31 877
Wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de invoering van een recht voor de ondernemingsraad van naamloze vennootschappen om een standpunt kenbaar te maken ten aanzien van belangrijke bestuursbesluiten en besluiten tot benoeming, schorsing en ontslag van bestuurders en commissarissen alsmede ten aanzien van het bezoldigingsbeleid

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 28 april 2009

De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave blz.

1. Inleiding 1

2. Aard van het recht 3

3. Internationale aspecten 6

4. Consultatie voorontwerp terzake bezoldigingsbeleid 8

5. Spreekrecht n.a.v. SER-advies Evenwichtig Ondernemingsbestuur 8

6. Administratieve lasten 9

ARTIKELEN

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel dat ondernemingsraden van naamloze vennootschappen de mogelijkheid biedt om hun standpunt kenbaar te maken ten aanzien van belangrijke bestuursbesluiten en besluiten tot benoeming, schorsing en ontslag van bestuurders en commissarissen. Kern van het wetsvoorstel is echter de mogelijkheid voor de ondernemingsraad om voortaan hun standpunt inzake het bezoldigingsbeleid kenbaar te maken. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de roep om werknemers meer te betrekken bij het bezoldigingsbeleid van ondernemingen. Het nieuw ingevoerde sprekersrecht voor ondernemingsraden zal er toe bijdragen dat de opinie van werknemers meer nadruk zal krijgen in de algemene vergadering van aandeelhouders. Hierdoor zal naar de mening van genoemde leden meer evenwicht in de machtsverhouding binnen de vennootschap komen. Per slot van rekening dient recht te worden gedaan aan de belangen van alle «stakeholders» van de onderneming, waaronder de werknemers.

Deze leden onderschrijven het uitgangspunt dat bij het bezoldigingsbeleid ook de stem van de werknemers moet worden meegewogen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben een aantal vragen over dit wetsvoorstel die hieronder aan de orde zullen komen.

Deze leden merken op dat besloten vennootschappen geen verplicht bezoldigingsbeleid hebben. Zij vragen of dat reden is om het spreekrecht uit te sluiten. Is het juist dat er ook besloten vennootschappen zijn die wel een bezoldigingsbeleid kennen? Is het juist dat er altijd een de facto bezoldigingsbeleid is, afgezien van een formeel document dat ter instemming aan de algemene vergadering van aandeelhouders wordt voorgelegd? Welke mogelijkheden zijn er voor de ondernemingsraad om dit in de algemene vergadering van aandeelhouders aan de orde te stellen? Is te overwegen om de ondernemingsraad een permanent spreekrecht te geven op het terrein van bezoldiging, benoemingen en belangrijke bestuursbesluiten, ook als deze niet formeel op de agenda staan? Zo nee, waarom niet?

De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat de echte waarde van het voorgestelde adviesrecht nog zal moeten blijken in de toekomst. Deze waarde zal sterk afhangen van de kwaliteit van de adviezen en vervolgens of en in hoeverre de adviezen zullen worden overgenomen door de Raad van Bestuur, Raad van Commissarissen en algemene vergaderingen van aandeelhouders. Indien mocht blijken dat er weinig tot niets met de adviezen gebeurt, is de regering dan bereid om aanvullende maatregelen te nemen die werknemers wel meer zeggenschap geven over de bezoldiging, benoemingen en bijzondere bestuursbesluiten? Kan deze wet na twee jaar na inwerkingtreding geëvalueerd worden?

Voorts vragen deze leden of de ondernemingsraad zal kunnen beschikken over voldoende budget om tot een goed oordeel te komen over de diverse besluiten. Kan in de wet vastgelegd worden dat ondernemingen hiervoor voldoende budget ter beschikking stellen?

Kan de regering aangeven hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot de Wet Harrewijn? Welke ervaringen zijn er tot nu toe opgedaan met de Wet Harrewijn en hoe functioneert deze wet tot nu toe?

De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen die hieronder aan de orde zullen komen.

