Gepubliceerd: 27 januari 2009
Indiener(s): Jan de Wit
Onderwerpen: jongeren werk werkgelegenheid zorg en gezondheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31775-6.html
ID: 31775-6

31 775
Bevordering duurzame arbeidsinschakeling jongeren tot 27 jaar (Wet investeren in jongeren)

nr. 6
VERSLAG

Vastgesteld 27 januari 2009

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

1. Algemeen 1

2. Context 4

3. Uitgangspunten en hoofdlijnen van het werklleerrecht 5

4. Relatie met de Wet werk en bijstand 5

5. Verhouding tot Grondwet en internationaalrechterlijke bepalingen 6

6. Doelgroep werkleerrrecht 7

7. Positie jongeren 10

8. Positie gemeenten 13

9. Werkleeraanbod 13

10. Inkomensvoorziening 15

11. Financiële paragraaf 15

12. Overgangsrecht 16

13. Adviezen 16

14. Artikelsgewijs 17

1. Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Dit wetsvoorstel vormt met de invoering van de kwalificatieplicht (aanpassing van de Wet op de Leerplicht) een tweeluik bedoeld om voor jongeren tot 27 jaar te komen tot een samengestelde leerwerkplicht die, zo verwoordt het Regeerakkoord het, bestuurlijk kan worden gehandhaafd door middel van verplichtende begeleidingstrajecten gericht op scholing op straffe van inhouding op een eventuele uitkering.

Voor de leden van genoemde fractie is het steeds van groot belang geweest om voor jongeren tot 27 jaar een sluitende aanpak van scholing, arbeid en/of zorg te hebben, die er voor zorg draagt dat jongeren maximale mogelijkheden krijgen om te participeren in onze samenleving. In de leeftijd tot 18 jaar is hiervoor voornamelijk de kwalificatieplicht het geëigende instrument. De inzet zowel vanuit onderwijsinstellingen, als vanuit gemeenten en andere overheden, is erop gericht om jongeren zo lang mogelijk in het onderwijsproces te behouden en jongeren te stimuleren om te komen tot een adequate beroepskwalificatie. Instrumenten gericht op het voorkomen van voortijdig schoolverlaten, maar ook instrumenten zoals EVC’s en leerwerktrajecten dragen hiertoe bij.

Dit wetsvoorstel beoogt het tweede luik te zijn in deze sluitende aanpak en stelt toch enigszins teleur. De leden van de CDA-fractie willen voorkomen dat mensen al op jonge leeftijd door wat voor omstandigheden dan ook niet meer meedoen, niet participeren in de samenleving terwijl ze dat wel zouden kunnen. De gedachte om hiervoor een leerwerkplicht in te voeren is dan ook een lang gekoesterde wens van de leden van de CDA-fractie. Wat echter in het regeerakkoord nog dapper een leerwerkplicht heet tot 27 jaar, is omgenoemd tot een werkleerrecht en heet nu Wet Investeren in Jongeren. In de benaming alleen al lijkt het allemaal wat minder doeltreffend en vrijblijvender te worden.

De leden van de CDA-fractie hebben er bij diverse gelegenheden, zoals bij de behandeling van de invoering van de kwalificatieplicht, maar ook recent bij de begrotingsbehandeling van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, geen geheim van gemaakt, dat de aanpak van een grote groep jongeren, die veelal te maken hebben met een complex van problemen (schulden, psychische problemen, problemen in gezin en op school) prioriteit heeft. Deze leden hebben keer op keer gepleit voor een sluitende aanpak met een heldere ketenverantwoordelijkheid. En natuurlijk is het niet vreemd dat met beleidsmaatregelen eerst het laaghangdende fruit wordt geplukt (dat gebeurt succesvol met het beleid gericht op het voorkomen van voortijdig schoolverlaten), in dit wetsvoorstel zo komt het deze leden voor wordt gereikt naar iets hoger hangend fruit, namelijk de jongeren die zich bij een gemeente komen melden voor een uitkering, voor scholing of werkaanbod. Maar de kern van de problematiek wordt gevormd door een groep jongeren die zich om welke reden dan ook niet meldt bij een gemeente. En juist deze groep wordt ook met dit wetsvoorstel buiten beschouwing gelaten. Hoe groot is deze groep eigenlijk en hoe kan de regering inzicht verschaffen in de aard van de samenstelling van die groep? Betreft het voornamelijk jongeren met een psychiatrische achtergrond, alleenstaande ouders of anderszins jongeren met specfieke kenmerken? De leden van de CDA-fractie vragen om een helder overzicht van de aantallen en kenmerken van de groep die met dit wetsvoorstel buiten beschouwing blijft.

Kan de regering aangeven welke aanbevelingen uit het Rekenkameronderzoek «aanpak harde kern jeugdwerklozen» in het wetsvoorstel zijn opgenomen? Welke aanbevelingen zijn niet overgenomen en waarom niet?

Kan de regering, gegeven de resultaten van het Rekenkameronderzoek «aanpak harde kern jeugdwerklozen», aangeven wat het voorliggende wetsvoorstel gemeenten aan extra instrumenten biedt om jongeren met complexe problemen beter te bemiddelen dan wel te re-integreren?

Kan de regering schematisch in beeld brengen welke nieuwe instrumenten het wetsvoorstel gemeenten biedt ten opzichte van de Wet Werk en Bijstand (WWB)?

Kan de regering schematisch in beeld brengen welke nieuwe regels het wetsvoorstel gemeenten oplegt en welke regels kunnen vervallen?

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorliggende wet. De leden van de PvdA-fractie juichen het toe dat de regering maatregelen treft om de jeugdwerkloosheid tegen te gaan. Deze leden vinden het goed dat gemeenten worden verplicht om in de groep jongeren te investeren. Naar aanleiding van het wetsvoorstel hebben deze leden enkele vragen en opmerkingen, die in dit verslag zijn opgenomen.

De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre de aanbevelingen die door de Algemene Rekenkamer in het rapport «aanpak harde kern jeugdwerklozen» zijn gedaan worden meegenomen in de uitvoering van het voorliggende wetsvoorstel.

De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van het wetsvoorstel. De leden delen het streven naar een sluitende aanpak voor schoolverlaters en jeugdige werklozen. Of dit voorstel daarin voorziet betwijfelen de leden van de SP-fractie.

De leden van de SP-fractie vragen waarom de regering heeft gekozen voor voorliggend wetsvoorstel in plaats van een plan tegen de jeugdwerkeloosheid. Is juist met de huidige kredietcrisis een grootschalig plan om jongeren aan het werk te helpen niet veel noodzakelijker dan het optuigen van nieuwe wetgeving? Kan de regering dit toelichten?

Welke aanbevelingen heeft de regering overgenomen uit het recent verschenen Rekenkameronderzoek om tot een aanpak te komen voor jeugdwerkloosheid?

Hoe groot is de belasting voor de gemeenten om deze nieuwe wet op een juiste wijze in te voeren? Welk extra voordelen die niet in de WWB zijn opgenomen levert dit voorstel op voor gemeenten? Op welke wijze garandeert de regering dat er door gemeenten maatwerk wordt geleverd? Hoeveel tijd heeft een gemeente om een werkleeraanbod aan een jongere te doen (waarbij de jongere recht heeft op een inkomensvoorziening)?

