32 015
Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de Wet op de jeugdzorg en de Pleegkinderenwet in verband met herziening van de maatregelen van kinderbescherming

nr. 6
VERSLAG

Vastgesteld 10 november 2009

De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen tijdig zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudblz.
   
I.Algemeen2
1.Inleiding2
2.Adviezen voorontwerp van wet3
3.Kritiek op de huidige kinderbeschermingswetgeving3
3.1Ondertoezichtstelling3
3.2Voogdij4
3.3Langdurige pleegzorg5
4.De context van het wetsvoorstel5
5.Het wetsvoorstel op hoofdlijnen6
5.1Het belang van het kind en de positie van de ouders6
5.2De ondertoezichtstelling7
5.3Eén gezagsbeëindigende maatregel11
5.4Hiërarchie in bevoegdheden indienen verzoekschrift12
5.5De verantwoording over de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen12
5.6Het blokkaderecht12
6.Positionering raad voor de kinderbescherming en bureau jeugdzorg13
7.Bevoegdheid burgemeester13
8.Pleegkinderenwet13
9.Informatieverstrekking in het kader van de ondertoezichtstelling13
9.1Noodzaak aanvullende regeling13
9.2Algemene regels voor gegevensverstrekking14
9.3Aanvullende regeling gegevensverwerking ondertoezichtstelling14
10.Administratieve en uitvoeringslasten14
   
II.Artikelsgewijze toelichting14

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij delen het uitgangspunt van de regering dat kinderen het recht hebben op een gezonde en evenwichtige ontwikkeling en groei naar zelfstandigheid en dat er ingegrepen moet worden als dit recht ernstig wordt aangetast. In het wetsvoorstel zien deze leden tot tevredenheid dat een aantal aanbevelingen uit de initiatiefnota «Gezin boven thuis» van de leden Çöruz en Sterk zijn opgenomen. Toch hebben de leden van de CDA-fractie ook een aantal kanttekeningen bij dit wetsvoorstel. Natuurlijk kunnen kinderbeschermingsmaatregelen nodig zijn om de belangen van kinderen veilig te stellen, maar deze leden hebben in dit voorliggende wetsvoorstel soms het idee dat de belangen van ouders op een aantal punten in het gedrang komen en zij zullen daar in het vervolg van deze inbreng nog op terugkomen. Ook bevreemdt het de aan het woord zijnde leden een wetsvoorstel te ontvangen dat niet kan rekenen op een positief advies van de Raad van State. Deze leden delen een aantal bezwaren van de Raad van State en zij zullen daar eveneens in het vervolg van deze inbreng terugkomen.

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel en steunen het voorstel op hoofdlijnen. De voorstellen die er liggen zijn de uitkomst van een lang proces en veel overleg met de Kamer en het veld. Het wetsvoorstel is niet op alle punten duidelijk. Deze leden gebruiken dit schriftelijk overleg vooral om op een aantal punten meer helderheid te krijgen.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel. Zij zijn van mening dat het recht van een kind op een gezonde en evenwichtige ontwikkeling en groei naar zelfstandigheid een groot goed is en dat de overheid een belangrijke taak heeft om dit zoveel mogelijk te waarborgen. Deze leden vinden het goed dat de regering heeft gekeken naar mogelijkheden om de kinderbeschermingsmaatregelen te verbeteren. De leden van de SP-fractie zijn van mening dat dit wetsvoorstel een aantal verbeteringen met zich mee brengt. Echter, zij hebben ook nog een aantal vragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel, hetgeen beoogt het recht van het kind op een gezonde en evenwichtige ontwikkeling en groei naar zelfstandigheid meer centraal te stellen in de regelgeving en besluitvorming inzake de kinderbescherming en jeugdzorg. Deze leden onderschrijven de visie en uitgangspunten die aan het wetsvoorstel ten grondslag liggen, namelijk de vrijheid en verantwoordelijkheid van de ouders om hun kinderen naar eigen inzicht te verzorgen en op te voeden, de rechten van kinderen op lichamelijke en geestelijke integriteit en de waarborgfunctie van de overheid om te beschermen tegen aantasting van die rechten van het kind door verwaarlozing of beschadiging. Het vergt wijsheid om tussen deze drie aspecten een goede balans te vinden. Deze leden begrijpen het wetsvoorstel zo dat de regering deze balans door een nieuwe formulering van criteria in die zin tracht te verschuiven dat de preventie van kinderverwaarlozing ofmishandeling centraal komt te staan. Dit ter doorbreking van een uitvoeringspraktijk waarin ouders soms te lang het voordeel van de twijfel is gegeven, met incidenteel een fatale afloop. Deze preventieve aanpak beoogt primair om ouders te helpen bij hun taak indien zij daarbij problemen ondervinden, ook als zij deze problemen zelf onvoldoende onderkennen. Voor verzorging en opvoeding is en blijft de thuissituatie het uitgangspunt. Dit uitgangspunt wordt pas – en overigens ook idealiter slechts tijdelijk – verlaten, wanneer de thuissituatie ondanks vroegtijdig geboden hulp en ondersteuning door onwil of onvermogen bij de ouder(s) geen of onvoldoende veiligheid aan het kind biedt.

De aan het woord zijnde leden hebben met betrekking tot de tekst van het wetsvoorstel nog een aantal vragen en een enkele redactionele opmerking.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling, maar tevens met grote zorg, kennisgenomen van het wetsvoorstel. Ofschoon zij positieve elementen in het voorstel onderkennen, heeft het hen verontrust dat de gedachte achter het voorstel als totaliteit lijkt te berusten op een in beginsel onbeperkte staatsverantwoordelijkheid voor de opvoeding van minderjarigen en zelfs voor pasgeborenen. Dit roept de vraag op of deze gedachte verenigbaar is met het uitgangspunt van artikel 8 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten voor de Mens en Fundamentele Vrijheden (EVRM), dat toch geënt is op de gedachte dat wanneer de staat ingrijpt in het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven, maatregelen niet te vroeg mogen worden genomen, niet te diep mogen ingrijpen in het gezinsleven en niet langer mogen duren dan nodig. Maatregelen tot verruiming van de ondertoezichtstelling, laat staan tot verruiming van de voogdij door ruimere mogelijkheden tot gezagsbeëindiging, kunnen in dat licht al snel een disproportioneel karakter krijgen wanneer niet overtuigend sprake is van ernstige, concrete bedreigingen van de ontwikkeling van een kind. Uitbreiding van overheidsbevoegdheden wat betreft de verzorging en opvoeding van jeugdigen geeft deze leden temeer reden tot zorg nu blijkens onderzoek twijfels bestaan bij de doeltreffendheid van de ondertoezichtstelling als zodanig, terwijl er bovendien vrees bestaat voor toenemende bureaucratisering in de jeugdzorg.

2. Adviezen voorontwerp van wet

De leden van de CDA-fractie constateren dat aan vele beroepsinstanties en belangenorganisaties advies is gevraagd over het voorontwerp van deze wet. Deze leden krijgen de indruk dat zoveel mogelijk van de adviezen in het wetsvoorstel zijn verwerkt. Omdat alle adviserende organen vanuit hun eigen perspectief naar het wetvoorstel kijken, kan dat natuurlijk ook tot tegenstrijdigheden leiden. Vanuit een heldere visie zal een goed evenwicht behouden moeten blijven. Voornoemde leden zijn van mening dat een kind in principe bij de ouders thuis hoort te wonen. Als zich binnen het gezin problemen voordoen, moet snel adequate hulp geboden worden. Indien ouders onvoldoende gemotiveerd zijn om mee te werken aan een verbetering van de gezinssituatie, zou een voorwaardelijke ondertoezichtstelling kunnen volgen als een soort stok achter de deur. Mocht dat ook onvoldoende blijken, dan kan een ondertoezichtstelling uitgesproken worden en intensieve begeleiding in de thuissituatie volgen. Een uithuisplaatsing is uiteindelijk het laatste in de reeks van interventiemogelijkheden en mocht dat noodzakelijk zijn, dan spreken deze leden een duidelijke voorkeur uit voor een plaatsing in een pleeggezin.

