Gepubliceerd: 18 juni 2009
Indiener(s): Ronald Plasterk (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA)
Onderwerpen: beroepsonderwijs financiƫn hoger onderwijs onderwijs en wetenschap organisatie en beleid verkeer
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31981-3.html
ID: 31981-3

31 981
Wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de invoering van de OV-chipkaart

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN DEEL

1. Inleiding

Met de voortgaande invoering van de OV-chipkaart in Nederland is het gebruik van de OV-chipkaart op steeds meer plaatsen in Nederland noodzakelijk om probleemloos te kunnen reizen en toegang te krijgen tot het openbaar vervoer. Dit geldt ook voor het studentenreisrecht. Het studentenreisrecht bestaat nu uit een papieren OV-studentenkaart die is geregeld in de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000). Om ervoor te zorgen dat het studentenreisrecht op de OV-chipkaart het geldige vervoerbewijs voor studerenden wordt, behoeft de WSF 2000 aanpassing. Daartoe strekt dit wetsvoorstel. Dit betekent deels tekstuele aanpassingen (terminologie), deels inhoudelijke aanpassingen in verband met de nieuwe processen en rolverdeling tussen de IB-Groep en de vervoerbedrijven die de OV-chipkaart aan studerenden verstrekken. Daarnaast regelt dit wetsvoorstel dat de IB-groep en de rechtspersoon RSR (Regisseur Studenten Reisrecht, de uitvoeringsorganisatie namens de vervoerbedrijven voor het studentenreisrecht) het burgerservicenummer (BSN) gebruiken om te waarborgen dat het bij de vervoerbedrijven te activeren studentenreisrecht betrekking heeft op de juiste studerende.

Met dit wetsvoorstel wijzigt het arrangement rond de OV-studentenkaart niet. De keuze uit een week- of weekendreisrecht blijft dus bestaan, net als de korting buiten de geldigheidstijden van het reisrecht.

De Regeling studiefinanciering 2000 zal in dit verband eveneens worden aangepast.

Fusie IB-Groep en CFI

Dit wetsvoorstel gaat nog uit van de IB-Groep als organisatie die met de uitvoering van de WSF 2000 is belast. Per 1 januari 2010 vindt echter een fusie plaats tussen de IB-Groep en Centrale Financiën Instellingen (CFI), de andere uitvoeringsorganisatie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: OCW). De nieuwe uitvoeringsorganisatie krijgt de vorm van een baten-lastendienst met als naam Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO).

Deze reorganisatie brengt met zich mee dat de status van zbo van de IB-Groep komt te vervallen. De huidige taken van de IB-Groep gaan dan naar de Minister van OCW.

Bedoelde fusie wordt geregeld in een ander wetsvoorstel waarin tevens de benodigde wijzigingen in de WSF 2000 zullen worden aangebracht.

Omdat het de bedoeling is dat de DUO feitelijk met de taken uit de WSF 2000 wordt belast, vindt vervolgens op basis van het aan te passen Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008 mandatering van de daarbij behorende bevoegdheden aan de DUO plaats.

2. Uitwerking van de maatregelen

2.1 Invoering van het studentenreisrecht

Studerenden die op grond van de WSF 2000 aanspraak hebben op studiefinanciering hebben recht op een reisvoorziening. Nu is de papieren OV-studentenkaart voor hen het geldige reisproduct in het Nederlandse openbaar vervoer. Als in heel Nederland in het openbaar vervoer wordt gereisd met de OV-chipkaart is het van belang dat ook studerenden ongehinderd kunnen blijven reizen. De WSF 2000 moet worden aangepast om de invoering van het studentenreisrecht voor studerenden mogelijk te maken; de reisvoorziening bestaat per 1 januari 2010 niet langer uit de fysieke, papieren OV-studentenkaart die elk jaar opnieuw verstrekt wordt, maar uit een elektronisch reisproduct (studentenreisrecht) dat op een persoonlijke OV-chipkaart wordt geplaatst en waar geen specifieke geldigheidstermijn aan gekoppeld wordt.

2.2 Het studentenreisrecht in de praktijk

Algemeen

De uitvoering van de OV-studentenkaart geschiedt tot nog toe door de IB-Groep. Voor de uitvoering van het nieuwe studentenreisrecht is de Staat met een aantal vervoerbedrijven overeengekomen dat ook zij een rol hebben in de uitvoering van het reisrecht van studerenden die aanspraak hebben op studiefinanciering op grond van de WSF 2000. Hiermee wordt de rol van de IB-Groep beperkter: de IB-Groep bepaalt wie wel of geen studentenreisrecht krijgt toegekend en registreert of er gekozen is voor een week- of weekendreisrecht.