Welke beperkingen kent de huidige WWB ten aanzien van de participatie van kansarme jongeren met een grote afstand tot de arbeidsmarkt? Wat zijn de voornaamste redenen dat het gemeenten niet lukt om kansarme jongeren succesvol naar een plaats op de arbeidsmarkt te begeleiden? Is het mogelijk voorbeelden te geven van gemeenten die wel en niet succesvol zijn ten aanzien van de participatie van kansarme jongeren op de arbeidsmarkt? Kan de regering een uiteenzetting geven van de maatregelen die de regering treft om te voorkomen dat meer kansarme jongeren, die moeten aankloppen bij de gemeente voor een «werkleerrecht», ontstaan? Wat zou moeten gebeuren opdat dit wetsvoorstel overbodig wordt?

De regering schrijft in de memorie van toelichting dat met dit wetsvoorstel de regering de tendens dat gemeenten WorkFirst steeds meer inzetten voor kansarme werkzoekenden wil versterken en landelijk verankeren door de gemeenten te verplichten om een aanbod te doen aan alle jongeren, dus ook de meer kansarmen. Kan de regering toelichten wat de doelen zijn, hoe bevordering van WorkFirst zich verhoudt tot duurzame arbeidsparticipatie van jongeren en de rechten die het werkleerrecht behelzen? Hoeveel mensen participeren nu duurzaam op de arbeidsmarkt middels WorkFirst? Het percentage jongeren met bijstand zonder startkwalificatie wordt geschat op 68%, wat zijn de doelen de komende jaren?

De leden van de VVD-fractie hebben het wetsvoorstel met belangstelling gelezen, maar zijn desalniettemin van mening dat dit een nieuwe onuitvoerbare regeling in de sociale zekerheid betreft. In dit kader hebben zij vragen, die in dit verslag zijn opgenomen.

Heeft de regering de mogelijkheid overwogen om de bijstand voor jongeren onder de 27 jaar in zijn geheel af te schaffen? Zo nee, waarom niet?

Kan de regering aangeven hoe de problematiek die in dit wetsvoorstel wordt beschreven, wordt aangepakt in andere Europese landen?

De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het bovengenoemd voorstel van wet tot bevordering duurzame arbeidsinschakeling jongeren tot 27 jaar (Wet investeren in jongeren). Naar aanleiding van genoemd voorstel brengt de fractie enkele op-/aanmerkingen naar voren die in dit verslag zijn opgenomen.

De leden van de GroenLinks-fractie onderschrijven het doel van de wetswijziging te weten het verhogen van de arbeidsparticipatie en de verbetering van de maatschappelijke positie van jongeren.

In dit kader hebben zij nog enkele vragen die in dit verslag zijn opgenomen.

Een ieder (rechtmatig) in Nederland heeft recht op een bestaansminimum. Kan de regering aangeven wat zij verstaat onder het bestaansminimum?

Kan de regering aangeven wat haar beweegredenen zijn geweest om in dit wetsvoorstel af te wijken van het recht op bestaansminimum als het gaat om jongeren tot 27 jaar?

Kan de regering haar visie geven over een eventuele «belemmerende» doorkruising van actieve lokale beleidsvoering van het wetsvoorstel en de eventuele gevolgen hiervan?

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel investeren in jongeren. Zij achten het van belang dat jongeren zo snel en goed mogelijk geactiveerd worden, in de vorm van scholing of een duurzame arbeidsplaats. Dit wetsvoorstel kan daar volgens deze leden een bijdrage aan leveren. Wel is het – in de ogen van deze leden – cruciaal voor het welslagen van dit wetsvoorstel, dat er voldoende aanbod, zowel in de vorm van scholing als van werk, voorhanden is. Zij maken zich hier enige zorgen over, nu de arbeidsmarkt in een snel tempo verslechtert. Kan de regering aangeven – zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie – of de doelen van dit wetsvoorstel ook gerealiseerd worden, in een tijd van toenemende werkloosheid en een steeds minder grote vraag naar arbeid?

Voorts maken de leden van de ChristenUnie-fractie zich enige zorgen over het draagvlak van de wet bij degene die het moeten uitvoeren – in casu de gemeenten. Graag willen deze leden een nadere verklaring van de regering waarom gemeenten de jongeren binnen de WWB kennelijk niet voldoende hebben kunnen activeren. Hiernaast vragen zij of het te verwachten is dat de paradigmashift, die dit wetsvoorstel beoogt, wel zal optreden, als gemeenten geen nut zien in een separaat wetsvoorstel. Immers, voor een paradigmashift is ook een open houding van de uitvoerders noodzakelijk, zo menen deze leden.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel «Wet investeren in jongeren». Zij zijn het eens met de doelstelling van dit wetsvoorstel, namelijk om ervoor te zorgen dat jongeren zoveel als mogelijk is geactiveerd worden om de arbeidsmarkt op te gaan, en zodoende de bijstandsafhankelijkheid tegen te gaan. Wel hebben deze leden nog enkele vragen over de noodzaak en de effectiviteit van de leer/werkplicht, of het werkleerrecht voor jongeren, zoals de regering de naam van dit voorstel heeft gewijzigd.

2. Context

In de toelichting op de wet wordt een samenhang omschreven met de aanpak van voortijdig schoolverlaters, de aanpak van jeugdwerkeloosheid, werken en leren, EVC’s, enzovoorts. De leden van de CDA-fractie vragen wat het doel wordt van het aangekondigde product vanuit het ministerie van Jeugd en Gezin om deze problematiek in kaart te brengen. Is de regering van mening dat de maatregelen en aanpakken zo weinig helder zijn, dat hiervoor een product ontwikkeld dient te worden? En wat is de reden dat hiervoor het ministerie van Jeugd en Gezin wordt belast?

Kan de regering aangeven hoe de jeugdwerkloosheid zich afgelopen 4 jaar heeft ontwikkeld, uitgesplitst naar leeftijdsgroep, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

3. Uitgangspunten en hoofdlijnen van het werkleerrecht

Bij de bespreking van de eerste notitie over wat toen nog de werkleerplicht heette hebben de leden van de CDA-fractie kritische opmerkingen gemaakt. Het is goed om te constateren dat de gemaakte opmerkingen weerklank hebben gevonden en op belangrijke punten hebben geleid tot dit wetsvoorstel. Toch blijft de vraag bij de leden van CDA-fractie, of de in het wetsvoorstel opgenomen veranderde aanpak niet ook in een aanpassing van de Wet Werk en Bijstand had kunnen plaatsvinden. De door de regering genoemde paradigmawisseling heeft zich in principe toch ook al in de WWB voltrokken. Het succes van de WWB is naar de mening van de leden van genoemde fractie voor een belangrijk deel toe te schrijven aan die paradigmawisseling. De uitstroom van jonge mensen uit de bijstand naar de arbeidsmarkt is gegroeid, meer dan de helft van de jonge mensen die aan een reintegratietraject hebben meegedaan hebben een betaalde baan gevonden en steeds meer gemeenten bieden gerichte scholingstrajecten aan die rekening houden met de mogelijkheden en wensen van jonge mensen. Compliment dus aan al die jonge mensen en degenen die hen actief begeleiden voor de resultaten die tot op heden zijn geboekt. De leden van de CDA-fractie vragen de regering dan ook om aan te geven op welke wijze voornoemd beleid via wijzing van WWB vormgegeven kan worden.

De leden van de CDA-fractie onderschrijven de hoofdgedachte achter het werkleerrecht, dat jonge gezonde mensen die niet willen leren of werken hebben geen recht op een inkomensvoorziening. Genoemde leden onderschrijven het principe van decentrale uitvoering en een primaire verantwoordelijkheid bij gemeenten. Daar kan inderdaad het noodzakelijke maatwerk worden geleverd zonder dat er landelijke criteria voor passend aanbod worden aangegeven.

