Gepubliceerd: 23 december 2008
Indiener(s): Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken) (CDA), Frans Timmermans (staatssecretaris buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA)
Onderwerpen: europese zaken internationaal internationale samenwerking
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31826-3.html
ID: 31826-3

31 826
Goedkeuring van de op 16 juni 2008 te Luxemburg totstandgekomen Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Bosnië en Herzegovina, anderzijds, met Bijlagen en Protocollen (Trb. 2008, 163)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

I. ALGEMENE INLEIDING

De EU en de Westelijke Balkan

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State.De Kosovo-crisis in 1999 leidde tot de ontwikkeling van een integrale visie over de opbouw en integratie van de Westelijke Balkan alsmede over de toenadering van de regio tot Europa. Het succes van de West-Europese integratie na de Tweede Wereldoorlog, waar nationale belangen hebben plaatsgemaakt voor onderlinge samenwerking, zou daarbij tot inspiratie kunnen strekken.

De concrete vertaling van de gedachte dat de problemen in de Westelijke Balkan niet onafhankelijk van elkaar en van de rest van Europa kunnen worden behandeld, vond zijn weerslag in de conclusies van de Europese Raad van Keulen (juni 1999). Niet alleen werd in Keulen het Stabiliteitspact voor Zuidoost-Europa tot stand gebracht, ook werd het Stabilisatie- en associatieproces gelanceerd. De Europese Raad bevestigde daarmee dat de Europese Unie (EU) bereid is het vooruitzicht op volledige integratie in haar structuren voor de landen van de regio naderbij te brengen.

De Europese Raad van Santa Maria de Feira (juni 2000) heeft het Europese perspectief nader geëxpliciteerd. Deze Raad stelde vast dat in het kader van het Stabilisatie- en associatieproces alle landen in de Westelijke Balkan zijn aangemerkt als «potentiële kandidaten voor EU-lidmaatschap». Dit Europese perspectief zou worden vastgelegd in een zogeheten «evolutieve clausule», die zou worden opgenomen in de preambule van elke Stabilisatie- en associatieovereenkomst (SAO) die met de landen in de regio zou worden gesloten.

Tijdens de topontmoeting in Thessaloniki tussen de EU en de landen van de Westelijke Balkan in juni 2003 werd het Europese perspectief van de landen in de Westelijke Balkan bevestigd. De gezamenlijk onderschreven «agenda van Thessaloniki» omvat aan het uitbreidingsproces ontleende maatregelen op het gebied van:

– vrede, stabiliteit en democratie;

– verrijking van het Stabilisatie- en associatieproces (onder meer door het Europese partnerschap);

– bestrijding van georganiseerde misdaad en samenwerking op het gebied van Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ);

– bevorderen van economische ontwikkeling;

– verzoening en stimuleren van regionale samenwerking.

Tijdens de Europese Raad van december 2006 is de uitbreidingsstrategie in het licht van de ervaringen met de recente uitbreiding van de EU met de Laken-10, alsmede met Roemenië en Bulgarije aangepast. Kernwoorden daarbij waren consolidatie, conditionaliteit en communicatie.

Op basis van de herziene strategie voor uitbreiding zal strikt de hand gehouden worden aan de criteria. Elk land zal op eigen merites beoordeeld worden. Daarbij is de implementatie van de SAO een essentieel element in de beoordeling van nieuwe lidmaatschapsaanvragen voor de EU.

Van groepsgewijze onderhandelingen of ver van te voren vastgestelde toetredingsdata kan geen sprake zijn.

In het reguliere uitbreidingspakket van 2007 noteerde de Commissie enkele positieve ontwikkelingen in de Westelijke Balkan zoals de inwerkingtreding van het Centraal Europees Vrijhandelsakkoord (CEFTA), verdere stappen op het gebied van regionale samenwerking door de oprichting van de «Regional Cooperation Council» (RCC) en de ondertekening van overeenkomsten voor visafacilitatie en readmissie met de EU. Naast deze positieve ontwikkelingen noteerde de Commissie ook enkele zorgpunten. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om gebrekkige staatsvorming, vertragingen op het gebied van justitiële hervormingen en corruptiebestrijding, voortdurende etnische spanningen en onvoldoende verwerking van het oorlogsverleden.

De Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen (RAZEB) van 10 en 11 december 2007 ondersteunde de bovenstaande analyse van de Commissie. Daarnaast herbevestigde de Raad het Europees perspectief van de Westelijke landen en de herziene strategie voor uitbreiding van 2006.

Stabilisatie- en associatieovereenkomsten

De stabilisatie- en associatieovereenkomsten met de landen van de Westelijke Balkan zijn gebaseerd op artikel 310 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (EG-verdrag; zie voor de geconsolideerde tekst Trb. 2003, 150), in samenhang met de eerste zin van artikel 300, tweede lid, eerste alinea en artikel 101, tweede lid, van het op 25 maart 1957 te Rome totstandgekomen Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Trb. 1957, 75; zie laatstelijk Trb. 2004, 121).

Deze verdragen hebben een gemengd karaker. De materie die door de stabilisatie- en associatieovereenkomsten wordt bestreken, is breder dan de bevoegdheden van de Gemeenschap (onder meer politieke dialoog en samenwerking op het gebied van Justitie en Binnenlandse Zaken), reden waarom ook de lidstaten partij dienen te worden. Qua inhoud wijken deze verdragen weinig af van de Europa-akkoorden die de EU destijds heeft gesloten met de toenmalige kandidaat-lidstaten die in 2004 respectievelijk 2007 zijn toegetreden tot de EU. De meest relevante verschillen betreffen de passage in de preambule waarin het perspectief op EU-lidmaatschap is vastgelegd, de bepalingen betreffende de verplichting tot intra-regionale samenwerking alsmede de reikwijdte van de intentieverklaring om te streven naar geleidelijke aanpassing van de wetgeving aan die van de Gemeenschap.

De Stabilisatie- en associatieovereenkomst met Bosnië en Herzegovina

De Commissie presenteerde op 25 oktober 2005 haar haalbaarheidsrapport inzake een Stabilisatie- en associatieovereenkomst met Bosnië en Herzegovina. Nadat de Raad vooruitgang constateerde ten aanzien van de wetgeving voor politiehervorming, konden de onderhandelingen op 21 november 2005 beginnen. Het tempo en de voortgang van de onderhandelingen werden met name afhankelijk gesteld van volledige samenwerking met het Joegoslavië tribunaal (ICTY), opbouw van administrative capaciteit, hervorming van de politie en wetgeving op het terrein van de publieke omroepen.

Mede door de ingewikkelde staatsstructuur en gebrekkige ontwikkeling van de federale overheid hebben de onderhandelingen verhoudingsgewijs lang geduurd. De overeenkomst over de hervorming van de politie die op 28 oktober 2007 in Mostar werd bereikt was voor de Commissie aanleiding de SAO-onderhandelingen af te ronden. De Commissie parafeerde de ontwerp SAO op 4 december 2007. Mede met het oog op de aanname van politiewetgeving door het Bosnische parlement op 10 april 2008 en de positieve beoordeling van hoofdaanklager Brammertz over de samenwerking van Bosnië en Herzegovina met het ICTY werd tijdens de RAZEB van 29 april jl. besloten dat de SAO kon worden ondertekend. Dit gebeurde uiteindelijk in de marge van de RAZEB van 16 juni 2008.

De Stabilisatie- en associatieovereenkomst met Bosnië en Herzegovina is het zesde verdrag in zijn soort. Eerder werd een soortgelijk verdrag met Macedonië, Kroatië en Albanië tot stand gebracht en na parlementaire goedkeuring bekrachtigd voor het Koninkrijk. Verder is de SAO met Montenegro tot stand gebracht, die thans voor goedkeuring in de 2e Kamer ligt. Tot slot is een SAO met Servië ondertekend; dat verdrag is nog niet voor parlementaire goedkeuring aan de Staten-Generaal aangeboden. De Stabilisatie- en associatieovereenkomst is het eerste alomvattende verdrag dat tussen de Europese Gemeenschappen (EG) en Bosnië en Herzegovina tot stand komt.

Door de totstandbrenging van verdragsrechtelijke betrekkingen met Bosnië en Herzegovina in de vorm van een Stabilisatie- en associatieovereenkomst wordt voorzien in brede samenwerking en krijgt de integratie van Bosnië en Herzegovina in de Europese structuren een nieuwe impuls. Het verdrag omvat met name de volgende componenten:

– totstandbrenging van een geformaliseerd kader voor een politieke dialoog met Bosnië en Herzegovina;

– intensievere regionale samenwerking;

– stimulering van de economische en handelsbetrekkingen met het vooruitzicht op totstandkoming van een vrijhandelsgebied voor goederen en diensten na een overgangsperiode van vijf jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst;

– regeling van het verkeer van werknemers, vrijheid van vestiging, verlening van diensten, lopende betalingen en kapitaalverkeer;

– verbintenis van Bosnië en Herzegovina om zijn wetgeving af te stemmen op die van de EG, met name voor belangrijke onderdelen van de interne markt;

– bepalingen inzake samenwerking met Bosnië en Herzegovina op een groot aantal gebieden waaronder justitie, vrijheid en veiligheid;

– totstandbrenging van een specifiek institutioneel kader in de vorm van instelling van een Stabilisatie- en associatieraad die op de tenuitvoerlegging van de Overeenkomst toeziet.

