Gepubliceerd: 7 april 2009
Indiener(s): Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken) (CDA), Frans Timmermans (staatssecretaris buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA)
Onderwerpen: europese zaken internationaal internationale samenwerking
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31826-5.html
ID: 31826-5

31 826
Goedkeuring van de op 16 juni 2008 te Luxemburg totstandgekomen Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Bosnië en Herzegovina, anderzijds, met Bijlagen en Protocollen (Trb. 2008, 163)

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 21 april 2009

De regering dankt de vaste commissie voor Europese Zaken van de Tweede Kamer der Staten-Generaal voor haar verslag met betrekking tot het voorbereidend onderzoek aangaande het voorstel van wet tot goedkeuring van het bovengenoemde verdrag. In deze nota naar aanleiding van het verslag worden de vragen van de commissie beantwoord. Vragen met dezelfde strekking zijn samengevoegd en in één keer beantwoord.

De regering is zich ervan bewust dat verscheidende leden zich kritisch hebben uitgelaten over de actuele politieke situatie in Bosnië en Herzegovina, in het bijzonder over georganiseerde criminaliteit, de ontwikkeling van de rechtsstaat en het samenleven van verschillende bevolkingsgroepen. De regering deelt de zorgen over het gebrek aan vooruitgang bij het implementeren van noodzakelijke hervormingen en over de recent toegenomen etnisch-getinte retoriek van de politieke leiders. De regering is evenwel van mening dat deze Stabilisatie- en associatieovereenkomst (SAO) essentieel is om in dialoog en samenwerking met de Bosnische autoriteiten de geconstateerde tekortkomingen en interne politieke tegenstellingen te adresseren en het conditionaliteitsprincipe nader te concretiseren en in te vullen. Tevens zal de inwerkingtreding van de SAO een belangrijk signaal afgeven aan de politieke leiders van Bosnië en Herzegovina dat de toekomst van het land in Europa ligt en dat de EU bereid is verder samen te werken aan het toenaderingsproces conform de toezeggingen die zijn gedaan in Thessaloniki in 2003. Op 16 juni 2008 is de SAO ondertekend voor de Europese Gemeenschappen nadat er op 10 april 2008 vereiste wetgeving was aangenomen door het Bosnische parlement in navolging van een baanbrekend politiek akkoord over de vereiste hervorming van het politieapparaat. Met dit akkoord voldeed Bosnië en Herzegovina aan het door de EU gestelde (laatste) criterium voor de ondertekening en inwerkingtreding van de SAO. Een andere belangrijke voorwaarde was de samenwerking van de Bosnische autoriteiten met het Joegoslavië-tribunaal, wat de hoofdaanklager van het Tribunaal destijds als bevredigend omschreef, hetgeen overigens nog steeds het geval is. De huidige trage implementatie van het politieakkoord en de toegenomen politieke retoriek zijn in de optiek van de regering geen reden om de SAO niet in werking te laten treden. De SAO heeft daarbij als instrument zijn nuttige waarde intussen ook bewezen in de relatie tussen de EU en Macedonië en tussen de EU en Kroatië. De regering hecht om deze redenen groot belang aan het verdrag en de goedkeuring ervan door het Nederlandse parlement.

1. Algemeen

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat bij een SAO elk land op eigen merites beoordeeld dient te worden. Deze leden zijn voorts van mening dat een SAO geen onomkeerbare stap op weg naar een lidmaatschap van de Europese Unie is en ook kan leiden tot een partenariaat. Zij vragen of de regering deze meningen deelt.

In antwoord op deze vraag stelt de regering dat de uitbreidingsstrategie die de Europese Raad in december 2006 vaststelde de basisregels vastlegt voor de onderhandelingen met de kandidaatlidstaten en de potentiële kandidaat-lidstaten. Ingevolge deze strategie kan voortgang in het preaccessietraject alleen worden geboekt op basis van objectief meetbare hervormingen, waarbij ieder land op zijn eigen merites wordt beoordeeld. Hieruit volgt dat de SAO inderdaad geen onomkeerbare stap is op weg naar EU-lidmaatschap. Voor wat betreft het partenariaat stelt de regering zich zoals bekend op het standpunt dat dit van toepassing zou kunnen zijn voor ondermeer kandidaat-lidstaten die (te zijner tijd) de toetredingsonderhandelingen niet meer kunnen of willen voortzetten (zie ook partenariaatnotitie bij de brief van beide ondertekenaars dd. 14 mei 2008; Kamerstukken II, 2007–2008, 31 202, nr. 24). Dit vraagstuk is voor Bosnië en Herzegovina op dit moment niet aan de orde.