3. Kritiek op de huidige kinderbeschermingswetgeving

3.1 Ondertoezichtstelling

De leden van de CDA-fractie merken op dat in 1995 een herziening van de ondertoezichtstelling is doorgevoerd. Deze wijziging beoogde de rechtswaarborgen van belanghebbenden, het kind en diens ouders te verduidelijken en te verbeteren. De kinderrechter sprak tot dan toe de ondertoezichtstelling uit, maar was ook verantwoordelijk voor het toezicht daarop. Nu ligt die toezichthoudende taak bij de Raad voor de Kinderbescherming. De aan het woord zijnde leden vragen of met deze wetswijziging van 1995 de rechtsbescherming voor de belanghebbenden inderdaad is verduidelijkt en verbeterd. Is de afstand tussen de Raad voor de Kinderbescherming en de Bureaus Jeugdzorg wel groot genoeg om die toezichthoudende taak goed te vervullen? Is dit misschien in de wet wel goed geregeld, maar in de praktijk niet? Uit het onderzoek «Met recht onder toezicht gesteld, evaluatie herziening ondertoezichtstellingwetgeving» blijkt dat de rechtsbescherming voor belanghebbenden nog te wensen overlaat, mede omdat de rechtswaarborgen niet herkend en gehanteerd worden. De leden van de CDA-fractie vragen wat er sinds de publicatie van dit onderzoek veranderd is in deze geschetste situatie. Uit het onderzoek naar de doelmatigheid van de ondertoezichtstelling van de Vrije Universiteit Amsterdam blijkt dat na een ondertoezichtstelling van twee jaren de situatie van 28% van de jongeren is verbeterd, van 38% hetzelfde is gebleven en van 33% is verslechterd. Deze leden zien in deze percentages dan ook de noodzaak om het stellen van duidelijke en toetsbare doelen, conform het voorontwerp van de wet, weer op te nemen in de wettekst. Zij zijn van mening dat als de overheid van rechtswege ingrijpt in het leven van kinderen en jongeren vanwege concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige, het onacceptabel is dat een ondertoezichtstelling slechts in 28% van de gevallen die bedreiging afdoende wegneemt. Deze leden vragen dan ook hoe de rol van de Raad van de Kinderbescherming als toezichthoudend orgaan wordt ingevuld.

Uit de vele contacten met belanghebbenden en belangenorganisaties constateren de leden van de CDA-fractie dat er een hiaat wordt ervaren in de rechtswaarborging en in de waarheidsvinding door de kinderrechter. Ouders geven aan dat met onvolledigheden en onjuistheden in rapporten toch vaak zeer verstrekkende maatregelen worden uitgesproken. Deze leden vragen de regering waarheidsvinding onderdeel te maken van de procesgang.

De leden van de SP-fractie maken zich grote zorgen over het feit dat uit onderzoek blijkt dat de gezinsvoogdijwerker onvoldoende invulling kan geven aan zijn gezag, omdat de contacttijd tussen de gezinsvoogdijwerker en het gezin te kort is en het vaak lang duurt voordat de gezinsvoogdijwerker het eerste contact met de cliënt heeft gelegd. Hoe gaat de regering bewerkstelligen dat de gezinsvoogdij weer voldoende ruimte krijgt om het gezag ook uit te kunnen oefenen en de gezinsvoogdijwerker weer meer tijd heeft voor het gezin? Zijn er momenteel wachtlijstbeheerders bij de gezinsvoogdij? Zo ja, hoeveel zaken heeft een wachtlijstbeheerder gemiddeld op zijn of haar naam staan?

3.2 Voogdij

De leden van de CDA-fractie begrijpen uit onderzoek van de Inspectie jeugdzorg dat de positie en de belangen van onder voogdij staande kinderen onvoldoende zijn gewaarborgd en dat er onvoldoende garanties zijn voor onder meer een transparante en planmatige uitvoering van voogdijen. In een reactie op dit rapport stelt de minister van Justitie dat als het gezag van ouders is beëindigd er gestreefd moet worden naar een situatie waarin het pedagogisch en juridisch gezag weer bij één natuurlijk persoon komt te liggen. In geval van een plaatsing in een pleeggezin zou daar dan ook het juridische gezag komen te liggen. Voornoemde leden delen deze visie van de minister van Justitie, maar vinden dat dit geen afdoende reactie op de constatering van de Inspectie jeugdzorg dat er geen garanties zijn voor een transparante en planmatige uitvoering van de voogdijen. Hoe gaat de regering deze garantie creëren?

De leden van de SP-fractie merken op dat de de minister van Justitie destijds een visie heeft ontwikkeld waarin is opgenomen dat, wanneer het gezag van de ouders over hun kind is beëindigd en aan Bureau Jeugdzorg is opgedragen, de activiteiten van deze instelling erop gericht moeten zijn dat het pedagogische en juridische gezag weer met elkaar verbonden worden bij een natuurlijke persoon. Dat wil zeggen dat gestreefd moet worden naar plaatsing van het kind bij pleegouders en dat waar mogelijk voogdijoverdracht aan die pleegouders moet worden gestimuleerd. De aan het woord zijnde leden vragen in hoeverre deze visie ook wordt uitgevoerd. Kan de regering in percentages aangeven hoe vaak er daadwerkelijk een voogdijoverdracht plaatsvindt van Bureau Jeugdzorg naar pleegouders?

Voorts vragen deze leden waarom er in de praktijk onvoldoende gebruik wordt gemaakt van de wettelijke mogelijkheid om na een pleegzorgplaatsing van enkele jaren toe te werken naar een ontheffing van de ouders uit het gezag. De leden van de SP-fractie zijn van mening dat kinderen, woonachtig in een pleeggezin, het recht hebben zo snel mogelijk te weten of zij daar langdurig kunnen blijven. Duidelijkheid omtrent het gezag is hierin een belangrijke factor. Het belang van het kind moet hierin altijd voorop staan. De Deltamethode zou voor gezinsvoogden een handvat moeten zijn om sneller te komen tot de beslissing of een ondertoezichtstelling opgeheven kan worden, of er na twee jaar toegewerkt moet worden naar ontheffing uit het ouderlijk gezag. Hoe komt het dat, ondanks dat gezinsvoogden nu werken met de Deltamethode, er nog onvoldoende gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid die de wet nu al biedt om na een pleegzorgplaatsing van enkele jaren toe te werken naar een ontheffing van de ouders uit het gezag?

3.3 Langdurige pleegzorg

De leden van de CDA-fractie delen het standpunt van de regering dat als een uithuisplaatsing onvermijdelijk is, plaatsing in een pleeggezin de voorkeur geniet boven plaatsing in een instelling. Ook delen zij de mening dat bij een langdurige plaatsing in een opvoedpleeggezin een ondertoezichtstelling niet de gewenste maatregel is en gestreefd moet worden naar het samenbrengen van het pedagogische en juridische gezag bij de pleegouders. In september 2009 heeft de Tweede Kamer unaniem ingestemd met de motie Aasted Madsen c.s. (31 279, nr. 18) waarin de regering wordt opgeroepen uitvoering te geven aan de aanbevelingen uit de initiatiefnota «Gezin boven tehuis» van de leden Çörüz en Sterk. De leden van de CDA-fractie vragen de regering of er naast de aanbevelingen die zijn opgenomen in onderhavig wetsvoorstel nog een nota van wijziging te verwachten is.

4. De context van het wetsvoorstel

De leden van de CDA-fractie merken op dat in de memorie van toelichting melding wordt gemaakt van de vier projecten binnen het programma «Beter Beschermd», waarvan dit wetsvoorstel een van de projecten is. Zij vragen hoe deze projecten zich verhouden tot de momenteel lopende evaluatie van de Wet op de jeugdzorg en in hoeverre de uitkomsten van deze evaluatie nog invloed hebben op dit wetsvoorstel.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen een toelichting op de relatie van voorliggend wetsvoorstel tot de verwachte evaluatie van de Wet op de jeugdzorg.

