31 915
Wijziging van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten, in verband met de aanpassing van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende jeugdsancties

nr. 7
VERSLAG

Vastgesteld 28 mei 2009

De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

1. Inleiding 1

2. Pedagogisch optreden in de bjj 2

3. Stelsel van voorbehouden beslissingen 4

4. Het verblijf in de groep als uitgangspunt 5

5. Het perspectiefplan 6

6. De herziening van de procedure van bemiddeling, beklag en beroep 8

7. Het verlofstelsel en het scholings- en trainingsprogramma (STP) 8

8. De bestemming van de jeugdinrichting 9

9. Toezicht op de justitiële jeugdinrichting 9

10. Het optimaliseren van de tenuitvoerlegging 10

11. De kind bij ouderplaatsing 10

12. Regeling bezoektijden 10

13. Informatieplicht bij straffen 10

14. Nachtdetentie 11

15. Nazorg in een verplicht kader 11

16. Financiële gevolgen van het wetsvoorstel 12

Artikelsgewijze toelichting 12

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. De voorgestelde wetswijzigingen achten zij een logisch voortvloeisel uit de eerder uitgebreid met de Kamer besproken verbetervoorstellen voor de justitiële jeugdinrichtingen die naar aanleiding van de in de memorie van toelichting gememoreerde rapporten en adviezen zijn gedaan. Deze leden kunnen zich vinden in de voorstellen. Zij gaan ervan uit dat deze ertoe bijdragen dat jongeren de jeugdinrichting beter verlaten dan zij erin komen, temeer daar de verplichte nazorg, de voor alle inrichtingen gehanteerde basismethodiek en het hanteren van methoden die hun effectiviteit hebben bewezen belangrijke elementen in het verbetertraject vormen. Een geslaagde terugkeer van deze jongeren in de samenleving zal uiteindelijk ook de belangrijke doelstelling van het terugdringen van recidive kunnen bereiken. Op een aantal punten hebben de leden van de CDA-fractie enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij zijn over het algemeen positief gestemd over de voorgestelde verbeteringen, zeker daar waar het verbeteringen betreft aangaande het uitgangspunt van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj), dat de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende straffen en maatregelen ten dienste staat aan de opvoeding van de jeugdige en de terugkeer van de jeugdige in de maatschappij. Daar waar huidige regelgeving in de weg staat van breed noodzakelijk geachte verbeteringen, zal de regelgeving aangepast moeten worden. Over enkele voorgestelde wijzigingen hebben de leden van de PvdA-fractie nog enige vragen en opmerkingen.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Hierin vinden zij een aantal goede verbeteringen, die dan ook door deze leden worden toegejuicht. Dat geldt onder meer voor de wettelijke basis voor nachtdetentie en de verplichte nazorg aan alle jeugdigen die de inrichting verlaten. Mits dit ook in de praktijk goed geregeld wordt, kan dit een belangrijke stap vooruit zijn in de strijd tegen de jeugdcriminaliteit. Deze leden hebben nog wel wat vragen en opmerkingen over een aantal onderdelen van dit wetsvoorstel.

De leden van de SP-fractie betwijfelen of de regering voldoende doordrongen is van het feit dat jeugddetentie een ultimum remedium zou moeten zijn. Zo ja, waarin komt dat dan voldoende tot uiting? Blijkt dat uit de cijfers, die aangeven dat Nederland in vergelijking met andere landen veel kinderen opsluit? Bovendien moet het effect van jeugddetentie ernstig betwijfeld worden, gezien de hoge recidivecijfers. Wat zijn in de visie van de regering de belangrijkste maatregelen die de huidige hoge recidivecijfers naar beneden moeten brengen? Is er naar de mening van de regering voldoende aandacht voor psychische problemen, die waarschijnlijk toch bij relatief veel jeugdigen in detentie een negatieve rol spelen? Wordt voldoende onderkend dat er vaak sprake is van al dan niet ingewikkelde psychosociale problematiek?

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij zijn immers van mening dat het een goed uitgangspunt is dat de tenuitvoerlegging van een vrijheidssanctie aan een jeugdige ten dienste moet staan aan zijn toekomstige plaats in de maatschappij.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel hetgeen beoogt de Bjj, het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten te wijzigen, in verband met de aanpassing van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende jeugdsancties. Zij hebben in dit stadium op een enkel punt nog behoefte aan een toelichting.

2. Pedagogisch optreden in de bjj

De leden van de CDA-fractie kunnen zich naar aanleiding van de knelpunten bij de ook in hun ogen te bureaucratische en te weinig flexibele toepassing van de «time-out»maatregel, in beginsel vinden in de keuze voor een wettelijke basis voor de praktijk van deze pedagogische maatregel. Daarbij delen zij echter de in enkele adviezen uitgesproken zorg over mogelijk oneigenlijk of willekeurig gebruik van de maatregel, mede gezien de beperktere rechtsbescherming. Wordt in verband met eventueel beklag door de jeugdige die de maatregel krijgt opgelegd, voldoende nauwkeurig vastgesteld (en vastgelegd) of de duur van de time-outmaatregel langer is geweest dan een uur dan wel maximaal twee uur per dag? Deze leden vragen dit omdat de maatregel kan worden opgelegd door een personeelslid of een medewerker, terwijl het de directeur is die daarvan aantekening houdt in het register. Deze leden vragen voorts waarin precies het verschil is gelegen tussen een«time-out»-maatregel en een ordemaatregel? Wat is daarbij het verschil in beleving bij de jeugdige die deze maatregel(en) opgelegd krijgt?