De leden van de CDA-fractie uiten terecht zorg over de recente ontwikkelingen rond de onderhandelingen over de nieuwe grondwet en deze leden zijn van mening dat bepaald geen sprake is van toename van de politieke stabiliteit. Deze leden en de leden van de VVD-fractie informeren naar het oordeel van de regering over de eis van de vertegenwoordigers van de Republika Srpska om het recht op zelfbeschikking en het recht op de mogelijkheid voor een referendum over een eventuele onafhankelijkheid van de Republika Srpska op te nemen in een nieuwe grondwet. Ook vragen de leden van de CDA-fractie of de regering van mening is dat de SAO geratificeerd kan worden als de nieuwe grondwet onverhoopt bovengenoemde bepalingen zal gaan bevatten.

De regering vindt de eis van de vertegenwoordigers van Republika Srpska verontrustend, ook al betreft het geen nieuw gegeven. Volgens het Dayton Vredesakkoord, waarop ook de huidige grondwet is gebaseerd, is Bosnië en Herzegovina een soevereine gedecentraliseerde eenheidsstaat. De eis van de leiders van Republika Srpska gaat dan ook in tegen het Dayton Vredesakkoord. De Nederlandse regering is overigens van mening, net als alle andere EU-lidstaten, dat Bosnië en Herzegovina enkel als één land, met de huidige grenzen, op termijn tot de EU zou kunnen toetreden. De SAO, die op 26 februari 2009 door Bosnië en Herzegovina werd bekrachtigd, is dan ook alleen van toepassing op de Republiek Bosnië en Herzegovina als geheel en niet op onderdelen.

De leden van de VVD-fractie refereren aan blijvende constitutionele problemen die nauw samenhangen met de etnische heterogeniteit van Bosnië en Herzegovina en vragen naar het oordeel van de regering hierover en naar de perspectieven die de regering in dat opzicht ziet voor de komende periode. Zij informeren eveneens naar de vooruitgang die geboekt is met betrekking tot een modernisering van de grondwet en in hoeverre voortgang is geboekt sinds in april 2006 een pakket aan wijzigingsvoorstellen met betrekking tot de grondwet door een meerderheid van het parlement is verworpen.

In antwoord op deze vragen stelt de regering dat een grondwetsherziening dienstig zou zijn voor een duurzaam samenleven van de verschillende bevolkingsgroepen en cruciaal is voor een beter functionerend en efficiënter overheidsapparaat, maar uiteraard dient een oplossing van de Bosniërs zelf te komen. Het politieke «Prud-Akkoord» tussen de drie grote politieke partijen voorziet een grondwetshervorming waarbij Bosnië en Herzegovina in vier regio’s opgedeeld zou worden. Er heersen echter verschillende interpretaties over deze afspraak, met name ten aanzien van de precieze indeling van het land in deze regio’s. De EU Speciale Vertegenwoordiger (EUSV) heeft een faciliterende rol ten aanzien van grondwetsherziening en ook is dit thema aangeduid als een belangrijke korte termijn prioriteit in het Europese Partnerschap. Nederland zou een actieve rol van de EUSV op dit dossier zeer verwelkomen.

De leden van de VVD-fractie vragen waaruit de bereidheid blijkt van de inwoners van de Republika Srpska om tot een echte integratie te komen binnen een levensvatbare staat Bosnië en Herzegovina. De leden van de CDA-fractie achten dit ook van groot belang. De leden van de VVD-fractie wensen te vernemen hoe de regering het feit beoordeelt dat de Nederlandse ambassadeur in Bosnië en Herzegovina premier Dodik van Republika Srpska heeft bestempeld als «erger dan Loekasjenko».

