het bieden van perspectief aan deze mensen die zich zo in de financiële nesten hebben gewerkt. Voorziet de regering geen problemen in het behalen van al deze doelstellingen, als de beschikbare capaciteit bij gemeenten voor schuldhulpverlening niet wordt uitgebreid? Ziet zij, gelet op de capaciteitsproblemen en wachtlijsten die er nu al zijn, voldoende mogelijkheden om genoemde doelstellingen te behalen als er meer mensen bij komen om te helpen, en dat ook nog eens beter en sneller moet gebeuren? Welke instrumenten en/of middelen gaat de regering in de praktijk inzetten om te kunnen garanderen dat genoemde doelstellingen ook gehaald kunnen worden? Hoe, en in welke mate gaat de regering de nu tekortschietende gemeenten (als het om schuldhulpverlening gaat) helpen bij een succesvolle implementatie van dit wetsvoorstel? Kan de regering beargumenteren dat de extra middelen die het Rijk in de jaren 2009 tot en met 2011 beschikbaar heeft gesteld, voldoende zijn, om de doelstellingen van dit wetsvoorstel te bereiken?

De regering heeft in het plan «extra maatregelen schuldhulpverlening in verband met de economische crisis» middelen vrijgemaakt om gemeenten, vooruitlopend op de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel te ondersteunen bij het implementeren van onderdelen van dit wetsvoorstel. De leden van de VVD-fractie hebben hierover de volgende vragen. Hoe wordt gewaarborgd dat gemeenten de extra middelen hiertoe zullen aanwenden? Hoe worden de extra middelen verdeeld, mede gelet op het feit dat de ene gemeente al aan de normen en kwaliteitseisen voldoet, terwijl in de andere gemeente nog veel aanpassingen nodig zijn?

De leden van SP-fractie vragen wat de (voorlopige) resultaten zijn van de extra ingezette gelden voor schuldhulpverlening die gemeenten hebben ontvangen in het kader van het kabinetsakkoord en het crisisakkoord? Is de regering voornemens om een modelverordening gemeentelijke schuldhulpverlening voor gemeenten op te stellen, vragen de leden van de SP-fractie?

De uitvoering van voorstel tot de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening zal leiden tot extra kosten voor de gemeenten, zo stellen de leden van de ChristenUnie-fractie vast. Deze leden vragen op welke wijze de regering verwacht dat gemeenten in de extra kosten kunnen voorzien. Het extra budget van 130 miljoen euro in de periode van 2009 tot 2011 is bedoeld om de extra toeloop gedurende de economische crisis op te vangen en niet specifiek voor de bekostiging van het voorstel tot de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening.

5. Informatievoorziening en toezicht

De leden van de SP-fractie vragen waarom in het wetsvoorstel een duidelijke controlemogelijkheid en toezicht op de kwaliteit en dienstverlening van schuldhulpverleningsbureaus ontbreekt. Kan de regering dit toelichten?

Hoe garandeert de regering dat de kwaliteit gewaarborgd is door een jaarlijkse controle door gemeenteraadsleden? Hoe ziet de regering deze controle voor zich? Hoe ziet het totale toezicht op de schuldhulpverleningssector eruit? Wie is er verantwoordelijk en wat zijn de precieze criteria? Op welke wijze gaat de regering toezicht en handhaving op (malafide) schuldhulpverleningsbureaus organiseren? Ziet de regering mogelijkheden om hiervoor een onafhankelijke inspectie aan te wijzen, die mogelijke malafide schuldhulpverleningsbureaus onderzoekt en de resultaten hiervan ook in de openbaarheid brengt? Kan de regering dit toelichten?

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat in het voorliggende wetsvoorstel geen specifiek toezichtarrangement is opgenomen, maar dat wel wordt voorzien in informatieverstrekking van de gemeenten aan de regering. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen aan de regering of de Tweede Kamer bij wezenlijke problemen in de uitvoering ook tussentijds wordt geïnformeerd, in plaats van enkel in het kader van de na vier jaar plaatsvindende evaluatie.