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de gang van zaken verloopt als een jongere op school (in de justitiële jeugdinrichting) uit de klas wordt gestuurd en naar zijn kamer moet. Mag dat straks ook worden beschouwd als een «time-out»maatregel? Hoe verhoudt dit zich met het eigen ordemaatregelsysteem van de school? Sluit dit voldoende aan bij de Bjj?

Het is de leden van de CDA-fractie opgevallen dat op andere plaatsen in de memorie van toelichting het systematisch bij de opvoeding betrekken van de ouders of verzorgers – ook bij de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende straffen en maatregelen in de jeugdinrichting – wordt benadrukt. Daarom verbaast het hen dat het opleggen van de «time-out»maatregel blijkbaar niet aan ouders of verzorgers wordt medegedeeld of met hen wordt besproken en dat er geen aanleiding wordt gezien om ouders, voogd, stiefouders of pleegouders en de rechtsbijstandverlener, zoals door de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) voorgesteld, inzage te verlenen in het register. Kan de regering dit nader toelichten?

De leden van de CDA-fractie constateren dat in verband met het toezicht op het gebruik van een pedagogische maatregel, de directeur deze elke drie maanden bespreekt met de commissie van toezicht. De Inspectie voor de Sanctietoepassing evalueert echter de maatregel slechts indien zij daartoe aanleiding ziet. De regering ziet geen aanleiding voor een expliciete opdracht tot evaluatie door de Inspectie, maar volgens de leden van de CDA-fractie is dat echter wel zinvol, mede gezien de in de eerder gememoreerde adviezen geuite zorgen. Kan de Inspectie er bij inspectiebezoeken niet standaard aandacht aan besteden? Graag vernemen deze leden de reactie van de regering op dit punt.

De leden van de PvdA-fractie zien in dat vanuit de praktijk de behoefte is aan een maatregel waarbij een pedagogische «time-out» gegeven kan worden. Wel delen deze leden de zorgen van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) en de NOvA dat de «time-out» gebruikt kan gaan worden als disciplinaire maatregel en dat hierbij het pedagogische effect verloren gaat. Het gaat de leden van PvdA-fractie erom dat deze maatregel toegepast zal worden als pedagogisch instrument. De hiertoe voorgestelde bepaling over het toezicht op het gebruik van de maatregel, namelijk dat de directeur van de inrichting toeziet op het gebruik van de maatregel en vervolgens het gebruik van de maatregel met de commissie van toezicht bij de inrichting bespreekt, werpt bij deze leden de vraag op of dit toezicht op het gebruik van de maatregel voldoende waarborgen biedt. Waarom ziet de regering geen aanleiding tot het bijhouden van een register waarin bijgehouden wordt hoe vaak de maatregel opgelegd wordt? De leden van de PvdA-fractie kunnen zich voorstellen dat ouders, voogd, stiefouders of pleegouders en de rechtsbijstandverlener juist in het kader van betrokken blijven bij de behandeling en de opvoeding van de jeugdige ook graag van het toepassen van deze maatregel op de hoogte willen zijn. Wat zijn de redenen om de ouders en verzorgers hiervan niet op de hoogte te willen brengen? Wat zijn de achterliggende redenen om het initiatief voor een evaluatie van de toepassing van de maatregel door de Inspectie voor de Sanctietoepassing bij de Inspectie zelf te laten? Is het niet verstandig om een dergelijk nieuw pedagogisch instrument juist wel standaard altijd te laten evalueren?

De leden van de VVD-fractie vragen wat objectief gezien het verschil is tussen de verrichte handelingen bij een «time-out»maatregel en een ordemaatregel als uitsluiting of plaatsing in afzondering. Zij willen graag weten in welke extra handeling de toegevoegde pedagogische waarde is gelegen.

De leden van de VVD-fractie merken op dat in de memorie van toelichting enkele waarborgen worden genoemd die gelden bij ordemaatregelen en niet bij pedagogische maatregelen. Bij de laatste zou een flexibelere toepassing nodig zijn. Deze leden vragen in hoeverre de genoemde waarborgen in de weg staan aan het pedagogische karakter. Voorts willen zij graag horen in hoeverre en op welke wijze de belangen van de gedetineerde gewaarborgd blijven als de genoemde waarborgen verdwijnen. Deze leden vragen of het klachtrecht van gedetineerden hier uitkomst kan bieden.

De aan het woord zijnde leden vragen of in praktijk vaak een machtiging aan personeelsleden en medewerkers wordt afgegeven om bepaalde bevoegdheden uit te oefenen, zoals dat mogelijk is dankzij artikel 4, tweede lid, Bjj.

