Gepubliceerd: 27 augustus 2009
Indiener(s): Tjeenk Willink , Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA)
Onderwerpen: burgerlijk recht organisatie en beleid ouderen recht sociale zekerheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32037-4.html
ID: 32037-4

32 037
Wijziging van de Wet werk en bijstand, de Algemene Ouderdomswet en de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in verband met de overheveling van de uitvoering van de aanvullende bijstand voor personen van 65 jaar of ouder van de gemeenten naar de Sociale verzekeringsbank en het aanbrengen van enkele andere aanpassingen in de Algemene Ouderdomswet en tot wijziging van enkele sociale verzekeringswetten in verband met de gelijkstelling binnen de sociale zekerheid van voormalige pleeg- en stiefkinderen met eigen kinderen

nr. 4
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 3 juli 2009 en het nader rapport d.d. 24 augustus 2009, aangeboden aan de Koningin door de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 29 mei 2009, no. 09.001.450, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand, de Algemene Ouderdomswet en de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in verband met de overheveling van de uitvoering van de aanvullende bijstand voor personen van 65 jaar of ouder van de gemeenten naar de Sociale verzekeringsbank en het aanbrengen van enkele andere aanpassingen in de Algemene Ouderdomswet en tot wijziging van enkele sociale verzekeringswetten in verband met de gelijkstelling binnen de sociale zekerheid van voormalige pleeg- en stiefkinderen met eigen kinderen, met memorie van toelichting.

Het voorstel strekt er onder meer toe de uitvoering van de algemene bijstand voor personen van 65 jaar of ouder (WWB65+) over te hevelen van de gemeenten naar de Sociale verzekeringsbank (SVB). De Raad van State maakt naar aanleiding van het wetsvoorstel opmerkingen met betrekking tot het verplichte karakter van de overdracht en de uitvoering van de bijzondere bijstand door gemeenten. Hij is van oordeel dat in verband daarmee het voorstel deels nader dient te worden overwogen.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 29 mei 2009, nr. 09.001.450, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.

Dit advies, gedateerd 3 juli 2009, nr. W12.09.0166/III, bied ik U hierbij aan.

De Raad van State beziet het wetsvoorstel dat leidt tot de overheveling van de uitvoering van de aanvullende bijstand voor personen van 65 jaar of ouder (WWB65+) van de gemeenten naar de Sociale verzekeringsbank (SVB) en enkele andere aanpassingen in de Algemene Ouderdomswet en tot wijziging van enkele sociale verzekeringswetten in verband met de gelijkstelling binnen de sociale zekerheid van voormalige pleeg- en stiefkinderen met eigen kinderen.

De opmerkingen van de Raad hebben betrekking op het gedeelte van het wetsvoorstel dat ziet op de overheveling van de uitvoering van de aanvullende bijstand naar de SVB. De opmerkingen van de Raad van State richten zich op twee onderwerpen, namelijk het verplichtend karakter van de overdracht van de uitvoering van de aanvullende bijstand gemeenten naar de Sociale Verzekeringsbank en de één-loket functie. Beide onderwerpen zullen hierna worden besproken. Nadere overweging naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad heeft er niet toe geleid, dat de essentie van het wetsvoorstel is gewijzigd. Wel is de memorie van toelichting op voornoemde punten aangevuld.

1. Algemene bijstand; verplichte karakter van de overdracht

Ingevolge artikel 7, eerste lid, onderdeel b, van de Wet werk en bijstand (WWB) zijn gemeenten verantwoordelijk voor het verlenen van bijstand aan personen hier te lande die in zodanige omstandigheden verkeren of dreigen te geraken dat zij niet over de middelen beschikken om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Deze verantwoordelijkheid geldt tevens voor personen van 65 jaar en ouder die een onvolledige AOW ontvangen en niet beschikken over een aanvullend inkomen – pensioen – of vermogen (de WWB65+).