In de overeenkomst is specifiek aandacht besteed aan de verplichting om volledig samen te blijven werken met het Joegoslavië Tribunaal, de strijd tegen georganiseerde misdaad en terrorisme.

In Sarajevo ziet de Hoge Vertegenwoordiger (HV) toe op de uitvoering van de civiele aspecten van het Dayton Akkoord. De HV, thans de Slowaak Miroslav Lajcak, is tevens de EU Speciale Vertegenwoordiger (EUSV). Na het bereiken van een aantal doelstellingen, waaronder de ratificatie van de Stabilisatie- en associatieovereenkomst, zal het mandaat van de HV overgaan in dat van een louter EUSV.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Preambule

De preambule bevat, zoals gebruikelijk bij verdragen van de Gemeenschap met derde landen, een opsomming van intenties en grondslagen die tezamen de context vormen van het verdrag. Partijen benadrukken de gezamenlijke wens om hun banden te versterken en duurzame betrekkingen te ontwikkelen. Daarnaast wordt gewezen op de bijdrage die deze Overeenkomst levert aan de politieke, economische en institutionele stabilisatie van het land en de regio. Specifiek wordt gewezen op het Stabiliteitspact voor Zuidoost-Europa, het Handvest van de Verenigde Naties, de Slotakte van Helsinki, rechten en verplichtingen voortvloeiend uit de WTO en samenwerking op het gebied van georganiseerde misdaad en het tegengaan van terrorisme. Daarnaast worden de afspraken die zijn gemaakt tijdens de top van Thessaloniki in 2003, alsmede het Centraal Europees Vrijhandelsakkoord (CEFTA) dat op 26 juli 2007 in werking is getreden in herinnering geroepen. In het geval van Bosnië en Herzegovina wordt in de zevende considerans in het bijzonder gewezen op de verplichtingen die voortvloeien uit het «Dayton akkoord» dat in 1995 een einde maakte aan de oorlog in Bosnië en Herzegovina.

In de zesde considerans wordt expliciet verwezen naar het belang van eerbiediging van de rechtsstaat en de mensenrechten, met inbegrip van de rechten van personen die tot nationale minderheden behoren. Ook wordt specifiek gewezen op handhaving van democratische beginselen, op basis van een meerpartijen stelsel met vrije en eerlijke verkiezingen. In de beoordeling van de prestaties van Bosnië en Herzegovina op dit gebied zal, hoewel niet expliciet genoemd in de preambule, nuttig gebruik kunnen worden gemaakt van het acquis van de Raad van Europa. Waar het gaat om constitutionele kwesties zal met name de European Commission for Democracy Through Law van de Raad van Europa (Venetië Commissie) een waardevolle rol kunnen vervullen.

De Overeenkomst bevat in de derde considerans, de zogeheten «evolutieve clausule», het perspectief op toetreding tot de EU. Bosnië en Herzegovina wordt aangemerkt als een «potentiële kandidaat voor het EU-lidmaatschap» op basis van het op 7 februari 1992 te Maastricht totstandgekomen Verdrag betreffende de Europese Unie (hierna: het «EU-Verdrag»; zie voor de geconsolideerde tekst Trb. 2003, 151). Deze status van «potentieel EU-lid» wordt afhankelijk gesteld van de succesvolle tenuitvoerlegging van de Overeenkomst (in het bijzonder de bepalingen over de noodzaak tot intra-regionale samenwerking met de overige landen in de Westelijke Balkan). Ook dient Bosnië en Herzegovina te voldoen aan de door de Europese Raad in juni 1993 gedefinieerde criteria (de zogeheten Kopenhagen-criteria) en de voorwaarden in het kader van het Stabilisatie- en associatieproces.

De EU-lidstaten zijn overeengekomen dat de «evolutieve clausules» voor alle daarvoor in aanmerking komende landen in de regio gelijkluidend zullen zijn en dat de bewoording niet onderhandelbaar is met de partnerlanden afzonderlijk. Op de technische onderwerpen worden de Stabilisatie- en associatieovereenkomsten evenwel op maat gesneden (overgangstermijnen, uitzonderingen).

Artikel 1

De Stabilisatie- en associatieovereenkomst kent zes hoofddoelstellingen:

– ondersteuning van de Bosnische inspanningen om de democratie en de rechtsstaat te versterken;

– bijdragen aan de politieke, economische en institutionele stabiliteit in Bosnië en Herzegovina alsmede de stabilisatie van de regio;

– tot stand brengen van een passend kader voor de politieke dialoog met het oog op de ontwikkeling van nauwe politieke betrekkingen tussen de partijen;

– ondersteuning van de Bosnische inspanningen in de ontwikkeling van de economische en internationale samenwerking, ook door de aanpassing van de wetgeving aan die van de Gemeenschap;

– ondersteuning van de Bosnische inspanningen om de overgang naar een markteconomie te voltooien, harmonieuze economische betrekkingen te bevorderen en geleidelijk een vrijhandelszone in te stellen tussen de Gemeenschap en Bosnië en Herzegovina;

– bevorderen van regionale samenwerking op alle gebieden die onder deze Overeenkomst vallen.

Titel I – Algemene beginselen (artikelen 2 tot en met 9)

Artikelen 2, 3 en 4

Zoals gebruikelijk is bij verdragen met derde landen, worden ook in het onderhavige verdrag de eerbiediging van de mensenrechten en de beginselen van internationaal recht en de rechtsstaat, als essentiële onderdelen aangemerkt. In samenhang met artikel 129, vierde lid, van de Overeenkomst kunnen «passende» maatregelen worden genomen bij schending van de desbetreffende bepalingen.

Artikel 2 en artikel 4 verplichten Bosnië en Herzegovina volledig samen te werken met het Joegoslavië Tribunaal.

Artikel 3 bevat een non-proliferatieclausule voor massavernietigingswapens en de daarmee samenhangende overbrengingsmiddelen.

Artikel 5

Dit artikel roept in herinnering dat internationale- en regionale vrede en stabiliteit, goed nabuurschap, de bescherming van mensenrechten en respect voor minderheden centraal staan in het Stabilisatie- en associatieproces.

Artikel 6

Bosnië en Herzegovina verbindt zich ertoe intensieve samenwerking en betrekkingen van goed nabuurschap met de overige landen in de regio aan te gaan. In titel III van de Overeenkomst (Regionale samenwerking) wordt deze hoeksteen van de Overeenkomst verder uitgewerkt.

Artikel 7

Het artikel bevestigt het belang dat de partijen hechten aan de bestrijding van terrorisme. In artikel 85 wordt ingegaan op de modaliteiten van de samenwerking in de bestrijding van terrorisme.

Artikel 8

De associatie zal met een overgangsperiode van maximaal 6 jaar in twee fasen worden ingevoerd. Deze splitsing is bedoeld om de toepassing van de Overeenkomst door Bosnië en Herzegovina tussentijds grondig te kunnen toetsen.

Artikel 9

De Overeenkomst dient volledig verenigbaar te zijn met de relevante bepalingen van de Wereldhandelsorganisatie, in het bijzonder artikel XXIV van de op 15 april 1994 te Marrakesh totstandgekomen Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel (ook wel bekend als «GATT 1994»; Trb. 1994, 235) en artikel V (bepalingen inzake regionale vrijhandelszones) van de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten (Trb. 1994, 235, blz. 304 e.v.; «General Agreement on Trade and Services», hieronder aangeduid als «GATS»).

Titel II – Politieke dialoog (artikelen 10 tot en met 13)

De artikelen 10 tot en met 13 voorzien in een geïnstitutionaliseerde politieke dialoog tussen de partijen. Deze bepalingen vloeien voort uit de wens om Bosnië en Herzegovina op alle terreinen, inclusief het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid, zoveel mogelijk de gelegenheid te geven aansluiting te vinden bij de Europese Unie en haar lidstaten. De dialoog stelt de EU mede in staat om op reguliere basis de voortgang te bespreken ten aanzien van de politieke criteria.

De politieke dialoog kan op verschillende niveaus en in verschillende fora worden gevoerd. Op parlementair niveau vindt de dialoog plaats in het kader van het bij artikel 121 ingestelde Parlementaire Stabilisatie- en associatiecomité.

Titel III – Regionale samenwerking (artikelen 14 tot en met 17)

De bepalingen inzake regionale samenwerking vormen een der hoekstenen van de Stabilisatie- en associatieovereenkomst. Daadwerkelijke integratie in de Euro-Atlantische structuren kan pas plaatsvinden indien de landen van de Westelijke Balkan ook overgaan tot intensieve intra-regionale samenwerking. Dit beginsel is ook opgenomen in de «evolutieve clausule».