De leden van de VVD-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij begrijpen dat tegen de achtergrond van de maatschappelijke discussie over excessieve beloningen naar wegen wordt gezocht de «checks-and-balances» in de corporate governance te verbeteren. Voor beloningen aan de top geldt dat deze in verhouding moeten staan tot de geleverde prestaties. Niet altijd is die relatie even duidelijk zodat dit terecht wrevel opwekt in de samenleving. De aan het woord zijnde leden vinden echter dat de regering niet voor het juiste middel heeft gekozen. Er zijn alternatieven denkbaar die op een betere manier recht doen aan de achtergrond van het voorstel, namelijk de «checks-and-balances» in de corporate governance verbeteren zonder dat de ondernemingsraad met een onmogelijke taak wordt opgezadeld. Dat kan door bijvoorbeeld de door de ondernemingsraad voorgedragen commissaris (bij structuurvennootschappen hebben ondernemingsraden immers een verzwaard aanbevelingsrecht) qualitate qua in de renumeratiecommissie te laten plaatsnemen. De ondernemingsraad heeft daarmee een commissaris, die men expliciet het vertrouwen heeft gegund en waarin de werknemersvertegenwoordiging ook vertrouwen zal stellen, direct aan tafel waar beloningsbeleid wordt gemaakt. Dat is proactief en dus effectiever op het beloningsbeleid dat anderen al hebben geformuleerd. Bovendien hoeft de ondernemingsraad dan niet zelf een rechtstreeks oordeel te vellen over de prestaties en de daarbij behorende beloning van hun baas. Dat laatste brengt de ondernemingsraad namelijk in een buitengewoon lastige positie, want met die baas moet zij ook al onderhandelen over de arbeidsomstandigheden en majeure besluiten over de toekomst van de onderneming. Het zou onwenselijk zijn wanneer de ondernemingsraad zich straks geremd zou voelen (bindend) advies te geven over arbeidsomstandigheden en majeure veranderingen omdat men ook moet adviseren ten aanzien van de persoon van zijn baas (de Raad van Bestuur) of toezichthouder. Het één kan afbreuk doen aan het andere. Conflicterende belangen moeten ook niet worden uitgesloten. De leden van de VVD-fractie vragen de regering in te gaan op mogelijke koehandel.

Gelet op het voorgaande vragen de leden deze leden de regering dan ook het wetsvoorstel te heroverwegen en de door hen ingebrachte suggestie om wel recht te doen aan het achterliggende vraagstuk van een oordeel te voorzien.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig voorstel. Met dit wetsvoorstel wordt onder andere uitvoering gegeven aan een afspraak uit het coalitieakkoord dat de ondernemingsraad (bij beursgenoteerde vennootschappen) een adviesrecht krijgt aan de algemene vergadering van aandeelhouders op het voorstel van de Raad van Commissarissen voor het beloningsbeleid van topbestuurders. Deze leden zijn met de regering van mening dat met de invoering van het recht een standpunt te bepalen over het bezoldigingsbeleid, de werknemers nauwer dan thans betrokken kunnen worden bij de gedachtevorming over inkomens en inkomensverhoudingen binnen de onderneming en aldus het draagvlak voor het te voeren beleid vergroot kan worden. Zij hebben op een enkel punt nog wel behoefte aan een nadere toelichting.

2. Aard van het recht

De leden van de CDA-fractie constateren dat met de keuze van de regering om af te zien een adviesrecht inzake het bezoldigingsbeleid, wordt afgeweken van de afspraken uit het coalitieakkoord. Ter rechtvaardiging verwijst de regering naar het advies van de Sociaal-Economische Raad (SER). Gezien de belangen van de werkgevers, is de keuze van de SER voor een meer vrijblijvend spreekrecht begrijpelijk. Genoemde leden vinden in deze enkele verwijzing naar het SER-advies daarom onvoldoende rechtvaardiging voor de gemaakte keuze. Kan grondiger worden gemotiveerd waarom de regering nu van mening is dat de stem van de werknemers voldoende is geborgd door een vrijblijvend spreekrecht? Datzelfde geldt voor het toepassingsgebied van het wetsvoorstel. De leden van de CDA-fractie constateren dat het blijkens het coalitieakkoord nog de bedoeling was om enkel beursgenoteerde ondernemingen onder de reikwijdte van het wetsvoorstel te laten vallen. Nu is gekozen voor naamloze vennootschappen met meer dan 50 werknemers. Wat is de reden van deze keuze?

De leden van de CDA-fractie hebben de indruk dat dit wetsvoorstel deels overlapt met artikel 25 van de Wet op de ondernemingsraden (WOR). Kan de regering toelichten wat de meerwaarde van het voorgestelde spreekrecht is ten opzichte van het adviesrecht in de zin van artikel 25 Wet op de ondernemingsraden? Heeft de regering, gezien het hierbovengestelde, overwogen om in het wetsvoorstel een bepaling op te nemen waarin de Raad van Commissarissen en/of de Raad van Bestuur wordt verplicht met de ondernemingsraad overleg te voeren over de voorstellen ter zake, alvorens het zijn voorstel, voor zover noodzakelijk aangevuld met de motivatie waarom zij het standpunt van de ondernemingsraad niet deelt, aan de algemene vergadering van aandeelhouders zendt? Dit voorstel heeft de charme dat het overleg en eventueel consensus mogelijk maakt. Graag ontvangen deze leden een reactie op dit punt van de regering.