De regering streeft naar een (werk)aanbod, dat gericht is op duurzame arbeidsparticipatie. Wat verstaat de regering onder duurzame arbeidsparticipatie, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Welke criteria worden daarvoor gehanteerd en wanneer is daar sprake van? Voorts vragen zij wat het begrip duurzame arbeidsparticipatie zegt over het werkaanbod dat gedaan wordt en hoe dit begrip zich verhoudt tot Work-First trajecten.

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering juist nu komt met dit wetsvoorstel. De huidige gemeentelijke aanpak begint zijn vruchten af te werpen: in één jaar tijd is het aantal jongeren in de Bijstand met zo’n 35% afgenomen. Was het niet verstandiger geweest om de situatie nog één of twee jaar aan te zien, wellicht met nog wat extra voorlichting aan gemeenten over de best-practices in andere gemeenten? Of wellicht door een aanscherping van de huidige WWB, zoals de Raad van State zich ook afvraagt? Door dit wetsvoorstel krijgen gemeenten weer een grote verandering op zich af, met de bijkomende administratieve lasten en aanpassingen van de gemeentelijke werkwijze. Graag zien zij een reactie van de kant van de regering tegemoet.

4. Relatie met de Wet werk en bijstand

In de memorie van toelichting wijst de regering er op dat het hiaatpercentage voor jongeren dat zich richt op de groep die niet binnen de zes maanden ondersteuning bij re-integratie heeft ontvangen, in 2006 voor bijstandsgerechtigden tot 23 jaar 49% en voor niet uitkeringsgerechtigde jongeren tot 23 jaar 70% bedraagt. Kan de regering inzichtelijk maken waarom 49% van de jongeren in de Wet werk en bijstand tot nu toe geen ondersteuning voor re-integratie hebben gehad, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Eind maart 2008 ontvingen circa 23.325 huishoudens waarvan de oudste aanvrager jonger dan 27 jaar is een bijstandsuitkering. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering van de voorgaande groep jongeren een indeling te maken in leeftijdscategorieën die relevant zijn voor de hoogte van de inkomensvoorziening en deze schematisch weer te geven.

5. Verhouding tot Grondwet en internationaalrechterlijke bepalingen

Met name de inperking van het wetsvoorstel tot het «vragende» deel jongeren is misschien uit het oogpunt van internationale verdragen begrijpelijk, maar beperkt ook de mogelijkheden van het instrument, zo menen de leden van de CDA-fractie. De gedachte om vanuit de vragende partij te redeneren heeft ongetwijfeld voordelen. Immers, het voorkomt problemen ten aanzien van mogelijke dwangarbeid en het zal zeker leiden tot een meer gemotiveerde doelgroep. Is de regering er nu zeker van dat er met dit wetsvoorstel geen strijdigheid meer is met het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten voor de Mens en Fundamentele Vrijheden (EVRM)?

Een fundamentele vraag blijft dan wel overeind: laat de regering de groep jongeren die niet zelf tot een vraag om een werkleeraanbod komt en ook geen uitkering geniet buiten beschouwing, of wordt hiervoor separaat aan dit wetsvoorstel nog aanvullende regelgeving ontwikkeld? Voorkomen van dwangarbeid is één, maar op een deugdelijke wijze ervoor zorgen dat jongeren worden voorbereid op hun plaats in de samenleving is nog een andere. Vraag is daarom van genoemde leden of de regering ten aanzien van de mogelijkheden om meer drang en dwang uit te oefenen meer ruimte kan vinden in de internationale verdragen? In de toelichting wordt ook gesproken van succesvolle aanpak van enkele gemeenten om deze groep te bereiken. Welke beletsels zijn er voor de rijksoverheid, die er niet zijn voor gemeenten om beleid op deze groep te ontwikkelen?

De leden van de PVV-fractie merken op dat het werkleerrecht waarvan in het voorstel sprake is geen meldplicht kent. In dit verband wordt in de motie van toelichting verwezen naar het advies van de Raad van State bij een eerder wetsvoorstel voor een leerwerkplicht voor jongeren tot 23 jaar. In dit advies wees de Raad van State er op dat een dergelijke plicht strijdig is met het gestelde in het EVRM, het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en Conventie 29 van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) daar het raakt aan het verbod op gedwongen arbeid. In dit verband wordt door de Raad van State tevens verwezen naar Conventie 105 van de ILO en het Europees Sociaal Handvest. Mede naar aanleiding van dit advies van de Raad van State is door de toenmalige regering besloten om niet over te gaan tot een algemene meldplicht voor jongeren.

De leden van de PVV-fractie vrezen echter dat door het ontbreken van een meldplicht het risico zeer groot is dat juist de harde kern van probleemjongeren zich niet zal melden en zijn van mening dat het voorstel hiermee fors in kracht en effectiviteit inboet.

Immers, juist deze harde kern van probleemjongeren zou middels het onderhavige voorstel bereikt moeten worden en zal door het ontbreken van een meldplicht voor een belangrijk deel buiten de werking van het voorstel vallen. De leden van de PVV-fractie dringen er derhalve op aan op de meldplicht alsnog in het voorstel op te nemen, dit ondanks de gestelde strijdigheid van een dergelijke plicht met internationaalrechtelijk bepalingen.

Bepalingen uit de Europees Sociaal Handvest (herzien) leggen een basisrecht op bijstand vast. Met de werkleerplicht wordt eerst werk aangeboden en in een uitzonderingssituatie een inkomensvoorziening. Hoe verhoudt zich de terugvordering of verrekening van een verleend voorschot, tot het basisrecht op bijstand, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Wordt met het toekennen van een inkomensvoorziening niet impliciet onderkend dat de verlening van het voorschot terecht is geweest, zo vragen zij? En waarom wenst de regering dit voorschot dan toch te verrekenen, met alle financiële gevolgen voor de uitkeringsgerechtigde van dien?

6. Doelgroep werkleerrecht

De uitzonderingspositie voor alleenstaande ouders met een kind jonger dan vijf jaar wordt niet gebonden aan een maximumtermijn, omdat verwacht wordt dat in de maximale periode van het werkleerrecht (van 18 tot 27 jaar) de maximale termijn geïncorporeerd zal zijn. Dit hoeft echter niet altijd het geval te zijn. Waarom is er desalniettemin afgezien van een maximering van de termijn vragen de leden van de CDA-fractie.

Bij de zogenaamde «afhakers» wordt vermeld dat deze groep voor 60–80% kan voorzien in eigen onderhoud. De leden van de CDA-fractie vinden de genoemde marge wel erg ruim. Welke problemen worden er in dit kader gesignaleerd en kan er met meer zekerheid iets gezegd worden over de inkomenspositie van de afhakers?

Verschillende gemeenten hebben diverse initiatieven ontwikkeld om deze doelgroep ofwel aan het werk dan wel aan de studie te krijgen. Is er enig zicht op of deze initiatieven door dit wetsvoorstel worden doorkruist? Verder vragen de leden van de CDA-fractie in dit kader of de aanpak die in dit wetsvoorstel wordt geschetst, jongeren niet eerder ertoe zal brengen om zich niet te melden en zich te onttrekken aan het werkleerrecht?

Acht de regering het mogelijk om met de te ontwikkelen software en koppelingen zicht te krijgen op de groep niet-melders? Acht de regering het mogelijk om gemeenten de niet-melders toch een uitnodigend aanbod te laten doen aan de niet-melders?

Wanneer zal het overleg met onder andere gemeenten over het nieuwe instrumentarium ten aanzien van inactieve jongeren zijn afgerond? Zal dit nog voor de invoering van het voorliggende wetsvoorstel zijn? Wanneer zal het Project Campussen van de minister voor Jeugd en Gezin zijn afgerond en aan de Kamer worden aangeboden? Is dit nog voor de invoering van het voorliggende wetsvoorstel?