Het zogenaamde Prud-proces, waar ook premier Dodik van Republika Srpska zich aan heeft gecommitteerd, geeft een hoopvol teken dat bereidheid bestaat bij de verschillende bevolkingsgroepen om het hervormingsproces weer op gang te brengen. Nederland is echter verontrust over de aanhoudende nationalistische en etnische retoriek van onder andere premier Dodik. De uitspraak van de Nederlandse ambassadeur kwam op een moment dat de Internationale Gemeenschap, waaronder de Hoge Vertegenwoordiger, druk uitoefende op verschillende partijen in Bosnië en Herzegovina om te werken aan stabiliteit en het naleven van het vredesakkoord van Dayton. De ambassadeur heeft deze zorgen in het bewuste interview aan de orde gesteld.

De leden van de CDA-fractie hebben kennis genomen van het vertrek van de Hoge Vertegenwoordiger Miroslav Lajcak en het voornemen om het mandaat van de Hoge Vertegenwoordiger na ratificatie van de SAO over te laten gaan in het mandaat van de EU Speciale Vertegenwoordiger. De leden van de CDA-fractie vragen of het mandaat van de EU Speciale Vertegenwoordiger dan verruimd zal worden en of een verband bestaat tussen een te sluiten SAO en een mogelijk besluit om het mandaat van de Hoge Vertegenwoordiger te beëindigen. Hierbij vragen deze leden ook naar de invloed van een te ratificeren SAO op de werkwijze van de Peace Implementation Council (PIC). De leden van de SP-fractie vragen wat de precieze betekenis is van de overgang van het mandaat van de Hoge Vertegenwoordiger in die van een «louter» EU Speciale Vertegenwoordiger. Deze leden willen graag weten of met die overgang het mandaat op basis van het Dayton akkoord komt te vervallen en wat de overige voorwaarden zijn, naast het tekenen van de SAO, waaraan voldaan moet zijn wil deze overgang plaatsvinden.

Voor het sluiten van het kantoor van de Hoge Vertegenwoordiger (OHR) heeft de Peace Implementation Council Steering Board (PIC SB) in februari 2008 vijf doelstellingen en twee voorwaarden geïdentificeerd die behaald moeten worden voordat de OHR kan sluiten. De geïdentificeerde vijf doelstellingen zijn: 1) oplossing voor defensiebezittingen; 2) verdeling van staatseigendom (onroerend goed) over het centrale niveau en entiteiten; 3) duurzame regeling voor de status van het district Brcko; 4) akkoord over verdeling van de belastinginkomsten, en 5) werkende rechtsstaat. De geïdentificeerde voorwaarden zijn de ondertekening van de SAO alsmede een positieve beoordeling van de situatie waarbij gelet wordt op volledige naleving van het Dayton Vredesakkoord, afgezien wordt van ophitsend taalgebruik, en de politieke en veiligheidssituatie niet verslechtert.

De overgang van het mandaat van de Hoge Vertegenwoordiger, die thans ook EU Speciale Vertegenwoordiger (EUSV) is, betekent dat de positie van de Hoge Vertegenwoordiger komt te vervallen en daarmee ook zijn mandaat op basis van het Dayton akkoord, met als resultaat dat enkel het mandaat van de EUSV overblijft. Na een overgang naar een EUSV zal het mandaat inderdaad verruimd en aangescherpt worden, discussies hierover zijn momenteel in EU-verband gaande. Hierbij wordt onder andere gedacht aan de EUSV-bevoegdheid om advies uit te brengen over het opleggen van individuele sancties in de vorm van reisverboden en de bevriezing van buitenlandse tegoeden van personen die (de implementatie van) het Dayton Vredesakkoord in gevaar brengen. De executieve bevoegdheden (de zogenaamde Bonn Powers) die de Hoge Vertegenwoordiger momenteel heeft, komen te vervallen. Er wordt echter wel gestreefd naar een operationeel en sterk mandaat, zodat de toekomstige EUSV voldoende instrumenten tot zijn/haar beschikking heeft om het noodzakelijke hervormingsproces zoveel mogelijk te bevorderen. Naar verwachting zal de EUSV tevens de positie van hoofd van de delegatie van de Europese Commissie bekleden, waardoor hij/zij alle EU-middelen (waaronder IPA-financiering) tot zijn/haar beschikking zal hebben.