De leden van de VVD-fractie constateren dat de maximale duur van de maatregel die van twee uren per etmaal niet mag overschrijden. Zij vragen wat er moet gebeuren als de personeelsleden dan nog altijd van mening zijn dat de gedetineerde niet in de groep terug kan. Voorts vragen zij hoe de opstapeling van een «time-out»maatregel met een ordemaatregel werkt en hoe in een dergelijke situatie de maximale termijn bepaald wordt.

Deze leden lezen voorts in de memorie van toelichting dat het als ordemaatregel of als disciplinaire straf aanmerken van een pedagogische maatregel evenwel onvoldoende recht doet aan het pedagogische karakter daarvan. Zij vragen of men niet juist met het disciplinaire karakter van deze maatregel probeert het gedrag te veranderen.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe «de rust in de groep», als bedoeld in het voorgestelde artikel 23a Bjj, moet worden geïnterpreteerd. Voorts vragen zij hoe het zinsdeel «bijdraagt dat het gedrag van de jeugdige gunstig wordt beïnvloed» moet worden geïnterpreteerd. Heeft de regering al met de Inspectie voor de Sanctietoepassing heeft gesproken en wanneer zal er een evaluatie plaatsvinden naar het nut van de «time-out»maatregel?

De leden van de ChristenUnie-fractie steunen de wettelijke basis die in het voorstel wordt verschaft voor de praktijk van de time-outmaatregel. Deze leden zijn daarbij wel van mening dat elk oneigenlijk gebruik van de maatregel in de praktijk moet worden voorkomen. In artikel 23a, derde lid, Bjj is bepaald dat de directeur een register bijhoudt en aan de hand van dit register elke drie maanden de commissie van toezicht van de toepassing van de maatregel op de hoogte stelt en daarover met de commissie in overleg treedt. Deze leden verzoeken de regering nader toe te lichten of de registratie voldoende inzichtelijk maakt waarvoor de time-out maatregel is opgelegd en aan wie en of daarmee oneigenlijk gebruik daadwerkelijk uitgesloten is.

3. Stelsel van voorbehouden beslissingen

De leden van de CDA-fractie constateren dat uit praktische overwegingen het stelsel van aan de directeur voorbehouden beslissingen wordt gewijzigd in die zin dat de directeur anderen, in casu afdelingshoofden, kan machtigen bepaalde beslissingen te nemen. Daarbij wordt de aanname gehanteerd dat deze personen voldoende gekwalificeerd zijn en over de noodzakelijke capaciteiten beschikken. Deze leden vragen of dit betekent dat als aan deze eisen niet wordt voldaan, er geen machtiging kan plaats hebben en de oude situatie in stand blijft. Is de beoordeling van de kwaliteit van de desbetreffende functionarissen voorbehouden aan de directeur? Hoe wordt gegarandeerd dat in de praktijk de kwaliteit voldoende is gewaarborgd? Het gaat hier immers om ingrijpende beslissingen zoals afzondering van de groep (of groepsactiviteiten) en plaatsing in afzondering. Heeft de commissie van toezicht en/of de Inspectie hier een rol? Wat is de adviesrol van de pedagogische staf?

De leden van de PvdA-fractie vinden het een goede zaak dat beslissingen tot verlenging van afzondering bij de directeur gelaten worden en dat hiermee het advies van de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) opgevolgd is. De NOvA heeft in overweging gegeven de jeugdigen en zijn ouders/verzorgers goed uit te leggen welke bevoegdheid elk personeelslid heeft, en om instelling van een periodiek juridisch spreekuur. Het staat instellingen vrij om een dergelijk spreekuur in te stellen. Hoeveel instellingen zijn daar al toe overgegaan en is bekend hoeveel instellingen dat overwegen?

De leden van de SP-fractie vragen of in de praktijk met het gewijzigde stelsel van voorbehouden beslissingen alle afdelingshoofden aangewezen zullen worden om de genoemde beslissingen te nemen, zoals het uitsluiten van verblijf op de groep en de plaatsing in afzondering. Betekent dat één aangewezen afdelingshoofd per groep? Heeft dit voorstel enig gevolg voor de rechtsbescherming van de jeugdigen om wie het gaat, nu vaak bezwaar en beroep kan worden aangetekend tegen beslissingen van de directeur?

De leden van de VVD-fractie vragen waarom de directeur aan het afdelingshoofd geen mandaat kan geven voor beslissingen omtrent de beperking en intrekking van het verlof bedoeld in de artikelen 28, 29, en 30 van de Bjj.

4. Het verblijf in de groep als uitgangspunt

De leden van de CDA-fractie onderschrijven in beginsel wenselijkheid van de voorgestelde flexibilisering van de 77 uren per week gedurende welke de jeugdige deelneemt aan gemeenschappelijke activiteiten. Echter, mede gezien de kritische opmerkingen van de Raad voor RSJ en de NOvA, vragen deze leden hoe in de uitvoeringspraktijk bij de verdeling van de uren over de verschillende dagen het belang van de jeugdige voldoende wordt gewaarborgd en dat niet het belang van de inrichting de overhand krijgt.