Welk risico is er voor de uitvoering van het voorliggende wetsvoorstel nu het overleg over het instrumentarium voor inactieve jongeren met gemeenten nog niet afgerond is en het Project Campussen nog niet ontwikkeld is?

De leden van de PvdA-fractie zien graag een verduidelijking op de samenloop van de Wet verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders en het onderhavige wetsvoorstel. Betekent dat een alleenstaande ouder tot 27 jaar die in aanmerking komt voor een ontheffingsmogelijkheid ingevolge de Wet verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders ook kan opteren voor het werkleeraanbod op grond van onderhavig wetsvoorstel, zo vragen deze leden?

De regering geeft aan dat het de inzet is dat het werkleerrecht zoveel mogelijk werkloze jongeren bereikt. Echter, de mogelijkheid bestaat dat een groep inactieve jongeren zich niet zal melden om een beroep te doen op de voorliggende wet. Verder meldt de regering dat gemeenten zelf pro-actief op zoek zijn naar niet-melders en dat zij hierin succesvol zijn. Hoeveel gemeenten voeren een dergelijk pro-actief beleid en op welke wijze? Hoe groot is de groep jongeren die door de aanpak van gemeenten wordt bereikt, zo vragen deze leden?

De regering geeft aan dat er nog over verschillende bestaande en nieuwe juridische kaders met betrekking tot inactieve jongeren overleg zal worden getreden met onder andere gemeenten. Wat is de stand van zaken, zo vragen deze leden? Waarom kiest de regering niet voor een landelijke aanpak om de niet-melders te activeren? Wanneer zal het overleg met onder andere gemeenten over het nieuwe instrumentarium ten aanzien van inactieve jongeren zijn afgerond? Zal dit nog voor de invoering van het voorliggende voorstel zijn, zo vragen deze leden? Wanneer zal het Project Campussen van de minister voor Jeugd en Gezin zijn afgerond en aan de Kamer worden aangeboden?

Onlangs is een rapport verschenen van de Algemene Rekenkamer «Aanpak de harde kern jeugdwerklozen; Begeleiding van bij CWI geregistreerde» (Kamerstuk 31 749, nr. 2). Hoe groot is de groep jongeren met complexe problemen in de totale groep jongeren onder de 27 jaar in de WWB? Op welke wijze zal de samenwerking tussen ketenpartners en regionale partijen worden bevorderd zodat jongeren niet uit het zicht van de gemeenten raken? Zal de informatie-uitwisseling tussen partijen en diverse instanties worden benut om jongeren die zich niet melden te activeren?

De Algemene Rekenkamer stelt in haar rapport onder meer vast dat het diagnosticeren van de (probleem)jongeren pas plaatsvindt op het moment dat de jongere zich meldt bij het CWI en dat hierdoor de kansen en belemmeringen van jongeren soms niet tijdig en juist in beeld worden gebracht. De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat de diagnosestelling van de jongere in een zo vroeg mogelijk stadium moet plaatsvinden. Op welke wijze kan dit plaatsvinden? Is de regering van mening dat jongerenloketten hierbij een bijdrage zouden kunnen leveren aan het verbeteren van de diagnosestelling van de jongere? Uit het rapport van de Algemene Rekenkamer volgt dat niet alle gemeenten een jongerenloket hebben. Daarnaast zou een jongerenloket geen goede garantie zijn voor een diagnosestelling. Graag zien de leden van de PvdA-fractie hierop een reactie van de regering.

De leden van de SP-fractie vragen waarom in het voorstel niet gekozen is voor een leeftijdsgrens van 23 jaar. Is aansluiten bij fiscale wetgeving de enige reden om de leeftijdsgrens van 27 jaar te hanteren of zijn er andere redenen? Zo ja, welke redenen zijn dat? Kan de regering een omschrijving geven van de groep «kansarme jongeren» die niet participeren op school en/of de arbeidsmarkt uitgesplitst naar type problemen en leeftijd?

Op welke manier wil de regering voorkomen dat kwetsbare jongeren zich niet meer melden bij gemeenten? Hoe wil de regering jongeren verleiden om zich te melden en een werkleeraanbod te accepteren?

Kan de regering een voorbeeld noemen van een situatie waarin een jongere niet in staat is «om enige vorm van activiteit te verrichten» (memorie van toelichting, pagina 13) – en daardoor in aanmerking komt voor de inkomensvoorziening zoals in dit wetsvoorstel benoemd – maar niet in aanmerking komt voor de Wajong vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de verschillende instellingen en organisaties, waaronder het taskforce jeugdwerkloosheid, hun zorg uitspreken over het niet bereiken van de «onzichtbare groep» (niet-melders). Dit wetsvoorstel zou zelfs de groei van deze «onzichtbare groep» doen toenemen? Kan de regeringhier haar visie over geven?

De werkleerplicht kan in uitzonderlijke situaties ook van toepassing zijn op jongeren tussen de 16 en 18 jaar. Maar de ouders van deze jongeren hebben nog recht op kinderbijslag, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Betekent dit dat de werkleerplicht voor jongeren tussen de 16 en 18 jaar alleen een werk- of leeraanbod kan inhouden en geen inkomensvoorziening, zo vragen zij?

Uit het oogpunt van deregulering wordt er geen maximale termijn gesteld aan de ontheffing van de sollicitatieplicht voor alleenstaande ouders, zo constateren de leden van de ChristenUnie-fractie. Kan dit er concreet ook toe leiden dat alleenstaande ouders in de werkleerplicht geconfronteerd worden met een – niet te weigeren – werkaanbod binnen de termijn van 6 jaar, zo vragen zij? Zo nee, waar kunnen deze alleenstaande ouders hun rechten dan op baseren?

Ook gehandicapten en jongeren met een WSW-indicatie kunnen onder de werkleerplicht komen te vallen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regeringeen schematisch overzicht te geven van de afbakening tussen de Wajong, de WSW, de werkleerplicht en de WWB, met daarbij aangegeven de criteria waarop het recht ontstaat en waar er mogelijke overlap kan bestaan.

Zijn de resultaten al bekend naar het onderzoek van IWI naar het fenomeen «afhakers» zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie?

De leden van de SGP-fractie vinden het positief dat ook een bepaalde groep jongeren in de leeftijdscategorie van 16 tot 18 jaar in aanmerking komt voor het gemeentelijke aanbod op grond van het werkleerrecht. Hiermee wordt voorkomen dat jongeren na het behalen van de startkwalificatie tot hun 18e buiten de boot vallen. Wel vragen deze leden de regering er bij scholen op aan te dringen dat zij deze jongeren actief adviseren over de mogelijkheden die deze wet gaat bieden. Daarmee wordt een sluitende aanpak meer gegarandeerd. Graag zien zij een reactie van de kant van de regering tegemoet.

De leden van de SGP-fractie vragen de regering een nadere uitleg te geven over de relatie tussen de wet Verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders en het voorliggende wetsvoorstel. De regering wijst erop dat alleenstaande ouders die willen gaan werken op de keuzemogelijkheden zullen worden gewezen door het College. Kan de regering aangeven hoe zij wil bevorderen dat diezelfde alleenstaande ouders ook worden gewezen op de mogelijkheid van de ontheffing van arbeidsverplichting?