De vervoerbedrijven zorgen er vervolgens voor dat het reisrecht op de OV-chipkaart van de studerende kan worden gezet en er weer kan worden afgehaald als er niet langer een reisrecht bestaat. Deze taken worden uitgevoerd door RSR, de uitvoeringsorganisatie van de vervoerbedrijven voor het studentenreisrecht.

Toekenning studentenreisrecht door IB-Groep

Een studerende vraagt studiefinanciering aan bij de IB-Groep. Onderdeel van de studiefinanciering is het studentenreisrecht, dat standaard gegeven wordt als week-reisrecht; 95% van de studerenden kiest namelijk voor deze optie. Wil de studerende een weekendreisrecht, dan moet deze daartoe een verzoek indienen bij de IB-Groep. Indien de IB-Groep positief besluit op het verzoek, kent zij de studerende het aangevraagde studentenreisrecht toe. Het gekozen soort studentenreisrecht wordt vervolgens door de IB-Groep met als identificatie het burgerservicenummer (BSN) naar RSR gestuurd. Om het door de IB-Groep toegekende studentenreisrecht te kunnen gebruiken moet de studerende zorgdragen voor het bij een ophaalpunt (automaat bij een vervoerbedrijf of een elders geplaatst oplaadapparaat) activeren van zijn studentenreisrecht op zijn geïdentificeerde, persoonlijke OV-chipkaart.

Plaatsen studentenreisrecht op OV-chipkaart

De gewone burger kan zonder zich in persoon te hoeven legitimeren een persoonlijke OV-chipkaart aanvragen bij het vervoerbedrijf. Het vervoerbedrijf krijgt van de burger zelf de persoonlijke gegevens zoals naam, adres, geboortedatum en pasfoto.

Een studerende aan wie een studentenreisrecht is toegekend wordt geacht zelf voor een persoonlijke OV-chipkaart te hebben gezorgd. Omdat het studentenreisrecht strikt persoonsgebonden is, kan dit alleen op de persoonlijke OV-chipkaart geplaatst worden als de identiteit van de studerende vaststaat. Dit houdt in dat de studerende apart naar een loket van het vervoerbedrijf moet gaan voor legitimatie en identificatie, opdat bij RSR de koppeling van de gegevens van de studerende met het specifieke nummer van de OV-chipkaart plaats kan vinden.

Nadat de persoonlijke OV-chipkaart door RSR is gekoppeld aan de studerende kan de studerende het gekozen studentenreisrecht op zijn OV-chipkaart laden. Hierbij moet de studerende expliciet het studentenreisrecht accepteren vóórdat het op de OV-chipkaart wordt geplaatst. De dag waarop het studentenreisrecht is geaccepteerd markeert de start van het bezit van het studentenreisrecht. Dit moment wordt dan ook door RSR gemeld aan de IB-Groep.

Wil de studerende een ander soort studentenreisrecht, dan kan deze een wijziging doorgeven aan de IB-Groep. Na verwerking wordt de wijziging doorgegeven aan RSR, en kan de studerende het nieuwe soort studentenreisrecht activeren op zijn OV-chipkaart.

Wil de studerende het studentenreisrecht beëindigen, dan kan dat via de IB-Groep en mogelijk in de toekomst via de kaartautomaten bij onder meer de vervoerbedrijven.

2.3 Verlies van OV-chipkaart

Wanneer een studerende de OV-chipkaart waarop het studentenreisrecht is geladen, heeft verloren, dient hij zelf zorg te dragen voor vervanging daarvan en het opnieuw laden van het studentenreisrecht op de nieuwe OV-chipkaart. Ondertussen kan hij gebruik maken van een tijdelijke OV-chipkaart volgens het generieke proces voor alle persoonlijke OV-chipkaarthouders in het openbaar vervoer.

2.4 Gebruik BSN

Nadat de IB-Groep een studerende een studentenreisrecht heeft toegekend, moet de studerende het studentenreisrecht activeren op zijn OV-chipkaart. Voordat het studentenreisrecht op de OV-chipkaart kan worden geladen en geactiveerd, moet de specifieke OV-chipkaart van de studerende aan zijn eigen persoonsgegevens worden gekoppeld. Dit gebeurt door middel van de koppeling van het BSN van de studerende en het unieke kaartnummer van zijn OV-chipkaart. Deze unieke koppeling wordt in de systemen van RSR vastgelegd. Vervolgens worden de gegevens van de studerende betreffende het studentenreisrecht (soort reisrecht, ingangsdatum), en het daaraan gekoppelde unieke kaartnummer van zijn OV-chipkaart, naar de systemen van de vervoerbedrijven gestuurd. Het BSN is daarbij niet meer nodig; voor de vervoerbedrijven is het voldoende te weten welk studentenreisrecht bij welke OV-chipkaart hoort. Op het moment dat de studerende zijn studentenreisrecht op zijn OV-chipkaart wil laden, leest de automaat van het vervoerbedrijf of het elders geplaatste oplaadapparaat het nummer van de OV-chipkaart uit en weet dus welk soort studentenreisrecht op de OV-chipkaart moet worden geladen.