De Europese Unie en Bosnië en Herzegovina geven zich rekenschap van het gegeven dat onderlinge afhankelijkheid en verstrengeling van politieke en sociaaleconomische belangen van de landen in de Westelijke Balkan onderling, de kans op conflicten in de regio reduceert.

Artikel 14 bevat voor Bosnië en Herzegovina de verplichting om de regionale samenwerking actief te steunen. Daarnaast dient het land volledig uitvoering te geven aan het Centraal Europees Vrijhandelsakkoord (CEFTA) dat op 26 juli 2007 in werking is getreden en tot doel heeft om in 2011 een regionale vrijhandelszone totstand te brengen.

Artikel 15 bepaalt dat Bosnië en Herzegovina bilaterale overeenkomsten inzake regionale samenwerking zal sluiten met de landen die reeds een SAO hebben ondertekend. Dergelijke verdragen concentreren zich op:

– totstandbrenging van een politieke dialoog;

– totstandbrenging van een vrijhandelszone;

– wederzijdse concessies op het gebied van verkeer van personen, werknemers, kapitaal, vestiging en dienstverlening;

– samenwerking op andere terreinen zoals Justitie, Veiligheid en Vrijheid.

Daarnaast zal Bosnië en Herzegovina streven naar regionale samenwerking met andere landen die deel uitmaken van het Stabilisatie- en associatieproces.

Titel IV – Vrij verkeer van goederen (artikelen 18 tot en met 46)

Artikel 18

De Gemeenschap en Bosnië en Herzegovina streven naar volledige vrijhandel binnen een periode van vijf jaar vanaf de inwerkingtreding van de Overeenkomst. Dit zal conform de GATT 1994 en WTO regelgeving plaatsvinden. Met enkele uitzonderingen zal voor de toepassing van deze overeenkomsten onder douanerechten en heffingen van gelijke werking ook verstaan worden: alle rechten en heffingen op de in- of uitvoer van goederen, met inbegrip van eventuele aanvullende heffingen of belastingen. Na inwerkingtreding van de Overeenkomst worden tariefreducties «erga omnes» toegepast. Ook wordt rekening gehouden met eventuele toetreding van Bosnië en Herzegovina tot de WTO.

Hoofdstuk I: Industrieproducten (artikelen 19 tot en met 23)

Deze bepalingen zijn van toepassing op alle industrieproducten van oorsprong uit de Europese Gemeenschap en uit Bosnië en Herzegovina, met uitzondering van ijzer- en staalproducten. De douanerechten die gelden bij invoer in Bosnië en Herzegovina van producten afkomstig uit de Gemeenschap en genoemd in bijlagen Ia, b of c bij de SAO, worden afgebouwd. Indien de economische situatie dit toelaat kan Bosnië en Herzegovina het proces versnellen.

De douanerechten op invoer van overige producten worden bij de inwerkingtreding van de Overeenkomst afgeschaft. Eventueel bestaande kwantitatieve beperkingen, of heffingen van gelijke strekking als douanerechten, worden eveneens direct bij inwerkingtreding van de Overeenkomst afgeschaft.

De Gemeenschap en Bosnië en Herzegovina verplichten zich tevens eventuele kwantitatieve beperkingen, douanerechten en overige heffingen van gelijke strekking op exporten direct bij de inwerktreding van de Overeenkomst af te schaffen.

Hoofdstuk II: Landbouw en visserij (artikelen 24 tot en met 31)

De regelgeving heeft betrekking op alle producten van hoofdstukken 1 tot en met 24 van de Gecombineerde Nomenclatuur. Uitgangspunt is dat Bosnië en Herzegovina en de Gemeenschap bij de inwerkingtreding van de Overeenkomst kwantitatieve beperkingen bij invoer van landbouw- en visserijproducten uit de Gemeenschap respectievelijk Bosnië en Herzegovina afschaffen. Protocol 1 bij deze Overeenkomst bevat de handelsregeling voor de daarin genoemde bewerkte landbouwproducten.

De Gemeenschap heeft een aantal uitzonderingen bedongen die zijn opgenomen in artikel 27. Het gaat daarbij om levende runderen, vlees van runderen, suiker, insulinestroop en wijn. Voor babybeef is een quotum van 1500 ton vastgesteld. Protocol 2 definieert het begrip babybeef. Voor invoer van suiker en insulinestroop in de Gemeenschap is een quotum van 12 000 ton afgesproken.

De regeling voor wijn en gedestilleerde dranken wordt uitgewerkt in Protocol 7. Voor wat betreft groenten en fruit, waarvoor het gemeenschappelijk douanetarief bestaat uit een «ad valorem»-recht en een specifiek recht, wordt alleen het «ad valorem»-recht afgeschaft.

Bijlage III bevat een aantal lijsten van landbouwproducten. De plaatsing op de lijst bepaalt welke tariefconcessies Bosnië en Herzegovina geeft voor de invoer van deze producten. Bosnië en Herzegovina zal bij de inwerkingtreding van de Overeenkomst, de douanerechten afschaffen op landbouwproducten vermeld in bijlage IIIa. Vanaf de inwerkingtreding van de Overeenkomst gaat Bosnië en Herzegovina over tot geleidelijke afschaffing van de douanerechten die van toepassing zijn op de invoer van landbouwproducten vermeld in bijlage IIIb, c en d. Voor de producten in bijlage IIIe zullen de douanerechten binnen de bepaalde tariefcontingenten volledig afgeschaft worden.

De Gemeenschap en Bosnië en Herzegovina zullen de kwantitatieve beperkingen voor vis en visproducten afschaffen. Met uitzondering van genoemde producten in respectievelijk bijlage IV en V, worden ook alle douanerechten afgeschaft.

Binnen drie jaar zullen de partijen de mogelijkheden voor verdere liberalisering van het handelsverkeer van landbouw- en visserijproducten onderzoeken. Daarbij zal rekening worden gehouden met de dan bestaande handel, de bijzondere gevoeligheden van de agrarische en visserijmarkten, de regels van het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid en het Gemeenschappelijk Visserij Beleid, het landbouwbeleid van en de rol van de landbouw in Bosnië en Herzegovina, het productie- en exportpotentieel, en de gevolgen van het overleg in de WTO. Bij marktverstoringen dienen consultaties plaats te vinden. In afwachting daarvan kan de benadeelde partij passende maatregelen treffen.

Ingevolge artikel 31 is Bosnië en Herzegovina verplicht de bescherming van geografische indicaties en soortgelijke handelskenmerken voor landbouw en visserijproducten (anders dan wijn en gedestilleerde dranken) in lijn te brengen met EU-wetgeving. Bosnië en Herzegovina mag vanaf inwerkingtreding van deze Overeenkomst geen conflicterende handelsmerken registreren en vanaf zes jaar na inwerkingtreding geen conflicterende handelsmerken of soortgelijke handelskenmerken gebruiken of exporteren. De in het tweede lid beschreven geografische indicaties mogen vanaf 2014 niet meer worden gebruikt in Bosnië en Herzegovina.

Hoofdstuk III: Gemeenschappelijke bepalingen (artikelen 32 tot en met 46)

Artikelen 32 tot en met 36

De gemeenschappelijke bepalingen worden toegepast voor zover niet anders is bepaald in Protocol 1. Verdere, eenzijdige concessies blijven mogelijk. Deze bepalingen stemmen overeen met hetgeen reeds in andere overeenkomsten met derde landen is vastgelegd.

In artikel 35 is het verbod op fiscale discriminatie vastgelegd. De partijen onthouden zich van directe en indirecte discriminatie via fiscale maatregelen.

Artikel 37

In dit artikel is vastgelegd dat overeenkomsten voor het totstand brengen van douane-unies, regionale vrijhandel of grenshandel mogelijk zijn, indien deze niet strijdig zijn met deze SAO. Bosnië en Herzegovina kan gedurende de periode van geleidelijke afbouw van douanerechten op goederen zoals bedoeld in artikel 18, bestaande grensregelingen tussen Bosnië en Herzegovina en één of meer lidstaten, dan wel regelingen die voortvloeien uit de in titel III gespecificeerde overeenkomsten die door Bosnië en Herzegovina zullen worden gesloten ter bevordering van de regionale samenwerking, handhaven. Er is in overleg voorzien over handelspolitieke onderwerpen verband houdende met die overeenkomsten en bij toetreding van nieuwe lidstaten tot de Unie.

Artikelen 38 tot en met 40

In het geval van dumping en subsidies kunnen de partijen bij deze Overeenkomst WTO-conforme handelsbeschermende maatregelen nemen. In het geval van plotselinge toename van invoer die schade zou kunnen toebrengen aan een industrie of de markt zodanig kan verstoren dat die leidt tot economische verslechtering kan een partij passende maatregelen nemen. Alvorens dergelijke maatregelen uit te voeren dient op grond van dit artikel de Stabilisatie- en associatieraad geconsulteerd te worden. In urgente situaties mag de betreffende partij onmiddellijk overgaan tot het treffen van maatregelen. De andere partij zal daarvan onmiddellijk in kennis worden gesteld. De maatregelen kunnen slechts twee jaar gelden met in uitzonderlijke gevallen een verlenging van vier jaar. Bij de uitvoering ervan zal de Stabilisatie- en associatieraad periodiek worden geïnformeerd. Artikel 40 behelst de zogenoemde «tekort clausule». Deze voorziet in een regeling, indien bijvoorbeeld op de Bosnische markt een tekort van levensmiddelen of andere essentiële producten zou ontstaan.