Sinds 2004 hebben gemeenten de mogelijkheid de verstrekking van de WWB65+ te laten uitvoering door de SVB. De overdracht van de uitvoering van gemeenten aan de SVB gebeurt op vrijwillige basis en geschiedt in mandaat; de gemeenten behouden de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de WWB65+. Deze constructie doet recht aan het principe van decentrale uitvoering dat aan de WWB ten grondslag ligt. In die zin betekent de thans voorgestelde overdracht een principiële breuk met de decentrale uitvoering van de WWB door de gemeenten.

In de toelichting wordt opgemerkt dat uit onderzoek van de Inspectie Werk en Inkomen (IWI) blijkt dat de ervaringen met de uitvoering van de algemene bijstand door de SVB positief zijn.1 Het niet-gebruik van de regeling vermindert bij uitvoering door de SVB; een belangrijke doelstelling van de regering2. De toelichting vermeldt tegelijkertijd dat het aantal mandaterende gemeenten thans stagneert. Per 1 januari 2009 lieten circa 128 gemeenten (waaronder drie van de vier grote steden) de WWB65+ door de SVB uitvoeren; een verdere substantiële groei wordt echter niet voorzien.3 De regering concludeert dat, wanneer alle gemeenten de uitvoering van de WWB65+ zouden uitbesteden aan de SVB, meer mensen van de algemene bijstand gebruik gaan maken. Dit vormt de aanleiding voor de integrale overheveling, niet langer op basis van mandaat, van de uitvoering van de WWB65+ naar de SVB.

De Raad merkt op dat in de toelichting niet wordt ingegaan op de redenen van de gemeenten om niet te mandateren. Voorts vermeldt de toelichting niet waarom hernieuwde pogingen om gemeenten die nog niet mandateren, ertoe te bewegen toch van deze mogelijkheid gebruik te maken, door de regering niet zinvol geacht worden. Uit de toelichting blijkt wel dat ook niet-mandaterende gemeenten afhankelijk van hun aanpak resultaten kunnen boeken bij terugdringing van niet-gebruik. De meerwaarde van uitvoering door de SVB is niet in alle gevallen even groot.4 De Raad wijst er op dat in het onderzoek van de IWI wel aandacht wordt besteed aan de redenen van gemeenten om niet te mandateren. In dat onderzoek wordt opgemerkt dat de gemeenten die niet van plan zijn om te mandateren, vooral inhoudelijke bezwaren hebben. Zij zijn ervan overtuigd dat zij het niet-gebruik beter zelf kunnen terugdringen. Daarnaast vinden zij een tweede loket voor minimaregelingen onwenselijk.5

De Raad constateert dat er kennelijk voor gemeenten goede redenen kunnen bestaan om de uitvoering niet aan de SVB over te dragen, zonder dat daarmee bij voorbaat ernstig afbreuk wordt gedaan aan de wens van de regering om niet-gebruik van de WWB65+ terug te dringen. Voorts is het de vraag of niet minder vergaande instrumenten kunnen worden ingezet teneinde gemeenten te faciliteren in het terugdringen van het niet-gebruik. Het bovenstaande is van belang, nu met het voorstel gebroken wordt met het stelsel dat gekozen is bij de invoering van de WWB. Een dergelijke breuk vereist een dragende motivering.1

De Raad is er ook om die reden niet van overtuigd dat het wenselijk en noodzakelijk is om alle gemeenten te verplichten de uitvoering van de WWB65+ aan de SVB over te dragen. De Raad beveelt het voorstel in het licht van het bovenstaande nader te overwegen.

1. Verplichtend karakter van de overdracht

De Raad van State geeft in haar advies aan er niet van overtuigd te zijn dat het wenselijk en noodzakelijk is om alle gemeenten te verplichten de uitvoering van de WWB 65+ aan de SVB over te dragen. De Raad van State geeft daarbij aan dat het onderbrengen van de uitvoering van de WWB 65+ bij de SVB een breuk is met het decentrale stelsel dat gekozen is met de invoering van de WWB.