De leden van de SGP-fractie vragen of een verruiming van de definitie voor ondertoezichtstelling de effectiviteit van de jeugdbescherming onder druk kan zetten. Zij houden het voor mogelijk dat door de voorgestelde verruiming meer ouders worden belast met hulpverlening terwijl dat voor hen niet absoluut noodzakelijk is.

Deze leden vragen voorts hoe het wetsvoorstel zich verhoudt tot het voornemen van de minister voor Jeugd en Gezin om in de jeugdzorg de verantwoordelijkheid voor relatief lichte problemen meer bij verantwoordelijken te leggen en niet direct hulpverlening te betrekken.

5. Het wetsvoorstel op hoofdlijnen

De leden van CDA-fractie onderschrijven het uitgangspunt van het wetsvoorstel, dat beoogt meer dan nu het geval is het kind voorop te stellen. Zij vragen de regering wel om er zorg voor te dragen dat ouders als belanghebbenden serieus genomen worden. Deze leden pleiten daarom nogmaals voor het punt van waarheidsvinding in het proces van een ondertoezichtstelling of een gezagswijziging te borgen in de wetgeving. De opvatting dat met dit wetsvoorstel de positie van pleegouders wordt versterkt, wordt door de leden van de CDA-fractie gedeeld.

De leden van de SGP-fractie vragen of het niet van een schromelijke overschatting van de staatstaak getuigt wanneer ouders al bij relatief lichte problemen onder toezicht gesteld worden. Eveneens vragen deze leden of dit wetsvoorstel getuigt van een forse onderschatting van de capaciteit van ouders wanneer de regering er kennelijk vanuit gaat dat zij niet in staat zijn relatief lichte problemen zelf op te lossen.

5.1 Het belang van het kind en de positie van de ouders

De leden van de CDA-fractie merken op dat de regering in de memorie van toelichting aangeeft dat naast het afwezig zijn van kindermishandeling, inclusief verwaarlozing, er nog ander relevante criteria zijn voor een gezonde en evenwichtige ontwikkeling van een kind maar dat de invulling daarvan ten dele tijd-, cultuur- en plaatsgebonden is. Opvattingen over wat een opvoeding is die voldoet aan wat maatschappelijk aanvaardbaar is, zijn steeds in ontwikkeling. Deze leden vragen de regering om aan te geven wat een aanvaardbare opvoeding is, om te voorkomen dat er na incidenten, vanuit emotie gevoed en onder maatschappelijke druk er een grote wijziging in beleid volgt zonder dat daar gefundeerde redenen voor zijn.

De leden van de SGP-fractie vragen of de stelling dat in de jeugdbescherming het belang van het kind voorop staat, voldoende recht doet aan de centrale plaats van het gezin. Dit uitgangspunt heeft het risico dat ouders en kinderen worden gezien als partijen die tegengestelde belangen hebben. Deze leden stellen dat als uitgangspunt dient te gelden dat het belang van het gezin voorop staat en dat dit belang slechts in geval van ernstige bedreigen voor het kind gedeeld kan worden.

De laan het woord zijnde leden tonen zich voorstander van een beperkte definitie van het belang van het kind als uitgangspunt voor een visie op de vraag wanneer getreden mag worden in de vrijheid van ouders tot verzorging en opvoeding van hun kinderen. Om die reden kunnen zij zich ook niet vinden in de norm «bedreigingen voor gezonde en evenwichtige ontwikkeling». Stelt deze norm niet onmogelijke eisen aan ouders? Naar de mening van deze leden zou de norm van het huidige recht voor ondertoezichtstelling moeten blijven de concrete ernstige bedreigingen waaraan het kind in zijn geestelijke, zedelijke of lichamelijke is of wordt blootgesteld. Is de regering het niet met deze leden eens dat de norm «bedreigingen voor gezonde en evenwichtige ontwikkeling» ouders en andere verzorgers overvraagt, zo vragen zij. Is het niet zo dat ieder mens, ook iedere jongere, permanent bloot staat aan tal van risico’s en bedreigingen?

De leden van de SGP-fractie constateren een forse discrepantie tussen het criterium van de regering dat een minderjarige zich op een gezonde en evenwichtige wijze kan ontwikkelen en de geciteerde tekst van artikel 19 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), waarin duidelijk sprake is van vormen van ernstige aantasting van de gezondheid. Zij vragen hoe de regering haar criteria tot deze verdragsteksten weet te herleiden.

De aan het woord zijnde leden vragen voorts op welke wijze het wetsvoorstel inhoudelijk samenhangt met het wetsvoorstel Verwijsindex. Zij vragen of de aanpassing van de doelstelling van het laatstgenoemde wetsvoorstel gevolgen heeft voor de criteria van het voorliggende wetsvoorstel.

5.2 De ondertoezichtstelling

De leden van de CDA-fractie onderschrijven het uitgangspunt dat de duur van de ondertoezichtstelling per individuele situatie bepaald moet worden en niet langer moet duren dan noodzakelijk is. Hiermee voert de regering de moties Çörüz (31 015 en 31 001, nr. 28) uit. Daarnaast zijn de leden van de CDA-fractie van mening dat een voorwaardelijke ondertoezichtstelling een goede aanvulling zou zijn op de mogelijkheden die nu al bestaan. Zo’n voorwaardelijk ondertoezichtstelling kan ouders net dat zetje geven om mee te werken aan verbetertraject door hulp te accepteren. Is de regering bereid zo’n voorwaardelijk ondertoezichtstelling op te nemen in dit wetsvoorstel? Deze leden zijn van mening dat in de beschikking van de kinderrechter niet alleen de aanleiding voor de ondertoezichtstelling maar ook de doelstelling hiervan beschreven moet worden, zoals de regering dat wel opgenomen had in het voorontwerp van deze wet. Het omschrijven van concrete doelen maakt het mogelijk om hier op te toetsen. Leidt de ondertoezichtstelling wel tot de ontwikkeling die was beoogd? En welke doelen moeten ouders bereiken om weer alleen de verantwoordelijkheid voor de opvoeding te kunnen dragen? Ook het toezicht op de voogdij kan beter uitgevoerd worden als de na te streven doelen helder geformuleerd zijn in de uitspraak van de rechter. Wat was de reden voor de regering om de doelstelling zoals die in het voorontwerp stond uit de wettekst te halen, terwijl er ook adviezen waren die juist positief reageerden op dit punt uit het voorontwerp van de wet?

De leden van de CDA-fractie constateren dat wordt voorgesteld het gezag van de ouder, vanaf het moment van uitspreken van de maatregel te beperken ten aanzien van het geven van toestemming voor de verwerking van gegevens die de minderjarige, diens verzorging en opvoeding, of de persoon van de ouder of voogd betreffen. De aan het woord zijnde leden onderschrijven het belang van het beschikbaar zijn van gegevens die bijdragen aan de verbetering van de ontwikkelingsmogelijkheden van de minderjarige maar plaatsen hierbij wel een kanttekening. Omdat in het proces dat leidt tot de maatregel niet aan waarheidsvinding wordt gedaan, kunnen dus onjuiste gegevens een eigen leven gaan leiden. Deze leden vragen of niet duidelijk aangegeven moet worden aan wie gegevens over ouder of voogd verstrekt mogen worden. Is door de regering getoetst of het verstrekken van gegevens over ouders of voogd in strijd is met de Wet bescherming persoonsgegevens?

Het voorstel om mogelijk te maken dat de kinderrechter specifieke onderdelen van het gezag kan overdragen aan Bureau Jeugdzorg bij een machtiging uithuisplaatsing, kan op instemming van de leden van de CDA-fractie rekenen.