De leden van de CDA-fractie vragen voorts om een nadere verduidelijking van de verdeling van de uren over de dagen en het weekeinde. Als zij het goed zien, is de huidige verdeling van de 77 uren zodanig er gedurende vijf weekdagen 60 uren en gedurende het weekeinde 17 uren moeten worden volgemaakt. In de nieuwe situatie moeten van de 77 uren er ten minste 8,5 per dag (totaal 59,5 uren) worden volgemaakt. Heeft dit minimum urenaantal betrekking op elke afzonderlijke dag van de week, inclusief het weekeinde? Hoe kan het restant van 20,5 uren worden verdeeld?

De leden van de PvdA-fractie menen dat bij de aanpassing van de maatregel naar een flexibelere toepassing van de 77 uur voor de jeugdige per week op de groep of in gemeenschappelijke activiteiten, vooral de jeugdige en de behandeling hierin leidend zijn en niet bedrijfsmatige redenen. Als gedurende de week het aantal uren niet gehaald is, zal er gecompenseerd moeten worden in het weekend, wat al moeilijker is doordat er minder personeel is. Hoe zal deze compensatie zijn beslag gaan krijgen in de praktijk?

De leden van de SP-fractie plaatsen vraagtekens bij het voornemen de urennorm voor het verblijf op de groep te flexibiliseren. Het minimum van 77 uren per week op de groep blijft gehandhaafd, maar de normen die per dag genoemd staan, 12 uren per weekdag en 8,5 uren in het weekend, vervallen. Wat is nu het nadeel van de huidige regels? Waarin worden deze regels als te star ervaren? Wat is nu eigenlijk de wens van de inrichtingen die bezwaar hebben gemaakt tegen de huidige regeling? Wat zullen zij naar verwachting gaan doen met de nieuwe norm? Komt de nadruk dan te liggen op de doordeweekse dagen of juist op het weekeind? Een rekensom laat zien dat 77 uren net iets meer dan drie etmalen zijn. Hoe wordt nu voorkomen dat jeugdigen in detentie langdurig amper uit hun kamer komen? Wat wordt nu het absolute minimum per dag? De leden van de SP-fractie zien de noodzaak deze garantie in de wet vast te leggen. Juist jeugdigen zijn gebaat bij regelmaat en zo min mogelijk eenzame insluiting. Welke garantie biedt de wet hierin? Waarom is het niet halen van de norm van 77 uren geen klachtwaardige beslissing? Wat kan de jeugdige dan ondernemen, indien de norm van 77 uren niet wordt gehaald? Hoe kan daar tegen worden geprotesteerd en op welke termijn? Op welke wijze wordt de jeugdige voor het niet halen van de norm gecompenseerd? Graag ontvangen deze leden een reactie op bovenstaande punten.

De leden van de VVD-fractie vragen wat de flexibilisering van de urennorm voor uitwerking zal hebben op de kwaliteit van het onderwijs in dergelijke inrichtingen. Is het absoluut uitgesloten dat de kwaliteit van het onderwijs niet te leiden heeft onder deze flexibilisering? Ook willen deze leden graag weten wat het betekent voor de kwaliteit van de interventies. Kan de regering garanderen dat de kwaliteit van het verblijf in de groep niet te leiden heeft onder deze flexibilisering? Voorts willen deze leden graag het bezwaar van de NOvA in verband met het behouden van de vaste uren vanwege het aanleren van regelmaat beantwoord zien. De leden van de VVD-fractie vragen hier of de mogelijkheid bestaat dat het programma wekelijks zal veranderen. Zij vragen verder in hoeverre de gedragsinterventies op een specifieke jeugdige worden toegesneden.

De aan het woord zijnde leden merken op dat het niet halen van de norm van 77 uren geen klachtwaardige beslissing is. Zij begrijpen wat hiermee bedoeld wordt, maar toch vragen zij de regering hoe er ingegrepen dient te worden bij inrichtingen die deze norm stelselmatig niet zullen halen.

De leden ChristenUnie-fractie merken op dat wordt voorgesteld de huidige norm met betrekking tot de verblijfsduur van een jeugdige in groepen te vervangen door een normbeschrijving van ten minste 77 uren per week. Zodoende kan meer flexibiliteit mogelijk gemaakt worden. De huidige regeling wordt door de inrichtingen als te star ervaren. Terecht wijzen diverse organisaties op het belang van de jeugdige dat op de eerste plaats moet staan. Deze leden verzoeken de regering nader toe te lichten op welke wijze geborgd is dat jeugdigen niet enkel om bedrijfsmatige redenen van verblijf in de groep kunnen worden uitgesloten.

5. Het perspectiefplan

De leden van de CDA-fractie onderschrijven het voorstel inzake het perspectiefplan. Omdat in paragraaf 7.2 van de memorie van toelichting wordt aangegeven dat voorlopig gehechte jeugdigen worden uitgesloten van deelname aan het STP, welke argumenten zij kunnen overschrijven, vragen deze leden of voor voorlopig gehechte jeugdigen evenmin een perspectiefplan wordt opgesteld.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de Algemene Rekenkamer heeft aanbevolen dat de wettelijke uitgangspunten zo aangepast worden, dat er voor meer groepen jeugdigen op een eerder moment tijdens het verblijf in een inrichting planmatig gewerkt wordt. De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat de keuze voor de trajectbenadering een juiste is geweest.