Het kabinet beseft zich dat uitvoering van de aanvullende bijstand door de SVB niet overeenkomt met het uitgangspunt dat de WWB decentraal wordt uitgevoerd. Het kabinet acht het bestrijden van niet-gebruik van minimumvoorzieningen belangrijk. Het mag niet zo zijn dat burgers geen aanspraak maken op voorzieningen waar zij recht op hebben als gevolg van de wijze waarop de uitvoering is ingericht. In de situatie, waarin de SVB de aanvullende bijstand in mandaat uitvoert blijkt dat uitvoering door de SVB een goed middel is om het niet-gebruik van aanvullende bijstand tegen te gaan. Het kabinet heeft derhalve besloten de uitvoering bij de SVB onder te brengen. Uitvoering door de SVB komt tegemoet aan de voornaamste factoren die ervoor zorgen dat mensen geen gebruik maken van de aanvullende bijstand: onwetendheid en schaamtegevoel.

Onwetendheid

Uitvoering door de SVB zorgt ervoor dat meer mensen weten dat zij mogelijk recht hebben op aanvullende bijstand naast hun onvolledige AOW-pensioen. De SVB heeft namelijk een volledig overzicht van de groep AOW’ers met een onvolledige uitkering, hierdoor kan de SVB deze groep gericht benaderen.

De aanvraag voor de aanvullende bijstand loopt mee in het aanvraagproces voor het AOW-pensioen. Wanneer de SVB vaststelt dat iemand een gekort AOW-penisoen zal krijgen, ontvangt deze persoon informatie over het aanvragen van aanvullende bijstand en een aanvraagformulier. Op deze manier worden alle mogelijke rechthebbenden benaderd en kunnen zij direct een aanvraag doen. De cliënt ontvangt daarna zijn WWB-uitkering tegelijkertijd met zijn AOW-uitkering. Deze werkwijze is de beste garantie om het niet-gebruik te bestrijden.

Gemeenten zullen kunnen beschikken over gegevens van de personen die van de SVB aanvullende bijstand ontvangen. Gemeenten kunnen die gegevens gebruiken om proactief armoedebeleid te voeren voor deze doelgroep. Omdat de SVB meer mensen bereikt voor de aanvullende bijstand, worden gemeenten in staat gesteld, ook het niet-gebruik van bijzondere bijstand en gemeentelijke minimaregelingen voor deze doelgroep terug te dringen.

Schaamtegevoel

Uit het onderzoek van de IWI «rechten verzilveren» uit 2008 blijkt dat zowel gemeenten en de SVB aangeven dat mensen uit schaamte geen beroep doen op aanvullende bijstand. Uit ditzelfde onderzoek komt naar voren dat ouderen de WWB-uitkering minder ervaren als «handje ophouden» en meer als «aanvullend pensioen» wanneer de SVB de uitvoering doet.

In tegenstelling tot de meeste gemeenten handelt de SVB veel schriftelijk en telefonisch af waardoor de cliënt zich niet aan een (bijstands)loket hoeft te melden, dit maakt de drempel om een aanvraag te doen lager.

De Raad van State geeft aan dat sinds 2004 gemeenten vrijwillig de uitvoering van de WWB 65+ in mandaat kunnen overdragen aan de SVB. De Raad van State stelt dat in de toelichting onvoldoende aandacht wordt gegeven aan de redenen die gemeenten kunnen hebben om niet te mandateren. Redenen die gemeenten ondermeer noemen zijn dat de kosten die de SVB rekent te hoog zijn en dat gemeenten zelf al actief beleid voeren op het terugdringen van niet gebruik van minimaregelingen. De toelichting is op dit punt aangevuld.