De regering stelt eveneens voor om bij de eerste verlenging en zeker na een termijn van twee jaren ondertoezichtstelling de nieuwe maatregel tot gezagsbeëindiging overwogen moet worden. Voornoemde leden gaan er vanuit dat hier bedoeld wordt de ondertoezichtstelling in combinatie met een machtiging uithuisplaatsing, daar bij een ondertoezichtstelling alleen dit zou leiden tot de scheiding van pedagogisch en juridisch gezag. Deze leden stellen zich voor dat er situaties denkbaar zijn waarbij een ondertoezichtstelling preventief werkt en ouders een prikkel geeft om vrijwillige hulp te accepteren en deze dus langdurig kan zijn. Alleen het feit dat een ondertoezichtstelling langdurig is, kan natuurlijk geen reden zijn om een kind uit huis te plaatsen. De leden van de CDA-fractie maken ernstig bezwaar tegen het vervallen van de geschillenregeling in het kader van de ondertoezichtstelling en de aanscherping van de toetsende taak ondertoezichtstelling, zoals die door de regering in het voorontwerp was opgenomen. Deze leden worden veelvuldig geconfronteerd met ouders die hun beklag doen over het ontbreken van een afdoende geschillenregeling. Is de regering bereid deze onderdelen weer op te nemen in het wetsvoorstel?

De leden van de PvdA-fractie merken op dat één van de belangrijkste doelen die met het wetsvoorstel worden nagestreefd, het verruimen van de mogelijkheid om een onder toezichtstelling uit te spreken is. In de toekomst kan de maatregel in minder ernstige situaties dan voorheen worden ingezet. De regering geeft met dit voornemen uitvoering aan de passage in het coalitieakkoord. Voornoemde leden zijn al geruime tijd voorstander van verruiming van de mogelijkheid voor de ondertoezichtstelling. Soms is verplichte opvoedondersteuning en/of verplichte ondersteuning het juiste middel om gezinnen in een vroege fase te helpen. Vroege, gerichte hulp kan er voor zorgen dat zwaardere hulp niet meer ingezet hoeft te worden en kinderen veel onnodige ellende wordt bespaard. De regering heeft er bij de uitwerking van dit voornemen voor gekozen om geen nieuwe gerichte (lichte) maatregel te creëren. Maar voor de aanbod te vertrouwen het – deels nog te ontwikkelen – breed geschakeerde aanbod van niet-vrijwillige hulpverlening dat zich op gemeentelijk niveau ontwikkelt. De regering toont hiermee groot vertrouwen – of misschien wel een groot optimisme – met betrekking tot de totstandkoming van de niet-vrijwillige hulp. De verruiming van de ondertoezichtstelling kan in de praktijk alleen slagen als de gemeenten daadwerkelijk de benodigde hulp beschikbaar kunnen stellen. Heeft de regering hierover afspraken gemaakt met de gemeenten? Zo ja, hoe zien deze afspraken eruit? Welk budget wordt hiertoe richting gemeenten verschoven? Het ligt voor de hand om te veronderstellen dat het aanbod van niet-vrijwillige hulp per gemeente zal verschillen. Zijn er afspraken gemaakt over een minimum aanbod? Op welke wijze wordt een rechter geïnformeerd over het aanbod dat de diverse gemeenten beschikbaar hebben? De leden van de PvdA-fractie willen op deze punten graag een nadere toelichting.

De aan het woord zijnde leden merken op dat de nieuwe wetgeving het mogelijk maakt om eerder in te grijpen. De vraag is of naast de mogelijkheid van onder toezichtstelling (die deze leden verwelkomen), de mogelijkheid van uithuisplaatsing niet te zwaar is voor relatief lichte problemen.

In antwoord op deze vraag geeft de regering aan dat hoewel uithuisplaatsing normaal gesproken in lichte gevallen niet aangewezen is, zij hierin geen aanleiding ziet om dit in bepaalde gevallen niet toe te laten. De leden van de PvdA-fractie hebben hierbij de nodige bedenkingen en vragen een nadere toelichting. Op welke gevallen doelt de regering hier? De leden van de PvdA-fractie merken op dat de regering uitdrukkelijk niet uitsluit dat de wet toelaat dat er ook in lichtere gevallen tot uithuisplaatsing wordt over gegaan. Deze verschuiving staat niet helemaal op zich zelf. Sinds de dood van het meisje Savanna is er veel veranderd in de jeugdzorg. Er worden meer onderzoeken gedaan en er worden meer kinderensneller- uit huis geplaatst. Deze verschuiving vond echter al plaats onder de bestaande wetgeving. Kan de regering aangeven of, en zo ja welke extra effecten zij verwacht van de nieuwe wetgeving? Is de verwachting dat het aantal uithuis geplaatste kinderen nog verder toe zal nemen of of zal het aantal uithuisplaatsingen stabiel blijven omdat er in de praktijk al eerder overgegaan wordt tot uithuisplaatsing? Zo ja, waarom is deze wettelijk verruiming dan noodzakelijk?

De leden van de SP-fractie lezen in het nader rapport dat de regering voor de beoogde datum van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel een onderzoek naar de stand van zaken van de in gang gezette verbeteringen van de doeltreffendheid van de ondertoezichtstelling uitvoert. Wanneer kan de Kamer dit onderzoek verwachten? Wordt dit onderzoek naar de Kamer verzonden voor de plenaire behandeling van deze wet?

De aan het woord zijnde leden merken op dat voorliggend wetsvoorstel beoogt dat straks ook kinderen met relatief lichte problemen onder toezicht gesteld kunnen worden. Zij vragen in hoeverre dit strookt met het idee van de minister voor Jeugd en Gezin dat in de jeugdzorg meer moet worden ingezet op preventie zodat er minder jongeren de jeugdzorg instromen. Kan de regering haar visie hierop geven? De leden van de SP-fractie zijn van mening dat het belang van het kind te allen tijde voorop moet staan. In hoeverre heiligt het doel dit zware middel van het onder toezicht kunnen stellen van kinderen met relatief lichte problemen? Zijn er nog andere manieren en opties mogelijk om opvoedondersteuning af te dwingen?

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat in de jeugdzorg aan het begin van de keten zoveel mogelijk geïnvesteerd moet worden teneinde een ondertoezichtstelling te kunnen voorkomen. Een gezagsbeperkende maatregel is niet iets waar men lichtzinnig naar moet grijpen. Ook zijn deze leden van mening dat een ondertoezichtstelling vaak voorkomen had kunnen worden als de vrijwillige hulpverlening van Bureau Jeugdzorg meer tijd had gehad om de gezinnen te begeleiden. Kan de regering aangeven wat de gemiddelde caseload is van een casemanager bij Bureau Jeugdzorg? Is de regering van mening dat wanneer een casemanager meer tijd zou hebben voor hulp en begeleiding in het gezin, een ondertoezichtstelling wellicht voorkomen had kunnen worden? Graag ontvangen deze leden een toelichting op dit punt.

De leden van de SP-fractie merken op dat het verlichten van de grond van de ondertoezichtstelling naar verwachting een groei van het aantal ondertoezichtstellingen tot gevolg heeft. Kan de regering aangeven hoeveel extra ondertoezichtstellingen zij door deze wetswijziging per jaar verwacht? Wanneer er meer ondertoezichtstellingen komen, zullen naar verwachting ook extra middelen nodig zijn. Immers, een traject in het vrijwillig kader is minder duur dan een ondertoezichtstelling. Hoeveel extra middelen zijn er naar verwachting nodig en hoe gaat de regering dit financieren?

De aan het woord zijnde leden menen dat wanneer de gronden van de ondertoezichtstelling worden verlicht, het zal voorkomen dat de ondertoezichtstelling voor kortere periode uitgesproken zal worden. Wat kan de gezinsvoogd in deze korte periode bereiken? Dit rekening houdend met de lange wachtlijsten voor hulp maar ook het feit dat een gezinsvoogd, vanuit de Deltamethode bezien, een relatie opbouwt met het kind en de ouders om uiteindelijk te komen met een plan van aanpak. Wanneer ondertoezichtstellingen voor kortere periode wordt uitgesproken is er dan vanuit de gezinsvoogdij ook niet een andere methodiek en aanpak nodig voor deze kortdurende ondertoezichtstellingen?