De leden van de SGP-fractie waarderen het dat ook rekening wordt gehouden met gehandicapte jongeren bij de vormgeving van de werkleerplicht. Toch hebben de leden van de SGP op dit punt nog ernstige zorgen. Want hoewel gemeenten aan de hand van de individuele situatie moeten beoordelen welk aanbod het beste past bij de jongeren – met inachtneming van zijn/haar mogelijkheden – kan hierdoor heel gemakkelijk ongelijkheid ontstaan tussen verschillende gemeenten. Het is immers aan het college om te beoordelen of een jongere om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard geen uitvoering kan geven aan een werkleeraanbod? Heeft de regering overwogen om richtlijnen op te stellen voor gemeenten, zodat er geen ongelijkheid kan ontstaan voor jongeren tussen gemeenten?

Met dit wetsvoorstel wordt het recht op een uitkering vervangen door een recht op werk. De leden van de SGP-fractie vinden de regering erg positief in haar verwachting dat jongeren die niet economisch zelfstandig zijn zich tot de gemeenten zullen wenden. Aangezien er geen plicht is voor jongeren om zich bij de gemeente te melden voor een werkleeraanbod, is het volgens de leden van de SGP-fractie de vraag of de drempel met dit wetsvoorstel niet hoger wordt om zich bij de gemeente te melden. In de huidige situatie zullen jongeren die zich primair bij de gemeente melden voor een uitkering ook door de gemeente aan de slag gezet worden. Wanneer een bepaalde categorie jongeren bij voorbaat weet dat ze geen uitkering krijgen, zullen zij zich minder snel melden. Is de regering het met de leden van de SGP-fractie eens dat het gevaar groot is dat zij op een andere manier hun geld zullen proberen te verdienen, bijvoorbeeld in het zwarte circuit? Graag de visie van de regering. Hoe gaat de regering voorkomen dat jongeren die zich niet vrijwillig melden helemaal buiten beeld raken? Waarom heeft de regering zich nog niet gebogen over de verschillende bestaande en nieuwe juridische kaders met betrekking tot inactieve jongeren, maar gaat zij dat nu pas doen?

De regering geeft aan dat gemeenten het aantal afhakers niet alarmerend vinden. Kan de regering aangeven hoe de gemeenten tot deze conclusie komen, daar de restantpercentages van de categorie «onbekend» 20% tot 40% bedragen? Bovendien willen de leden van de SGP-fractie van de regering weten waarop de conclusie gebaseerd is dat het fenomeen van afhakers bij de invoering van het wetsvoorstel niet significant zal toenemen.

7. Positie jongeren

Voor jongeren van wie rechtens de vrijheid is ontnomen wordt een uitzondering gemaakt. De leden van de CDA-fractie vinden het echter van belang dat ook deze jongeren adequaat worden geschoold tijdens hun verblijf in inrichting of gevangenis. Zij hechten er dan ook waarde aan dat het leerwerkrecht ook van toepassing is op deze jongeren en op hen alleen de uitzondering van kracht te doen zijn die ook voor andere jongeren geldt, namelijk in geval van in de persoon gelegen factoren.

Voor jongeren die vanwege ernstige misdragingen hun recht verliezen op een werkleerrecht kunnen, aldus de toelichting, onder drang van de gemeente verwezen worden naar een campus. Wat wordt hierbij verstaan onder «drang»? Is hier dan sprake van een strafmaatregel en door wie wordt die maatregel uitgesproken en is dat dan in overeenstemming met het EVRM?

De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze de regering de cliëntenparticipatie gerealiseerd ziet. Door dit bij de gemeenteraad neer te leggen wordt de verantwoordelijkheid verlegd, maar voor deze doelgroep is het organiseren van cliëntenparticipatie niet eenvoudig en voor de hand liggend. Op welke wijze denkt de regering dat aan deze cliëntenparticipatie vormgegeven kan worden? Is de regering het met de leden van de CDA-fractie eens, dat hiervoor het beste kan worden aangesloten bij de reeds bestaande vormen van cliëntenparticipatie (bijvoorbeeld in het kader van de WWB)?

Bij de beoordeling van de capaciteiten van de jongere kan de gemeente een externe deskundige inschakelen. De leden van de CDA-fractie vragen waar deze kosten verhaald kunnen worden. Kan dit uit het participatiebudget of zijn hiervoor andere middelen aan te wijzen?

De regering geeft aan dat in lijn met het doel van onderhavig wetsvoorstel een uitzondering geldt voor de situatie dat de jongere zijn militaire of vervangende dienstplicht vervult dan wel rechtens zijn vrijheid is ontnomen. Heeft de regering plannen de dienstplicht weer in te voeren, aangezien wordt gesproken over vrijstelling van militaire of vervangende dienstplicht, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Uit het voorstel maken de leden van de PvdA-fractie op dat er slechts een recht op een inkomensvoorziening bestaat indien de jongere wegens ziekte of (volledige) handicap niet in staat is om te leren of werken, zonder dat aanspraak bestaat op de Wajong en indien het leerwerkaanbod door de gemeente onvoldoende inkomsten oplevert om in de levensonderhoud kunnen te voorzien. De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat ook jongeren die geen passend leerwerkaanbod hebben gekregen van de gemeente – hoewel de jongeren daar dus wel recht op hebben – recht krijgen op een inkomensvoorziening. Graag zien deze leden een reactie hierop van de regering. Welke bezwaren heeft de regering om ook voor de groep jongeren die geen passend leerwerkaanbod ontvangen van de gemeente recht te geven op een inkomensvoorziening?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de inkomensvoorziening zoals bedoeld in het voorliggende voorstel in plaats komt van de inkomensvoorziening op grond van de WWB. Graag zien deze leden een nadere toelichting op het voorgaande.

De regering hecht aan de rechtsbescherming van de jongeren. Dit komt in het wetsvoorstel ook tot uiting in specifieke regels in dit wetsvoorstel. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering aan te geven op welke wijze de rechtsbescherming tot uiting komt indien sprake is van niet-verwijtbare omstandigheden die niet door het college worden erkend, of indien de jongere in zijn of haar ogen terecht het werkaanbod heeft geweigerd, dan wel bij de ambtshalve toekenning van de inkomensvoorziening? Bestaat in al deze gevallen de mogelijkheid om rechtsmiddelen in te stellen ingevolge de Algemene Wet Bestuursrecht? Kan de jongere ook rechtsmiddelen instellen indien de gemeente nalatig is geweest in het vaststellen van de (hoogte van de) inkomensvoorziening, zo vragen deze leden?

Wijkt de rechtsbescherming zoals die in het onderhavig wetsvoorstel tot uiting komt af van de rechtsbescherming of rechtspositie van de betrokkene in de Wet werk en bijstand of van de Algemene Wet Bestuursrecht, zo vragen deze leden? Zo ja, op welke onderdelen wijkt deze af?

Deze leden vragen of er wordt voorzien in een medische contra-expertise in geval van een medische situatie waaruit zou blijken dat de jongere niet in staat zou zijn te leren of werken en dus geen werkleeraanbod kan aanvaarden?

De leden van de SP-fractie constateren dat voor de beoordeling van de capaciteiten (van lichamelijke, geestelijke of sociale aard) van jongeren de gemeente een externe deskundige kan inschakelen. Is er ook een recht voor jongeren om zelf om een externe deskundige in te schakelen om de capaciteiten te beoordelen? Kan een jongere een beroep doen op een onafhankelijke instantie, wanneer gemeente en jongere het niet eens kunnen worden over de beoordeling van de capaciteiten? Kan de regering dit toelichten?