De leden van de CDA-fractie hebben vernomen dat VNO-NCW en MKB Nederland pleiten om de wettelijke regeling te beperken tot beursgenoteerde naamloze vennootschappen, gezien de verschillen tussen beursgenoteerde naamloze vennootschappen enerzijds en de naamloze vennootschappen met een besloten karakter, de naamloze vennootschap als persoonsgebonden samenwerking en de naamloze vennootschap in concernverband anderzijds. Deelt de regering deze opvatting? Zo nee, waarom niet?

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering nader in te gaan op het toepassingsbereik van het wetsvoorstel. Waarom vallen niet alle ondernemingen die een jaarrekening openbaar moeten maken onder dit wetsvoorstel? Hoeveel ondernemingen, dat wil zeggen hoeveel naamloze en hoeveel besloten vennootschappen, zouden er in dat geval onder de werking van dit wetsvoorstel vallen? Is het juist dat het wetsvoorstel zo gelezen moet worden dat indien er op holdingniveau geen ondernemingsraad is, er ook geen spreekrecht is in de algemene vergadering van aandeelhouders van de holding? Kan niet toch overwogen worden om de ondernemingsraad (of meerdere ondernemingsraden) van de dochter-naamloze vennootschap toch spreekrecht te geven in de algemene vergadering van aandeelhouders van de holding? Immers daar wordt toch voor een groot deel strategie en beleid besproken en niet op de lagere niveaus?

De aan het woord zijnde leden vragen de regering nader in te gaan op het verschil tussen een «standpunt» dat de ondernemingsraad in het ene geval kan innemen en de «opiniërende rol» in het andere geval. Op welke manier komt de «opiniërende rol» precies tot uitdrukking in de wettekst?

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe wordt vastgesteld welke ondernemingsraad of welke voorzitter daarvan, advies mag opstellen en het woord mag voeren in de algemene vergadering van aandeelhouders, indien er meerdere ondernemingsraden zijn.

Deze leden vragen voorts of het wetsvoorstel niet te vrijblijvend is als de algemene vergadering van aandeelhouders niet verplicht is om op het standpunt van de ondernemingsraad te reageren. Moet de trots dat Nederland als enige in de wereld een dergelijk spreekrecht zou krijgen in dat licht niet worden gerelativeerd? Waarom kunnen aandeelhouders (bijvoorbeeld met grote aandelenpakketten) niet worden verplicht om op een standpunt inhoudelijk te reageren respectievelijk een stemverklaring af te leggen? Kan een dergelijke motiveringsplicht bijvoorbeeld worden overwogen bij aandeelhouders met meer dan 5% of 10% van de stemmen, of bijvoorbeeld de vijf grootste aandeelhouders? Kan overwogen worden dat over een standpunt van de ondernemingsraad in ieder geval gestemd moet worden, dan wel dat het standpunt op een andere manier in behandeling moet worden genomen? Kan de ondernemingsraad niet onder de werking van artikel 2:114a BW gebracht worden, in die zin dat niet alleen aandeelhouders met meer dan 1% van de aandelen een agenderingsrecht krijgen, maar ook de ondernemingsraad? Kunnen de Raad van Commissarissen en de Raad van Bestuur wettelijk verplicht wordt tot overleg met ondernemingsraad over in wetsvoorstel genoemde onderwerpen? Kunnen daarbij afwijkingen in definitieve voorstellen van Raad van Commissarissen en de Raad van Bestuur aan de algemene vergadering van aandeelhouders gemotiveerd worden? Wat is het oordeel van de regering hierover? Kan op deze manier de vrijblijvendheid worden verminderd? Kan de mogelijkheid worden geopend om het standpunt van de ondernemingsraad te laten vergezellen van een voorstel aan de algemene vergadering van aandeelhouders dat in stemming moet worden gebracht? Waarom is er niet voor gekozen om de tijdigheid van de aanbieding van de conceptbesluiten in de wettekst zelf op te nemen? Kan de termijn van 30 dagen verruimd worden, omdat anders geen fatsoenlijk overleg mogelijk is met Raad van Commissarissen en de Raad van Bestuur? Krijgt de ondernemingsraad ook gelegenheid te reageren op voorstellen over beloningsbeleid en dergelijke vanuit de algemene vergadering van aandeelhouders? Krijgt de ondernemingsraad ter vergadering in de algemene vergadering van aandeelhouders ook toegang tot de tweede termijn en latere termijnen?