De aan het woord zijnde leden vragen wat het gevolg is van de in dit wetsvoorstel opgenomen bevoegdheid om de schriftelijke aanwijzing te laten bekrachtigen door de kinderrechter voor de aanwijzingen die Bureau Jeugdzorg normaal al geeft, zoals een omgangsregeling of bezoekregeling (deze wordt meestal in de vorm van een aanwijzing vastgesteld, maar niet bekrachtigd door de rechter). Wat gebeurt er als deze aanwijzing niet wordt bekrachtigd door de rechter? Welke meerwaarde heeft deze aanwijzing dan nog? Zal dit de gang naar de rechtbank niet versterken?

Heeft de rechter straks nog de mogelijkheid om de kinderbijslag op te schorten? De leden van de SP-fractie zijn van mening dat dit het kind niet zal helpen en dat ouders hierdoor niet beter gaan opvoeden. Wat is de visie van de regering op dit punt?

Deze leden constateren dat het straks mogelijk wordt dat de kinderrechter op verzoek het gezag van de ouders op specifieke punten kan laten uitoefenen door Bureau Jeugdzorg indien een minderjarige met een machtiging uithuisplaatsing uit huis is geplaatst. Betekent dit dan ook dat de rechter Bureau Jeugdzorg in dit geval vervangende toestemming kan geven voor behandeling voor therapie als ouders weigeren, voor het inschrijven van een jeugdige op een school en bij de gemeente en het aanvragen van een verblijfsvergunning voor een kind? Moet hiervoor altijd eerst de gang naar de rechter gemaakt worden?

De leden van de SP-fractie vragen of pleegouders het recht op pleegzorgvergoeding behouden als er sprake is van gezagsbeëindiging en het gezag wordt overgedragen aan de pleegouders. Of moet in dit geval de hulpverlening worden overgedragen aan de vrijwillige hulpverlening waardoor er een indicatie voor pleegzorg afgegeven kan worden? Kan de regering hier duidelijkheid in verschaffen?

De kinderrechter krijgt met de voorstelde wetswijziging de mogelijkheid het verzoek aan te vullen indien het niet alle minderjaren betreft over wie de ouders of de ouder het gezag uitoefenen. De leden van de SP-fractie vragen of het dan gaat om kinderen in hetzelfde gezin. Is er dan ook altijd een onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming noodzakelijk? Wie doet deze melding bij de Raad voor de Kinderbescherming? Deze leden vragen of de regering opheldering wil geven over de procedurele uitwerking van deze wetswijziging.

Voornoemde leden vragen hoe vaak ouders kunnen procederen om het gezag over hun kind weer terug te krijgen wanneer er sprake is van beëindiging daarvan. Is dat jaarlijks of het gehele jaar door tot het 18e levensjaar van het kind? Deze leden hechten er belang aan dat ouders kunnen procederen om het gezag weer terug te krijgen. Tegelijkertijd maken zij zich zorgen dat wanneer ouders continue naar de rechtbank gaan en procederen, dit mogelijk een belasting is voor de betreffende jeugdige. Kan de regering haar visie op dit punt geven?

De aan het woord zijn de leden merken op dat er kritiek is van veel ouders en jeugdhulpverleners op het feit dat er momenteel een hele grote groep kinderen is die tussen wal en schip valt wanneer de ondertoezichtstelling wegvalt met 18 jaar. Deze leden vragen de regering waarom er in dit wetsvoorstel niet voor gekozen is om de leeftijdsgrens voor een ondertoezichtstelling te verhogen naar 21 jaar. Daarnaast vragen zij waarom er niet voor gekozen is om in dit wetsvoorstel te regelen dat ook Bureau Jeugdzorg bij de rechter kan verzoeken tot éénoudergezag. Is de regering bereid om dit alsnog op te nemen in het wetsvoorstel? Zo nee, waarom niet?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat een belangrijk onderdeel van het wetsvoorstel de verruiming van de grond (ofwel een drempelverlaging) voor de ondertoezichtstelling betreft. Zodoende kan eerder – voordat sprake is van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van het kind – hulp worden geboden, bijvoorbeeld in de vorm van een opvoedcursus. De aanvaarding van die hulp kan zo nodig worden afgedwongen. De ondertoezichtstelling wordt uitgebreid met een «vroegtijdige en lichte variant». Deze leden onderkennen de wenselijkheid van (soms) vroegtijdig ingrijpen. In de praktijk blijkt het aantal ondertoezichtstellinggevallen de laatst jaren fors toe te nemen. Met het oog daarop vragen de leden van de ChristenUnie-fractie of deze toename mede wordt veroorzaakt door het feit dat in de praktijk de drempel voor ondertoezichtstelling kennelijk al wordt verlaagd door een grotere openheid om hulp te vragen of de ernst van hulpvragen tijdig(er) te signaleren. Zij vragen of er wel behoefte is aan een juridische verruiming van de mogelijkheid van ondertoezichtstelling, gelet op deze maatschappelijke ontwikkeling. Of is ditzelfde doel – tijdig ingrijpen – al bereikt door een cultuurverandering bij de directe omgeving en hulpverlening rondom probleemgezinnen? Deze leden vragen daarbij ook aandacht voor een denkbaar onbedoeld effect van drempelverlaging van de ondertoezichtstelling-maatregel dat dit ouders mogelijk zou kunnen afschrikken om zelf vroegtijdig hulp te vragen bij Centra voor Jeugd en Gezin. Wordt de trend dat het maken van een eigen plan om een gezinsprobleem aan te pakken, zodat juist een ondertoezichtstelling kan worden voorkomen, met dit wetsvoorstel niet doorbroken? Meer in algemene zin vragen de leden van de ChristenUnie-fractie de regering nader aan te geven hoe gewaarborgd wordt dat deze «light variant» van ondertoezichtstelling in de praktijk effectief en zorgvuldig zal worden geïmplementeerd. Hoe waarborgt zij dat de balans niet te ver doorschiet, gelet op de bescherming die artikel 8 EVRM biedt aan de thuissituatie. Dit klemt vooral bij de zware maatregel van het direct overgaan tot uithuisplaatsing. Hoe verhoudt de toepassing van deze maatregel zich tot het recht op gezinsleven? Zijn hier voldoende waarborgen voor ouders of andere betrokkenen om tegen ingrepen in het gezinsleven of de privésfeer op te komen? De leden van de fractie van de ChristenUnie wijzen op het belang van het betrekken van het sociaal netwerk en familienetwerk tijdens een ondertoezichtstelling. Worden deze stappen door directe gezagsbeëindiging niet overgeslagen? Voorts vragen deze leden of de invoering van de Deltamethode in het kader van het programma «Beter beschermd» voldoende op orde is om dit wetsvoorstel, indien en nadat het tot wet is verheven, in werking te laten treden.

Ook vragen de aan het woord zijnde leden een toelichting op de beperking van deze ingrepen in de tijd. Hoe wordt voorkomen dat de lichte ondertoezichtstelling een fuik wordt, waaruit het gezin lastig kan terugzwemmen. Wordt lopende een ondertoezichtstelling aan de tijdelijk van hun taak ontheven ouders hulp geboden, die hen in staat stelt zo spoedig mogelijk de zorg voor hun kind(eren) – het volledige gezin – weer op zich te nemen?

5.3 Eén gezagsbeëindigende maatregel

De leden van CDA-fractie merken op dat wordt voorgesteld de ontheffing en de ontzetting uit de ouderlijke macht te vervangen door het beëindigen van het gezag. Aangegeven wordt dat met de scheiding tussen opvoederschap en ouderschap het contact tussen ouders en kind mogelijk blijft. Deze leden vragen of deze contactmogelijkheid wettelijk is vastgelegd, daar zij vanuit de praktijk juist over het ontbreken van contactmogelijkheden veel klachten ontvangen. Tevens wordt de mogelijkheid tot beëindiging van het gezag geboden indien er gerede twijfel bestaat over de bereidheid van ouders om een kind duurzaam op te laten groeien in een pleeggezin. Indien niet aan die bereidheid wordt getwijfeld, hoe verhoudt dit zich tot het uitgangspunt om het pedagogische en juridische gezag bij één natuurlijke persoon te leggen, waarbij de pleegouders de voogdij kunnen krijgen als er sprake is van een langdurige plaatsing?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering of een machtiging gedwongen behandeling in gesloten setting alleen afgegeven kan worden als er tevens ondertoezichtstelling is, zelfs als ouders volledig achter zo’n gesloten plaatsing staan en daaraan meewerken.