6. Financiële gevolgen voor de gemeenten

De leden van de CDA-fractie merken op dat gemeenten verwachten geconfronteerd te worden met structurele meerkosten. Dit is onder andere het gevolg van een toename van de administratieve lasten en de mogelijkheid tot bezwaar en beroep. Deze structurele meerkosten zouden echter (gedeeltelijk) gedekt worden door de inverdieneffecten die het wetsvoorstel met zich meebrengt, door preventie, nazorg, beperking van recidive en effecten op aanverwante taakgebieden. Graag zouden de leden van de CDA-fractie een toelichting krijgen waarom de regering denkt dat de inverdieneffecten bij gemeenten neerkomen en niet bij derden, zoals bijvoorbeeld woningbouwcorporaties en nutsbedrijven.

Kan de regering een berekening geven waarop zij baseert dat de invoering van het onderliggende wetsvoorstel kan worden gefinancierd uit de algemene middelen (gemeentefonds) en het participatiebudget, vragen de leden van de SP-fractie. Acht de regering dit realistisch nu gemeenten meer werk en activiteiten moeten ontplooien voor de gemeentelijke schuldhulpverlening dan in de huidige situatie? Kan de regering dit toelichten?

Wat bedragen de bruto kosten van het wetsvoorstel voor de gemeenten, vragen de leden van de VVD-fractie? Is dat 26,6 miljoen Euro? Hoeveel geld krijgen gemeenten nu per saldo uit het Gemeentefonds voor schuldhulpverlening? Kan de VNG zich vinden in de onderbouwing van de financiële gevolgen? Zo nee, waar zitten de verschillen?

De VNG is van mening dat in het Cebeon-onderzoek slechts een deel van de kosten die gemeenten in de uitvoering maken worden genoemd en dat niet alle vermelde inverdieneffecten bij gemeenten terecht komen, zo constateren de leden van de ChristenUnie-fractie. Deze leden vragen af of de regering de bevindingen van de VNG kan bevestigen en welke gevolgen dit dan heeft voor de financiële onderbouwing van de uitvoering van het voorstel tot de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening.

7. Consultatie en adviezen

De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geeft aan dat de wet sturingsmogelijkheden zou moeten bieden, zoals minimumeisen aan schuldeisers voor wat betreft de reactietermijn en een motivatie voor afwijzing. Kan de regering toelichten waarom hier geen invulling aan is gegeven, vragen de leden van de CDA-fractie. Hoe is de opstelling van de belastingdienst in deze als schuldeiser binnen een minnelijk traject?

Hoe beoordeelt de regering het voorstel van de VNG om over te gaan tot een inlichtingen- en medewerkingsplicht voor schuldeisers, zo vragen de leden van de SP-fractie? Kan de regering dit toelichten?

8. Inwerkingtreding

De wet treedt in werking op het moment dat de gemeenten het in artikel 2 genoemde plan hebben opgesteld. Wat de leden van de CDA-fractie betreft is het voor het vertrouwen van zowel schuldenaren als schuldeisers van groot belang dat de wet in alle gemeenten tegelijk in werking treedt. Kan de regering een toelichting geven op deze keuze?

Wat is de beoogde datum van inwerkingtreding van het wetsvoorstel is, vragen de leden van de VVD-fractie.

9. Artikelsgewijs

Artikel 2

De leden van de ChristenUnie-fractie stellen vast dat binnen de voorgestelde wettelijke bepalingen over het plan dat de gemeente moet opstellen over de integrale schuldhulpverlening de verplichting tot het geven van nazorg niet is opgenomen. Op grond van welke redenen heeft de regering dit alleen in de memorie van toelichting genoemd maar niet in het wetsvoorstel zelf, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

Ook willen deze leden van de regering graag weten waarom het voorliggende wetsvoorstel geen nadere bepalingen bevat over waaraan de te geven voor- en nazorg moet voldoen, zodat hierbij tevens sprake is van een minimumniveau voor alle gemeenten. Vrijwillige organisaties kunnen tevens een belangrijke rol vervullen bij het verlenen van voor- en nazorg, de leden van de ChristenUnie-fractie vragen dan ook aan de regering hoe in de uitvoering van dit wetsvoorstel hier rekening mee wordt gehouden.

In de memorie van toelichting worden daarnaast meerdere aanvullende richtlijnen aangedragen over de wijze waarop gemeenten de schuldhulpverlening kunnen inrichten. De leden van de ChristenUnie-fractie welke waarde de regering hieraan ten opzichte van in het wetsvoorstel opgenomen bepalingen hecht. Worden gemeenten die de schuldhulpverlening op aan andere manier invullen en minder presteren aangesproken door de regering, zo willen de leden van de ChristenUnie-fractie weten.