Artikel 41

Bosnië en Herzegovina verplicht zich om zijn wetgeving op het gebied van staatsmonopolies van commerciële aard zodanig aan te passen zodat vanaf inwerkingtreding van deze Overeenkomst geen discriminatie tussen onderdanen van de EU en Bosnië en Herzegovina kan plaatsvinden.

Artikel 42

Dit artikel bevat een verwijzing naar Protocol 2. In dit Protocol zijn de regels van oorsprong voor goederen opgenomen. In het Protocol is in diagonale cumulatie van oorsprong voorzien. Dit stemt Nederland tot tevredenheid. Nederland acht het wenselijk dat er een grotere economische integratie in de regio tot stand komt, welke dankzij diagonale cumulatie wordt bevorderd.

Daarom is het wenselijk dat met de andere landen van de Westelijke Balkan soortgelijke overeenkomsten worden afgesloten. In dit verband wordt de inwerkingtreding van het Centraal Europees Vrijhandelsakkoord verwelkomd.

Artikel 43

Zoals gebruikelijk bij dergelijke handelspassages uit Overeenkomsten met derde landen, blijven verbodsbepalingen mogelijk op basis van een beperkt aantal gronden, zoals de bescherming van de openbare orde, de openbare veiligheid, bescherming van de volksgezondheid of bescherming van nationaal erfgoed. Dergelijke verboden mogen geen verkapte beperking van de handel tussen de partijen vormen.

Artikelen 44 en 45

Deze artikelen hebben betrekking op de controle op de preferentiële behandeling die op grond van deze titel wordt verleend. Wanneer onvoldoende administratieve samenwerking is verleend en/of onregelmatigheden of gevallen van fraude zijn voorgevallen, kan de preferentiële regeling tijdelijk worden opgeschort. Een dergelijke opschorting mag alleen dienen ter bescherming van de financiële belangen van de betrokken partij en mag maximaal zes maanden duren (verlenging is mogelijk). Indien er sprake is van onjuiste toepassing van de preferentiële regeling ten aanzien van de invoerrechten kan de Stabilisatie- en associatieraad verzocht worden de genomen maatregelen te onderzoeken teneinde de situatie op te lossen.

Titel V – Beweging van werknemers, vestiging, verrichten van diensten, kapitaal (artikelen 47 tot en met 69)

Hoofdstuk I: Beweging van werknemers (artikelen 47 tot en met 49)

Dit hoofdstuk bevat artikelen met betrekking tot het verkeer van werknemers tussen de verdragspartijen.

In artikel 47 zeggen partijen toe werknemers van de betrokken landen binnen de geldende voorwaarden en modaliteiten gelijk te behandelen als de eigen onderdanen met betrekking tot te hanteren arbeidsvoorwaarden, beloning en ontslag. Nederland voldoet aan de in dit artikel geformuleerde eis van non-discriminatie. Voorts zullen de partijen de bij de werknemers legaal verblijvende echtgenoten en kinderen toegang verlenen tot de arbeidsmarkt. Deze toegang geldt niet voor echtgenoten van seizoenswerknemers en werknemers die vallen onder de werking van bilaterale overeenkomsten als bedoeld in artikel 48, tenzij deze overeenkomsten anders bepalen.

Artikel 48

De bestaande faciliteiten voor toegang tot werk voor onderdanen van Bosnië en Herzegovina toegekend op grond van eventuele bilaterale overeenkomsten, worden met inachtneming van onder meer de arbeidsmarktsituatie gehandhaafd en indien mogelijk verbeterd. De overige lidstaten zullen welwillend de mogelijkheid overwegen om dergelijke overeenkomsten te sluiten. Na drie jaar zal de Stabilisatie- en associatieraad onderzoeken of andere verbeteringen toegekend kunnen worden.

Artikel 49

Het artikel schrijft voor dat de Stabilisatie- en associatieraad een besluit zal nemen over de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels voor werknemers met de nationaliteit van Bosnië en Herzegovina, die legaal werken op het grondgebied van een lidstaat. Dit besluit zal ook betrekking hebben op de gezinsleden die legaal in een lidstaat wonen. Met de coördinatie van de stelsels wordt beoogd deze zo goed mogelijk op elkaar te laten aansluiten. Zelf blijven de socialezekerheidsstelsels van Bosnië en Herzegovina en de afzonderlijke lidstaten onveranderd.

Het voorgenomen besluit zal betrekking hebben op de volgende coördinatie-instrumenten:

1. het samentellen van verzekerde tijdvakken voor ouderdomspensioenen, arbeidsongeschiktheids- en nabestaandenuitkeringen en voor medische zorg;

2. het exporteren van ouderdomspensioenen, nabestaandenuitkeringen, arbeidsongeschiktheidsuitkeringen ten gevolge van een arbeidsongeval of beroepsziekte (nb. hieronder vallen niet uitkeringen waarvoor geen premie is betaald);

3. het toekennen van kinderbijslag.

Bosnië en Herzegovina zal m.b.t. de punten 2 en 3 een soortgelijke behandeling toekennen aan werknemers van lidstaten die legaal tewerkgesteld zijn in Bosnië en Herzegovina. Nadat dergelijke regels door de Stabilisatie- en Associatieraad zijn vastgelegd, kunnen op bilateraal niveau afspraken worden gemaakt over de rechtshandhaving van socialezekerheidsuitkeringen.

Hoofdstuk II: Vestiging (artikelen 50 tot en met 56)

Artikel 50

Evenals in voorgaande Overeenkomsten met derde landen, worden in dit artikel enkele begrippen gedefinieerd die verband houden met het uitvoeren van economische activiteiten waaronder begrippen als«vennootschap uit de Gemeenschap», «vennootschap uit Bosnië en Herzegovina», «dochteronderneming», en «vestiging».

Artikel 51

Ten aanzien van het recht van vestiging van bedrijven op elkaars grondgebied wordt uitgegaan van het beginsel van «gelijke behandeling»: bedrijven uit de lidstaten en uit Bosnië en Herzegovina dienen bij de vestiging op dezelfde manier te worden behandeld als bedrijven uit het eigen land. Die plicht geldt zowel bij vestiging als voor eenmaal gevestigde bedrijven. Het gaat hierbij niet alleen om een discriminatieverbod op grond van formele voorschriften, maar ook om het resultaat van de feitelijke behandeling. Ook is een «stand still» clausule opgenomen. Vier jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst zal de Stabilisatie- en associatieraad – in het licht van de toestand van de arbeidsmarkt – onderzoeken of de bepalingen moeten worden uitgebreid tot de vestiging van onderdanen van beide partijen, die als zelfstandigen economische activiteiten zouden wensen te ontplooien. Voorts wordt in dit artikel onder meer het recht vastgelegd dat dochterondernemingen uit de Gemeenschap dezelfde rechten genieten bij de verwerving van onroerend goed als vennootschappen van Bosnië en Herzegovina te gebruiken, te huren en aan te kopen in verband met de uitoefening van hun economische activiteiten. Vier jaar na inwerkingtreding van deze Overeenkomst zal de Stabilisatie- en associatieraad bezien of dit recht ook aan filialen verleend kan worden.

Er is een Gemeenschappelijk verklaring opgesteld die stelt dat de SAO de regeling van het eigendomsrecht in Bosnië en Herzegovina onverlet laat.

Artikel 52

Met uitzondering van financiële diensten die in bijlage VI beschreven zijn, kunnen partijen specifieke non-discriminatoire maatregelen treffen met betrekking tot vestiging en bedrijfsuitvoering. Ten aanzien van financiële diensten wordt uitdrukkelijk bepaald dat de partijen uit hoofde van monetair of investeringsbeleid, uit overwegingen van bedrijfseconomisch toezicht of met het oog op het vertrouwen in het financieel stelsel, maatregelen kunnen treffen.

Artikel 53

Het eerste lid verwijst naar de op 9 juni 2006 te Luxemburg totstandgekomen Multilaterale Overeenkomst tussen Bosnië en Herzegovina, Servië, Bulgarije, Kroatië, de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, IJsland, de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, het Koninkrijk Noorwegen, Roemenië en de Missie van de Verenigde Naties voor interim-bestuur in Kosovo (UNMIK) betreffende de totstandbrenging van een Europese Gemeenschappelijke Luchtvaartruimte, ECAA (Trb. 2006, 196).

Onverminderd dit verdrag, waarvan de regering het voornemen heeft het in het najaar van 2008 ter goedkeuring voor te leggen aan de Staten-Generaal, zijn de in het voorgaande artikel neergelegde beginselen inzake vestiging niet van toepassing op het vervoer door de lucht, over binnenwateren en over zee. De Stabilisatie- en associatieraad kan wel aanbevelingen doen de vestigingsvoorwaarden voor deze sectoren te verbeteren.

