Gepubliceerd: 16 februari 2009
Indiener(s): Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA)
Onderwerpen: jongeren werk werkgelegenheid zorg en gezondheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31775-8.html
ID: 31775-8
Origineel: 31775-2

31 775
Bevordering duurzame arbeidsinschakeling jongeren tot 27 jaar (Wet investeren in jongeren)

nr. 8
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 16 februari 2009

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het opschrift wordt «gezin en kind» vervangen door: gezin, kind en zelfstandige.

b. Onder vervanging van de punt aan het slot van de definitie van «ten laste komend kind» door een puntkomma, wordt een definitie toegevoegd, luidende:

– zelfstandige: de persoon die voor de voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in eigen bedrijf of zelfstandig beroep hier te lande en die:

1°. voldoet aan de wettelijke vereisten voor de uitoefening daarvan;

2°. voldoet aan het urencriterium, bedoeld in artikel 3.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001, en

3°. alleen of samen met degenen met wie hij het bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent de volledige zeggenschap in dat bedrijf of zelfstandig beroep heeft en de financiële risico’s daarvan draagt.

2

Aan artikel 17 wordt een lid toegevoegd, luidende:

6.  Aan een jongere die voornemens is een bedrijf of zelfstandig beroep te beginnen kan het college desgevraagd een werkleeraanbod doen dat, in afwijking van artikel 5, eerste lid, bestaat uit een voorbereidingsperiode van ten hoogste twaalf maanden.

3

Aan artikel 23, eerste lid, worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:

d. onbetaald verlof geniet als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, van de Werkloosheidswet;

e. een zelfstandige is die aanspraak kan maken op bijstand op grond van artikel 78f van de Wet werk en bijstand.

4

Artikel 39 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid komt te luiden:

1. Het college kan het recht op een inkomensvoorziening opschorten indien de jongere te verwijten valt dat hij de voor de vaststelling van het recht op een inkomensvoorziening van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt, dan wel anderszins onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek van het college met betrekking tot zijn recht op een werkleeraanbod of een inkomensvoorziening.

b. In het derde lid, onderdeel a, wordt «de artikelen 28, tweede lid, en 29, eerste lid,» vervangen door: artikel 30c, tweede of derde lid,.

5

In artikel 40, eerste lid, wordt «de artikelen 28, tweede lid, of 29, eerste lid,» vervangen door: artikel 30c, tweede lid of derde lid,.

6

Artikel 41 wordt als volgt gewijzigd:

a. Aan het eerste lid worden, onder vervanging van de punt aan het slot van het eerste lid, onderdeel i, door een puntkomma, vier onderdelen toegevoegd, luidende:

j. indien de jongere 18, 19 of 20 jaar is en in een inrichting verblijft;

k. indien de jongere een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen kunstenaars ontvangt of indien hij is gehuwd met een persoon die een zodanige uitkering ontvangt;

l. indien de jongere onbetaald verlof geniet als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, van de Werkloosheidswet of indien de jongere gehuwd is met een zodanig persoon, voor zover diens gebrek aan middelen daarvan het gevolg is, tenzij de jongere alleenstaande ouder is en hij verlof geniet als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Wet arbeid en zorg;

m. indien de jongere een zelfstandige is die aanspraak kan maken op bijstand op grond van artikel 78f van de Wet werk en bijstand.

b. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. De Wet werk en inkomen kunstenaars geldt niet als een voorziening als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

7

In artikel 42, eerste lid, onderdeel b, wordt «artikel 30» vervangen door: artikel 35.

8

In artikel 45, eerste lid, wordt «artikel 28, tweede, derde en vierde lid,» vervangen door: artikel 30c, tweede, vierde en vijfde lid,.

9

In artikel 48, elfde lid, wordt na «burgerservicenummer» ingevoegd: of, bij het ontbreken daarvan, het sociaal-fiscaalnummer.

10

Artikel 50 komt te luiden:

Artikel 50 Burgerservicenummer

1. In de administratie van de gemeente terzake van de uitvoering van deze wet wordt het burgerservicenummer of, bij het ontbreken daarvan, het sociaal-fiscaalnummer opgenomen waaronder een natuurlijk persoon is geregistreerd bij de belastingdienst.

2. Bij de verstrekking van gegevens door het college en de in de artikelen 45 en 46 bedoelde instanties wordt, indien daartoe bevoegd, gebruik gemaakt van dit burgerservicenummer, onderscheidenlijk dit sociaal-fiscaalnummer. Derden die in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf de arbeidsinschakeling van personen bevorderen gebruiken het burgerservicenummer, onderscheidenlijk het sociaal-fiscaalnummer, slechts voor zover dat noodzakelijk is voor het verrichten van werkzaamheden die in het kader van artikel 11, eerste en derde lid, worden uitgevoerd.