De leden van de SGP-fractie vragen of er niet genoeg differentiatie bestaat tussen de ontheffing en de ontzetting uit het ouderlijk gezag om deze tot één maatregel samen te kunnen voegen. Zij vragen met name of het verschil tussen de ontheffing en de ontzetting vanuit het perspectief van de ouders toch een substantiële waarde kan hebben.

5.4 Hiërarchie in bevoegdheden indienen verzoekschrift

De leden van de CDA-fractie onderschrijven het verzoek van het College van procureurs-generaal om de positie van het Openbaar Ministerie niet te wijzigen en het de mogelijkheid te laten behouden rechtstreeks een verzoek bij de rechter in te dienen. Hiermee blijft het mogelijk om in situaties waar acuut gehandeld moet worden er via politie en openbaar ministerie snel een voorlopige voorziening uitgesproken kan worden.

Deze leden achten de afdeling jeugd- en zedenzaken van de politie een belandrijke schakel in de keten die moet zorgen voor de bescherming van minderjarigen. Zij steunen de wijziging ten opzichte van het voorontwerp.

5.5 De verantwoording over de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen

De leden van de CDA-fractie constateren dat de regering op advies van de Maatschappelijk Ondernemers groep (MOgroep) en de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming de aanscherping van de toetsende taak ondertoezichtstelling heeft geschrapt. Deze leden vinden zorgvuldig handelen van groot belang en daar hoort goed toezicht bij. Waarom heeft de regering het advies om de aanscherping van de toetsende taak te schrappen zwaarder laten wegen dan de adviezen die het juist toejuichen? Tevens wordt in de memorie van toelichting gesproken over de rol van de Inspectie jeugdzorg als algemeen kwaliteitstoezicht of het toezicht op de uitvoering van de wet. De Inspectie jeugdzorg houdt zich niet bezig met het kwaliteitstoezicht in een individuele casus en dit wordt node gemist door belanghebbenden. Welke mogelijkheid heeft een belanghebbende om de kwaliteit van de uitvoering van de maatregel onafhankelijk te laten toetsen?

De leden van de SP-fractie merken op dat de toetsende taak in deze wetswijziging niet verder zal worden aangescherpt. Zij zijn blij dat gezinsvoogden niet nog meer met deze administratieve handeling worden belast. Kan de regering aangeven aan welke taken de Bureaus Jeugdzorg nog wel moeten voldoen als het gaat om deze toetsende taak? Welke handelingen moeten de gezinsvoogd en de Raad voor de Kinderbescherming straks hierin nog verrichten? Kan de regering aangeven in hoeverre de toetsende taak in de praktijk effectief blijkt? Is er onderzoek verricht in hoeveel van de gemelde zaken aan de Raad voor de Kinderbescherming de toetsende taak heeft geleid tot een wijziging van het ingezette beleid? Zo ja, wat was de uitkomst hiervan? Zo nee, is de regering bereid om hier onderzoek naar te verrichten?

5.6 Het blokkaderecht

De leden van de CDA-fractie zien met genoegen dat in dit wetsvoorstel het blokkaderecht nu voor alle pleegouders wordt opgenomen in de wet, conform de aanbeveling uit de initiatiefnota «Gezin boven tehuis». Deze leden vinden het ook van belang dat als een uithuisplaatsing vanuit een pleeggezin noodzakelijk is, bijvoorbeeld omdat een pleegkind behandeling nodig heeft binnen een instelling, de familiaire banden die het kind heeft opgebouwd in het pleeggezin niet abrupt worden verbroken. Deelt de regering de opvatting dat in zo’n situatie het omgangsrecht van pleegouders gelijk gesteld zou moeten worden aan die van ouders?

6. Positionering raad voor de kinderbescherming en bureau jeugdzorg

De leden van de CDA-fractie merken op dat binnen de huidige wetgeving ook ouders en pleegouders een verzoek tot ontheffing en ontzetting kunnen indienen. Deze mogelijkheid gaat met dit wetsvoorstel vervallen. Als argumentatie om deze bevoegdheid uitsluitend neer te leggen bij overheidorganen geeft de regering aan dat de rechter er op moet kunnen vertrouwen dat het onderzoek, dat is verricht ten einde het verzoekschrift te kunnen onderbouwen, qua totstandkoming en qua inhoud rechtmatig is. Dit moet betekenen dat het rapport onpartijdig is en niet vooringenomen tot stand is gekomen. Welke garantie heeft de kinderrechter als hij hier slechts marginaal op kan toetsen? Als geen vraagtekens gezet kunnen worden bij de rechtmatigheid van een onderzoeksrapport omdat deze is opgesteld door een bevoegd overheidsorgaan is de positie van ouders wel zwak. Deelt de regering deze opvatting?

7. Bevoegdheid burgemeester

De leden van de CDA-fractie vragen de regering of de rechtstreekse toegangsmogelijkheid naar de kinderrechter voor de burgemeester noodzakelijk is, omdat het Openbaar Ministerie reeds een verzoek voor een maatregel rechtstreeks kan indienen bij de kinderrechter.

De leden van de SP-fractie merken op dat in het wetsvoorstel de burgemeester, via de Raad voor de Kinderbescherming, toegang krijgt tot de kinderrechter. Deze leden vragen of de burgemeester ook kan melden als Bureau Jeugdzorg al met het gezin bezig is. Wat is de meerwaarde dat de burgemeester ook direct toegang heeft tot de Raad voor de Kinderbescherming? Kunnen de organisaties die in de gemeente werkzaam zijn en dus direct signaleren niet direct melden bij de Raad voor de Kinderbescherming of Bureau Jeugdzorg? Wanneer er sprake is van een ondertoezichtstelling, kan dan een burgemeester ook bij de Raad een verzoek doen tot uithuisplaatsing? Waar moet een melding door de burgemeester aan de Raad voor de Kinderbescherming aan voldoen? Moet de Raad voor de Kinderbescherming altijd een melding van een burgemeester in onderzoek nemen?

8. Pleegkinderenwet

De leden van de CDA-fractie nemen kennis van het voornemen de Pleegkinderenwet te laten vervallen, nadat de bepalingen die nog wel van toepassing zijn opgenomen zijn in andere wetgeving.

9. Informatieverstrekking in het kader van de ondertoezichtstelling

9.1 Noodzaak aanvullende regeling

De leden van de CDA-fractie delen de mening van de regering dat gegevensuitwisseling tussen professionals moet kunnen plaatsvinden als daarmee de belangen van het kind zijn gediend. Deze belangen wegen voor deze leden zwaarder dan het recht op privacy. Zij horen graag wat de regering vindt van de suggestie om ouders wel de mogelijkheid te bieden een rapportage over hen in te zien en hen de mogelijkheid te bieden hun eigen zienswijze toe te zenden aan de kinderrechter zodat deze daar kennis van kan nemen alvorens een uitspraak te doen.

De leden van de SP-fractie zijn het eens met de regering dat op dit moment een gezinsvoogd vaak nog belemmerd wordt bij gegevensuitwisseling. Zo heeft een gezinsvoogd geregeld nog het probleem dat deze geen informatie krijgt over een kind bij een huisarts of therapeut omdat ouders hiervoor geen toestemming willen geven. Deze leden zijn van mening dat in het belang van het kind er geen belemmering voor de gezinsvoogd mag bestaan om informatie te verkrijgen over het kind als het de hulp aan het kind ten goede komt.