Artikel 54

Toegestaan is, dat aan buiten-vennootschapsrechtelijke vormen van vestiging van buitenlandse bedrijven om juridisch-technische redenen bijzondere regels wordt opgelegd. Daaruit resulterende beperkingen moeten evenwel strikt verband houden met de verschillen in status ten opzichte van in het vennootschapsrecht geregelde vestigingsnormen.

Artikel 55

Teneinde de uitoefening van de vrije beroepen te kunnen vergemakkelijken, zal de Stabilisatie- en associatieraad onderzoeken welke maatregelen moeten worden getroffen met het oog op de onderlinge erkenning van diploma’s.

Artikel 56

Vennootschappen met een zetel in de Gemeenschap of Bosnië en Herzegovina hebben het recht om werknemers uit Bosnië en Herzegovina respectievelijk de Gemeenschap in dienst te nemen, mits dergelijke werknemers een «sleutelpositie» bekleden. Het tweede lid van dit artikel definieert het begrip «sleutelpositie» (onder meer hoger kader, gespecialiseerde technici).

Nederland voldoet aan deze bepalingen, die overeenkomen met het beleid dat op grond van de Wet arbeid vreemdelingen voor deze categorie personen is ingevoerd. Bij de toepassing van paragraaf 21 (versoepelde toelating van concernpersoneel) van de Uitvoeringsregels Wet arbeid vreemdelingen, behorende bij het Delegatie- en uitvoeringsbesluit Wet arbeid vreemdelingen, houdt de Arbeidsvoorzieningsorganisatie rekening met de specifieke bepalingen van de Overeenkomsten die de EU en haar lidstaten hebben gesloten met derde landen.

Het artikel sluit aan bij hetgeen op dit terrein is voorzien inzake de handel in diensten in het kader van de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten (GATS).

Hoofdstuk III: Verlening van diensten (artikelen 57 tot en met 59)

Artikel 57

Partijen verbinden zich er toe om de nodige stappen te ondernemen om het verlenen van diensten voor op het grondgebied van een der verdragsluitende partijen gevestigde vennootschappen en onderdanen en het grensoverschrijdende dienstenverkeer tussen de partijen geleidelijk te liberaliseren. Hiertoe zal de Stabilisatie- en associatieraad vier jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst de nodige maatregelen kunnen nemen.

Artikel 58

Partijen verbinden zich geen maatregelen te treffen die de voorwaarden voor het verrichten van diensten door vennootschappen of onderdanen uit een der verdragsluitende partijen aanmerkelijker restrictiever maken dan de situatie op de dag voorafgaande aan de datum van inwerkintreding van de Overeenkomst.

Artikel 59

Voor het vervoer over land worden regels vastgesteld zoals neergelegd in Protocol 3 bij deze Overeenkomst. Voor het zeevervoer verplichten partijen zich tot toepassing van het principe van onbeperkte toegang tot de markt en het vervoer op een commerciële basis. Ten aanzien van het luchtvervoer geeft het ECAA de regeling.

Hoofdstuk IV: Betalings- en kapitaalverkeer (artikelen 60 tot en met 62)

Artikel 60

De partijen verbinden zich ertoe machtiging te verlenen (in vrije convertibele valuta) tot alle betalingen en overboekingen op de lopende rekening van de betalingsbalans tussen de Gemeenschap en Bosnië en Herzegovina.

Artikel 61

Vanaf de dag van inwerkingtreding van de Overeenkomst geldt een vergaande liberalisering van het vrije verkeer van kapitaal tussen de lidstaten van de Gemeenschap en Bosnië en Herzegovina. Het vrije verkeer van kapitaal wordt mogelijk onder meer op het gebied van directe investeringen in ondernemingen, kredieten die verband houden met commerciële transacties en leningen met een looptijd van meer dan één jaar. Voor beleggingen en financiële kredieten met een looptijd van minder dan een jaar heeft Bosnië en Herzegovina een overgangstermijn van vijf jaar bedongen.

Vanaf de inwerkingtreding van deze Overeenkomst zal Bosnië en Herzegovina de verwerving van onroerend goed door onderdanen van de lidstaten van de Europese Unie toestaan. Binnen zes jaar zal Bosnië en Herzegovina haar wetgeving zodanig aanpassen dat onderdanen van de lidstaten van de Europese Unie gelijk worden behandeld als eigen onderdanen in de verwerving van onroerend goed. In uitzonderlijke gevallen, wanneer het kapitaalverkeer tussen de Gemeenschap en Bosnië en Herzegovina ernstige moeilijkheden veroorzaakt of dreigt te veroorzaken voor de werking van het wisselkoersbeleid of het monetaire beleid in de Gemeenschap of Bosnië en Herzegovina, kunnen partijen vrijwaringsmaatregelen nemen.

Artikel 62

Partijen verplichten zich om in de vijf jaar volgend op de inwerkingtreding van de Overeenkomst maatregelen te treffen die geleidelijke toepassing van de communautaire voorschriften betreffende het vrije verkeer van kapitaal mogelijk maken.

Hoofdstuk V: Algemene bepalingen (artikelen 63 tot en met 69)

Artikelen 63 tot en met 65

De algemene bepalingen zijn van toepassing op het verkeer van werknemers, vestiging en dienstverlening. De nationale wet- en regelgeving van partijen, c.q. lidstaten, op terreinen als bijvoorbeeld het toelatings- en verblijfsbeleid, blijven van toepassing voor zover toepassing ervan geen afbreuk doet aan onder de Overeenkomst ten behoeve van partijen gecreëerde voordelen.

Artikel 66

De meestbegunstigingsbepalingen, zoals vastgelegd in Titel V van deze Overeenkomst, zijn niet van toepassing op belastingvoordelen die voortvloeien uit eventuele bilaterale verdragen inzake voorkoming van dubbele belasting dan wel andere fiscale regelingen. Voorts wordt vastgelegd dat geen van de bepalingen in Titel V zal worden uitgelegd als een beletsel voor tenuitvoerlegging van maatregelen ter voorkoming van belastingvlucht of belastingontduiking.

Artikel 67

De partijen vermijden zoveel mogelijk het opleggen van beperkende maatregelen die verband houden met de betalingsbalans. Mochten zich met betrekking tot de betalingsbalans in een of meer lidstaten van de Gemeenschap of Bosnië en Herzegovina ernstige moeilijkheden voordoen, dan kunnen partijen beperkende maatregelen treffen, met inbegrip van maatregelen tot beperking van de invoer. Deze maatregelen zullen van beperkte duur zijn.

Artikelen 68 en 69

De bepalingen inzake vestiging en dienstverlening zullen worden aangepast, met name in het licht van de eisen die in de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten (GATS) worden gesteld. Voorts doen de bepalingen geen afbreuk aan de uitvoering door elke partij van alle maatregelen die nodig zijn ter voorkoming van ontduiking van de door haar getroffen maatregelen ten aanzien van toegang van derde landen tot haar markt via de bepalingen van deze Overeenkomst.

Titel VI – Aanpassing van wetgeving, rechtshandhaving en mededingingsregels (artikelen 70 tot en met 77)

Deze titel voorziet in samenwerking op de terreinen van justitie en binnenlandse zaken. De samenwerking betreft onder andere de uitwisseling van informatie. Voor zover deze samenwerking de uitwisseling van politiële en justitiële gegevens met zich meebrengt, zal uiteraard de noodzakelijke bescherming van persoonsgegevens worden gewaarborgd, onder meer volgens de regels van het op 28 januari 1981 te Straatsburg totstandgekomen Verdrag tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens (Trb. 1988, 7).

Artikel 70

Onder de intentieverklaring van artikel 70 geeft Bosnië en Herzegovina aan te streven naar geleidelijke aanpassing van zijn wetgeving aan die van de Gemeenschap. Deze zal zich in eerste instantie richten op het acquis betreffende de interne markt en handelsgerelateerde gebieden. Na een periode van vier jaar vanaf de inwerkingtreding van de Overeenkomst zal de Bosnische wetgeving zich uitgebreid hebben tot alle gebieden van het acquis. Het programma hiervoor wordt in samenwerking met de Commissie opgesteld.

Artikel 71

Dit artikel geeft in wezen een beknopte weergave van de materiële mededingingsregels zoals die in het EG-verdrag zijn neergelegd, waaronder regelgeving op het gebied van kartels en monopolies. Voor landbouwproducten gelden enkele uitzonderingen. Het artikel verbiedt concurrentieverstorende vormen van staatssteun.

Na de inwerkingtreding van de Overeenkomst zal Bosnië en Herzegovina binnen twee jaar een onafhankelijke mededingingsautoriteit oprichten. Binnen vier jaar zal Bosnië en Herzegovina zijn steunregelingen hebben aangepast. Steun van de overheid zal de eerste zes jaar worden bezien in het licht van artikel 87, derde lid, onder a, van het EG-Verdrag. In Protocol 4 is een aparte regeling voor staatssteun aan de ijzer en staalindustrie door Bosnië en Herzegovina opgenomen.