In de memorie van toelichting wordt aangegeven dat jongeren geen recht hebben op een inkomensvoorziening als zij bezwaar aantekenen tegen een besluit van het werkleeraanbod. Dit om veelvuldig bezwaar te voorkomen. Op welke wijze moeten jongeren voorzien in hun inkomen als zij verwikkelt zijn in een beroep of bezwaarprocedure? Is de regering van mening dat dit (vanuit democratisch oogpunt) acceptabel is? Is dit een juiste aanpak om veelvuldig bezwaar tegen te gaan? Is met de mogelijkheid om een beroep te doen op artikel 16 WWB voldoende gegarandeerd dat jongeren bezwaar of beroep kunnen instellen? Hoe worden de rechten van jongeren geborgd, zoals de bezwaar-en beroepprocedures? Worden de rechten en plichten van jongeren landelijk geregeld? Hoe wordt in het algemeen de nieuwe wet gecommuniceerd met de jongeren en specifiek ten aanzien van de bezwaar-en beroepsprocedures?

Welke keuzevrijheid hebben kansarme jongeren bij het accepteren van een werkleeraanbod? Meer in het algemeen, wat zijn de rechten deze jongeren? Welke rechten hebben jongeren, bijvoorbeeld omdat het aanbod kwalitatief onder de maat is? Of wordt dit eenzijdig door de gemeente bepaald? Graag een toelichting van de kant van de regering.

Is de regering het met de VVD-fractie eens dat «de weigering van de jongere om een werkleeraanbod te aanvaarden diens werkleerrecht onverlet laat» (memorie van toelichting, pagina 15) op gespannen voet staat met «de plicht [van de jongere] om naar beste vermogen uitvoering te geven aan het werkleeraanbod» (memorie van toelichting, pagina 17)? Zo nee, waarom niet?

Wat is de visie van de regering op het te verwachten grote beroep op de rechter? Zal dit niet leiden tot pseudowetgeving?

Is alle arbeid passende arbeid in het kader van dit wetsvoorstel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wordt de uitkering dan ook onverwijld stopgezet bij het weigeren van aangeboden werk?

Welke consequentie heeft het niet voltooien van een in het kader van deze wet aangeboden opleiding voor de uitkering?

De leden van de PVV-fractie constateren dat de regering er naar streeft middels dit wetsvoorstel de duurzame arbeidsparticipatie van jongeren tot 27 jaar te bevorderen en te komen tot een substantiële verhoging van hun arbeidsparticipatie.

Opgemerkt wordt dat op grond van artikel 40 van het voorstel het mogelijk is om wanneer een jongere zich zeer ernstig misdraagt het bedrag van de aan de jongere toegekende inkomensvoorziening te verlagen, waarna het college dit besluit tot verlaging binnen een termijn van ten hoogste drie maanden dient te herzien.

Pas wanneer een jongere zich herhaaldelijk zeer ernstig misdraagt bestaat krachtens het gestelde in artikel 22 van het voorstel de mogelijkheid om een dergelijke jongere uit te sluiten van het recht op een werkleeraanbod.

De leden de PVV-fractie missen met betrekking tot het bovenstaande de toezegging dat in alle gevallen waarin sprake is van dergelijke misdragingen, zoals het dreigen met geweld of het toepassen daarvan, naast de reeds genoemde sancties zal worden overgegaan tot strafrechtelijke vervolging van de dader. Graag zien de leden van deze fractie dit element opgenomen in het onderhavige voorstel.

Er wordt mededeling gedaan over de rechten en plichten van jongeren tijdens de werkleerplicht. Krijgt de jongere hierbij ook een instemmingsplicht, of dient er een contract ondertekend te worden, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Heeft de jongere voorts nog inspraak in de te maken afspraken?

Jongeren kunnen in aanmerking komen voor een voorschot op de inkomensvoorziening. Wanneer het recht op inkomensvoorziening daadwerkelijk wordt vastgesteld, wordt dit voorschot echter verrekend, zo constateren de leden van de ChristenUnie-fractie. Waarom wordt niet – overeenkomstig de bepalingen in de WWB – de inkomensvoorziening met terugwerkende kracht toegekend tot het moment van aanvraag?

De leden van de SGP-fractie vragen de regering hoe gemeenten volgens dit wetsvoorstel om moeten gaan met jongeren die vanwege aantoonbare gezondheidsredenen bepaalde werkzaamheden zullen weigeren. Dat zijn niet degenen die een indicatie hebben als chronisch zieke of gehandicapte, maar wel een (lichte) beperking hebben waardoor ze niet elk werk kunnen accepteren. Het voorbeeld dat de FNV-jongeren een paar maanden geleden aanvoerden van een persoon met astma die moet werken als inpakker in een niet-stofvrij magazijn, spreekt wat dat betreft voor zich. Graag een reactie van de regering hoe een dergelijke situatie zich verhoudt met artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht.

Indien de jongere bezwaar of beroep instelt tegen het besluit tot voorstelling van het werkleeraanbod ontvangt hij in de periode dat het bezwaar of beroep aanhangig is geen inkomensvoorziening. Daarvoor heeft de regering gekozen om te voorkomen dat jongeren onnodig en veel bezwaar en beroep instellen. De leden van de SGP-fractie vragen of dit geen onwenselijke situaties oplevert. Wat gebeurt er als jongeren een beroep indienen op grond van medische redenen, en de gemeenten een beroep op artikel 16 van de WWB afwijzen? Wat wordt verstaan onder zeer dringende redenen? Hoe lang mag de periode duren dat het bezwaar of beroep aanhangig is? Is er sprake van terugwerkende kracht indien een beroep wordt aanvaard? Hoe worden de jongeren door gemeenten geïnformeerd over de mogelijkheden over de bezwaar- en beroepsmogelijkheden? Het ligt namelijk niet voor de hand dat de doelgroep van deze wet daarvan altijd op de hoogte is.

8. Positie gemeenten

Het voorstel, zo geeft de regering aan, legt gemeenten geen nieuwe taken op, maar het voorliggende wetsvoorstel is wel een intensivering van de huidige taken en geeft een nieuwe set richtlijnen. De leden van de CDA-fractie vragen daarom in hoeverre de intensivering toch zal leiden tot meer sturing naar de gemeenten toe en daardoor meer lastendruk? En neemt de lastendruk niet sowieso toe nu deze taakstelling in een nieuwe wet wordt vormgegeven en niet als een toevoeging aan of wijziging van de WWB? Verder vragen de leden van de CDA-fractie of er in verband met enerzijds de gewenste koppeling met SUWI-net en anderzijds de opzet van deze wet nieuwe software vereist. Indien dit het geval is vragen deze leden of de software-ontwikkeling niet tot weer nieuwe lastenverzwaring zal leiden en of de ontwikkeling van de software niet vertragend zal werken op de invoering van dit wetsvoorstel? Is het niet te positief gedacht om te verwachten dat genoemde koppeling al in 2009 gemaakt kan worden?

Is de regering van mening dat met de introductie van de plicht van de gemeente om een passend aanbod te doen, de cruciale verantwoordelijkheid voor het vinden van (passende) arbeid wordt weggehaald bij het individu vragen de leden van de VVD-fractie. Gaat de regering er niet te makkelijk van uit dat het appèl van de jongere op de plicht van de gemeente om een passend werkleeraanbod te doen, voldoende teken is van motivatie?

Hoe ver gaat de plicht van de gemeente om aangepast werk te zoeken? In hoeverre valt het de gemeente te verwijten als er geen passend aanbod kan worden gedaan? Bestaat hier niet het risico dat er een appèl wordt gedaan op nieuwe Melkertbanen, met hoge publieke kosten als gevolg?