2.5 Studerenden zonder BSN

2.5.1 Tijdelijk geen BSN

Studerenden die vanuit het buitenland naar Nederland komen om te studeren en recht hebben op studiefinanciering, hebben bij hun aanvraag mogelijk nog geen BSN. De aanvraag voor studiefinanciering wordt over het algemeen uiterlijk drie maanden van tevoren ingediend, maar het BSN wordt pas toegekend door de gemeente als de studerende zich daar inschrijft; dit zal pas rond het moment zijn dat de studerende daadwerkelijk in Nederland begint met studeren. Na maximaal vier weken kent de gemeente een BSN toe aan de ingeschrevene. In veel gevallen kan dit ook sneller. Vanaf dat moment is het BSN te gebruiken voor het reisrecht.

Het recht op studiefinanciering is gekoppeld aan de start van de studie. In totaal komen er enkele duizenden studerenden die nog geen BSN hebben naar Nederland. Voor het grootste deel van deze groep (de HO-studenten) is er ruim voldoende tijd om het BSN te verkrijgen. De studerenden voor wie het proces om een BSN te verkrijgen te lang duurt, komen in aanmerking voor een vergoeding.

Conclusie is dat alleen degenen die vlak voor hun studie naar Nederland komen niet direct een reisrecht hebben, omdat ze nog niet zijn ingeschreven bij een gemeente. Dit is echter van korte duur, en deze studerenden ontvangen voor die korte periode een vergoeding die in bijna alle gevallen kostendekkend is.

2.5.2 Geen BSN wegens wonen in buitenland

Studerenden die in het buitenland blijven wonen en toch studiefinanciering hebben, hebben mogelijk geen BSN. Het gaat dan om Nederlanders die al lang in het buitenland verblijven, en onderdanen van andere landen.

Die laatste groep betreft bijvoorbeeld Belgen die in België wonen én studeren, en toch aanspraak hebben op Nederlandse studiefinanciering,bijvoorbeeld als de ouders van die studerende in Nederland belasting betalen. Omdat zij in een ander land studeren hebben zij over het algemeen geen behoefte aan een studentenreisrecht om in Nederland te kunnen reizen. Derhalve krijgen zij een reiskostenvergoeding in geld die kan worden besteed aan een reisvoorziening in het buitenland.

Uit gegevens van de IB-Groep van januari 2008 blijkt dat er op dat moment 21 studerenden zonder BSN waren met recht op studiefinanciering (en daarmee op een OV-studentenkaart). Uit verder onderzoek is gebleken dat 19 van hen de OV-studentenkaart niet hebben opgehaald (bijvoorbeeld omdat zij liever geen lening wilden opbouwen). De twee personen die wel hun kaart hebben opgehaald zijn Belgische studenten die in Nederland studeren. Hoogstwaarschijnlijk wonen zij, gezien hun studielocatie, ook in Nederland, maar hebben dat niet bij de IB-Groep gemeld. Zij zouden dus wel een BSN kunnen hebben.

Daarmee blijkt dat er op dit moment geen studerenden zijn die last hebben van de bepaling dat bezit van een BSN noodzakelijk is voor het kunnen verkrijgen van een studentenreisrecht. In de praktijk blijkt dat gebruik van het Nederlandse openbaar vervoer gekoppeld is aan het wonen in Nederland. Zodra een studerende in Nederland woont heeft deze ook een BSN.

2.6. College bescherming persoonsgegevens

Een voorontwerp van het wetsvoorstel is voor advies voorgelegd aan het College bescherming persoonsgegevens (CBP).

Het CBP is van mening dat de noodzaak van het gebruik van het BSN niet is aangetoond en daarmee ook niet de noodzaak van een wettelijke bepaling die dat gebruik toestaat. In deze paragraaf wordt hier nader op ingegaan en wordt concreet aangegeven wie over welke gegevens beschikt en waarom de alternatieven voor het gebruik van het BSN niet wenselijk of niet mogelijk zijn.