Voorts geeft de Raad van State aan dat niet is aangegeven waarom het kabinet het niet zinvol acht om hernieuwde pogingen te doen om gemeenten ertoe over te halen de uitvoering over te dragen.

Van de kant van het kabinet is tijdens het Algemeen Overleg met de Tweede Kamer op 17 januari 2008 aangekondigd gemeenten aan te zullen sporen de uitvoering van de aanvullende bijstand te mandateren aan de SVB en aan de hand van de situatie in de zomer van 2008 te zullen bezien of voldoende voortgang is geboekt. Dankzij verschillende activiteiten nam het aantal mandaterende gemeenten destijds weliswaar toe maar een verdere substantiële groei van het aantal door de SVB uitgekeerde aanvullende bijstandsuitkeringen was gezien het tempo waarin gemeenten zich melden voor vrijwillige mandatering op dat moment niet meer te verwachten. Daarbij constateerde het kabinet dat de SVB op dat moment voor ruim de helft van de ouderen de aanvullende bijstand verzorgde en dat dit positief uitpakte voor zowel het gebruik van aanvullende bijstand als andere minimaregelingen. Vanuit de wens van het kabinet om het niet gebruik van aanvullende bijstand en andere minimaregelingen terug te dringen, heeft het kabinet besloten de gehele uitvoering van de aanvullende bijstand bij de SVB te beleggen.

In deze keuze speelt mee dat gemeenten en SVB de mandateringsrelatie op onderdelen niet passend vinden. Zij noemen het knelpunt dat de SVB de uitvoering heeft, terwijl de gemeente verantwoordelijk blijft. Dit leidt tot een complex systeem van verantwoording door de SVB aan elke gemeente afzonderlijk. Wanneer de uitvoering volledig bij de SVB ligt speelt dit probleem niet meer.

De Raad van State geeft aan dat uit het onderzoek van de IWI kennelijk blijkt dat er voor gemeenten goede redenen kunnen bestaan de uitvoering niet aan de SVB over te dragen, zonder dat daarbij bij voorbaat ernstig afbreuk wordt gedaan aan de wens van de regering om niet gebruik van de WWB 65+ terug te dringen.

In het verlengde hiervan vraagt de Raad van State of er niet minder vergaande instrumenten ingezet kunnen worden om gemeenten te faciliteren het niet-gebruik terug te dringen.

Het probleem van het terugdringen van niet gebruik is dat opgespoord moet worden wie er recht op aanvullende bijstand heeft, maar nog geen aanvraag heeft gedaan. Dit vraagt goed inzicht in wie tot de doelgroep behoort en inzicht in de financiële situatie van deze mensen. Een dergelijk inzicht bestaat op dit moment bij gemeenten echter niet. De IWI geeft in haar onderzoek aan dat dit gebrek aan informatie ondervangen zou kunnen worden door een bestandskoppeling van gegevens die de SVB via het Inlichtingenbureau (IB) verstrekt aan gemeenten en de gegevens van de Belastingdienst over inkomsten en vermogen. Gemeenten kunnen dan achterhalen wie recht heeft op WWB65+ en eventueel ook hulp aanbieden bij het aanvragen daarvan. Gemeenten geven echter aan dat deze werkwijze kostbaar is en doelgroep die de gemeente op deze manier in kaart kan krijgen niet voldoende toegesneden is. Tot de groep behoren namelijk ook personen die voldoende (pensioen)inkomen of vermogen hebben en daardoor geen recht hebben op aanvullende bijstand.

Daarnaast is nog van belang dat deze actie continu herhaald zou moeten worden wil zij effectief zijn. Immers er komen steeds mensen met gekorte AOW en mogelijk recht op aanvullende bijstand bij.