Artikel 72

Uiterlijk drie jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst zal Bosnië en Herzegovina de beginselen van het EG-verdrag toepassen op overheidsondernemingen en ondernemingen waaraan speciale of exclusieve rechten zijn toegekend. Het gaat met name om regels betreffende de mededinging.

Artikel 73

Partijen onderschrijven het belang dat zij hechten aan een adequate bescherming van intellectuele, industriële en commerciële eigendomsrechten. De Gemeenschappelijke Verklaring bij dit artikel bevat een overeengekomen interpretatie van de desbetreffende termen. Vanaf de inwerkingtreding van de Overeenkomst kennen de partijen aan elkaars ondernemingen en onderdanen een behandeling toe die niet minder gunstig is dan die welke zij op grond van bilaterale overeenkomsten aan derde landen toekennen. Bosnië en Herzegovina zal uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst zijn wetgeving op een niveau brengen dat overeenkomt met dat van de Gemeenschap. Bosnië en Herzegovina verplicht zich binnen genoemde periode toe te treden tot de in bijlage VII genoemde verdragen. In het geval van problemen kan men zich wenden tot de Stabilisatie- en associatieraad.

Artikel 74

In dit artikel geven partijen aan te willen streven naar de verlening van een wederzijdse, non-discriminatoire behandeling in het kader van de gunning van overheidsopdrachten. Vanaf de datum van inwerkingtreding van de Overeenkomst kunnen ondernemingen uit Bosnië en Herzegovina op dezelfde voet als ondernemingen uit de Gemeenschap meedingen met aanbestedingsprocedures in de Gemeenschap. Vanaf dezelfde datum kunnen ondernemingen uit de Gemeenschap die in Bosnië en Herzegovina zijn gevestigd, in het land meedingen op basis van een behandeling die niet minder gunstig is dan de behandeling die aan Bosnische vennootschappen wordt verleend.

Ondernemingen uit de Gemeenschap die niet in Bosnië en Herzegovina zijn gevestigd krijgen uiterlijk binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst toegang tot aanbestedingsprocedures in Bosnië en Herzegovina. Vanaf de inwerkingtreding zal Bosnië en Herzegovina de preferentiële regelingen geleidelijk afgeschaffen.

Artikel 75

In dit artikel verplicht Bosnië en Herzegovina zich om de nodige maatregelen te nemen teneinde zijn wetgeving in overeenstemming te brengen met de technische standaardisatieregelgeving van de Gemeenschap. Bosnië en Herzegovina wordt uitgenodigd deel te nemen aan de activiteiten van de daartoe gespecialiseerde Europese organisaties.

Artikelen 76 en 77

Deze artikelen bevatten bepalingen over consumentenbescherming, arbeidsomstandigheden en gelijke kansen. Bosnië en Herzegovina verbindt zich om de Europese regelgeving over te nemen.

Titel VII – Justitie, vrijheid en veiligheid (artikelen 78 tot en met 85)

Deze titel voorziet in samenwerking betreffende institutionele versterking, bescherming van persoonsgegevens, migratie, het tegengaan van criminaliteit, drugsproblematiek en bestrijding van mensenhandel en terrorisme. Wat Nederland betreft herbevestigt deze titel staand beleid.

Nederland is reeds een belangrijke donor in de justitiële sector van Bosnië en Herzegovina. Nederland draagt zowel financieel als door middel van het beschikbaar stellen van expertise bij aan het functioneren van de Bosnische rechterlijke macht en het gevangeniswezen. Daarnaast neemt Nederland proportioneel deel aan de European Union Police Mission (EUPM) in Bosnië en Herzegovina.

Sinds de afsluiting van het Dayton-Akkoord (1995), dat een einde maakte aan de Bosnische oorlog, is Nederland begonnen aan de terugkeer van de Bosnische vluchtelingen die ten tijde van de Joegoslavische oorlogen in de jaren negentig naar Nederland waren gevlucht en geen verblijfsvergunning verkregen. In de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Bosnië en Herzegovina betreffende overname van personen die zonder vergunning op het grondgebied verblijven (PbEU L 334, 2007) is een clausule opgenomen die erop ziet dat Bosnië en Herzegovina ook voormalige onderdanen terugneemt van de Federale Republiek Joegoslavië die geen andere nationaliteit hebben en die zijn geboren op het grondgebied van Bosnië en Herzegovina. Dit om ervoor te zorgen dat ook personen die voor het uiteenvallen van Joegoslavië uit Bosnië en Herzegovina afkomstig waren, maar geen documenten van de nieuwe staat Bosnië en Herzegovina hebben, kunnen terugkeren. Bij het proces van terugkeer ervaart Nederland in de praktijk niet of nauwelijks problemen met Bosnië en Herzegovina.

Artikel 78

De partijen schenken bijzondere aandacht aan institutionele versterking. Dit omvat onder meer de opbouw en consolidatie van de rechtsstaat, de onafhankelijkheid en de versterking van de rechterlijke macht, het verbeteren van het functioneren van de politie, alsmede de bestrijding van corruptie en de georganiseerde misdaad.

Artikel 79

Bosnië en Herzegovina zal zijn wetgeving inzake privacy en de bescherming van persoonsgegevens aanpassen en onafhankelijke toezichthoudende organen oprichten.

Artikel 80

De partijen verbinden zich samen te werken op het gebied van visa, grenscontrole, asiel en migratie. Deze samenwerking richt zich onder meer op nauw overleg, uitwisseling van informatie, coördinatie en technische of administratieve bijstand.

Met betrekking tot asiel wordt specifiek gesteld dat Bosnië en Herzegovina zal worden gesteund bij de tenuitvoerlegging van nationale wetgeving, opdat deze voldoet aan de normen van het op 28 juli 1951 te Genève tot stand gekomen Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Trb. 1951, 131) en het aanvullende Protocol van New York van 31 januari 1967 (Trb. 1967, 76), zodat gegarandeerd wordt dat niemand wordt teruggestuurd naar het land van vervolging.

Op het gebied van migratie verbinden de partijen zich om onderdanen die legaal op hun grondgebied verblijven een billijke behandeling te geven, en een integratiebeleid te bevorderen dat deze onderdanen rechten en plichten geeft die vergelijkbaar zijn met die van hun staatsburgers.

Artikel 81

Tijdens de Raad voor Justitie en Binnenlandse Zaken in december 1999 is besloten dat in verdragen van de Europese Gemeenschap, met inbegrip van gemengde akkoorden, standaard een terug- en overnameclausule dient te worden opgenomen. De rechtsbasis daarvoor is artikel 63, van het EG-verdrag, punt 3, onder b.

Op basis van artikel 81 verplichten de lidstaten van Europese Gemeenschap en Bosnië en Herzegovina zich wederzijds tot het terugnemen van eigen onderdanen, alsmede het overnemen van onderdanen van derde landen en staatlozen. Op 1 januari 2008 zijn de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Bosnië en Herzegovina betreffende overname van personen die zonder vergunning op het grondgebied verblijven (PbEU L 334, 2007), alsmede de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Bosnië en Herzegovina inzake de versoepeling van de afgifte van visa (PbEU L 334, 2007) in werking getreden. Hiernaast bestaat ook nog een Terug- en Overname overeenkomst tussen de Benelux en Bosnië en Herzegovina. De Stabilisatie- en associatieraad zal nader onderzoeken welke andere gezamenlijke inspanningen kunnen worden gedaan inzake de bestrijding en preventie van illegale immigratie en mensenhandel.

Artikel 82

De partijen werken samen om te voorkomen dat hun financiële stelsels en relevante niet-financiële sectoren worden misbruikt voor het witwassen van opbrengsten van criminele activiteiten en het financieren van terrorisme. Deze samenwerking omvat administratieve en technische bijstand.

Artikel 83

Op grond van dit artikel wordt de samenwerking bevorderd teneinde te komen tot een evenwichtige en geïntegreerde benadering van de drugsproblematiek. Dergelijke samenwerking is er onder meer op gericht om de levering en de handel alsmede de vraag naar drugs terug te dringen. De uitvoering zal worden gebaseerd op de uitgangspunten van de EU drugsstrategie.

Artikel 84

De partijen zullen gezamenlijk optreden tegen de georganiseerde criminaliteit en illegale activiteiten, waaronder mensenhandel, handel in verdovende middelen, smokkel en wapenhandel. Regionale samenwerking en naleving van internationaal erkende normen zullen worden bevorderd.

Artikel 85

Partijen komen overeen samen te werken ter voorkoming en bestrijding van terroristische daden en financiering daarvan, met name wat betreft grensoverschrijdende activiteiten. Dit gebeurt mede door tenuitvoerlegging van resolutie 1373 (2001) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (Trb. 2001, 179) en het uitwisselen van informatie, kennis en ervaringen.