Gegevensuitwisseling

Vanaf 1 januari 2010 is de nieuwe wijze van gegevensuitwisseling nodig tussen de IB-Groep en RSR. De IB-groep is de partij die bepaalt of een studerende reisrecht heeft, en zo ja, welk reisrecht. Namens alle vervoerders is de rechtspersoon RSR verantwoordelijk voor een correcte uitvoering van de gemaakte afspraken.

In het systeem van RSR kunnen de studerende en zijn OV-chipkaart aan elkaar gekoppeld worden. Dit gebeurt als volgt. De studerende gaat met zijn OV-chipkaart en zijn geldige identiteitsbewijs naar een OV-balie. Daar wordt door middel van de pasfoto op de OV-chipkaart vastgesteld dat de juiste persoon aan de balie staat. Daarna wordt van deze studerende het BSN gekoppeld aan het unieke nummer van zijn persoonlijke OV-chipkaart (kaart-id). Dit wordt vastgelegd in een koppelingsbestand, waar deze unieke combinatie van BSN en kaart-id wordt bewaard. Dit bestand wordt beheerd door RSR.

De IB-Groep levert wekelijks aan RSR een bestand met personen aan wie reisrecht is toegekend. Als het BSN dat de IB-Groep aanlevert voorkomt in het RSR-bestand, worden het daarbij behorende soort reisrecht en de datum van ingang van het reisrecht in het RSR-bestand opgenomen. Vanuit het RSR-bestand worden de gegevens vervolgens, exclusief het BSN, naar de vervoerbedrijven gestuurd. Op het moment dat de studerende het reisrecht op zijn OV-chipkaart wil laden weet de automaat bij het vervoerbedrijf dan wel het elders geplaatste oplaadapparaat, door lezing van de kaart-id, welk studentenreisrecht met welke ingangsdatum op de OV-chipkaart moet worden geladen (de koppeling tussen kaart-id en reisrechtgegevens heeft immers eerder in het RSR-bestand plaatsgevonden). Hetzelfde geldt wanneer de studerende zijn soort studentenreisrecht wijzigt of beëindigt.

Kosten reisrecht voor overheid

Het BSN is het enige unieke nummer dat bij een persoon hoort. Dat maakt het mogelijk om in een situatie als deze vast te stellen dat beide partijen het over dezelfde persoon hebben. Het is, anders dan bij gewone abonnementshouders, absoluut noodzakelijk te weten dat het juiste reisrecht op de juiste OV-chipkaart wordt gezet. Het reisrecht wordt immers door de overheid verstrekt: als de studerende voldoet aan zijn prestatie-eis, worden diens kosten voor het reisrecht volledig door de overheid betaald, in tegenstelling tot gewone abonnementshouders die daarvoor zelf de kosten dragen.

Alternatieven

Er zijn alternatieven denkbaar voor RSR om zich ervan te vergewissen dat de juiste persoon het juiste reisrecht krijgt toegekend. Het CBP noemt bijvoorbeeld een door de IB-Groep verstrekte brief waarin staat dat reisrecht is toegekend aan de studerende. Deze methode is echter – naast het feit dat dit extra administratieve lasten voor de studerende en de uitvoerende instanties oplevert – niet wenselijk: indien er wijzigingen optreden (de studerende wisselt van een week- naar een weekendreisrecht, of andersom, of er is niet langer recht op een reisvoorziening) kan hier niet snel op worden gereageerd. Bovendien brengt een dergelijke methode veel risico’s in het kader van mis- en oneigenlijk gebruik met zich mee.

Alleen noodzakelijke gegevens

Op basis van de memorie van toelichting bij een voorontwerp van dit wetsvoorstel gaat het CBP ervan uit dat er bovenmatige verwerking plaatsvindt: er zouden onnodige gegevens (ook die van studerenden die niet in aanmerking komen voor een reisrecht) worden verstrekt. Dat is niet het geval. De IB-Groep geeft alleen de gegevens door van die studerenden die te kennen hebben gegeven gebruik te maken van het reisrecht. De gegevens van de ongeveer 10% van de studerenden die geen gebruik maken van de reisvoorziening, worden dus niet bij RSR aangeleverd. Naar aanleiding van de opmerking van het CBP is paragraaf 2.4 van het algemeen deel van deze memorie van toelichting aangepast.

Het CBP merkte nog op dat de terminologie in de wettelijke bepaling over het gebruik van het BSN verwarring schept. Dit heeft geleid tot aanscherping van de tekst van de desbetreffende bepaling.