Wanneer de uitvoering van de WWB 65+ daarentegen bij de SVB ligt loopt de aanvraagprocedure van de WWB 65+ gewoon mee in de aanvraagprocedure van de AOW. Op deze manier wordt gewaarborgd dat alle potentieel rechthebbenden benaderd worden. In combinatie met het feit dat mensen aangeven het prettig vinden om op dit onderwerp door de SVB aangesproken te worden, zal dit leiden tot een afname van het niet gebruik.

Gezien de hiervoor genoemde factoren is het kabinet van mening dat er een dragende motivering is om de uitvoering van de aanvullende bijstand over te hevelen naar de SVB. Het belang van een eenvoudige doelgerichte uitvoering bij het terugdringen van niet gebruik van minimaregelingen moet zwaarder wegen dan het voorkomen van een breuk met de decentrale wijze van uitvoering van de WWB.

2. Verlening van bijzondere bijstand door gemeenten; één-loket

Zoals reeds is opgemerkt strekt het voorstel ertoe de uitvoering van de algemene bijstand voor personen van 65 jaar of ouder over te hevelen van de gemeenten naar de SVB. De toelichting merkt terecht op dat gemeenten thans tevens de verantwoordelijkheid dragen voor de uitvoering van de bijzondere bijstand. De bijzondere bijstand is geregeld in artikel 35 WWB en voor personen van 65 jaar en ouder in artikel 35, derde lid, WWB. Het voorstel brengt daarin geen verandering.

Het ongewijzigd handhaven van artikel 35 WWB heeft tot gevolg dat na inwerkingtreding van het wetsvoorstel zowel de gemeenten als de SVB verantwoordelijk worden voor de uitvoering van een deel van de WWB. Een bijstandsgerechtigde zal zich dientengevolge moeten wenden tot de SVB voor de algemene bijstand en tot het bijstandsloket van de gemeente, indien een recht op bijzondere bijstand bestaat.1 Overigens gaat de Raad er daarbij van uit dat gemeenten via het gemeentefonds gecompenseerd zullen blijven worden voor uitgaven uit hoofde van de bijzondere bijstand.

De Raad wijst er vervolgens op dat zowel voor de algemene bijstand als voor de bijzondere bijstand in beginsel wordt uitgegaan van de gezinssituatie (de huishouding). De duale structuur die thans wordt voorgestaan, heeft tot gevolg dat in de gevallen waarop een recht op algemene bijstand en een recht op bijzondere bijstand bestaat, zowel de gemeente als de SVB zich een oordeel zullen moeten vormen over de gezinssituatie. De gezinssituatie staat eveneens ter beoordeling van de gemeente, indien de bijstandsgerechtigde van 65 jaar of ouder een gezamenlijke huishouding voert met een persoon die de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt en mogelijk reïntegratieplichtig is.

In het licht van het bovenstaande is het de Raad niet op voorhand duidelijk hoe de nu voorgestane duale uitvoering van de WWB zich verhoudt tot het uitgangspunt dat met de overdracht één loket voor het minimuminkomen na het 65e levensjaar ontstaat. De Raad beveelt aan het voorstel in het licht van het bovenstaande nader te bezien.

2. Eén-loket

Zoals de Raad van State terecht stelt zal de bijzondere bijstand een taak voor de gemeenten blijven. De Raad van State wijst erop dat voor zowel de algemene bijstand als voor de bijzondere bijstand in beginsel wordt uitgegaan van de gezinssituatie. De duale structuur die ontstaat door dit wetsvoorstel heeft volgens de Raad van State tot gevolg dat in de gevallen waarop een recht op algemene bijstand en een recht op bijzondere bijstand bestaat, zowel de gemeente als de SVB zich een oordeel zullen moeten vormen over de gezinssituatie.

De Raad van State vraagt zich af hoe deze duale uitvoering zich verhoudt tot het uitgangspunt van het wetsvoorstel te komen tot één-loket.