Welke afspraken zijn concreet gemaakt met gemeenten wat betreft de bemiddeling en scholing van de doelgroep van dit wetsvoorstel, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie?

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering niet te positief is over de verwachte krapte op de arbeidsmarkt in de komende jaren. Zal er juist geen verdringing optreden door de economische crisis die Nederland op dit moment in volle breedte treft? En is de regering niet te positief over de korte termijneffecten van het regeringsbeleid, dat erop gericht is om de beroepsbevolking beter te scholen? De genoemde doorstroming naar hogere functies is toch veel meer een lange termijngevolg van dat beleid?

Kan de regering op hoofdlijnen aangeven wat de resultaten zijn van de bindende afspraken die de regering in gesprek met werkgevers, gemeenten, UWV en onderwijsinstellingen heeft gemaakt over de inschakeling van (niet) uitkeringsgerechtigden in het arbeidsproces?

9. Werkleeraanbod

Als vanwege in de persoon gelegen factoren het werkleeraanbod niet kan worden gedaan, omdat er aandacht besteed moet worden aan factoren die de arbeidsinschakeling negatief beïnvloeden, wordt de hulpverlening dan ook verplicht (bijvoorbeeld psychiatrische behandeling of verslavingszorg) vragen de leden van de CDA-fractie. Uit welk budget wordt deze hulpverlening dan bekostigd, ook uit het participatiebudget?

Bij de samenwerking tussen gemeenten en het onderwijs wordt gesproken over een nog te ontwikkelen monitor, waarin het «onzorgvuldig doorverwijzen» wordt meegenomen. Dit roept bij de leden van genoemde fractie vragen op over het precieze doel van de monitor, het moment van beschikbaar zijn van de monitor en de aspecten die met genoemde monitor worden gemeten? Ten aanzien van het aspect onderwijs blijft de vraag van de leden van de CDA-fractie naar een leeftijdsonafhankelijke leerplicht. Het toegezegde onderzoek hiernaar wachten genoemde leden graag af. Kan al iets gezegd worden over de termijn waarop de resultaten van dit onderzoek kunnen worden ontvangen? Is in het wetsvoorstel ook voorzien in een betere aansluiting tussen de zorgketen en de keten van werk en inkomen? Zo, ja, op welke wijze?

Als gemeenten te kort schieten in het werkleeraanbod naar de doelgroep, welke stappen kan een jongere ondernemen om alsnog een passend aanbod te verkrijgen? Is het niet zo dat het wetsvoorstel vooronderstelt dat gemeenten steeds beschikken over voldoende werkleeraanbod? En alleen een beroep- en bezwaarmogelijkheid voor de doelgroep lijkt de leden van de CDA-fractie wat mager. Zal een tekort aan werkaanbod niet automatisch weer leiden tot een grotere groep met een inkomensvoorziening?

De memorie van toelichting meldt dat de vrijlatingen en premie in het kader van dit wetsvoorstel niet behoren tot het gemeentelijk re-integratie-instrumentarium omdat die niet passen bij het uitgangspunt dat jongeren die in staat zijn om te werken en/of leren dat ook moeten. De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat de regering de gemeenten (veel) beleidsruimte wil bieden om goed maatwerk te kunnen leveren. Waarom kiest de regering in de situatie van vrijlatingen en premie voor een andere aanpak, zo vragen deze leden.

Kan de gemeenten jongeren die verzoeken om een werkleeraanbod met de nadruk op werken een baangarantie bieden vragen de leden van de SP-fractie. Zo neen, welke mogelijkheden hebben gemeenten in dergelijke situaties om jongeren een aanbod voor een plek op de arbeidsmarkt te doen (met de huidige kredietcrisis)? Bieden deze mogelijkheden van gemeenten duurzame participatie van kansarme jongeren?

Het wetsvoorstel legt nadrukkelijk een accent op werken en veel minder op leren. Hoe verhoudt dit zich tot het doel van de regering dat gericht is op betere scholing van de beroepsbevolking en waaraan dit wetsvoorstel moet bijdragen? Is de regering met de leden van de SP-fractie van mening dat juist voor kansarme jongeren een aanbod met daarin scholing en opleiding veel meer perspectief biedt dan een aanbod voor arbeidsbemiddeling? Kan de regering dit toelichten?

Worden er aan de gemeenten specifieke scholingsmogelijkheden aangeboden die ingezet kunnen worden ten aanzien van de jongeren? Kan de regering de leden van de SP-fractie een overzicht van mogelijke scholingstrajecten overleggen? Uit het wetsvoorstel blijkt dat de scholingsplicht tot het niveau van een startkwalificatie (mbo niveau 2, havo en vwo) gaat. Waarom is er gekozen voor een maximaal opleidingsniveau?

Is de regering met de leden van de SP-fractie van mening dat juist voor kansarme jongeren duurzame scholingstrajecten veel meer bijdragen aan het verbeteren van de startpositie op de arbeidsmarkt in plaats van scholing tot op het niveau van startkwalificatie? Kan de regering dit toelichten?

Waarom heeft de regering er voor gekozen om bij het werkleeraanbod het principe «werk moet lonen», niet van toepassing te verklaren, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

De leden van de SGP-fractie vragen de regering waarop zij de stelling baseert dat de afstand tot de arbeidsmarkt bij de doelgroep van dit wetsvoorstel niet zodanig groot is dat de regering participatie plaatsen in de vorm van artikel 10 a WWB noodzakelijk acht.

10. Inkomensvoorziening

Jongeren, die niet voldoende verdienen met het werkleeraanbod zijn aangewezen op de inkomensvoorziening. De leden van de CDA-fractie vragen of voor de jongeren van 21 en 22 jaar de hoogte van de inkomensvoorziening voldoende is om zelfstandig in hun onderhoud te kunnen voorzien, omdat hier afgeweken wordt van de Wwb-normen.

De leden van PvdA-fractie maken uit het voorstel op dat voor alle groepen de hoogte van de inkomensvoorziening gelijk is aan de normbedragen uit WWB met uitzondering voor alleenstaande jongeren van 21 en 22 jaar. Kan de regering aangeven hoe groot deze groep naar de huidige stand van zaken is? Geldt deze verlaging ook voor de groep jongeren die van de gemeente geen passend werkleeraanbod krijgt en voor de groep jongeren die vanwege medische of psychische omstandigheden? Wat is de duur van de verlaging van de norm voor deze groepen jongeren?

De leden van de SP-fractie constateren dat het recht op een inkomensvoorziening voor jongeren vervalt. Bestaat met het dit voorstel de kans dat juist moeilijk bemiddelbare jongeren hierdoor tussen het wal en het schip zullen vallen om er geen recht op inkomen meer bestaat? Kan de regering hierop een toelichting geven?

Wat betekent dit wetsvoorstel voor een jongere van 25 jaar die gestopt is met studeren op 24-jarige leeftijd vanwege een geestelijke aandoening die is ontstaan in het 21ste levensjaar? Welke gevolgen kent het voorliggend wetsvoorstel voor de inkomenspositie van deze jongere? Welke inspanningen kan van deze jongere gevraagd worden indien deze jongeren door het UWV is beoordeeld als zijnde 80–100% arbeidsongeschikt?

Kan de regering uiteenzetten welke redenen er voor (afhakende) jongeren zijn om de bijstandsaanvraag niet door te zetten en op welke wijze deze jongeren daarna in hun levensonderhoud voorzien?

Hoe hoog zijn de normbedragen voor de inkomensvoorziening vastgesteld? Kan de regering de leden van de SP-fractie een overzicht doen toekomen waarin de wettelijke normbedragen uitgesplitst per leeftijdscategorie en huishoudtype zijn opgenomen?