Titel VIII – Samenwerkingsbeleid (artikelen 86 tot en met 111)

Artikel 86

Bijdragen aan duurzame economische en sociale ontwikkeling van Bosnië en Herzegovina is een van de doelstellingen van het samenwerkingsbeleid. Op alle terreinen van deze samenwerking zullen partijen zorg dragen voor volledige integratie van milieu-aspecten. Voorts zal op alle samenwerkingsterreinen rekening worden gehouden met de eisen van een harmonieuze sociale ontwikkeling. Expliciet wordt gesteld dat het samenwerkingsbeleid in een regionaal samenwerkingskader moet worden geïntegreerd. Bijzondere aandacht zal worden geschonken aan maatregelen die de samenwerking tussen Bosnië en Herzegovina en zijn buurlanden zullen bevorderen. Aldus wordt een bijdrage geleverd aan de regionale integratie en stabiliteit.

Artikel 87

Aan Bosnië en Herzegovina zal desgewenst bijstand worden verleend bij het tot stand brengen van een functionerende markteconomie en geleidelijke aanpassing van de regelgeving aan het beleid in het kader van de Economische en Monetaire Unie. Samenwerking is tevens gericht op de versterking van de rechtsstaat op zakelijk gebied. Uitwisseling van informatie behelst onder meer de beginselen en de werking van de Europese Economische en Monetaire Unie.

Artikel 88

Statistische samenwerking is in eerste instantie gericht op de prioritaire gebieden die verband houden met het acquis van de Gemeenschap. Het doel van de samenwerking is het statistische systeem op federaal- en entiteitniveau in staat te stellen beter aan de behoeften van de overheid en de particuliere sector te voldoen.

Artikelen 89 en 90

De samenwerking inzake het bank- en verzekeringswezen en andere financiële diensten is gericht op het tot stand brengen van een passend kader voor de verdere ontwikkeling van Bosnië en Herzegovina op dit gebied.

Samenwerking op het gebied van audit en financiële controle richt zich op de ontwikkeling van efficiënte systemen voor interne controle van overheidsfinanciën en externe boekhoudkundige controle. De samenwerking zal zich ook richten op de opbouw van capaciteit voor de audit instanties in Bosnië en Herzegovina.

Artikelen 91, 92 en 93

Samenwerking op het gebied van investeringen richt zich op het creëren van een gunstig klimaat voor binnenlandse en buitenlandse investeringen die van essentieel belang zijn voor Bosnië en Herzegovina. Modernisering, herstructurering en de versterking van de particuliere sector alsmede de bescherming van het milieu zijn doelstellingen van industriële samenwerking tussen de partijen. Op het gebied van de versterking van de Midden en Klein Bedrijf zal nadrukkelijk worden gekeken naar die gebieden waar het groeipotentieel en de samenwerking tussen het MKB in de EG en Bosnië en Herzegovina kan worden vergroot.

Artikel 94

Samenwerking op het gebied van toerisme is met name gericht op intensivering van informatiestromen, overdracht van kennis, ontwikkeling van infrastructuur en deelname van Bosnië en Herzegovina aan Europese organisaties voor toerisme.

Artikelen 95 en 96

Samenwerking op het gebied van landbouw en de agro-industriële sector is gericht op herstructurering en modernisering van de sector en de geleidelijke aanpassing aan het acquis. De partijen zullen zoeken naar gebieden van wederzijds belang op het gebied van visserij.

Artikel 97

Samenwerking op het gebied van douane is gericht op het waarborgen van de naleving van de op handelsgebied in te voeren bepalingen en aanpassing van het douanesysteem van Bosnië en Herzegovina aan dat van de Gemeenschap. In Protocol 5 zijn de regels inzake wederzijdse administratieve bijstand tussen de partijen op het gebied van douane vastgelegd.

Artikel 98

Samenwerking op belastinggebied omvat hervorming van het belastingstelsel en herstructurering van de belastingdienst van Bosnië en Herzegovina. Het belang van transparantie, consultatie en uitwisseling van informatie ter voorkoming van belastingontduiking wordt erkend.

Artikel 99

Samenwerking op het gebied van sociale zaken richt zich mede op hervorming van het Bosnische werkgelegenheidsbeleid, de sociale zekerheid en wetgeving inzake arbeidsvoorwaarden.

Artikel 100

Samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding richt zich op verbetering van het beroeps- en algemeen onderwijs, alsmede van het jongerenbeleid. Specifiek wordt verwezen naar de Verklaring van Bologna van de EU-ministers van onderwijs op 19 juni 1999. Ook zal gestreefd worden naar gelijke toegang tot alle onderwijsniveaus zonder onderscheid naar sekse, religie, huidskleur of etnische oorsprong.

Artikel 101

Samenwerking op cultureel gebied beoogt ondermeer het wederzijds begrip voor personen, gemeenschappen en volkeren te bevorderen.

Artikel 102

De partijen werken samen aan de bevordering van de audiovisuele industrie in Europa en stimuleren coproducties voor film en televisie. Samenwerking kan ook plaatsvinden in de vorm van opleiding van journalisten en technische bijstand aan publieke en particuliere media. Bosnië en Herzegovina zal zijn beleid inzake regulering van grensoverschrijdende televisie afstemmen op dat van de EG.

Artikelen 103 tot en met 105

Samenwerking op het gebied van de informatiemaatschappij heeft mede als doel Bosnië en Herzegovina voor te bereiden op het digitale tijdperk, investeringen aan te trekken en te zorgen voor interoperabiliteit van diensten en netwerken. Samenwerking op het gebied van netwerken en diensten voor elektronische communicatie heeft als uiteindelijke doel dat Bosnië en Herzegovina een jaar na inwerkingtreding van deze Overeenkomst het acquis communautaire overneemt.

Artikel 106

Samenwerking op het gebied van vervoer is mede gericht op herstructurering en modernisering en verbetering van vrij verkeer en ontwikkeling van trans-Europese netwerken. Daarbij wordt verwezen naar het Memorandum van Overeenstemming inzake het kernnetwerk voor regionaal vervoer in Zuidoost-Europa (zie PbEG L 223 van 24 juni 2004).

Artikel 107

Samenwerking op het gebied van energie en nucleaire veiligheid is mede gebaseerd op het regionale Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap (zie PbEG L 198/18 van 20 juli 2006). Dit verdrag is gericht op geleidelijke integratie van Bosnië en Herzegovina in de Europese energiemarkten.

Artikel 108

Partijen zullen samenwerking op het gebied van milieu en ecologische duurzaamheid bevorderen. Dit zal ondermeer gebeuren door het stimuleren van verbeteringen in wetgeving, milieueffectrapportages en uitvoering van het op 11 december 1997 totstandgekomen Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (Trb. 1998, 170).

Artikel 109

Partijen zullen samenwerken op het gebied van civiel wetenschappelijk onderzoek en technologische ontwikkeling, waarbij rekening zal worden gehouden met bestaande eigendomsrechten.

Artikel 110

Partijen zetten zich in voor de vermindering van regionale verschillen door regionale en plaatselijke ontwikkelingssamenwerking. Daarbij wordt speciaal aandacht geschonken aan grensoverschrijdende samenwerking.

Artikel 111

Samenwerking op het gebied van openbaar bestuur is met name gericht op opbouw van de rechtsstaat en het goed functioneren van staatsinstellingen. De samenwerking is voornamelijk gericht op institutionele opbouw, personeelsbeheer en heeft betrekking op zowel centrale als lokale overheden.

Titel IX – Financiële samenwerking (artikelen 112 tot en met 114)

Bosnië en Herzegovina komt in aanmerking voor financiële steun van de Gemeenschap in de vorm van, onder meer, subsidies en leningen, waaronder leningen van de Europese Investeringsbank.

Financiële bijstand wordt geleverd in het kader van de daarvoor in het leven geroepen verordeningen. Het leeuwendeel van de communautaire schenkingen aan Bosnië en Herzegovina zal worden gegeven in het kader van de Verordening (EG) nr. 1085/2006 van de Raad van de Europese Unie van 17 juli 2006 (PbEG L 210) tot invoering van het instrument voor pre-toetredingssteun (IPA). De steun draagt bij aan institutionele versterking en de totstandbrenging van economische, democratische en administratieve hervormingen in Bosnië en Herzegovina. De omvang van de steun is mede afhankelijk van vooruitgang op deze gebieden.

Daarbij zal gekeken worden naar de mate van vooruitgang ten aanzien van de in het Besluit van de Raad inzake beginselen, prioriteiten en voorwaarden van het Europees Partnerschap met Bosnië en Herzegovina. Op verzoek van Bosnië en Herzegovina kan de Gemeenschap in geval van bijzondere nood met betrekking tot de externe financieringspositie en bij wijze van uitzondering, in overleg met de Internationale Financiële Instellingen, macro-financiële bijstand geven. Met het oog op optimale benutting van de beschikbare middelen zien de partijen toe op coördinatie van de steun van de Gemeenschap met de (bilaterale) assistentie van de lidstaten alsmede de inspanningen van de Internationale Financiële Instellingen.