3. Overgangssituatie: zichtfunctie OV-chipkaart voor studerenden

3.1 Tijdelijke zichtfunctie OV-chipkaart

Gaandeweg het traject is gebleken dat in een aantal Nederlandse regio’s niet al per 1 januari 2010 met de OV-chipkaart gereisd kan worden. Om studenten toch zonder hinder of met gebruik van een aanvullende voorziening met de OV-chipkaart te kunnen laten reizen is ervoor gekozen de OV-chipkaart tijdelijk een zogenaamde «zichtfunctie» te geven. Die functie moet waarborgen dat ook daar waar de apparatuur nog niet aanwezig is, de aanwezigheid van de OV-chipkaart zelf voldoende is om te kunnen reizen. Het gaat dan om eenzelfde, speciaal voor studerenden gemaakte, en voor chauffeurs en controleurs in het openbaar vervoer herkenbare OV-chipkaart.

3.2 Verstrekking OV-chipkaart

Bovenbedoelde OV-chipkaarten worden gemaakt en uitgegeven door Trans Link Systems B.V. (TLS), de centrale beheerder van alle OV-chipkaarten (ook die voor gewone abonnementshouders). In 2009 hebben alle studiefinancieringsgerechtigden, naast hun papieren OV-studentenkaart, reeds een dergelijke OV-chipkaart ontvangen, mits zij een extra pasfoto hebben ingeleverd. Dit was nodig om ongehinderd langs de in sommige gemeenten al in gebruik zijnde OV-chipkaartpoortjes te kunnen komen. In 2010 moeten ook alle «nieuwe» studerenden kunnen beschikken over een speciaal voor hen gemaakte OV-chipkaart. Het proces daartoe wordt in paragraaf 3.3 beschreven.

3.3 Proces en gebruik BSN in overgangssituatie

Studerenden doen een aanvraag tot studiefinanciering. De IB-Groep verstrekt de gegevens van de «nieuwe» studerenden aan RSR. RSR checkt of de studerende al een specifieke OV-chipkaart voor studerenden met zichtfunctie heeft ontvangen. Als dat niet het geval is, dan stuurt RSR een pasfotoformulier aan de studerende. Na retournering van het ingevulde formulier met fotokopie van een identiteitsbewijs geeft RSR aan TLS de opdracht een specifieke OV-chipkaart voor deze studerende aan te maken. TLS meldt aan RSR het unieke nummer van deze OV-chipkaart terug, onder vermelding van het nummer van het pasfotoformulier. In de systemen van RSR kunnen nu het OV-chipkaartnummer en het BSN van de studerende aan elkaar gekoppeld worden.

3.4 Waarborgen privacy

Voorkomen is dat naast RSR ook TLS het BSN van studerenden gebruikt. Om in de overgangssituatie toch de koppeling te kunnen leggen tussen het BSN van de studerende en het unieke nummer van de OV-chipkaart, wordt in de communicatie tussen RSR en TLS gebruik gemaakt van een ander uniek, niet tot de persoon herleidbaar, nummer.

Na de overgangssituatie, als in heel Nederland gebruik kan worden gemaakt van iedere OV-chipkaart, levert de studerende zijn eigen persoonlijke OV-chipkaart aan en is de rol van TLS beperkt tot het technisch mogelijk maken van het kunnen laden van een reisrecht op een OV-chipkaart.

4. Uitvoerbaarheid

Er vindt al verscheidene jaren overleg plaats met de vervoerbedrijven over het invoeren van de OV-chipkaart. Het studentenreisrecht volgt de landelijke OV-chipkaart. Dit betekent dat bij de nationale invoering van de OV-chipkaart het voor studerenden mogelijk moet zijn om het studentenreisrecht te gebruiken. Bij de huidige, gefaseerde invoering van de OV-chipkaart hebben de vervoerbedrijven zich eraan gecommitteerd in alle regio’s de studerenden te kunnen vervoeren. Dit betekent dat in de regio’s waar de OV-chipkaart al wordt gebruikt, het studentenreisrecht op de OV-chipkaart werkt. In de regio’s waarin de OV-chipkaart nog niet volledig kan worden gebruikt is er een zichtfunctie (zie paragraaf 3.1). Overigens is ook in deze regio’s het elektronisch reisrecht het formele vervoerbewijs.

Ook de IB-Groep is nauw bij het proces betrokken. Ter beoordeling van de uitvoeringsgevolgen is een voorontwerp van het wetsvoorstel aan de IB-Groep voorgelegd en zij acht het wetsvoorstel uitvoerbaar.