Voor de groep jeugdigen die korter dan drie weken in de inrichting zal verblijven komt er een voorlopig perspectiefplan dat aanstonds in werking moet gaan na binnenkomst van de jeugdige. Het is juist bij deze categorie van het grootste belang dat er een perspectiefplan komt. Juist voor de groep die door bijvoorbeeld het niet uitvoeren van de taakstraf in een inrichting terecht komt, geldt dat er een leereffect moet gaan optreden. De omgeving van de jeugdige is op een dergelijk moment ook vaak zeer alert door de ontstane situatie. Het is een bepaald moment in de behandeling, dat de juiste interventie veel effect kan hebben. Als de jeugdige niet op dat moment op de juiste toon aangesproken wordt, kan hij of zij makkelijk weer terugvallen in het oude gedrag omdat er geen schrik- of leereffect van de tijd in de inrichting is uitgegaan. Hoe ziet een dergelijk voorlopig perspectiefplan er in de praktijk uit en wordt er in deze gevallen ook een trajectplan gemaakt?

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de Raad voor de Kinderbescherming verantwoordelijk is voor het opstellen van het trajectplan, waarin het perspectiefplan een onderdeel is. Betekent dat vervolgens dat de Raad voor de Kinderbescherming dan ook de procesverantwoordelijke is voor het gehele traject dat met het trajectplan doorlopen wordt?

Deze leden zien graag de Raad voor de Kinderbescherming bij het opstellen van het trajectplan waarin de overige partners actief benadert. Is een dergelijke proactieve benadering voorzien?

De aan het woord zijnde leden constateren dat de mate waarin het perspectiefplan wordt afgestemd met de verdere hulpverlenings- of nazorgtrajecten geregeld wordt bij of krachtens algemene maatregel van bestuur (amvb), waarvoor artikel 20 Bjj al een wettelijke plaats biedt. Is deze amvb in voorbereiding? Deze leden vinden het voor verdere beoordeling van de wijziging van de Bjj van belang op de hoogte te zijn van de tekst van deze amvb. Kan de regering zorg dragen voor een spoedige toezending? Zal dan ook in deze amvb vastgelegd zijn wat de verantwoordelijkheid van de raad voor de kinderbescherming is en hoe de geschetste doorzettingsmacht concreet gemaakt wordt?

Wat zijn de gevolgen als de Raad voor de Kinderbescherming niet komt tot een trajectbenadering en niet slaagt in het maken van sluitende afspraken?

Het eerste perspectiefplan dient als basis voor het dagprogramma van de jeugdige voor de eerste drie maanden. De leden van de PvdA-fractie vinden het dan ook erg belangrijk dat juist in het begin van de behandeling de goede stappen op het juiste moment gezet worden. Hoe zal Dienst Justitiële Inrichtingen de inrichtingen aan spreken die niet voldoen aan de driewekentermijn voor het perspectiefplan? Zijn er sancties aan verbonden bijvoorbeeld als een inrichting deze termijnen niet haalt?

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat er onvoldoende geantwoord is gegeven op het door de NVvR naar voren gebrachte standpunt dat drie weken te kort is om een perspectiefplan te maken. Zij zien graag een nadere toelichting over de mogelijkheden om bijtijds alle benodigde informatie te verkrijgen en te verwerken. Voorts lezen deze leden dat dit plan in principe voor de eerste drie maanden bedoeld is. Zij vragen dan ook of er een plicht bestaat om na deze maanden tot een vernieuwd plan te komen. Ook vragen zij in hoeverre voor het opstellen van dit plan overleg dient plaats te vinden met de jeugdige.

6. De herziening van de procedure van bemiddeling, beklag en beroep

De leden van de CDA-fractie onderschrijven de voorstellen met betrekking tot de beklagregeling. Zij zijn van mening dat de tendens dat om het minste of geringste een klachtformulier wordt gevraagd, moet worden doorbroken. Deze leden zijn van mening dat er op een evenwichtige wijze moet worden omgegaan met reële (ten opzichte van «gezochte») klachten, teneinde machtsmisbruik te voorkomen. Zij onderschrijven het uitgangspunt dat in alle gevallen eerst een bemiddelingspoging zal worden beproefd. Daarbij moet ook naar hun mening worden voorkomen dat ten gevolge van lacunes in de regelgeving een bemiddeling wordt gevolgd door een tweede bemiddelingsronde. Echter, dat het nut van een tweede bemiddeling kan worden betwijfeld indien de eerste bemiddeling niet tot resultaat heeft geleid, zouden deze leden graag nader onderbouwd zien. Kan het immers niet zo zijn dat afhankelijk van de persoon en/of de specifieke eigenschappen van de bemiddelaar, bemiddeling in het ene geval wel en in het andere niet het gewenste resultaat oplevert?