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom er geen sancties zijn op het niet verlenen van het spreekrecht. Waarom zouden sancties leiden tot blokkering van de besluitvorming in de vennootschap? Het voorstel voorziet toch niet in opschortende werking als het standpunt van de ondernemingsraad niet wordt gevolgd? Is er voor de ondernemingsraad wel toegang mogelijk tot de Ondernemingskamer of is deze toegang er alleen voor de vakbond?

De aan het woord zijnde leden vragen waarom er niet in is voorzien dat de ondernemingsraad een spreekrecht krijgt bij andere typische aandeelhoudersbevoegdheden, zoals het vaststellen van de jaarrekening.

De leden van de SP-fractie constateren dat de regering ervoor heeft gekozen geen sanctie op te nemen voor gevallen waarin de ondernemingsraad niet in staat wordt gesteld om zijn standpunt kenbaar te maken. Kan de regering bevestigen dat dit betekent dat besluiten, genomen zonder standpunt van de ondernemingsraad, niet nietig of vernietigbaar kunnen zijn aan de hand van artikel 2:14 BW respectievelijk 2:15 BW? Is de regering bereid om wel sancties in te voeren indien zou blijken dat ondernemingsraden in de praktijk niet voldoende van het spreekrecht gebruik kunnen maken, zo vragen deze leden.

Het bevreemdt de leden van de VVD-fractie dat met voorgesteld wetsvoorstel afstand wordt genomen van de unanieme onderdelen van het SER-advies, de kabinetsreactie daarop en eveneens van het coalitieakkoord. Dat laat zich moeilijk rijmen met de corporatistische inborst van dit kabinet en het dichtgetimmerde coalitieakkoord. Derhalve vragen de aan het woord zijnde leden een nadere toelichting. Is dit een handreiking van de minister van Sociale Zaken aan de werknemersvertegenwoordiging in de SER omdat in het najaar nog een belangwekkend advies wordt verwacht? Wat zegt dat over de voorkeur van de regering ten aanzien van welk smaldeel in de SER? En bestaat er inmiddels een nieuwe coalitieafspraak zodat het coalitieakkoord op dit punt inmiddels herschreven is?

De leden van de VVD-fractie begrijpen ook totaal niet waarom de reikwijdte van het wetsvoorstel is verbreed van beursgenoteerde ondernemingen naar alle naamloze vennootschappen. Daarop ontvangen zij graag een nadere toelichting. Ook willen zij weten waarom het wetsvoorstel – als de reikwijdte dan toch breder moet zijn – niet beperkt is tot structuurvennootschappen. En nu toch is gekozen voor alle naamloze vennootschappen, vragen deze leden of de regering kan aangeven waarom het thans voorgestelde adviesrecht voor de ondernemingsraad blijft uitgesloten voor die organisaties die niet in de naamloze vennootschapsvorm zijn gegoten maar in een andere rechtsvorm, zoals stichtingen, verenigingen en coöperaties. Daarbij denken de leden van de VVD-fractie met name aan ziekenhuizen, zorginstellingen, woningbouwcorporaties, omroepverenigingen en onderwijsinstituten. Als de achtergrond van het wetsvoorstel bevordering van een evenwichtige inkomensverdeling behelst, dan ligt het meer voor de hand dat in de eerste plaats te bevorderen in de (semi)publieke sector dan in de vrije marktsector. Bovendien zou het toch niet van de aard van de juridische rechtsvorm moeten afhangen of de ondernemingsraad wel of niet wat te zeggen heeft, maar veeleer van de grootte en het openbare karakter daarvan? Graag ontvangen deze leden een reactie op dit punt.

De leden van de VVD-fractie constateren dat aan het feit dat de ondernemingsraad niet in de gelegenheid wordt gesteld zijn standpunt kenbaar te maken aan de algemene vergadering, geen enkele sanctie wordt verbonden. Dat is gedaan om het vestigingsklimaat niet te verzuren. Het laatste argument vinden deze leden erg belangrijk – zij willen dat het vestigingsklimaat juist wordt verbeterd – maar zij constateren dat de nieuwe wettelijke bepaling daarmee een dode letter wordt en het derhalve bij symboolwetgeving blijft. Ook om die reden wordt de regering gevraagd het wetsvoorstel te heroverwegen.