Het ratificeren van de SAO en het beëindigen van het mandaat van de Hoge Vertegenwoordiger zijn niet aan elkaar gerelateerd. De te ratificeren SAO heeft evenmin invloed op de werkwijze van de Peace Implementation Council (PIC). De PIC is een autonoom orgaan dat wordt aangestuurd door de Steering Board, waarin Nederland een waarnemer is.

Met betrekking tot de Westelijke Balkan is het voor de leden van de SP-fractie van belang dat er, voordat deze landen onderdeel uitmaken van de EU, sprake is van een duurzame vrede tussen bevolkingsgroepen én landen. Met betrekking tot het laatste maken deze leden zich zorgen, dat zich vergelijkbare situaties kunnen voordoen als op dit moment tussen Kroatië en Slovenië, waar Slovenië vanwege een bilateraal conflict de afronding van de toetredingsonderhandelingen met Kroatië ophoudt. De leden van de SP-fractie vragen de regering of zij kennis heeft van potentiële conflicten tussen Bosnië en Herzegovina en haar buurlanden, die in de toekomst kunnen leiden tot soortgelijke situaties. De leden van de VVD-fractie vragen naar de huidige voortgang bij de interregionale samenwerking voor zover die van toepassing is op Bosnië en Herzegovina. De leden van de SP-fractie vragen hoe de politieke dialoog als onderdeel van de SAO een rol gaat spelen bij het oplossen van conflicten en of het volgens de regering wenselijk zou zijn om deze landen het kandidaat-lidmaatschap aan te bieden voordat de SAO’s met alle landen op de Westelijke Balkan, specifiek Servië, zijn bekrachtigd.

De regering is op de hoogte van enkele potentieel destabiliserende geschillen tussen Bosnië en Herzegovina en haar buurlanden. Bosnië en Herzegovina en Kroatië zijn in discussie over de toegang tot de haven van Neum, in het bijzonder over de hoogte van een brug die de Kroaten voornemens zijn te bouwen naar het eiland Peljesac. Tevens zijn de landen zeegrens tussen Kroatië en Bosnië en Herzegovina op enkele plaatsen betwist en is er een discussie over twee eilandjes tussen beide landen. Kroatië is hierover in gesprek met Bosnië en Herzegovina. Servië en Bosnië en Herzegovina hebben nog geen akkoord bereikt over de door Servië voorgestelde landruil om enkele Servische dorpen langs de rivier de Lim fysiek aan het Servische grondgebied te hechten.

Regionale samenwerking is een van de doelen die het Stabilisatie- en Associatieproces nastreeft. Mede dankzij het Stabilisatie- en Associatieproces dat in 1999 werd gelanceerd, is de EU erin geslaagd regionale stabiliteit te bewerkstelligen. De SAO geeft daarom aan dat de politieke dialoog met name moet bijdragen aan het bevorderen van regionale samenwerking en de ontwikkeling van betrekkingen van goed nabuurschap. Artikel 15 van de SAO verplicht Bosnië en Herzegovina concreet tot het sluiten van overeenkomsten inzake regionale samenwerking met landen die reeds een SAO hebben. Deze overeenkomsten moeten onder meer vrijhandelszones tot stand brengen die verenigbaar zijn met de relevante WTO-bepalingen en samenwerking bevorderen op het terrein van justitie en binnenlandse zaken. Het specifieke karakter van de SAO stimuleert kennisuitwisseling op regelmatige basis, waarbij ervaringen en «best practices» worden gedeeld. Ter illustratie kan hier dienen dat op het gebied van de misdaadbestrijding maatregelen en structuren niet alleen worden geharmoniseerd, maar ook gereguleerd. Bosnië en Herzegovina is betrokken bij verschillende interregionale samenwerkingsverbanden, zoals CEFTA. Het Regional Cooperation Council, de opvolger van het Stability Pact, heeft zijn zetel in Sarajevo.

