Kamerstuk 32123-XIV-65

Uitvoering motie Atsma c.s. (21501-32, nr. 347) over schade voor ondernemers als gevolg van het verbod op de verrijkte kooi

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) voor het jaar 2010

Gepubliceerd: 23 november 2009
Indiener(s): Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA)
Onderwerpen: begroting dieren financiƫn landbouw
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32123-XIV-65.html
ID: 32123-XIV-65

32 123 XIV
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) voor het jaar 2010

nr. 65
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 november 2009

Met deze brief informeer ik u over de uitvoering van de motie Atsma c.s. (Kamerstukken II, 2008–2009, 21501–32, nr. 347) waarin werd verzocht om een onafhankelijk onderzoek naar de directe en indirecte schade voor de groep ondernemers die al geïnvesteerd hebben in een verrijkte of te verrijken kooi. Het onderzoeksrapport bied ik u hierbij aan.1

De motie Atsma c.s. vloeit voort uit het schriftelijk overleg in het kader van de nahangprocedure van het besluit tot wijziging van het Legkippenbesluit 2003. Hierin is een verbod op de verrijkte kooi opgenomen, met een overgangstermijn voor bestaande verrijkte en te verrijken kooien tot 1 januari 2017. Als alternatief wordt het systeem van koloniehuisvesting toegestaan. Het onderzoek naar de schade van een verbod op de verrijkte kooi, zoals verzocht in genoemde motie Atsma c.s., is uitgevoerd door het Landbouw Economisch Instituut van Wageningen Universiteit en is besproken met een klankbordgroep met daarin vertegenwoordigers van het pluimvee-bedrijfsleven en mijn ministerie. De schade is berekend voor een overgangstermijn tot 1 januari 2017 en tot 1 januari 2021.

Samengevat zijn de conclusies uit het onderzoek:

– Het overgangsbeleid heeft betrekking op 30 legpluimveebedrijven en 5% van het aantal gehouden leghennen.

– De directe schade of de vermogensschade heeft alleen betrekking op de inventaris van de stallen. De inventaris bestaat uit meer-etage kooien, inclusief de verrijkende elementen (zitstok, legnest, strooiselvoorziening). De directe schade of de vermogens-schade bestaat uit het niet-afgeschreven deel van de investeringen in de inventaris die verboden wordt, en als gevolg daarvan niet meer bruikbaar is.

– De totale directe schade of vermogensschade bedraagt bij een overgangstermijn tot 1 januari 2017 minimaal € 7.4 miljoen en bij een overgangstermijn tot 1 januari 2021 € 1.5 miljoen. Op 1 januari 2022 is de directe schade of vermogensschade nihil.

– Als de bedrijven met te verrijken kooien al in 2011 omschakelen naar een ander huisvestingsysteem, is de totale directe schade hoger, namelijk € 8.9 miljoen. Elke betreffende leghennenhouder zal afhankelijk van de specifieke bedrijfssituatie een andere afweging maken om de te verrijken kooien per 2011 al of niet te verrijken. Deze vraag is gesteld omdat het bedrijfsleven heeft aangegeven dat een deel van de betreffende legpluimveebedrijven bij een overgangstermijn tot 2017 niet kan investeren in verrijkende elementen, omdat deze investeringen niet kunnen worden terugverdiend in een periode van vijf jaar en de banken dergelijke investeringen niet willen financieren.

– Er is geen sprake van indirecte schade of inkomensschade omdat de legpluimveehouder na de overgangstermijn met een ander houderijsysteem (koloniehuisvesting of alternatieve niet-kooihuisvesting) een vergelijkbaar inkomen kan halen.

Met betrekking tot de lengte van de overgangstermijn voor de bestaande verrijkte en te verrijken kooien, heb ik in mijn brief van 4 december 2008 (Kamerstukken II 2008–2009, 28 286, nr. 248) een naar mijn mening evenwichtig voorstel gedaan voor een overgangstermijn tot 1 januari 2021. De Tweede Kamer heeft de regering verzocht de overgangstermijn terug te brengen tot 1 januari 2017 door het aannemen van de motie Ouwehand c.s. (Kamerstukken II, 2008–2009, 31 700 XIV, nr. 106). Uit het bijgevoegde onderzoeksrapport blijkt dat bij de gehanteerde uitgangspunten, bij een overgangstermijn tot 2017 sprake is van een schade van minimaal € 7.4 miljoen. Gemiddeld betekent dit voor de 30 betrokken bedrijven een schade van bijna € 250 000,- per bedrijf.

Ik ga ervan uit dat op korte termijn de nahang-procedure van het besluit tot wijziging van het Legkippenbesluit 2003 zal kunnen worden afgerond.

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.