De leden van de VVD-fractie willen graag weten of de ondernemingsraad van een naamloze vennootschap thans ook de mogelijkheid heeft de algemene vergadering van advies te voorzien en hoe vaak daar in praktijk gebruik van wordt gemaakt. Voorts vragen zij of het mogelijk is dat de aandeelhouders en de ondernemingsraad tegengestelde belangen hebben en in hoeverre dat van invloed kan zijn op de werking van dit wetsvoorstel in de praktijk.

Deze leden vernemen graag of de algemene vergadering bij het standpunt ook te horen krijgt in hoeverre er binnen de ondernemingsraad (of tussen samenwerkende ondernemingsraden) verschillend gedacht wordt over het door hen ingenomen standpunt.

De aan het woord zijnde leden lezen in de memorie van toelichting dat de ondernemingsraad niet het recht verkrijgt een standpunt te bepalen met betrekking tot de bezoldiging van een individuele bestuurder. Zij vragen of de ondernemingsraad door dit wetsvoorstel niet wordt aangemoedigd het toch te doen.

Ten slotte vragen de leden van de VVD-fractie of de ondernemingsraad ook in staat moet worden gesteld een standpunt te bepalen als er over het desbetreffende onderwerp ook een adviesrecht gold op grond van artikel 25 WOR.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de memorie van toelichting dat naar het oordeel van de regering de combinatie van het recht op informatie, art. 31d WOR en het voorgestelde artikel 2:135 lid 2 BW de ondernemingsraad in staat stelt een goed gefundeerd standpunt te formuleren over het bezoldigingsbeleid alsmede om de uitwerking van dit beleid in de praktijk te toetsen. Indien de ondernemingsraad constateert dat het bezoldigingsbeleid door hem ongewilde gevolgen heeft, kan hij zijn recht tot het verzoeken om een overlegvergadering gebruiken om deze gevolgen aan te kaarten. Deze leden verzoeken de regering toe te lichten of is overwogen om in het wetsvoorstel een bepaling op te nemen waarin de Raad van Commissarissen of de Raad van Bestuur wordt verplicht om met de ondernemingsraad overleg te voeren over de voorstellen ter zake, alvorens het zijn voorstel, voor zover noodzakelijk aangevuld met de motivatie waarom zij het standpunt van de ondernemingsraad niet deelt, aan de algemene vergadering van aandeelhouders zendt. Op deze wijze wordt de ondernemingsraad in staat gesteld om ook de verwachte gevolgen aan te kaarten. Zo nee, waarom niet?

3. Internationale aspecten

De leden van de CDA-fractie constateren dat de regering stelt dat haar geen voorbeelden bekend zijn van landen waar de werknemers beschikken over een met het in dit wetsvoorstel opgenomen vergelijkbaar recht om een standpunt ten aanzien van het bezoldigingsbeleid kenbaar te maken in de algemene vergadering. Heeft de regering geen aanwijzingen dat andere (Europese) landen van plan zijn om een dergelijke regeling in te voeren?

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom werknemers in het buitenland worden uitgesloten. Is het juist dat het de Nederlandse wetgever in principe vrij staat om buitenlandse werknemers een adviesrecht te geven over beloning en benoemingen in de Nederlandse moedermaatschappij?

Deze leden lezen in de memorie van toelichting dat wordt gesproken van «toerekening» aan een dochtermaatschappij. Wat wordt precies toegerekend aan wat? Zal in een Nederlandse dochter-naamloze vennootschap met een buitenlandse moeder het adviesrecht wel of niet gaan gelden? Hoe verhoudt zich dit precies tot de in de memorie van toelichting gemaakte opmerking over het concernbeleid dat in belangenafwegingen moet worden meegewogen? Onafhankelijk van dit concernbeleid kan of moet toch een ondernemingsraad ingesteld worden, en indien daarvan sprake is, het adviesrecht aan die ondernemingsraad worden verleend?

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering in te gaan op de stelling van Eumedion dat slechts door een wijziging van de Richtlijn Europese Ondernemingsraad het Nederlandse wetsvoorstel van toepassing zou kunnen zijn op vennootschappen, waar de meerderheid van de werknemers werkzaam is in het buitenland. Is het juist dat dit een misverstand is, aangezien het vennootschapsrecht vooral nationaal georiënteerd is en de richtlijn gericht is op een ander soort medezeggenschap?