5. Gevolgen voor de administratieve lasten

De administratieve lasten voor studerenden nemen af: het is niet langer nodig jaarlijks de kaart van het postkantoor af te halen. De studerende hoeft zich nog maar éénmaal bij een OV-balie te melden om zijn persoonlijke OV-chipkaart te koppelen aan zijn BSN, zodat hij zijn studentenreisrecht op zijn OV-chipkaart kan laden. Hiermee wordt een besparing van 416 000 uur verwacht. Bij het wisselen tussen week- en weekendreisrecht hoeft de studerende ook niet langer naar het postkantoor: het laden van het nieuwe reisrecht op dezelfde OV-chipkaart, vindt geautomatiseerd plaats. Dit levert nog eens een besparing op van 18 000 uur. Slechts in het geval er een nieuwe OV-chipkaart moet worden ingezet (bijvoorbeeld omdat de oude OV-chipkaart is verloren of gestolen), moet de studerende opnieuw naar de OV-balie om zijn nieuwe OV-chipkaart te koppelen.

Het wetsvoorstel is voor advies voorgelegd aan het Adviescollege administratieve lasten (Actal). Gelet op de vermindering van de administratieve lasten die dit wetsvoorstel met zich meebrengt, heeft Actal laten weten positief tegenover dit wetsvoorstel te staan.

Actal merkt in haar advies nog op dat het ministerie van OCW onderzoekt of het mogelijk is om een extra besparing te realiseren op de beëindiging van het studentenreisrecht. Als hiervoor geen fysieke verplaatsing van de studerende nodig is kan dit de administratieve lasten volgens Actal met nog eens 95 000 uur verminderen, bijvoorbeeld door een digitale «afmelding» mogelijk te maken op de website van de IB-Groep. Actal adviseert om de technische mogelijkheden voor de besparing van de administratieve lasten optimaal te benutten. Hierover kan worden opgemerkt dat het inderdaad de bedoeling is de beëindiging van het reisrecht te effectueren zonder dat een studerende zich daarvoor naar de OV-balie of de automaat moet begeven. Het is momenteel nog niet duidelijk of deze technische faciliteit gereed zal zijn op het moment van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel. Dit is afhankelijk van de systemen van de vervoerbedrijven die stapsgewijs aan de invoering van de OV-chipkaart worden aangepast.

6. Gevoerd overleg

Overleg heeft plaatsgehad met de betrokken vervoerbedrijven. Zij hebben zich eraan gecommitteerd de studerenden zo klantvriendelijk en effectief mogelijk te helpen bij de omslag naar het gebruik van de OV-chipkaart. Hierbij blijft het nut dat de studerende heeft van zijn OV-voorziening volledig overeind.

7. Communicatie

De vervoerbedrijven zullen, in samenwerking met het ministerie van OCW en de IB-Groep, de studerenden informeren over de wijzigingen in procedures die de invoering van het studentenreisrecht met zich meebrengt.

8. Financiële gevolgen

Er zijn geen financiële gevolgen voor de rijksbegroting. De kosten voor de invoering van de OV-chipkaart liggen bij de vervoerbedrijven. Het ministerie van OCW betaalt de vervoerbedrijven slechts voor het vervoerscontract.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

ARTIKEL I. WET STUDIEFINANCIERING 2000

Onderdeel A (artikel 1.1)

Met de invoering van de OV-chipkaart bestaat de reisvoorziening voor studerenden niet langer uit de fysieke, papieren OV-studentenkaart die elk jaar opnieuw verstrekt wordt, maar uit een elektronisch reisproduct dat op een gepersonaliseerde OV-chipkaart wordt geplaatst en waar geen specifieke geldigheidstermijn aan gekoppeld hoeft te worden. Het elektronisch reisproduct wordt aangeduid met de term reisrecht. Om duidelijk te maken wat in de WSF 2000 precies wordt bedoeld met «reisrecht», wordt dit begrip in de begripsbepalingen van artikel 1.1 opgenomen.

Tevens wordt een definitie gegeven van «vervoerbedrijf». Dit betreft een rechtspersoon die op basis van een overeenkomst met de Staat als partij of als derde verantwoordelijk is voor de uitvoering van het door de IB-Groep toegekende reisrecht aan studerenden. Voorts wordt RSR gedefinieerd, de rechtspersoon Regisseur Studenten Reisrecht die in opdracht van de vervoerbedrijven tot taak heeft de digitale administratie van de OV-chipkaart voor studerenden te voeren.