3. Ten behoeve van het gebruik van het sociaal-fiscaalnummer bij het ontbreken van het burgerservicenummer kan Onze Minister van Financiën aan personen aan wie een werkleeraanbod wordt gedaan of een inkomensvoorziening wordt verstrekt, een sociaal-fiscaalnummer toekennen, indien aan die personen nog geen sociaal-fiscaalnummer is toegekend.

11

In artikel 54, eerste lid, wordt «de artikelen 28, tweede lid, of 29, eerste lid,» vervangen door: artikel 30c, tweede lid of derde lid,.

12

Artikel 57 wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel L, onder 1, komt te luiden:

1. Het tweede lid komt te luiden:

2. In deze verordening stelt de gemeenteraad in elk geval vast dat onverminderd de artikelen 27 en 28, de toeslag, bedoeld in artikel 25, voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt bepaald op het in dat artikel genoemde maximumbedrag.

b. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

Q

Artikel 78f wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. In het eerste lid wordt na «algemene bijstand ontvangen» ingevoegd «dan wel een inkomensvoorziening ontvangen op grond van de Wet investeren in jongeren» en wordt na «11,» ingevoegd: 13,.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Indien verlening van algemene bijstand op grond van het eerste lid aan zelfstandigen plaatsvindt zijn, indien het personen jonger dan 27 jaar betreft, de normen, bedoeld in de artikelen 26 tot en met 33 van de Wet investeren in jongeren van toepassing.

13

Aan hoofdstuk 8 wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 83a Inwerkingtreding Aanpassingswet vierde tranche Awb

Indien het bij koninklijke boodschap van 24 augustus 2007 ingediende voorstel van wet tot aanpassing van bijzondere wetten aan de vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Aanpassingswet vierde tranche Awb) (Kamerstukken 31 124), tot wet is of wordt verheven, en hoofdstuk 10 van die wet later in werking treedt dan hoofdstuk 8 van deze wet, wordt in de artikelen 61, 62, 63, 64, 65, 66, 67, 71, 73 en 74, onderdeel B, van deze wet «tweede lid» vervangen door: derde lid.

14

Artikel 84 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt «de datum van inwerkingtreding» vervangen door: de dag voor de datum van inwerkingtreding.

b. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Onverminderd het eerste lid blijft de Wet werk en bijstand van toepassing tot en met 31 december 2010 op de jongere die:

a. alleenstaande ouder is;

b. in een gemeente woont die deelneemt aan het experiment dat op het moment van inwerkingtreding van deze wet bestaat op grond van artikel 83 van de Wet werk en bijstand; en

c. op de dag voor de datum van inwerkingtreding van deze wet algemene bijstand ontvangt op grond van de Wet werk en bijstand en deze algemene bijstand sindsdien onafgebroken ontvangt.

Toelichting

Onderdeel 1

Aan artikel 4 wordt een definitie toegevoegd. Dit betreft de definitie van zelfstandige. Hieronder wordt verstaan de jongere die:

als zelfstandige werkzaam is, dan wel wiens zelfstandig bedrijf of beroep niet levensvatbaar is en die zich verplicht om de betreffende activiteiten zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen twaalf maanden, te beëindigen, dan wel de startende zelfstandige.

Onderdeel 2

In het nieuwe zesde lid van artikel 17 wordt bepaald dat het college de mogelijkheid heeft om aan de jongere die als zelfstandige wil beginnen een werkleeraanbod te doen dat bestaat uit een voorbereidingsperiode op het bestaan als zelfstandige. Dit werkleeraanbod duurt maximaal twaalf maanden en wordt slechts aangeboden op verzoek van de jongere.

Ook bij dit aanbod geldt dat als de jongere voldoet aan de voorwaarden voor het recht op inkomensvoorziening en geen van de uitsluitingsgronden van artikel 41 op hem van toepassing is, hij recht heeft op een inkomensvoorziening. Naast deze inkomensvoorziening kan aan deze jongere op grond van artikel 78f van de Wet werk en bijstand (WWB) bijstand worden verleend in de met de voorbereiding samenhangende kosten.

Dat laatste wordt mogelijk gemaakt door de wijziging van artikel 78f in onderdeel 12 van deze nota van wijziging.

Onderdeel 3

Aan artikel 23 worden twee uitsluitingsgronden voor het recht op een werkleeraanbod toegevoegd. Het betreft ten eerste de jongere die onbetaald verlof heeft opgenomen. Deze jongere hoeft geen werkleeraanbod te krijgen aangezien hij al werk heeft (waarbij hij onbetaald verlof heeft opgenomen).