De leden van de SP-fractie constateren dat het spreekrecht van de ondernemingsraad volgens de wetstekst niet geldt, indien het om een concern gaat waarvan de werknemers overwegend in het buitenland werkzaam zijn. In de memorie van toelichting staat dat «in het geval van een internationaal concern waarvan de minderheid van de werknemers binnen Nederland werkzaam is, wordt in ieder geval ten aanzien van de vennootschappen die onder de WOR vallen voorzien in een opiniërende rol van de ondernemingsraad met betrekking tot het bezoldigingsbeleid, bestuursbesluiten in de zin van art. 2:107a BW en de besluiten over benoeming en het ontslag van bestuurders en commissarissen». Deze leden kunnen de wetstekst en memorie van toelichting hier niet helemaal met elkaar rijmen. Kan de regering ten eerste aangeven wat er met «opiniërende rol» wordt bedoeld en ten tweede hoe de ondernemingsraad waarvoor de internationale uitzondering geldt toch die rol kan vervullen, zonder dat die ondernemingsraad het recht heeft om standpunten kenbaar te maken volgens deze wet?

De aan het woord zijnde leden merken op dat in Nederland aan de beurs genoteerde bedrijven vaak internationaal opererende concerns zijn. Zij vragen de regering aan te geven hoeveel ondernemingsraden van in Nederland aan de beurs genoteerde bedrijven in de praktijk gebruik zullen kunnen maken van het spreekrecht.

De leden van de VVD-fractie merken op dat de regering geen voorbeelden bekend zijn van landen waar de werknemers(vertegenwoordigers) beschikken over een met het in dit wetsvoorstel opgenomen vergelijkbaar recht om een standpunt ten aanzien van ondermeer het bezoldigingsbeleid kenbaar te maken in de algemene vergadering van aandeelhouders. Deze leden vragen of dit niet afschrikkend kan werken om een naamloze vennootschap in Nederland te vestigen. Daarbij vragen zij hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot andere vennootschapsrechtelijke wetsvoorstellen, zoals de flexibilisering van de besloten vennootschap en van regels over bestuur en toezicht in naamloze en besloten vennootschappen, de code corporate governance van Frijns en de aanbevelingen ten aanzien van de corporate governance in de financiële sector van de commissie-Maas. Kan de regering op een rijtje zetten welke nationale koppen er inmiddels op het Europees recht zijn gezet in Nederland als het gaat om de rechten van de werknemersvertegenwoordiging? Is de regering bereid al deze nationale koppen te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?

4. Consultatie voorontwerp terzake bezoldigingsbeleid

De leden van de PvdA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat naar aanleiding van het advies van de Commissie Vennootschapsrecht het wetsvoorstel is aangescherpt op het punt van de vraag wie precies namens de ondernemingsraad het woord dient te voeren. In welke zin heeft deze aanscherping plaatsgevonden en waarom? De Commissie Vennootschapsrecht adviseerde om de vrijstelling vanwege het aantal werknemers in het buitenland te schrappen. Deze leden vragen waarom, met welke argumenten en overwegingen, de Commissie Vennootschapsrecht dit heeft geadviseerd en waarom het niet is overgenomen. Is dit uitsluitend gebeurd omdat SER anders adviseerde? Deelt de regering de mening van deze leden dat dit geen inhoudelijk argument is? Waarom zijn andere SER-adviezen wel terzijde gelegd, zoals het advies om alleen spreekrecht in beursgenoteerde ondernemingen in te voeren? Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie wat de instelling van een vrijstelling voor het toepassingsbereik betekent. Hoeveel ondernemingsraden van in Nederland gevestigde internationale ondernemingen worden aldus buitengesloten? Zijn de conclusies van het onderzoek van de Stichting Multinationale Ondernemingsraden, dat slechts 9 van de bij de stichting aangesloten 43 Nederlandse multinationals daadwerkelijk spreekrecht zouden krijgen, nog steeds van toepassing? Zo ja, welke conclusie trekt de regering daar uit? Is het juist dat dan uitgerekend internationale ondernemingen waarvoor dit wetsvoorstel bij uitstek relevant is, niet onder dit wetsvoorstel gaan vallen?

De leden van de VVD-fractie constateren dat de Commissie Vennootschapsrecht heeft voorgesteld om de vrijstelling vanwege het aantal werknemers in het buitenland te schrappen. Hiervan is afgezien omdat die wijziging zou leiden tot een afwijking van SER-advies Evenwichtig Ondernemingsbestuur (hierna: SER-advies 08/01), dat op dit punt unaniem was en luidde dat in een vrijstellingsregeling moest worden voorzien. De leden van de VVD-fractie vragen wat de argumenten waren waarmee de Commissie haar standpunten heeft onderbouwd, afgezet tegen de argumenten van de SER.