Titel X – Institutionele, algemene en slotbepalingen (artikelen 115 tot en met 135)

Artikelen 115 tot en met 121

De opzet van de overlegstructuur van de Overeenkomst (artikelen 115 tot en met 121) volgt het klassieke model van de traditionele associatieakkoorden tussen de Gemeenschap en derde landen. Er wordt voorzien in een Stabilisatie- en associatieraad op politiek niveau die tenminste één keer per jaar bijeenkomt. Aan de Stabilisatie- en associatieraad wordt de algemene supervisie toegekend met betrekking tot de toepassing en uitlegging van de Overeenkomst.

De Stabilisatie- en associatieraad wordt bijgestaan door een Stabilisatie- en associatiecomité, dat op hoog ambtelijk niveau bijeenkomt. Dit comité bereidt de zittingen van de Stabilisatie en Associatieraad voor. Deze Raad kan voor gespecialiseerde onderwerpen sub-comité’s in het leven roepen. Er wordt ook voorzien in parlementaire samenwerking. Leden van het Bosnische Parlement en het Europees Parlement kunnen elkaar in het kader van het Parlementair Stabilisatie en Associatiecomité ontmoeten en van gedachten wisselen.

Artikelen 122 tot en met 124

De artikelen 122 tot en met 124 behelzen algemeen gebruikelijke bepalingen: onder meer de non-discriminatoire rechtstoegang van natuurlijke en rechtspersonen alsmede de algemene exceptie op grond van veiligheidsbelangen.

Artikelen 125 tot en met 127

Deze artikelen bevatten een regeling in het geval er geschillen ontstaan over de interpretatie of uitvoering van de Overeenkomst. Indien één van de partijen van mening is dat de andere partij een verplichting niet nakomt die uit de Overeenkomst voortvloeit, kan deze passende maatregelen treffen. Behalve in speciaal dringende gevallen, verstrekt zij alsdan eerst de Stabilisatie- en associatieraad alle terzake doende informatie. Artikel 125 bevat een procedure voor het beslechten van geschillen. Deze procedure kan in bepaalde gevallen worden opgevolgd door een procedure die in Protocol 6 is omschreven (voor een toelichting zie hieronder).

Artikelen 128 tot en met 135

Artikel 128 verklaart de annexen en protocollen, alsmede de raamwerkovereenkomst tussen de Gemeenschap en Bosnië en Herzegovina met betrekking tot deelname aan gemeenschapsprogramma’s die op 22 november 2004 is ondertekend.

Het verdrag is geldig voor onbepaalde tijd met een opzegtermijn van zes maanden.

Artikel 135 voorziet in een voorlopige toepassing van het handelsgedeelte van de Stabilisatie- en associatieovereenkomst (voor de EU op grond van artikel 133 van het EG-verdrag).

Deze voorlopige toepassing is gebaseerd op de Interim-Overeenkomst betreffende de handel en aanverwante zaken tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de Republiek Bosnië en Herzegovina, anderzijds. De Interim-Overeenkomst is tegelijkertijd met de SAO ondertekend in de marge van de RAZEB op 16 juni 2008 (PbEG L 169 van 20 juni 2008).

III. Protocollen

a) Protocol 1 (artikel 25) betreffende de handel tussen de Gemeenschap en Bosnië en Herzegovina in verwerkte landbouwproducten

Bijlage I bij dit Protocol geeft een overzicht van de producten die rechtenvrij en zonder contingent vanuit Bosnië en Herzegovina in de Gemeenschap kunnen worden ingevoerd. In bijlage II is een lijst van producten opgenomen die vanuit de Gemeenschap in Bosnië en Herzegovina kunnen worden ingevoerd tegen nultarief dan wel tegen een gefaseerd dalend meestbegunstigde recht.

De Stabilisatie- en associatieraad kan de lijsten uitbreiden, de douanerechten wijzigen en eventuele tariefcontingenten verhogen of afschaffen. De raad kan ook de in de bijlagen I en II vastgestelde rechten vervangen door een systeem dat is gebaseerd op de marktprijzen van de landbouwproducten die als grondstof dienen voor de verwerkte landbouwproducten. Als de rechten op die basisproducten worden verlaagd, heeft dat zijn relatieve uitwerking op het douanerecht van het betrokken verwerkte landbouwproduct.

b) Protocol 2 (artikel 42) betreffende de definitie van het begrip «producten van oorsprong» en regelingen voor administratieve samenwerking in verband met de toepassing van deze overeenkomst tussen de Gemeenschap en Bosnië en Herzegovina

Zie de toelichting bij artikel 42.

c) Protocol 3 (artikel 59) betreffende vervoer over land

Het doel van dit Protocol is de samenwerking tussen partijen inzake het vervoer over land, in het bijzonder het transitoverkeer, te bevorderen en in dat verband toe te zien op gecoördineerde ontwikkeling van het vervoer door en via de grondgebieden van de partijen. Het Protocol bevat standaardbepalingen op het gebied van planning, financiële aspecten, de rol van spoorwegen, toegang tot markt en non-discriminatie bepalingen, belasting/tol en andere heffingen, afmetingen en gewichten, sociale aspecten en milieu.

d) Protocol 4 (artikel 71) betreffende staatssteun voor de ijzer- en staalindustrie

Op basis van dit Protocol kan Bosnië en Herzegovina gedurende vijf jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst bij wijze van uitzondering overheidssteun voor herstructureringsdoeleinden aan staalbedrijven verlenen.

Een nationaal herstructureringsprogramma en individuele bedrijfsplannen voor elk van de bedrijven die herstructureringssteun krijgen, zal ter evaluatie bij de Commissie worden ingediend. Eventueel wordt technische bijstand verleend. De Stabilisatie- en associatieraad ziet toe op de naleving.

e) Protocol 5 (artikel 97) betreffende wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken

Partijen verbinden zich om op het gebied van douane intensief met elkaar samen te werken. Deze samenwerking richt zich onder meer op het uitwisselen van informatie, notificatie en verificatie van documenten. Partijen zullen informatie die voortkomt uit de douane-samenwerking als vertrouwelijk behandelen.

In artikel 9 wordt een aantal gronden aangegeven waarop assistentie in douanezaken kan worden geweigerd; dit zijn onder meer aantasting van de soevereiniteit, openbare veiligheid, lopende strafrechtelijke onderzoeken of in gevallen waarin sprake is van industrieel vertrouwelijke gegevens.

f) Protocol 6 (artikel 126) betreffende beslechting van geschillen

De bepalingen in dit Protocol zijn uitsluitend bedoeld voor situaties gerelateerd aan de Titels IV, V en VI van de Overeenkomst. Voor de toepassing van het Protocol moet slechts de Gemeenschap als partij worden aangemerkt en niet daarnaast nog eens de lidstaten afzonderlijk.

Dit vloeit voort uit het bijzondere interne-marktkarakter van de door het Protocol bestreken Hoofdstukken.

In Afdeling I wordt de samenstelling van arbitragepanel geregeld en het procesrecht bepaald. De scheidsrechters worden gekozen uit een lijst die door het Stabilisatie- en associatiecomité is opgesteld. De uitspraak dient in beginsel binnen 90 dagen aan de partijen en aan het Stabilisatie- en associatiecomité meegedeeld dienen te worden. Ingevolge artikel 17, derde lid, kan de voorzitter van het panel deze termijn, en andere termijnen in het Protocol, verlengen.

Afdeling II gaat in op op de naleving van een uitspraak. Uitspraken van het arbitragepanel zijn bindend voor de partijen. Indien een uitspraak niet wordt nageleefd, bevat artikel 9 een regeling inzake tijdelijke maatregelen.

In Afdeling III wordt bepaald dat het arbitragepanel, waarvan de vergaderingen in beginsel openbaar zijn, op eigen initiatief inlichtingen kan inwinnen. Alle besluiten, inclusief de vaststelling van de uitspraken, worden bij meerderheid genomen. Het panel mag ook bepalingen interpreteren. Echter ingevolge artikel 13 van het Protocol is er geen bevoegdheid om het acquis communautaire uit te leggen. Dat blijft exclusief voorbehouden aan het Hof van Justitie van de EG. Hierdoor worden mogelijke problemen voorkomen die door een dergelijk stelsel van rechterlijke controle kunnen ontstaan (zie in dit verband het advies van het Hof van Justitie over het ontwerp-verdrag betreffende de Europese Economische Ruime, advies 1/91, Jur. 1991, blz. I-6079).

g) Protocol 7 (artikel 27) betreffende wederzijdse preferentiële concessies voor bepaalde wijnen, de wederzijdse erkenning, bescherming en controle van benamingen van wijnen, gedistilleerde dranken en gearomatiseerde wijnen

Dit Protocol regelt handelspreferentie met betrekking tot wijnen en gedestilleerde dranken. Het betreft in essentie een lijst van namen, productiemethoden en handelsmerken die de lidstaten willen beschermen. Een consultatiemechanisme en een werkgroep worden in het leven geroepen om het Protocol uit te voeren.

IV. Koninkrijkspositie

Evenals de eerdere samenwerkingsverdragen van de EU met derde landen zal het onderhavige verdrag voor wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, alleen voor Nederland gelden.

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

F. C. G. M. Timmermans