9.2 Algemene regels voor gegevensverstrekking

De leden van de CDA-fractie merken op dat binnen de wettelijk kaders gegevensuitwisseling in het belang van kinderen in de knel is. Zij zien gegevens uitwisselen eigenlijk als het delen van zorg om gezamenlijk te onderzoeken hoe kinderen en/of gezinnen het beste geholpen kunnen worden.

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering het niet wenselijk heeft geacht om ten aanzien van gegevensverstrekking zonder toestemming van ouders een verplichting op te nemen om ouders te consulteren of en waarom zij bezwaar hebben tegen deze gegevensverstrekking.

9.3 Aanvullende regeling gegevensverwerking ondertoezichtstelling

De leden van de CDA-fractie menen dat de aanvullende regeling gegevensverwerking ondertoezichtstelling duidelijkheid geeft over gegevens die verstrekt mogen worden aan Bureau Jeugdzorg. Zij krijgen van de regering ook graag die duidelijkheid over gegevens die Bureau Jeugdzorg mag verstrekken aan derden.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan aangeven in hoeverre derden op grond van de voorgestelde regeling zonder toestemming van de ouders gegevens mogen verstrekken aan Bureau Jeugdzorg indien dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Mag de therapeut van een ouder bijvoorbeeld informatie verstrekken over de behandeling van de ouder, zonder diens toestemming, aan de gezinsvoogd? Dit kan mogelijk noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling als bijvoorbeeld de ouder suïcidaal of psychotisch is en het kind bij deze ouder thuis woont.

10. Administratieve en uitvoeringslasten

De leden van de CDA-fractie zijn grote voorstander van het terugbrengen van de administratieve lasten, maar vinden het te ver gaan om vanwege het voorkomen van administratie lasten in te boeten op zorgvuldigheid en verantwoording waar het gaat om zo’n zwaarwegende maatregen die zo’n grote invloed hebben op het leven van mensen. Deze leden zijn van mening dat Bureau Jeugdzorg over de uitvoering van de ondertoezichtstelling wel verantwoording moet afleggen en zij delen dus de mening van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat in artikel I, onderdelen B en C, abusievelijk wordt uitgegaan van het enkelvoud «het kind», terwijl de huidige bepalingen de meervoudsvorm bezigen.

Voorts merken deze leden op dat de voorgestelde artikelen 259, 260 en 261 steeds een andere omschrijving van de categorie «verzoekgerechtigden» bevatten. Zij vragen een toelichting op de voor de onderscheidene verzoeken gebruikte verschillende formuleringen. Dezelfde vraag wordt gesteld bij artikel 265d, waar deze verschillen optreden binnen één artikel (tweede en derde lid) zulks in afwijking van de huidige redactie van artikel 263, tweede lid.

Deze leden vragen of het voor betrokkenen voldoende duidelijk is welke verzoekmogelijkheden zij hebben en wanneer zij zo’n verzoek kunnen doen of herhalen? Deze vraag rijst met name bij de in artikel 261, tweede lid, als subsidiair geformuleerde verzoekmogelijkheid («Indien deze stichting niet tot een verzoek overgaat»). Is de in de artikelen 265 en 265d genoemde beslistermijn van twee weken in de praktijk haalbaar?

241

De leden van de SGP-fractie constateren dat door het wegvallen van de zinsnede «ter voorkoming van ernstig gevaar voor de zedelijke en geestelijke belangen of voor de gezondheid van zulk een minderjarige» een maatstaf voor beoordeling aan het artikel is ontvallen. Zij menen dat de mate van dringendheid altijd pas in relatie tot een zeker criterium gestalte kan krijgen. Zij vragen hoe voorkomen wordt dat het beoordelingscriterium naar zichzelf verwijst.

253g

De leden van de CDA-fractie merken op dat de formulering van deze wettekst de indruk wekt dat een kind alleen dan bij de andere ouder geplaatst kan worden indien de rechtbank dit in het belang van het kind acht. Deze leden hebben kennisgenomen van de uitleg bij dit wetsartikel, maar deze uitleg maakt geen onderdeel uit van de wettekst zelf.

Met het grote aantal echtscheidingen van ouders, waaronder een groot aantal «vechtscheidingen», gebeurt het vaker dat de ouder die niet met het gezag is belast op afstand van het kind komt te staan. Deze leden zijn van mening dat de na overlijden van de met gezagbelaste ouder, dit gezag over zou moeten gaan naar de andere ouder, tenzij hiermee de belangen van het kind geschaad worden.

De leden van de SGP-fractie vermogen op grond van de toelichting niet in te zien waarom wijziging van dit artikel nodig zou zijn. Zij constateren namelijk dat de huidige wet de belangen van het kind als criterium hanteert en dat ook de regering die belangen op het oog heeft. Zij vragen dit ook met betrekking tot artikel 253h.

253q

De leden van de CDA-fractie hebben moeite met de formulering «belast de rechtbank deze ouder op zijn verzoek weer met het gezag, tenzij de rechtbank dit niet in het belang van de minderjarige oordeelt». Deze leden stellen voor om hier ook te kiezen voor de formulering «tenzij hiermee de belangen van de minderjarige geschaad worden».

254

De leden van PvdA-fractie vinden het belangrijk dat de bevordering van de gezinsband is opgenomen in de memorie van toelichting. Ook uit huis geplaatste kinderen hebben recht op omgang met hun ouders. Zij hebben vaak baat bij het bevorderen van de gezinsband. Tenzij de rechter oordeelt dat het «bevorderen van de gezinsband» niet in het belang van het kind is, moet er volgens deze leden veel gedaan wordt om de band tussen ouders en kind in stand te houden. In het advies van de Raad van State en het nader rapport staat dat de stichting de gezinsband tussen de minderjarige en de met gezag belaste ouder(s) bevordert. Kan de regering aangeven wat er in dit verband wordt verstaan onder bevorderen?

De aan het woord zijnde leden menen dat de Centra voor Jeugd en Gezin en de Bureaus Jeugdzorg een belangrijke rol kunnen spelen bij het bevorderen van de gezinsband. Soms is het tijdelijk beter dat een ouder wel contact heeft met een kind maar dat dit contact begeleid wordt. Dit contact kan bijvoorbeeld plaatsvinden in een omgangshuis, waar ouder(s) en kind onder supervisie contact hebben. Ook zijn er andere vormen van begeleide omgang denkbaar. Op dit moment is er een groot tekort aan vormen van begeleide omgang. Voornoemde leden willen graag een reactie van de regering op dit punt. Hoe gaat zij bevorderen dat kinderen – ook als het een tijdje heel slecht gaat met hun ouders – in een veilige omgeving waar mogelijk toch contact kunnen blijven houden met hun ouder(s)?

De leden van de PvdA-fractie merken op dat het in de memorie van toelichting gaat om het «bevorderen van de gezinsband» tussen kinderen en de met gezag belaste ouders. In de toekomst zullen er meer ouders zijn die niet meer met het gezag belast zijn. In de wetgeving wordt immers voorgesteld om de gronden voor de gezagsbeëindiging te verruimen waardoor er eerder overgegaan kan worden tot het beëindigen van het gezag. Ook als ouders uiteindelijk geen gezag meer hebben, kan het in het belang van het kind zijn dat de band tussen de biologische ouder(s) en het kind blijft voortbestaan. Ook voor deze kinderen geldt vaak dat zij graag contact met hun ouders willen houden. Een kind kan dit vaak lastig afdwingen. Kan de regering aangeven wat er gedaan wordt om het contact tussen het kind en de niet met gezag belaste ouder(s) in stand te houden? Hebben deze kinderen rechten? Zo ja, op welke wijze worden deze rechten gegarandeerd?

255

De leden van de CDA-fractie merken op dat een ondertoezichtstelling ook kan worden uitgesproken indien door de ouder noodzakelijk zorg onvoldoende of niet wordt geaccepteerd. Deze leden vernemen graag wie de inhoud van het zorgaanbod bepaalt en in hoeverre dit in samenspraak met de ouder of ouders gebeurt. Kan een kritische houding van ouders over de inhoud van het zorgaanbod leiden tot een ondertoezichtstelling?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat in het tweede lid is sprake van een dwingende redactie («stelt») in plaats van de huidige kan-bepaling («kan stellen»). Deze leden vragen een toelichting op deze gewijzigde redactie.