5. Spreekrecht n.a.v. SER-advies Evenwichtig Ondernemingsbestuur

De leden van de CDA-fractie vragen de regering nauwkeurig aan te geven op welke punten het voorliggend wetsvoorstel afwijkt van SER-advies 08/01.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de ondernemingsraad betrokken kan worden bij het ontslag van individuele commissarissen (artikel 2:161 BW) in het structuurregime. Is het juist dat de ondernemingsraad bij collectief ontslag van de raad van commissarissen nu al een adviesrecht in de algemene vergadering van aandeelhouders heeft? Geldt daarbij ook dat de ondernemingsraad zelf in de algemene vergadering van aandeelhouders mag spreken? Welke ervaringen zijn er sinds 2004 opgedaan met dit spreekrecht, toen het nieuwe structuurregime van start ging?

De aan het woord zijnde leden vragen of het juist is dat in naamloze vennootschappen met het verzwakte structuurregime de ondernemingsraad op basis van art. 2:134a BW adviesrecht heeft ten aanzien van bestuurbenoemingen en schorsing en ontslag van bestuurders. Waarom is niet voorzien in betrokkenheid van de ondernemingsraad bij bestuurbenoemingen en schorsing en ontslag van bestuurders in naamloze vennootschappen met het volledige structuurregime? Deelt de regering de mening dat dit zou kunnen door een aanpassing van artikel 2:162 BW? Is het juist dat in artikel 2:162 BW nu ook al een rol is weggelegd voor de algemene vergadering van aandeelhouders en dat het dan ook voor de hand ligt om ook de ondernemingsraad een rol te geven?

De leden van de VVD-fractie vragen een reactie van de regering op het door VNO-NCW en MKB-Nederland geuite verwijt dat de vrijstelling voor internationale holdings beperkt is uitgewerkt.

6. Administratieve lasten

De leden van de VVD-fractie constateren dat regering stelt dat het wetsvoorstel geen nieuwe administratieve lasten met zich mee brengt omdat geen sprake is van een informatieverplichting jegens de overheid. Deze leden menen dat dit wetsvoorstel wel degelijk administratieve lasten voor de ondernemingsraad en de vennootschap met zich meebrengt. Er moet immers over meer onderwerpen om advies worden gevraagd. Daarnaast denken de leden van de VVD-fractie aan artikel 31d WOR en de informatiewisselingen met de aandeelhouders en de ondernemingsraad. Waarom is geen advies gevraagd aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten? De aan het woord zijnde leden vragen de regering dit alsnog te doen.

ARTIKELEN

ARTIKEL I

Artikel 107a

De leden van de VVD-fractie constateren dat de ondernemingsraad op enkele onderwerpen een spreekrecht krijgt in de algemene vergadering. Dit heeft als reden dat de aandeelhouders dan kennis kunnen nemen van het standpunt van de ondernemingsraad. Deze leden vragen of aandeelhouders op dit moment geen kennis kunnen nemen van het standpunt van de ondernemingsraad. Voorts vragen zij wat van het wezen van het spreekrecht terecht komt als de aandeelhouders vooraf hun mening al hebben opgemaakt, respectievelijk schriftelijk of bij volmacht stemmen en hoe dit moet worden gezien in het geval van gecertificeerde aandelen, waarbij het admininistratiekantoor stemt. In dit verband wordt andermaal gewezen op de aanbevelingen van de commissies Frijns en Maas, die de macht van de aandeelhouders beogen terug te dringen.

Artikel 134a

De leden van de CDA-fractie constateren dat er een spreekrecht wordt ingevoerd bij schorsing van bestuurders en commissarissen. Zij hebben begrepen dat VNO-NCW en MKB Nederland stellen dat het spreekrecht voor de ondernemingsraad in dergelijke gevallen niet passend is. Schorsing is namelijk een ordemaatregel, erop gericht om te voorkomen dat onhoudbare situaties voortduren. Hiermee verdraagt zich niet het tijdig voor de oproeping informeren van de ondernemingsraad. Is de regering ook van mening dat een spreekrecht voor de ondernemingsraad de schorsende werking van een bestuurder/commissaris in de weg staat? Graag ontvangen deze leden een nadere toelichting.