Ten tweede wordt de jongere die zelfstandige is van het recht op een werkleeraanbod uitgesloten. Deze jongere kan een beroep kan doen op algemene bijstand of bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van artikel 78f van de WWB.

Besloten is om deze jongere uit te zonderen van het recht op een werkleeraanbod en van het recht op inkomensvoorziening. Dit opdat de jongere zich geheel kan richten op zijn bestaan als zelfstandige.

Onderdeel 4

In artikel 39 vervalt onderdeel b van het eerste lid. In onderdeel b is bepaald dat een recht op inkomensvoorziening opgeschort kan worden indien de jongere niet aan de verplichtingen van hoofdstuk 5 voldoet. Bij nader inzien is dit onderdeel echter overbodig. Dit omdat op grond van artikel 40, eerste lid, al is bepaald dat het college in die situatie de inkomensvoorziening dient te verlagen.

Daarnaast word in het derde lid twee verwijzingen naar de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI) aangepast. Voor de toelichting hierop wordt verwezen naar de toelichting op de onderdelen 5, 8 en 11.

Onderdelen 5, 8 en 11

In de hierbij te wijzigen artikelen van het wetsvoorstel wordt verwezen naar artikelen uit de Wet SUWI. De desbetreffende artikelen zijn echter gewijzigd per 1 januari 2009 door inwerkingtreding van de Wet eenmalige gegevensuitvraag werk en inkomen. Om deze reden worden de verwijzingen aangepast.

Onderdeel 6

Aan artikel 41 worden vier uitsluitingsgronden voor het recht op inkomensvoorziening toegevoegd. Het gaat ten eerste om jongeren van 18 tot en met 20 jaar die in een inrichting verblijven (onderdeel j). Aan deze groep jongeren kan beter bijzondere bijstand verleend worden op grond van de WWB. Dit omdat het juist voor deze jongeren van belang is dat een eventuele aanvulling goed kan worden afgestemd op de individuele omstandigheden van de jongere. Bij jongeren in deze leeftijdscategorie wordt van de ouders op grond van de ouderlijke onderhoudsplicht over het algemeen een bijdrage gevraagd in de kosten van het verblijf in de inrichting. Mocht er daarnaast nog een aanvulling nodig zijn, dan is dat vaak minder dan het normbedrag voor verblijf in een inrichting. In dat geval kan met bijzondere bijstand meer maatwerk geleverd worden. Overigens is deze uitzondering conform hetgeen voor deze groep op dit moment in de WWB is geregeld. Ook daar is bepaald dat deze jongeren geen recht op algemene bijstand hebben. Eventuele aanvullingen worden verleend in de vorm van bijzondere bijstand. De in de inrichting verblijvende jongeren worden niet uitgesloten van het recht op een werkleeraanbod. Indien een jongere dit aanvraagt, beoordeelt het college of de jongere hieraan gehoor kan geven.

Ten tweede wordt de jongere uitgezonderd die een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK) ontvangt of degene die met zo’n jongere gehuwd is (onderdeel k). Zowel de uitkering op grond van de WWIK als een inkomensvoorziening op grond van voorliggend wetsvoorstel zijn voorzieningen ter zake van de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan. Om samenloop tussen deze twee voorzieningen te voorkomen wordt deze uitzonderingsgrond toegevoegd. De kunstenaar wordt niet uitgesloten van het werkleeraanbod. Het is daardoor voor de kunstenaar mogelijk om het kunstenaarschap te combineren met een arbeid in dienstbetrekking. Ook degene die met de kunstenaar gehuwd is kan een werkleeraanbod vragen.

In onderdeel l wordt het recht op inkomensvoorziening uitgezonderd voor de jongere die onbetaald verlof heeft opgenomen (en degene die gehuwd is met zo’n jongere). Dit geldt slechts voor zover het tekort aan middelen wordt veroorzaakt door het opnemen van onbetaald verlof. Indien de jongere bijvoorbeeld voordat hij verlof opnam al recht had op een inkomensvoorziening naast zijn baan, verliest hij deze bestaande aanvulling niet omdat het opnemen van verlof niet de oorzaak is van het tekort aan middelen. Een uitzondering op het voorgaande geldt voor de alleenstaande ouder die onbetaald ouderschapsverlof heeft opgenomen. Deze ouder heeft recht op een inkomensvoorziening, ongeacht de oorzaak van het gebrek aan middelen. Ten slotte wordt in onderdeel m bepaald dat de jongere die als zelfstandige werkzaam is en een beroep kan doen op (algemene) bijstand of bijstand ter voorziening in bedrijfskapitaal op grond van artikel 78f van de WWB geen recht heeft op een inkomensvoorziening. Voor de toelichting hierop wordt verwezen naar de toelichting op onderdeel 3.