De leden van de SP-fractie vragen de regering nog eens toe te lichten waaruit blijkt dat de huidige beklagregeling te laagdrempelig is en waarom deze regeling nu aangepast moet worden. Is dit met cijfers te onderbouwen? Hoeveel klachten worden er bijvoorbeeld ingediend? Over wat voor soort beslissingen of feiten kan in de toekomst niet meer worden geklaagd waar dat nu nog wel kan? Is het misschien niet beter het aantal mogelijk in te dienen klachten per individu te beperken om de notoire klagers te beteugelen, zonder de hele beklagregeling op de schop te nemen?

De leden van de VVD-fractie merken op dat in het evaluatierapport is aanbevolen onderzoek te doen naar de praktijk van bemiddelen. Zij vragen of dit inmiddels is gebeurd. Zo ja, wat zijn daar de uitkomsten van?

De aan het woord zijnde leden vragen of er ook eisen gesteld worden aan de redengeving die ingevolge artikel 66, derde lid, Bjj in het klaagschrift moeten worden opgenomen. Artikel 66, vierde lid, Bjj bepaalt dat indien de jeugdige de Nederlandse taal niet voldoende beheerst, hij het klaagschrift in een andere taal kan indienen. De leden van de VVD-fractie vragen waarom dit mogelijk. Is het niet beter de kennis van de Nederlandse taal om de jeugdige te verplichten tot het indienen van het bezwaarschrift in de Nederlandse taal en daar ook de nodige ondersteuning bij te verlenen, bijvoorbeeld door een onderwijzer of begeleider.

7. Het verlofstelsel en het scholings- en trainingsprogramma

Het is de leden van de SP-fractie niet geheel duidelijk wat er nu veranderd in de verhouding tussen het STP en het proefverlof. Is er echt geen enkel verschil tussen beiden, nu deze regelingen kunnen worden samengevoegd? Wat zijn hier nu de praktische gevolgen van? Hoe vaak wordt momenteel een STP opgelegd aan jeugdigen in de fase van voorlopige hechtenis? Blijven er voldoende mogelijkheden om toezicht te houden op jeugdigen van wie de voorlopige hechtenis wordt geschorst, nu dit wordt uitgesloten? En wat als zij na een lange periode in voorlopige hechtenis toch moeten resocialiseren, is dan toch niet een STP wenselijk?

8. De bestemming van de jeugdinrichting

De leden van de SP-fractie waarderen het dat voortaan de ter beschikkingstelling (tbs) die aan een jeugdige wordt opgelegd in een jeugdinrichting ten uitvoer kan worden gelegd. Wordt dit een bevoegdheid van de rechter? Gaat de rechter beoordelen wat het beste is voor de ontwikkeling van de jeugdige? Hoe vaak komt het voor dat een minderjarige met toepassing van het volwassenenstrafrecht tbs krijgt opgelegd? Is dit de afgelopen jaren gestegen?

Wat is op hoofdlijnen het verschil in behandeling tussen jeugdigen met een Pij-maatregel, en volwassenen met een tbs-maatregel, vooral qua behandelmethodieken en contacturen? De leden overwegen dat het goed kan zijn voor een jongere of jongvolwassene in een jeugdinrichting te zitten, althans beter dan in een tbs-kliniek, maar dat de behandeling die geboden wordt zowel kwantitatief en kwalitatief op orde moet zijn. Is dat naar het oordeel van de regering ook in de jeugdinrichting voldoende gewaarborgd?

De leden van de VVD-fractie vragen hoe en door wie een tbs-behandeling in een jeugdinrichting plaats zal vinden. Voorts vragen zij of de behandeling van een dergelijke jeugdige in een dergelijke inrichting niet gevaarzettend werkt naar de andere geplaatste jeugdigen.

9. Toezicht op de justitiële jeugdinrichting

De leden van de CDA-fractie onderschrijven de voorgestelde bepalingen betreffende het toezicht op de justitiële jeugdinrichtingen. In dit verband wijzen zij op de motie-Weekers en Çörüz (Kamerstuk 30 101, nr. 10) inzake de taak van de RSJ. Daarin werd verzocht al het nodige in het werk te stellen om de raad een stimulerende rol te laten spelen ten opzichte van de lokale commissies van toezicht teneinde de raad in de uitoefening van zijn adviestaak in staat te stellen een landelijke vergelijking te maken en landelijke trends te signaleren op het gebied van de bejegening van justitiabelen en jeugdigen. Deze leden vragen wat de rol van de raad in het kader van het nieuwe toezicht zal zijn en of de raad zijn huidige adviserende taken blijft behouden. Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie hoe het externe toezicht zich verhoudt tot het interne toezicht binnen de inrichting. Naarmate bevoegdheden van hoger naar lager worden neergelegd, is volgens hen (ook) interne controle op de eigen huisregels van belang. Kan hierop worden ingegaan?