Onderdelen B en E (artikel 3.7 en het vervallen van artikel 3.25)

Artikel 3.7 regelt de vorm van de toekenning van de reisvoorziening. In principe is sprake van toekenning in de vorm van een reisrecht (eerste lid). Een voorziening in de vorm van geld, zoals opgenomen in de huidige WSF 2000, is niet nodig gebleken. Hierop worden twee uitzonderingen gemaakt, te weten voor:

1. het – in het huidige artikel 3.25, eerste lid, geregelde – geval dat een opleiding in het buitenland wordt gevolgd (nu opgenomen in het nieuwe artikel 3.7, tweede lid), en

2. de nieuw in dit artikel geregelde situatie waarin er geen burgerservicenummer kan worden gebruikt bij de uitwisseling van gegevens (derde lid). Zie hiervoor ook paragraaf 2.5 van het algemeen deel van de toelichting.

De bestaande mogelijkheid in artikel 3.25, tweede lid, om bij het volgen van een opleiding in het buitenland op aanvraag in plaats van geld toch een reisrecht te ontvangen, wordt nu opgenomen artikel 3.7, tweede lid. Artikel 3.25 kan daarmee vervallen.

Onderdeel C (artikel 3.23)

Artikel 3.23 kan vervallen, omdat de reisvoorziening in principe altijd in de vorm van een reisrecht (de oude «kaart») wordt verstrekt.

Artikel 3.23 (nieuw) regelt het gebruik van het burgerservicenummer van een studerende in het contact tussen de IB-Groep en RSR. Daarmee wordt RSR in staat gesteld te waarborgen dat de – in verband met het verstrekken van het reisrecht – te verwerken persoonsgegevens op die studerende betrekking hebben.

Er is contact tussen het vervoerbedrijf en de studerende op het moment dat de studerende zijn gegevens aan zijn OV-chipkaart wil laten koppelen. Hij moet zich daartoe persoonlijk bij het vervoerbedrijf identificeren. Daarna kan de studerende bij een automaat zijn reisrecht op de OV-chipkaart laden. Zie voor het gebruik van het BSN ook de paragrafen 2.2, 2.4 en 2.6 van het algemeen deel van deze memorie van toelichting.

Onderdelen D en P (het vervallen van artikelen 3.24 en 9.4)

Op grond van artikel 3 van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank is de IB-Groep belast met de uitvoering van de WSF 2000. Artikel 3.24, eerste lid, maakt hierop een uitzondering voor de verstrekking van de OV-studentenkaart: de minister van OCW komt met een rechtspersoon overeen dat deze de verstrekking daarvan uitvoert. Dit gebeurde in eerste instantie door de OV-Studentenkaart BV, maar sinds 1 november 1994 verstrekt de IB-Groep de OV-studentenkaart op basis van een overeenkomst tussen de Staat, de vervoerbedrijven en de IB-Groep.

Ook na deze wetswijziging blijft de IB-Groep verantwoordelijk voor de toekenning van het studentenreisrecht. Daarmee kan de in het eerste lid van artikel 3.24 opgenomen mogelijkheid een andere rechtspersoon te kiezen vervallen. Dit geldt eveneens voor het daarmee samenhangende tweede lid van artikel 3.24.

Met het vervallen van artikel 3.24 wordt ook het daarop gebaseerde artikel 9.4 overbodig. Onderdeel P regelt het schrappen daarvan.

Onderdeel F (artikel 3.26)

Dit artikel geeft in het eerste lid aan wanneer het gebruik van het reisrecht begint. Expliciet wordt vermeld dat het reisrecht pas start als het geactiveerd is op een persoonlijke OV-chipkaart. Anders dan voorheen, toen de OV-studentenkaart nog moest worden afgehaald op het postkantoor, kan een studerende straks al in het bezit zijn van een OV-chipkaart en tevens recht hebben op een reisrecht, zonder het gebruik te hebben gestart.

Overigens wijzigt het arrangement rond het studentenreisrecht niet. De keuze uit een week- of weekendreisrecht blijft dus bestaan, net als het reizen met korting buiten de geldigheid van het studentenreisrecht. Het is niet meer nodig kosten in rekening te brengen voor het herzien van een keuze voor een soort studentenreisrecht, omdat dit niet langer gepaard gaat met het opnieuw drukken van een papieren kaart.

In het tweede lid is de keuze van de studerende tussen een week- of weekendreisrecht opgenomen. Bij ministeriële regeling wordt geregeld wat de precieze omvang is van de rechten die aan beide soorten reisrecht zijn verbonden (derde lid). Hierbij valt te denken aan de verschillende periodes waarin en tijdstippen waarop vrij dan wel met reductie mag worden gereisd, bijvoorbeeld op feestdagen. Tevens wordt bij ministeriële regeling bepaald op welke wijze het gekozen studentenreisrecht wordt verkregen alsmede hoe en wanneer die keuze kan worden herzien.