Het doel van het wetsvoorstel is te komen tot één-loket voor het basisinkomen van 65-plussers. In de huidige situatie is er, afgezien van de situatie waarin de SVB in mandaat de aanvullende bijstand uitvoert, sprake van twee gescheiden loketten waartoe burgers zich moesten wenden. Voor het AOW-pensioen moet men zich wenden tot de SVB en voor een eventuele aanvulling vanuit de algemene bijstand moet men zich wenden tot de woongemeente. Deze wijze van uitvoering leidt tot aanzienlijk niet-gebruik van de aanvullende bijstand. Het SCP ging in haar berekening uit van een niet-gebruik van 70% ( rapport «Geld op de plank, niet-gebruik van inkomensvoorzieningen, SCP 2007). Een later onderzoek van de SVB komt weliswaar op een lager niet-gebruik percentage van 20%, maar gezien de zeer kwetsbare groep ouderen waarover we het hier hebben, is dat nog steeds hoog.

Het kabinet heeft zich daarom ten doel gesteld dit niet-gebruik sterk terug te dringen. Het gezamenlijk uitvoeren van het AOW-pensioen en de aanvullende bijstand is daarbij de belangrijkste maatregel. Op deze manier ontstaat er één-loket voor het inkomen tot minimumniveau voor 65-plussers, namelijk de SVB.

Naast het basisinkomen kunnen burgers in bepaalde gevallen aanspraak maken op bijzondere bijstand. Gemeenten zijn voor de uitvoering van de bijzondere bijstand verantwoordelijk. Dit blijft ook zo en daar is om een aantal redenen voor gekozen.

In de eerste plaats heeft het verstrekken van bijzondere bijstand vaak een meer incidenteel karakter, afhankelijk van het zich voordoen van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan. Het maatwerkkarakter van de bijzondere bijstand brengt met zich mee dat gemeenten, als bestuursorgaan dat het dichtst bij de burgers staat, voor de bijzondere bijstand eigen beleid voeren dat afgestemd is op de lokale situatie en dat daardoor van gemeente tot gemeente kan verschillen. In de tweede plaats stelt bijzondere bijstand samen met andere gemeentelijke minimaregelingen gemeenten in staat gericht armoedebeleid te voeren. Het is daarom van belang dat de bijzondere bijstand bij de gemeenten blijft.

Bij de aanvullende algemene bijstand zijn er geen verschillen in wat burgers krijgen van hun gemeente. Immers de aanvullende bijstand vult in alle gemeenten het onvolledige AOW-pensioen aan tot het sociaal minimum. Deze gelijkvormigheid en het ontbreken van re-integratieverplichtingen voor deze doelgroep maakt het goed mogelijk de regeling centraal uit te voeren.

Voorts ondersteunt de uitvoering van de aanvullende bijstand door de SVB het gemeentelijke armoedebeleid. Zoals reeds eerder is aangegeven zorgt de uitvoering door de SVB ervoor dat gemeenten beter in staat zijn om 65-plussers met een inkomen onder of op het sociaal minimum proactief te benaderen voor bijzondere bijstand en gemeentelijke minimaregelingen. Daarbij is goed te vermelden dat de SVB de cliënt bij toekenning van de WWB65+ wijst op de mogelijkheid om minimaregelingen aan te vragen bij de gemeente.

Oordeel gezinssituatie

De Raad van State geeft aan dat door de duale uitvoering van de WWB zowel de gemeenten (bijzondere bijstand) als de SVB (WWB 65+) zich een oordeel moet vormen over de gezinssituatie. Ingevolge artikel 9 van de wet SUWI zijn gemeenten en SVB ook nu al verplicht om samen te werken met betrekking tot de uitvoering van de WWB. Hierbij hoort dat men onderling gebruik maakt van de aanwezige persoonsen inkomensgegevens van burgers. Ook om te voorkomen dat gegevens twee keer worden uitgevraagd. Gemeenten en SVB maken dus voor het oordeel over de gezinssituatie gebruik van dezelfde gegevens en toetsen die aan dezelfde wettelijke regel. Hoewel er bij elke toetsing van een feitencomplex aan een wettelijke regel interpretatieverschillen kunnen ontstaan, gaan wij ervan uit dat SVB en gemeenten in het overgrote merendeel van de gevallen tot eenzelfde oordeel zullen komen. In het uitzonderlijke geval dat er sprake mocht zijn van een verschillend oordeel is het aan SVB en gemeente om in gemeen overleg tot een gezamenlijk oordeel te komen.