De leden van de PvdA-fractie merken op dat in het wetsvoorstel wordt bepaald dat aan door de minister van Justitie aangewezen ambtenaren alle ter zake dienende inlichtingen worden verstrekt, dat ze te allen tijde toegang tot de inrichting hebben en dat ze inzage dienen te krijgen in de jeugdige betreffende stukken. Dit toezicht zal dan zijn aan ambtenaren werkzaam bij de Inspectie voor de Sanctietoepassing en daarnaast bij DJI. Het gaat om algemeen toezicht op effectiviteit en kwaliteit van de uitvoering in het bijzonder op de aspecten bejegening en beveiliging en het daaraan gerelateerde beleid. De leden van de PvdA-fractie willen graag weten hoe dit algemene toezicht ingevuld gaan worden. Wat gebeurt er als vastgesteld wordt dat effectiviteit en kwaliteit van de behandeling van een inrichting tekort schieten? Kan er in deze gevallen snel ingegrepen worden door de Inspectie? Heeft zij daartoe instrumenten of maatregelen ter beschikking?

De leden van de SP-fractie vragen of kan worden opgesomd ten aanzien van welke voorvallen of incidenten er een actieve meldingsverplichting voor de inrichting bestaat. Geldt dit ook voor plaatsingen in isoleercellen en voor pogingen tot suïcide? Kan de Kamer halfjaarlijks geïnformeerd worden over deze kengetallen?

10. Het optimaliseren van de tenuitvoerlegging

De leden van de SP-fractie begrijpen dat er een experimenteerbepaling wordt voorgesteld en waarderen het behoud van parlementaire controle hierbij. Echter, de leden begrijpen niet waarom het ook nodig is te experimenteren met meerpersoonskamergebruik. Dat lijkt deze leden niet wenselijk. Wat zou het nut kunnen zijn van een experiment met meerpersoonskamergebruik? Zijn er aanwijzingen dat het opvoedkundig gezien in het belang kan zijn van de jeugdige? Zo ja, uit welke onderzoeken blijkt dat? Zou het doel kunnen zijn in de toekomst te bezuinigen op jeugdinrichtingen? Waarom blijft niet het element van vrijwilligheid behouden, waarom zou dat geschrapt moeten worden? Kan dit element van de experimenteerbepaling uit de wet worden gehaald?

11. De kind bij ouderplaatsing

De leden van de VVD-fractie vragen welke eisen de buiten de jeugdinrichting gelegen plaatsen voor de verzorging van een kind door een jeugdige moeder dienen te voldoen. Voorts willen zij graag van de regering vernemen of bij de indeling bij een bepaalde locatie ook rekening gehouden moet worden met de leeftijd van de jeugdige en het gepleegde delict.

12. Regeling bezoektijden

De leden van CDA-fractie waarderen, tegen de achtergrond van hun eerdere pleidooien daarvoor, de flexibilisering van de regeling inzake de bezoektijden die meer recht doet aan de specifieke omstandigheden van ouders. Zij vragen echter of een nadere duiding kan worden gegeven van de zinsnede dat nadere regelgeving kan voorzien in de wijze waarop het bezoekrecht moet kunnen worden geëffectueerd.

Deze leden vragen welke omstandigheden ertoe leiden dat niet in alle jeugdinrichtingen bezoek tijdens het weekeinde mogelijk is. Zij vragen ook of de aangepaste regeling voor de bezoektijden dit knelpunt zal wegnemen en of dit gepaard zal gaan met extra personele belasting en kosten in het weekeinde.

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat het huidige recht van minimaal een uur bezoek per week te weinig is. Zou dit niet eens verruimd moeten worden, ook al is het een minimum? Hoeveel inrichtingen bieden slechts dit minimum? Waarom wordt het weekendbezoek niet een reguliere, standaard bezoekmogelijkheid voor ouders en eventuele broers en zussen?

13. Informatieplicht bij straffen

De leden van de PvdA-fractie constateren dat in geval van zwaarwegende belangen van de jeugdige geen mededelingen over de disciplinaire maatregelen zullen gedaan worden aan de ouders of verzorgers. Dit terwijl in het kader van het terugdringen van recidive het belangrijk is dat ouders nauw betrokken blijven bij de opvoeding van hun kind. Deze leden zien graag een verdere uitwerking van de redenen waarom ouders niet op de hoogte gesteld worden en er afgezien wordt van deze informatieplicht.

De leden van de SP-fractie waarderen het betrekken van de ouders gedurende de tijd in jeugddetentie zeer. Indien het echter de bedoeling is om de ouders van een jeugdige die een disciplinaire straf krijgt opgelegd altijd te informeren, zonder mogelijkheid hierbij uitzondering van af te wijken, hebben deze leden een vraag. Is het altijd, zonder uitzondering, in het belang van het kind hiervan melding te maken bij de ouders? Is het niet denkbaar dat in bepaalde gevallen het behoud van een goede band tussen kind en behandelaar belangrijker is? Zou het niet als bevoegdheid voor de behandelaar moeten gelden om melding te maken van disciplinaire straffen aan de ouders?

De leden van de VVD-fractie vragen waarom bij een jeugdige van 18 jaar in een justitiële jeugdinrichting toestemming gevraagd moet worden voor het doen van mededelingen aan de ouders bij het opleggen van disciplinaire straffen. Zij zijn van mening dat als deze jeugdigen, zijnde volwassene, in vol verstand kunnen beslissen over het al dan niet inzicht verlenen aan de ouders, ze niet in een jeugdinrichting thuis horen, maar in een normale inrichting.