De uitbreidingsstrategie die de Raad in december 2006 vaststelde, stelt, zoals eerder vermeld, dat de vorderingen van elk land op de weg naar de Europese Unie afhankelijk zijn van zijn eigen inspanningen om te voldoen aan de criteria van Kopenhagen en de voorwaarden van het Stabilisatie- en Associatieproces. De vraag of een land de verplichtingen krachtens de desbetreffende SAO – inclusief de handelsbepalingen – in voldoende mate heeft uitgevoerd is leidend voor de EU bij de beoordeling van elk verzoek om toetreding. Landen worden individueel op hun merites beoordeeld; wachten totdat de SAO’s met overige landen op de Westelijke Balkan zijn bekrachtigd is derhalve niet aan de orde.

Voorts vragen de leden van de VVD-fractie of aanwijzingen bestaan voor mogelijke Servische pogingen de afscheiding van Republika Srpska te bevorderen. Zij vragen of Kroatië hierin een rol speelt dan wel dat er krachten in Kroatië zijn die dit bevorderen, en of dit consequenties heeft voor de toetreding van Kroatië tot de Europese Unie.

In antwoord op deze vragen merkt de regering op dat de houding van de Servische regering ten aanzien van Bosnië en Herzegovina veel constructiever geworden is na het aantreden van de nieuwe regering in juli 2008. Er zijn momenteel geen tekenen dat Servië poogt afscheiding van Republika Srpska te bevorderen. Het Kroatische beleid is nadrukkelijk gericht op het behouden van de territoriale eenheid van Bosnië en Herzegovina, met daarbinnen een gelijkwaardige positie voor de drie bevolkingsgroepen. Kroatië heeft zich meermalen uitgesproken tegenstander verklaard van enige uitspraken die verzelfstandiging of afscheiding van de Republika Srpska suggereren. De Kroatische regering is wel van mening dat de huidige constitutionele opzet van Bosnië en Herzegovina onvoldoende recht doet aan de gelijkwaardige positie van de Kroatische bevolkingsgroep (binnen de Federatie), en steunt het streven om die positie te versterken in de besprekingen over een nieuwe grondwet.

Ook vragen de leden van de VVD-fractie of de laatste tijd voortgang is geboekt met betrekking tot de justitiële hervormingen en bij het creëren van staatsstructuren die het proces van Europese integratie zouden bevorderen, zoals in het «Bosnia and Herzegovian 2008 progress report» werd geconstateerd.

De regering kan hierop antwoorden dat het proces van Europese integratie met vallen en opstaan verloopt en dat sinds het voortgangsrapport van november 2008 niet op alle gebieden voortgang geboekt is. Op de volgende cruciale terreinen is de voortgang beperkt: hervorming van het openbaar bestuur, private sector, scheppen van een eenvormige economische zone en het oprichten van de staatsinstellingen die het uitvloeisel zijn van de politiehervormingen. Tevens ontbeert Bosnië en Herzegovina nog altijd een ministerie van Landbouw (op staatsniveau).

Mede dankzij technische assistentie en hulp van de EU (zowel Commissie als lidstaten) bestaat wel enige voortgang met betrekking tot de justitiële hervormingen. In december 2008 is bijvoorbeeld een nationale strategie voor de vervolging van oorlogsmisdaden aangenomen, die prioriteiten stelt bij het selecteren van zaken en een tijdspad van vijftien jaar aangeeft waarbinnen alle oorlogsmisdaden vervolgd dienen te zijn. De in juni 2008 aangenomen strategie voor de hervorming van de justitiële sector dient om de rechtsstaat te laten voldoen aan EU-standaarden. Hier staan enige zorgwekkende ontwikkelingen tegenover, zoals de bezuiniging op de begrotingen van het Staatshof en van het OM (terwijl de gehele rechtssector al ondergefinancierd is). De bezuinigingen op het budget van het Staatshof hebben tot gevolg dat het ministerie van Justitie zijn verplichtingen niet kan nakomen inzake overname van kosten die tot op heden door de internationale gemeenschap werden gedragen. Aangezien momenteel geen politiek draagvlak bestaat voor de verlenging van internationale rechters en aanklagers komt de implementatie van de strategie voor de vervolging van oorlogsmisdaden ook op losse schroeven te staan. Tevens zijn de Openbare Ministeries te zwak om effectief iets te doen aan de bestrijding van de georganiseerde misdaad en de corruptie. De meeste kritische accountancyrapporten worden niet gebruikt in het parlementaire debat. De SAO biedt juist een zeer goed institutioneel en politiek kader om in de politieke dialoog bij Bosnië en Herzegovina aan te dringen op hervormingen.