Verder wordt aan artikel 41 een lid toegevoegd. In dat derde lid is geregeld dat de WWIK niet als een voorliggende voorziening geldt. Dit is opgenomen om te voorkomen dat een jongere die recht heeft op een WWIK-uitkering maar zijn ambitie om als kunstenaar in het bestaan te voorzien heeft opgegeven, geen recht op inkomensvoorziening heeft.

Onderdeel 7

Dit betreft een technische omissie die hierbij wordt hersteld. Er dient naar artikel 35 in plaats van artikel 30 verwezen te worden.

Onderdelen 9 en 10

In artikel 50 is een aantal technische wijzigingen doorgevoerd die voortvloeien uit de invoering van het burgerservicenummer. Door deze wijziging wordt beter aangesloten bij hetgeen in het wetsvoorstel Aanpassingswet burgerservicenummer (Kamerstukken 30 907) is geregeld voor soortgelijke artikelen in de Wet werk en bijstand.

Onderdeel 12

In artikel 57 wordt een onderdeel gewijzigd en een onderdeel toegevoegd. Ten eerste wordt de wijziging van artikel 30 van de WWB aangepast. Dit betreft het herstel van een technische omissie. In het wetsvoorstel wordt onderdeel b van het tweede lid van artikel 30 aangepast. Dit is echter overbodig aangezien onderdeel b van het tweede lid kan vervallen. In dit onderdeel wordt namelijk geregeld dat er geen samenloop kan plaatsvinden tussen de verlaging voor schoolverlaters (artikel 28 van de WWB) en verlaging voor 21- en 22-jarigen (artikel 29 van de WWB). Echter, artikel 29 van de WWB komt te vervallen in artikel 57, onderdeel K, van dit wetsvoorstel. Om die reden kan er zich geen samenloop meer voordoen tussen genoemde artikelen en kan onderdeel b van het tweede lid van artikel 30 dus vervallen.

Ten tweede wordt een onderdeel toegevoegd waarin artikel 78f van de WWB wordt gewijzigd. In artikel 78f is onder andere bepaald dat bijstand verleend kan worden aan personen die algemene bijstand ontvangen en die als zelfstandige willen beginnen. Door de wijziging van het eerste lid wordt geregeld, dat dat ook mogelijk is indien het een persoon betreft die geen algemene bijstand, maar een inkomensvoorziening op grond van dit wetsvoorstel ontvangt. Op deze manier kan dus ook aan de persoon jonger dan 27 jaar, die op grond van dit wetsvoorstel een inkomensvoorziening ontvangt, bijstand worden verleend in de met de voorbereiding samenhangende kosten.

Verder wordt een tweede lid aan artikel 78f toegevoegd. In dit lid wordt bepaald dat als er algemene bijstand aan een zelfstandige wordt verleend die jonger is dan 27 jaar, de normen van voorliggend wetsvoorstel van toepassing zijn. Dit is noodzakelijk omdat er na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel, geen normen voor personen jonger dan 27 jaar meer in de WWB staan.

Onderdeel 13

Dit is een puur technische wijziging. Bij voorliggend wetsvoorstel is er van uit gegaan dat het wetsvoorstel tot aanpassing van bijzondere wetten aan de vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Aanpassingswet vierde tranche Awb) (Kamerstukken 31 124) (hierna: wetsvoorstel aanpassing vierde tranche Awb) eerder in werking zou treden dan voorliggend wetsvoorstel. Op dit moment is dat echter nog onzeker. Om deze reden is een voorziening getroffen voor het geval dat dit wetsvoorstel eerder in werking treedt dan het wetsvoorstel aanpassing vierde tranche Awb. In die situatie dient een aantal artikelen gewijzigd te worden.

Onderdeel 14

De wijziging van het eerste lid betreft een technische omissie die hierbij wordt hersteld.

Daarnaast wordt een derde lid toegevoegd teneinde mogelijk te maken dat alleenstaande ouders onder de 27 jaar gebruik (blijven) maken van het experiment, bedoeld in het Tijdelijk besluit bevordering arbeidsinschakeling alleenstaande ouders WWB. Deze overgangsbepaling houdt in dat alleenstaande ouders onder de 27 jaar die in een gemeente wonen die deelneemt aan het experiment gedurende de periode van het experiment, bedoeld in artikel 3, eerste lid van het Tijdelijk besluit bevordering arbeidsinschakeling alleenstaande ouders WWB, onder het regiem van de WWB blijven vallen. Dit geldt alleen voor alleenstaande ouders die op de dag voor de inwerkingtreding van deze wet algemene bijstand ontvangen op grond van de WWB en zolang de alleenstaande ouder vanaf die dag onafgebroken algemene bijstand ontvangt op grond van de WWB.

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. Klijnsma