14. Nachtdetentie

De leden van de SP-fractie zijn zeer positief gestemd over nachtdetentie. Het is toe te juichen dat hiervoor een wettelijke basis wordt gecreëerd. De leden zien dit als een uitstekende methode om werk, stage of opleiding te behouden, hetgeen zeker van belang is in de fase van voorlopige hechtenis. Het is jammer dat nachtdetentie nu nog op beperkte schaal wordt toegepast. Kan dit worden uitgebreid? Welke mogelijkheden zijn er om nachtdetentie aan een bredere groep aan te bieden? Deze leden hebben de indruk dat nachtdetentie momenteel alleen aangeboden wordt aan die jongeren met wie het relatief goed gaat op school. Juist ook voor de jeugdigen die meer problemen hebben kan toch mogelijk met nachtdetentie verdere vertraging voorkomen worden? Graag ontvangen deze leden een reactie op dit punt.

Voorts vragen de leden van de SP-fractie waarom er slechts wordt vastgehouden aan de jeugdigen in voorlopige hechtenis. Ook voor anderen kan dit toch een nuttige fase aan het eind van de straf zijn? Waarom kan nachtdetentie niet worden opgelegd als hoofdstraf? Wat is daar op tegen?

15. Nazorg in een verplicht kader

De leden van de SP-fractie zijn zeer positief over het verplicht maken van nazorg aan alle jeugdigen die de inrichting verlaten. Dit is een maatregel waar deze leden al langere tijd om vragen. Nazorg loont inderdaad, zoals ook de Algemene Rekenkamer schrijft. Aandacht op de genoemde leefgebieden is van zeer groot belang om recidive te voorkomen. Het ligt inderdaad voor de hand de gemeenten hier een rol in te gaan geven, maar wat wordt nu precies de taak van de gemeente? Wat voor afspraken worden hierover gemaakt? Hoe wordt in de gaten gehouden dat alle gemeenten hun taak op het gebied van nazorg ook gaan uitvoeren? Bij de nazorg aan volwassenen komt dit ook buitengewoon traag op gang. Erkent de regering dit punt? Hoe wordt voorkomen dat dat bij jeugdigen ook niet direct goed zal gaan? Welke stappen worden ondernomen tegen die gemeenten die hun taak op het gebied van nazorg niet goed uitvoeren? Hoe wordt voorkomen dat een conflict over financiën ontstaat, bijvoorbeeld omdat gemeenten zich op het standpunt stellen dat zij extra financiering zouden moeten krijgen voor deze taak?

De aan het woord zijnde leden vragen wat nu precies het onderscheid is tussen jeugdigen die langer dan drie maanden in jeugddetentie zitten, en jeugdigen die korter zitten. Hoe wordt de nazorg ook voor de kortgestraften gegarandeerd? Worden er nu altijd bijzondere voorwaarden gesteld door de rechter? Welke sancties zijn mogelijk ten aanzien van de jeugdige die zich na een Pij-maatregel niet aan de voorwaarden houdt? Terugplaatsing in de inrichting is het minst wenselijke scenario. Welke andere sancties zijn wenselijker?

De leden van de VVD-fractie vragen om een nadere toelichting hoe de nazorg in de praktijk wordt geregeld. De Zij zouden het immers zeer spijtig vinden als de nazorg in de praktijk op dusdanige wijze werkt dat het enkel een formele termijn zal zijn en er niet meer daadwerkelijk hulp geboden wordt. Deze leden vragen in dit verband met name welke verschillende instanties op welke manier bij de nazorg betrokken worden en welke persoon als hoofdverantwoordelijke de sturing op een bepaald dossier coördineert.

16. Financiële gevolgen van het wetsvoorstel

De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat ten aanzien van de verbetermaatregelen en de voorstelen tot aanpassing van de Bjj die ter uitvoering hiervan strekken, geldt dat de middelen daartoe binnen de begroting van het ministerie van Justitie zijn gevonden. Deze leden vernemen graag waar ze precies zijn gevonden.

De aan het woord zijnde leden constateren dat de regering voor de flexibilisering van het aantal uren geen verhoogde kosten verwacht. Zij vragen of er, als er meer op zondagen gewerkt zal worden, op zondag niet meer loon wordt uitbetaald dan op andere dagen.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel II

De leden van de VVD-fractie vragen of de periode waarin de Pij-maatregel voorwaardelijk uitgevoerd is, in verband met de verplichte nazorg, af zal worden getrokken van de maximale duur waarin de jeugdige weer in een inrichting geplaatst zal of kan worden.

De voorzitter van de commissie,

De Pater-van der Meer

De adjunct-griffier van de commissie,

Van Doorn


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Krom (VVD), Timmer (PvdA), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), De Roon (PVV), Roemer (SP), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA), Anker (CU) en Heemelaar (GL).

Plv. leden: Sterk (CDA), Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Smeets (PvdA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Leijten (SP), Van Raak (SP), De Vries (CDA), Weekers (VVD), Dijsselbloem (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Fritsma (PVV), Karabulut (SP), Koşer Kaya (D66), Gill’ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Bouchibti (PvdA), Van Haersma Buma (CDA), Slob (CU) en Halsema (GL).