De waarschuwing van de president van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa, Lluis Maria de Puig, dat er nog een enorm gat gaapt tussen de officiële normen in Bosnië en Herzegovina en de alledaagse werkelijkheid is ons bekend. De president vraagt aandacht voor mensenrechten, minderheidsrechten, sociale rechten en marteling. De leden van de VVD-fractie vragen het oordeel van de regering over die onderwerpen. Het voortgangsrapport van de Europese Commissie en de rapporten van bezoekende missies van de Raad van Europa over de implementatie van de post-accessie verplichtingen bevestigen de waarschuwing van de Raad van Europa.

Volgens de leden van de VVD-fractie lijkt de integratie van de politie in Bosnië en Herzegovina weer te stagneren en de leden van de VVD-fractie vragen wat de consequenties daarvan zullen zijn voor het ratificatieproces. Ook vragen zij waarom niet is overwogen om de SAO-onderhandelingen met Bosnië en Herzegovina opnieuw te openen. De leden van de SP-fractie vragen in het kader van de vele conflicten die tussen de verschillende bevolkingsgroepen blijven bestaan of de hervorming van de politie, waarbij de scheiding tussen bevolkingsgroepen werd opgeheven, ook van duurzame aard is.

In antwoord op deze vragen stelt de regering dat beperkte voortgang op het gebied van de politiehervorming is geboekt. De benoemingen van directeuren van politieagentschappen zijn grotendeels rond. Het is nu van groot belang dat de uitvoering van de wetgeving verder uitgevoerd wordt en de agentschappen operationeel worden. Hierop zal de EU moeten blijven toezien.

Meer succes lijkt volgens de leden van de VVD-fractie te zijn geboekt bij het vormen van een nationale krijgsmacht in Bosnië en Herzegovina. Toch lijken bij eenheden van dat leger nog steeds de verschillende etnische bloedgroepen een rol van betekenis te spelen. De leden van de VVD-fractie vragen het oordeel van de regering daarover.

In antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie kan gesteld worden dat, sinds in 2006 onder grote internationale en NAVO-druk een einde is gemaakt aan het bestaan van de entiteits-legers en de Armed Forces van BiH (AFBiH) onder een centraal ministerie van Defensie zijn geplaatst, «de krijgsmacht» als een centraal georganiseerd en aanstuurbaar instituut kan worden aangemerkt. Concreet betekent dit dat het ministerie en de Joint Staff/Operational Command over land en luchtstrijdkrachten daadwerkelijk als multi-etnisch kan worden aangemerkt. Bij de benoeming van (top)functionarissen komen de diverse entnische groeperingen naar evenredigheid aan bod. De indruk bestaat daarbij dat etnische verschillen door de taakgerichtheid van deze organisatie niet of nauwelijks nog een rol spelen. De AFBiH worden weliswaar geconfronteerd met grote uitdagingen (interne reorganisaties, personele vulling, adaptatie naar NATO-structuren etc.) maar staan onder «patronage» van enerzijds het NAVO Hoofdkwartier en anderzijds de VS-representanten. Ook met EUFOR wordt nauw samengewerkt.

In de onderliggende grotere eenheden, voornamelijk de drie brigades, is de etnische samenstelling homogener hetgeen te maken heeft met de locaties. Een voornamelijk Bosnisch-Servische brigade is gelegerd in Banja Luka, de brigade in Tuzla heeft een overwegend moslim(-Kroatische) signatuur en een brigade in Caplina, nabij Mostar, heeft een duidelijke Kroatische(-moslim) samenstelling. De onder de brigades ressorterende bataljons zijn voornamelijk mono-etnisch. In het Support Command vindt men alle etniciteiten weer terug.

Een volledig etnische mix binnen de AFBiH zal op korte en middenlange termijn niet haalbaar zijn, omdat eenheden nog steeds binnen de etnische regio’s worden gerekruteerd. Wel is het feit dat er een nationale krijgsmacht is opgericht, die onder centraal gezag staat, een belangrijke indicator dat multi-etnische samenwerking ook op andere terreinen goed mogelijk is.