De Raad van State geeft aan dat gemeenten blijvend gecompenseerd dienen te blijven in het Gemeentefonds voor uitgaven in verband met de bijzondere bijstand. Het Kabinet deelt de mening van de Raad van State. De uitname uit het gemeentefonds heeft alléén betrekking heeft op de uitvoeringskosten van de aanvullende bijstand en dus niet op de bijzondere bijstand.

3. Voor een redactionele kanttekening verwijst de Raad naar de bij het advies behorende bijlage.

3. De genoemde redactionele kanttekening is in het wetsvoorstel verwerkt. Verder zijn enkele artikelen aangepast aan inmiddels tot stand gekomen wetgeving.

Voorts is aan het wetsvoorstel overgangsrecht toegevoegd voor de gelijkstelling binnen de sociale zekerheid van voormalige pleeg- en stiefkinderen aan eigen kinderen. Door de wetswijziging wordt voorkomen dat een alleenstaande ouder als de ongehuwde partner in een gezamenlijke huishouding met zijn meerderjarig geworden voormalig pleeg- of stiefkind wordt gezien. Voor de toeslag in de AOW was in het wetsvoorstel voorzien in overgangsrecht om te voorkomen, dat mensen er als gevolg van deze wetswijziging op achteruit gaan. Omdat ook in TW, WWB, IOAW, IOAZ en WWIK voor de hoogte van de uitkering rekening wordt gehouden met de omvang van een huishouden en de wetswijziging voor bestaande situaties dan ook nadelig kan uitpakken, is er voor deze wetten ook voorzien in overgangsrecht vergelijkbaar met dat dat reeds in de AOW was geregeld.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet niet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal dan nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. Klijnsma

Bijlage bij het advies van de Raad van State betreffende no. W12.09.0166/III met een redactionele kanttekening die de Raad in overweging geeft.

– In de formulering van artikel 47b WWB tot uitdrukking brengen dat van toepassing van de genoemde bepalingen door de SVB enkel sprake kan zijn bij uitoefening van de taak ingevolge artikel 47a WWB.


XNoot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Memorie van toelichting paragraaf 2.2.2.

XNoot
2

Daarbij gaat de Raad er van uit dat de doelstelling van de regering om het niet-gebruik terug te dringen, ziet op niet-gebruik waaraan niet een bewuste overweging van de zijde van de bijstandsgerechtigde ten grondslag ligt, bijvoorbeeld niet-gebruik vanwege onwetendheid of gevoelens van schaamte.

XNoot
3

Brief van de Staatssecretaris van SZW van 4 juli 2008, Kamerstukken II, 29 389, nr. 11.

XNoot
4

Memorie van toelichting paragraaf 2.2.2.

XNoot
5

Onderzoek van de Inspectie Werk en Inkomen, mei 2008, «Rechten verzilveren. Terugdringen van het niet gebruik van aanvullende bijstand onder 65-plussers.»

XNoot
1

Zie in dat verband ook het advies van de Raad van State van 7 mei 2009 «Decentraal moet, tenzij het alleen centraal kan». Tweede periodieke beschouwing over interbestuurlijke verhoudingen (zaaknummer W04.08.0255. nog niet gepubliceerd).

XNoot
1

Zoals onder 1. is opgemerkt is op het ontstaan van tweede loket voor minimaregelingen (waaronder ook de bijzondere bijstand wordt verstaan) ook door gemeenten gewezen.