258

De leden van de CDA-fractie constateren dat de duur van een voorlopige ondertoezichtstelling wordt bepaald op drie maanden en daarna mogelijk een ondertoezichtstelling van een jaar volgt met de mogelijkheid deze steeds met een jaar te verlengen. Hoe verhoudt deze tekst zich met flex-ondertoezichtstelling, die op basis van de motie Çörüz ingevoerd zou worden?

262

De leden van de CDA-fractie wijzen op de stichting die belast is met de ondertoezichtstelling en die tot taak heeft hulp en steun te bieden aan de ouder of ouders, zodat de bedreiging in de ontwikkeling de minderjarige wordt weggenomen. Deze leden vragen de regering hoe toezicht gehouden kan worden op de kwantiteit en kwaliteit van de geleverde hulp en steun, als de doelstelling van de ondertoezichtstelling niet in de uitspraak van de rechtbank is opgenomen. Voorkomen moet worden dat door mogelijk organisatorische problemen bij de stichting, onvoldoende steun en hulp geboden wordt, waardoor de minderjarige uiteindelijk uit huis geplaatst moet worden.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de grondslag voor een algemene maatregel van bestuur vervalt, die het huidige artikel 257, tweede lid, nog wel bevat. Deze leden vragen een toelichting op deze wijziging. Zij constateren met instemming dat het «bevorderen van de gezinsband» weer is opgenomen in dit artikel. De aan het woord zijnde leden vragen in dit verband of dit criterium niet meer omvat dan de relatie met de ouder(s) en niet ook andere gezinsleden omvat.

264

De leden van de CDA-fractie constateren dat het verzoek van een met bezag gelaste ouder of een minderjarige van 12 jaar of ouder om een aanwijzing geheel of gedeelte vervallen te verklaren binnen een termijn van twee weken kan na verzending van de aanwijzing. Deze leden vragen de regering of de datum in de aanwijzing of de datum van de poststempel geldt. Tevens vragen zij wat de gevolgen zijn als de ouder aangeeft de aanwijzing niet binnen de termijn van twee weken ontvangen te hebben. Betekent dit wetsartikel ook dat aanwijzingen niet meer mondeling gegeven mogen worden?

265

De leden van de CDA-fractie hebben grote moeite met de zinsnede onder punt 4 «het niet of niet tijdig nemen van een beslissing staat gelijk met een afwijzing van het verzoek». Deze leden zijn van mening dat het niet tijdig nemen van een beslissing door de stichting gelijk moet staan aan met een toewijzing van een verzoek.

265b

Onder punt 4 is aangegeven dat de stichting die de machtiging tot uithuis plaatsing heeft aangevraagd, gehouden is deze machtiging ten uitvoer te brengen. De leden van de CDA-fractie vragen de regering hoe dit zich verhoudt de dagelijkse praktijk van enorme wachtlijsten.

265c

De leden van de CDA-fractie merken op dat een machtiging vervalt als deze niet binnen drie maanden ten uitvoer is gelegd. Zij vragen de regering hoe vaak dit voorkomt. Tevens willen zij weten hoe omgegaan wordt met verzoeken voor een machtiging uithuisplaatsing in gesloten setting als dit een 17-jarige minderjarige betreft en wat er gebeurt als die minderjarige binnen het jaar de leeftijd van 18 jaar bereikt.

265e

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering het niet wenselijk acht om in dit artikel op te nemen dat er sprake moet zijn van een medische behandeling waarbij er sprake is van een bedreiging voor de gezondheid. Eveneens vragen deze leden of wenselijk zou zijn om in geval van aanmelding van de minderjarige bij een onderwijsinstelling in ieder geval de keuze van ouders voor een bepaalde instelling te garanderen, indien zij daar prijs op stellen.

265g

De leden van de CDA-fractie vragen ook bij dit artikel aandacht voor de ouder bij wie het kind niet woont na een vechtscheiding. In de praktijk blijkt dat ruzie tussen ouders aanleiding kan zijn om omgangsregelingen te beperken of zelfs buiten werking te stellen.

De aan het woord zijnde leden vragen met betrekking tot het gestelde onder punt 2 of het niet beter is om te voorkomen dat er onjuiste en onvolledige informatie wordt verstrekt?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een toelichting op de reikwijdte van het «omgangsgerechtigde». Welke personen uit het sociale netwerk of uit de familie van de minderjarige kunnen als zodanig worden aangemerkt?

265k

De leden van de CDA-fractie merken op dat verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling vergezeld moeten gaan van een plan en een verslag. Zij zijn van mening dat de rechter onvoldoende kan toetsen of de ondertoezichtstelling in het belang van de minderjarige is, als dat plan met de doelstelling van de maatregel niet bij aanvang van de ondertoezichtstelling vastgelegd wordt. Tevens vragen deze leden of ouders of een minderjarige van 12 jaar of ouder ook gehoord wordt door de rechter alvorens tot verlenging over te gaan.

Verzoeken van de stichting kunnen ingediend worden zonder advocaat en kosteloos. Geldt dit ook voor verzoeken die ingediend worden door belanghebbenden?

266

De leden van de PvdA-fractie lezen in memorie van toelichting dat een gezagsbeëindigende maatregel in een enkel geval ook uitgesproken kan worden zonder dat er aan deze gezagsbeëindiging een ondertoezichtstelling vooraf gaat als bij aanvang van het kinderbeschermingstraject al duidelijk is dat de ouders hun opvoedingsverantwoordelijkheid niet binnen een aanvaardbare termijn waar kunnen maken. Als voorbeeld worden ouders gegeven die al jarenlang verslaafd zijn aan harddrugs en waarbij er weinig of geen aanwijzingen voor verbetering zijn. Kan de regering toelichten hoe dit zich verhoudt tot de vaste rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) op grond waarvan de kinderbeschermingsautoriteiten in principe de mogelijkheid van hereniging tussen ouder en kind open moeten houden en niet vooraf mogen beslissen dat het kind beter bij anderen kan worden opgevoed? Deze leden wijzen op de stelling van professor Forder dat het meteen opleggen van een gezagsbeëindigende maatregel zou moeten worden beperkt tot de situatie waar het van meet af aan vast staat dat ouder en kind niet meer herenigd kunnen worden en dat het bewijs niet voorhanden is dat hereniging geen optie is zonder eerdere maatregel (zoals de ondertoezichtstelling). Ook geeft zij aan dat de autoriteiten verplicht zijn om de ouders voldoende te betrekken bij de besluitvorming. Dit zal zelden het geval zijn als de autoriteiten onmiddellijk tot gezagsbeëindiging besluiten. Kan de regering aangeven waarom er volgens haar geen strijd is met het EVRM en de vaste rechtspraak van het EHRM?

368

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat in dit artikel als criterium wordt gehanteerd «het onbedreigd opgroeien», terwijl elders in het wetsvoorstel dit criterium conform het advies van de Raad van State is vervangen door «in zijn ontwikkeling wordt bedreigd». Is hier sprake van een bewust vasthouden aan dit elders vervangen criterium? Zo ja, wat is daarvoor de motivering?

De voorzitter van de commissie,

De Pater-van der Meer

Adjunct-griffier van de commissie,

Van Doorn


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Krom (VVD), Azough (GL), Timmer (PvdA), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), De Roon (PVV), Roemer (SP), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA), Anker (CU) en Vacature (CDA).

Plv. leden: Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Besselink (PvdA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Leijten (SP), Ulenbelt (SP), De Vries (CDA), Weekers (VVD), Van Gent (GL), Dijsselbloem (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Fritsma (PVV), Karabulut (SP), Koşer Kaya (D66), Gill’ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Bouchibti (PvdA), Van Haersma Buma (CDA), Slob (CU) en Sterk (CDA).