Onderdeel G (artikel 3.27)

Artikel 3.27 wordt zo aangepast, dat niet langer het daadwerkelijk inleveren van een kaart wordt beschreven, maar het beëindigen van het studentenreisrecht door middel van het deactiveren daarvan. Bij ministeriële regeling wordt bepaald hoe het studentenreisrecht moet worden gedeactiveerd.

Onderdeel H (het vervallen van artikel 3.28)

Omdat geen sprake meer is van een papieren kaart, is ook het verstrekken van duplicaten niet langer nodig. Als de studerende de OV-chipkaart kwijtraakt meldt deze dit bij het vervoerbedrijf, waarna de OV-chipkaart geblokkeerd wordt. De studerende moet een nieuwe persoonlijke OV-chipkaart aanvragen waarvan de aanmaak enkele dagen neemt, en kan in de tussentijd bij de OV-balie direct een andere(niet-persoonlijke) OV-chipkaart krijgen waar het studentenreisrecht op wordt geplaatst. Hij kan dan meteen doorreizen. Deze tijdelijke OV-chipkaart wordt geblokkeerd zodra de nieuwe, persoonlijke OV-chipkaart weer is gekoppeld en voorzien van het studentenreisrecht van de studerende. Door deze werkwijze zal de studerende (vrijwel) zonder hinder kunnen doorreizen, afgezien van openingstijden van loketten.

De database van RSR kan het reisrecht behorende bij één bepaald burgerservicenummer tegelijkertijd slechts koppelen aan één specifieke OV-chipkaart.

Onderdeel I (artikel 3.29)

Artikel 3.29 wordt technisch aangepast. Omdat geen sprake meer is van duplicaten komen de daarop betrekking hebbende artikelleden te vervallen.

Onderdelen J en K (artikelen 4.8 en 5.3)

Het «inleveren» of «niet uitreiken» van een papieren kaart is straks niet meer aan de orde. Daarom behoeven de artikelen 4.8 (beroepsonderwijs) en 5.3 (hoger onderwijs) technische aanpassing.

Onderdelen M en N (artikel 7.1 en het vervallen van artikel 7.2)

Artikel 7.1 bevat de gronden waarop de IB-Groep een beschikking kan herzien. Bij de invoering van de OV-studentenkaart is artikel 7.2 in het leven geroepen. Dit artikel biedt de verstrekker van de OV-studentenkaart de mogelijkheid om beslissingen met betrekking tot die kaart te herzien. Artikel 7.2 is grotendeels gelijkluidend aan artikel 7.1. Omdat de verstrekker van de kaart een andere kan zijn dan de IB-Groep was destijds gekozen om de bedoelde herziening van de OV-studentenkaart in een apart artikel onder te brengen. Zoals gezegd, geschiedt de uitvoering van de reisvoorziening sinds 1 november 1994 door de IB-Groep en niet door een andere rechtspersoon (zie de toelichting bij onderdeel D), en daarom is een apart artikel 7.2 voor de herziening van beschikkingen tot het toekennen van een reisvoorziening niet nodig. De inhoud van artikel 7.2, voor zover van toepassing, wordt daarom verplaatst naar artikel 7.1. Artikel 7.2 kan daarmee vervallen.

Onderdelen L, O en Q (artikelen 6.19, 7.4 en 9.10)

Deze onderdelen betreffen technische aanpassingen in verband met het vervallen c.q. hernummeren van diverse artikelen in dit wetsvoorstel.

ARTIKEL II. SAMENLOOP

Dit artikel ziet op de samenloop met het voorstel van wet tot intrekking van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank en wijziging van diverse wetten in verband met de oprichting van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) (Kamerstukken II, 2008/2009, 31 944, nr. 2). In zowel dat wetsvoorstel als het onderhavige wetsvoorstel wordt «IB-Groep» vervangen door «Onze Minister». Dit hangt samen met opheffing van de IB-Groep bij eerstgenoemde wet. Zie hierover ook de inleiding van het algemeen deel van deze memorie van toelichting. Door middel van dit artikel kunnen beide wijzigingen na elkaar plaatsvinden.

ARTIKEL III. INWERKINGTREDING

Per 1 januari 2010 geldt het studentenreisrecht op de OV-chipkaart als geldig reisproduct in heel Nederland. Het streven is erop gericht dit wetsvoorstel op die datum in werking te laten treden.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R. H. A. Plasterk