Weinig bevorderlijk voor het indammen van etnische tegenstellingen in Bosnië en Herzegovina is volgens de leden van de VVD-fractie de aanwezigheid van wahhabisten respectievelijke salafisten en de financiering van Bosnische moskeeën vanuit landen als Saoedi-Arabië. Inmiddels zouden reeds meer dan zesduizend Bosniërs zijn bekeerd tot het salafisme. Zo lijkt de islamitische identiteit van een deel van de Bosnische moslims juist een harder karakter te krijgen terwijl het Servische nationalisme daardoor waarschijnlijk nog verder wordt aangezwengeld, aldus de leden van de VVD-fractie. Deze leden vragen de beoordeling van de regering over deze ontwikkeling.

De regering kan zich niet vinden in het oordeel van de leden van de VVD-fractie dat het Servische nationalisme verder aangezwengeld zou worden doordat de islamitische identiteit van een deel van de Bosnische moslims een harder karakter zou krijgen. Nationalisme op de Westelijke Balkan is niet zo eenvoudig te verklaren. De seculiere traditie in Bosnië en Herzegovina is daarbij erg sterk. De regering kan vooralsnog het genoemde aantal van zesduizend bekeerlingen niet bevestigen.

Voorts vragen de leden van de VVD-fractie of ook vanuit Turkije de islamitische voorgeschiedenis van Bosnië en Herzegovina op een dusdanige wijze wordt benadrukt dat daardoor anti-islamitische gevoelens bij Serviërs en Kroaten juist weer kunnen worden versterkt (bijvoorbeeld bij de reconstructie van de brug van Mostar).

Dit is naar het oordeel van de regering niet het geval. Turkije speelt een zeer constructieve rol bij de Peace Implementation Council en is een belangrijke troepenleverancier voor EUFOR. Overigens betekende de herbouw van de Brug van Mostar voor de hele stad een opsteker, omdat daarmee de toeristenstromen vanaf het kustgebied worden bevorderd.

De leden van de VVD-fractie vragen de regering naar de aanwijzingen dat zich in het Servische deel van Bosnië en Herzegovina nog oorlogsmisdadigers bevinden die worden gezocht door het Joegoslavië-tribunaal. Deze leden vragen welke rol die aanwijzingen spelen bij de opstelling van de regering en van de Europese Commissie bij het integratieproces van Bosnië en Herzegovina ten opzichte van de Europese Unie. In de artikelsgewijs toelichting stellen de leden van de CDA-fractie dat volgens artikel 2 van de SAO Bosnië en Herzegovina volledig behoort samen te werken met het Joegoslavië-tribunaal. De leden van de CDA-fractie vragen of hier ook het actieve opsporingsbeleid van de nog voortvluchtige verdachten van oorlogsmisdaden onder valt en op welke wijze Bosnië en Herzegovina en dan met name de Republika Srpska actief meewerken aan het opsporen van deze verdachten.

Voor de beoordeling van de medewerking van Bosnië en Herzegovina met het Joegoslavië-tribunaal hecht de regering sterk aan de visie van de hoofdaanklager van het Joegoslavië-tribunaal, Serge Brammertz. Deze heeft tijdens zijn halfjaarlijkse rapportage in december aan de VN-Veiligheidsraad aangegeven tevreden te zijn over de samenwerking van Bosnië en Herzegovina met het Tribunaal. Dit betekent dat Bosnië en Herzegovina actief deelneemt aan de opsporing van de twee overgebleven oorlogsmisdadigers, relevante archieven openstelt (zoals onlangs voor de Gotovina-zaak) en meewerkt aan het opsporen van getuigen en getuigenbeschermingsprogramma’s. Samenwerking met het Joegoslavië-tribunaal speelt momenteel geen belemmerende rol bij het EU-toenaderingsproces van Bosnië en Herzegovina.

2. Artikelsgewijze toelichting

Ten aanzien van artikel 8 van de SAO vragen de leden van de CDA-fractie de regering aan te geven wat de gevolgen zijn van een onvoldoende tussentijdse toetsing als de overgangsfase is gemaximeerd tot 6 jaar. De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat het noemen van tijdfases ongewenst is.