Artikel 4

Binnen vier weken dan wel binnen drie werkdagen in een bedreigende situatie dient het eerste gesprek van de gemeente met de hulpverzoeker plaats te vinden. De leden van de ChristenUnie-fractie verzoeken aan de regering om toe te lichten in hoeverre het overschrijden van deze termijnen sancties voor de gemeenten of rechten voor de verzoeker tot gevolg heeft. Om welke redenen is er in het wetsvoorstel geen recht opgenomen voor de verzoeker om zich aan te melden bij een andere gecertificeerde schuldhulpverleners als de gemeente niet aan de gestelde termijnen voldoet, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

Tevens vragen de leden van de ChristenUnie-fractie waarom het hebben van voldoende eten en drinken als eerste levensbehoefte niet als een bedreigende situatie wordt aangemerkt. Kan de regering ook een toelichting geven waarom bij een bedreigende situatie voor een termijn van drie dagen is gekozen en niet voor snellere eerste hulp in een crisissituatie voorzien wordt, zo willen de leden van deze fractie weten.

In het wetvoorstel is bepaald dat het college de verzoeker in het eerste gesprek inzicht moet geven over het te bereiken resultaat, zo stellen de leden van de ChristenUnie-fractie vast. Deze leden willen graag van de regering weten hoe dit resultaat precies kan worden gedefinieerd en welke consequenties voortvloeien uit het niet behalen van de afgesproken resultaten.

Artikel 10

De leden van de ChristenUnie-fractie stellen vast dat de regering geen specifieke bepalingen in het wetsvoorstel heeft opgenomen betreffende de kwaliteit van de schuldhulpverlening door gemeenten. De leden van de ChristenUnie-fractie willen graag weten hoe de regering de kwaliteit naast het instellen van de verplichting om een plan op te stellen zal waarborgen. Mocht blijken dat de kwaliteit van de schuldhulpverlening door gemeenten onvoldoende blijft, overweegt de regering dan eventueel nadere maatregelen te treffen? Welke uitgangspunten en criteria zal de regering daarnaast toepassen bij de evaluatie die vier jaar na inwerkingtreding van het wetsvoorstel zal plaatsvinden, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

De voorzitter van de commissie,

Jonker

Adjunct-griffier van de commissie,

Santucci


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Vlies, B.J. van der (SGP), Gent, W. van (GL), Blok, S.A. (VVD), Dijk, J.J. van (CDA), Smeets, P.E. (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink, I. (VVD), Omtzigt, P.H. (CDA), Hijum, Y.J. Van (CDA), Timmer, A.J. (PvdA), Koşer Kaya, F. (D66), Jonker, C.W.A. (CDA), Voorzitter, Dijck, A.P.C. van (PVV), Luijben, A.P.M. (SP), Spekman, J.L. (PvdA), Koppejan, A.J. (CDA), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Burg, B.I. van der (VVD), Ulenbelt, P. (SP), Karabulut, S. (SP), Thieme, M.L. (PvdD), Vermeij, R. (PvdA), Blanksma-van den Heuvel, P.J.M.G. (CDA), Lempens, P.P.E. (SP), Ondervoorzitter, Vos, M.L. (PvdA) en Meeuwis, CLM (VVD).

Plv. leden: Staaij, C.G. van der (SGP), Sap, J.C.M. (GL), Krom, P. de (VVD), Smilde, M.C.A. (CDA), Depla, G.C.F.M. (PvdA), Aptroot, Ch.B. (VVD), Pieper, H.T.M. (CDA), Willemse-van der Ploeg, A.A.M. (CDA), Linhard, P. (PvdA), Pechtold, A. (D66), Spies, J.W.E. (CDA), Bosma, M. (PVV), Irrgang, E. (SP), Tang, P.J.G. (PvdA), Joldersma, F. (CDA), Cramer, E.A. (CU), Elias, T.M.Ch. (VVD), Wit, J.M.A.M. de (SP), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Ouwehand, E. (PvdD), Heerts, A.J.M. (PvdA), Biskop, J.J.G.M. (CDA), Gerkens, A.M.V. (SP), Heijnen, P.M.M. (PvdA) en Weekers, F.H.H. (VVD).