Artikel 135

De leden van de CDA-fractie constateren dat artikel 2:135, tweede lid, BW van toepassing is wanneer een nieuw bezoldigingsbeleid wordt vastgesteld. Kan de regering de woorden «nieuw bezoldigingsbeleid» nader definiëren. Voorkomen moet worden dat ondernemingen voor minieme wijzigingen in het bezoldigingsbeleid zich moet verantwoorden aan de ondernemingsraad. Dit kan namelijk leiden tot onnodige vertraging in het ondernemingsbeleid en daarom tevens leiden tot onnodige extra kosten.

De aan het woord zijnde leden constateren dat het wetsvoorstel regelt dat het standpunt van de ondernemingsraad gelijktijdig met de voorstellen aan de algemene vergadering van aandeelhouders wordt aangeboden. VNO-NCW en MKB Nederland hebben erop aangedrongen te verduidelijken dat het ondernemingsraadstandpunt ter keuze van de vennootschap ook ter inzage kan worden gelegd respectievelijk op de website van de vennootschap kan worden opgenomen. Deze leden vragen of deze suggestie kan worden overgenomen in het wetsvoorstel? Graag ontvangen zij een reactie op dit punt.

De leden van de VVD-fractie ontvangen graag een nadere invulling van de definitie «belangrijke bestuursbesluiten». Voorts vragen zij of nog enigszins verduidelijkt kan worden wat er bedoeld wordt met «tijdig» en aan de hand van welke criteria de vennootschappen moeten oordelen wat «tijdig» is. Voorts vragen deze leden hoe de redelijke termijn van 30 dagen tussen het informeren van de ondernemingsraad en de oproeping van de aandeelhouders zich verhoudt tot een onverwijld ontslag van de bestuurder als bedoeld in artikel 2:679 BW.

De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting bij artikel 135 dat in het voorgestelde stelsel de ondernemingsraad een standpunt kan bepalen over het concept en het voor de hand ligt dat de opsteller, indien het standpunt een aanpassingsvoorstel bevat, voor eventuele vragen en opmerkingen in overleg treedt met de ondernemingsraad. Formele verplichtingen en bevoegdheden zijn niet opgenomen, teneinde te voorkomen dat de rol van de ondernemingsraad verwordt tot een procedurele en partijen meer op de (juridische) gang van zaken gaan letten dan op de inhoud. Deze leden vernemen graag van de regering of er hier, naast het ontbreken van een formele plicht, er ook geen ongeschreven plicht tot overleg bestaat.

De aan het woord zijnde leden vragen of er op het schenden van de geheimhoudingsplicht van artikel 20 WOR nog een sanctie staat, of dat het opleggen van een sanctie mogelijk is. Voorts willen zij weten waarom er hier geen strengere regeling van toepassing is.

Artikel 158

De leden van de CDA-fractie constateren dat met de voorgestelde aanvulling op artikel 2:158, vierde lid, BW de invloed van de ondernemingsraad op de benoeming van commissarissen in een structuur-NV wordt uitgebreid. Naar de mening van VNO-NCW en MKB Nederland wordt hiermee in strijd gehandeld met het afgewogen stelsel dat, mede op basis van een unaniem SER-advies, tot stand is gekomen bij de wijziging van de structuurregeling in 2004. Deelt de regering deze visie?

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de ondernemingsraad bij structuur-naamloze vennootschappen, middels aanpassing van art. 2:158 BW, wel een adviesrecht met betrekking tot de commissarisbenoeming krijgt, maar niet bij bestuursbenoemingen middels aanpassing van art. 2:162 BW.

De leden van de VVD-fractie vragen de regering te reageren op het verzoek van VNO-NCW en MKB-Nederland om de voorgestelde wijziging van artikel 2:158, vierde lid, BW in te trekken.

ARTIKEL II

De leden van de VVD-fractie vragen de regering duidelijkheid te scheppen over het moment van inwerkingtreding.

De voorzitter van de commissie,

De Pater-van der Meer

De adjunct-griffier van de commissie,

Van Doorn


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Krom (VVD), Timmer (PvdA), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), De Roon (PVV), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA), Anker (CU) en Heemelaar (GL).

Plv. leden: Sterk (CDA), Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Smeets (PvdA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Roemer (SP), Van Raak (SP), De Vries (CDA), Weekers (VVD), Dijsselbloem (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Fritsma (PVV), Koşer Kaya (D66), Gill’ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), De Roos-Consemulder (SP), Bouchibti (PvdA), Van Haersma Buma (CDA), Slob (CU) en Halsema (GL).