De regering wijst erop dat deze bepaling niet exclusief geldt voor de SAO met Bosnië en Herzegovina; de SAO’s met de andere landen van de Westelijke Balkan bevatten vergelijkbare regelingen. De regering is het met de leden van de CDA-fractie eens dat het noemen van concrete data in het pre-accessie traject onwenselijk is. In dit geval moet de tijdsaanduiding echter worden gezien als ijkpunt aan de hand waarvan geboekte voortgang wordt gemeten. De termijnen hebben geen prejudiciërende werking.

De leden van de CDA-fractie vragen naar aanleiding van artikel 78 de regering een overzicht te geven van de bijdrage van Nederland aan de opbouw en consolidatie van de rechtsstaat Bosnië en Herzegovina.

Het ondersteunen van de rechtsstaat is een van de prioriteiten van het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingbeleid ten aanzien van Bosnië en Herzegovina. Nederland draagt middels de financiering van de detachering van een drietal internationale rechters, twee Srebrenica onderzoekers en de directe steun aan de griffie van het Staatshof van BiH (ca. EUR 4 mln.) bij aan de vervolging van oorlogsmisdaden en bestrijding van de georganiseerde misdaad. Middels ondersteuning van de High Judicial and Prosecutorial Council draagt Nederland ook bij aan het effectievere management van lagere gerechtshoven, opdat de beschikbare capaciteit zo efficiënt mogelijk kan worden ingezet. Daarnaast is de EU op dit vlak zeer actief (ca. EUR 35 mln op jaarbasis).

Voorts vragen de leden van de CDA-fractie op welke wijze Bosnië en Herzegovina samenwerkt met de Venetië commissie van de Raad van Europa en of het wenselijk is deze samenwerking te intensiveren.

De Venetië commissie, waarvan alle lidstaten van de Raad van Europa lid zijn, geeft gevraagd en ongevraagd advies aan de lidstaten over constitutionele wetgeving. Deze commissie heeft op aanvraag van de OVSE-verkiezingswaarnemingsmissie naar Bosnië en Herzegovina en de Centrale Kiesraad advies uitgebracht over de Wet belangenverstrengeling in overheidsinstellingen en over de Wet op financiering van politieke partijen (respectievelijk maart en juni 2008). Momenteel zijn in Bosnië en Herzegovina besprekingen gaande over grondwetshervorming door middel van amendementen. Dit is bij uitstek een gelegenheid waarbij de Venetië commissie haar expertise beschikbaar zou kunnen stellen, mits de regering van Bosnië en Herzegovina hierom verzoekt.

De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze Bosnië en Herzegovina zich inspant om de in artikel 81 genoemde mensenhandel en georganiseerde criminaliteit te bestrijden. Zij vragen de regering aan te geven wanneer de uitkomsten van een onderzoek van de nog in te stellen Stabilisatie- en Associatieraad naar gezamenlijke inspanningen inzake de bestrijding en preventie van illegale immigratie en mensenhandel verwacht kunnen worden. Tenslotte vragen de leden van de CDA-fractie of de problematiek niet dermate urgent is dat samenwerking nu al hoge prioriteit dient te hebben.

Volgens de Raadsconclusies van december 2008 blijft de strijd tegen georganiseerde criminaliteit een belangrijke uitdaging voor Bosnië en Herzegovina. Bosnië en Herzegovina werkt momenteel wel aan de implementatie van het actieplan tegen mensenhandel 2008–2012. Met name op het gebied van getuigenbescherming heeft Bosnië en Herzegovina resultaten weten te boeken. De Stabilisatie- en Associatieraad zal na inwerkingtreding in een jaarlijkse voortgangsrapportage nauwgezet aangeven waar zich eventuele knelpunten voordoen, ook op het gebied van de bestrijding van mensenhandel en andere vormen van georganiseerde criminaliteit. Aan de hand van deze voortgangsrapportages zal worden bezien of en zo ja, waar extra inspanningen nodig zijn ter bevordering van de samenwerking met Bosnië en Herzegovina, al dan niet in EU-verband.

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

F. C. G. M. Timmermans