Waarom is ervoor gekozen om het normbedrag voor 21 en 22 jarigen lager vast te stellen?

De regering heeft een leeftijdafhankelijk minimumloon voor 21 en 22 jarigen overwogen, zodat het WML voor 23 jaar en ouder eerder leidt tot armoedeval. Is de regering van mening dat dit een juiste prikkel is om 21 en 22 jarigen eerder aan het werk te krijgen? Hoe hoog zou dit leeftijdsafhankelijke minimumloon moeten zijn? Vindt de regering deze prikkel moreel aanvaardbaar? Kan de regering dit toelichten?

De leden van de ChristenUnie-fractie willen weten hoe de verrekening van een vrijwilligersvergoeding zich verhoudt tot het stimuleren van sociale activering.

Voorts vragen deze leden om een schematisch overzicht van de hoogte van de inkomensvoorziening voor de verschillende leeftijdsgroepen en gezinssituaties in enerzijds de huidige situatie (WWB) en anderzijds de toekomstige situatie (werkleerplicht).

11. Financiële paragraaf

In de financiële paragraaf worden vele aannames en prognoses aan elkaar gekoppeld, waardoor het onvoldoende duidelijk wordt of de verwachte bezuiniging gehaald zal worden? De leden van de CDA-fractie vragen dan ook of met inzet van dit wetsvoorstel een efficiëntere inzet van middelen wordt bereikt.

Kan de regering onderbouwen waarop de veronderstellingen zijn gebaseerd daar waar het gaat om het verwachte effect van het wetsvoorstel ic een uitstroom van 4000 jongeren naar regulier werk, 5000 jongeren die gaan deelnemen aan een OCW-opleiding, 6000 jongeren die gaan werken via een loonkostensubsidie en 10 000 jongeren die recht blijven houden op een inkomensvoorziening? Zijn deze effecten eenmalig of structureel? Zouden de 4000 jongeren waarvan verondersteld wordt dat zij naar regulier werk uitstromen, ook zonder dit wetsvoorstel naar werk zijn uitgestroomd? Kan de regering aangeven wat de kenmerken (opleiding, complexe problemen etc) zijn van de doelgroep (ca 25 000 jongeren)?

De regering stelt met dit wetsvoorstel een bezuinigingsslag voor van 18 miljoen in 2009 tot 143 miljoen in 2011 en opvolgende jaren. De leden van de SP-fractie vragen hoe deze bezuinigingsslag zich verhoudt met het feit dat dit wetsvoorstel een investering is in kansarme jongeren met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Is de regering bereid om de besparingen op de uitkeringslasten in te zetten voor de integrale en persoonlijke begeleiding die noodzakelijk is voor deze jongeren? Kan de regering dit toelichten?

Waarvoor gaat de regering de miljoenen gebruiken die zij bespaart met het huidige wetsvoorstel?

Hoe groot is de groep jongeren waarvan de regering verwacht dat zij geen aanspraak zullen maken op de Wet investering in jongeren en die wel aanspraak zouden maken op huidige Wet Werk en Bijstand? Hoe groot is de instroom van jongeren die wordt voorkomen?

12. Overgangsrecht

De regering heeft gekozen voor een overgangsperiode van 12 maanden, zo constateren de leden van de ChristenUnie-fractie. Maar kan het zo zijn dat een jongere van 25 jaar en 6 maanden oud, eerst nog een jaar onder de WWB blijft vallen, vervolgens een half jaar onder de werkleerplicht en bij het bereiken van de 27-jarige leeftijd weer onder de WWB? Is het niet logischer om in deze situaties de WWB te blijven continueren, ook met het oog op de uitvoeringskosten, zo vragen deze leden?

Het aantal jongeren dat onder het werkleerrecht gaat vallen is geraamd op 25 600. Waar is dit cijfer op gebaseerd, hoe groot is de doelgroep nu en is het geen ambitieus cijfer – gelet op de huidige situatie op de arbeidsmarkt – zo vragen de leden van de ChristenUnie?

13. Adviezen

De leden van de CDA-fractie vragen welke extra investeringen de regering doet in jongeren, gegeven de opmerking van de VNG in haar brief d.d. 2 september 2008 aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dat «niet extra in jongeren wordt geïnvesteerd».

Gemeenten zijn met de ruimte die het wetsvoorstel biedt volgens de regering goed toegerust om jongeren een adequaat aanbod te doen. Maar hoe reageert de regering op de stelling van de VNG dat dit wetsvoorstel gemeenten geen nieuwe instrumenten biedt die kunnen helpen bij de uitvoering van de wet vragen de leden van de SGP-fractie. Is het wenselijk dat die er alsnog komen, wellicht in de vorm van een platform waar kennis en ervaringen tussen gemeenten uitgewisseld kunnen worden?

De IWI merkt op dat er een aantal subjectieve elementen, zoals de individuele omstandigheden en het individuele vermogen van jongeren in het wetsvoorstel zitten die een nadere concretisering behoeven. Hoe gaat de regering voorkomen dat de gemeentelijke verordeningen tussen de verschillende gemeenten teveel uit elkaar gaan lopen vragen de leden van de SGP-fractie. Is het evalueren, en eventueel uniformeren van de gemeentelijke verordeningen na een aantal jaren in de visie van de regering gewenst om ongelijkheid tussen gemeenten te voorkomen?

De regering stelt dat de administratieve lasten bij de implementatie van dit wetsvoorstel de vereiste aandacht zullen krijgen. Kan de regering deze stelling nader voor de leden van de SGP-fractie objectiveren en concretiseren?

De leden van de SGP-fractie vragen de regering te reageren op de volgende stellingen van FNV, FNV-jong en Divosa. «Hoezeer wij de doelstelling van de staatsecretaris ook onderschrijven om meer jongeren blijvend te betrekken bij het onderwijs en de arbeidsmarkt moeten we helaas vaststellen dat het voorstel zoals het nu voorligt geen enkele bijdrage levert aan het realiseren van die doelstelling en zelfs ongewenste effecten heeft voor een gedeelte van de jongeren. (...) Sluitende aanpak voor jongeren vergt forse investeringen. Om gemeenten en scholen beter voor deze taak toe te rusten is extra geld nodig. En niet – zoals in het huidige voorstel – een bezuiniging van bijna 150 miljoen per jaar. Het huidige voorstel biedt ook geen uitkomst voor jongeren met een startkwalificatie die niet langdurig werkloos zijn, maar tijdelijk een beroep moeten doen op de bijstand. Daarnaast zijn de rechten en plichten van de jongere niet met elkaar in verhouding. De wens van de jongere om richting leren en/of werken te gaan dient centraal te staan. Met het huidige voorstel is daar geen enkele garantie voor. De uitvoerbaarheid van de maatregel is ook een groot vraagstuk. Een geïntensiveerde aanpak kost geld in plaats van dat deze bezuinigingen mogelijk maakt. Het is zeer de vraag of de uitvoeringsinstanties met minder budget deze extra inzet waar kunnen maken. Nog afgezien van de houdbaarheid van dit regime in een periode van laagconjunctuur.» Deze stellingen zijn immers zo confronterend ten opzichte van de doelstelling van het voorliggende wetsvoorstel, dat ze niet zomaar zonder reactie kunnen blijven. Mocht die reactie ontoereikend zijn, geeft dat te denken. Vandaar deze doorgeleiding.

14. Artikelsgewijs

Artikel 15 (aanvraag bij het UWV)

Wat is de meerwaarde van het indienen van een aanvraag voor het werkleeraanbod bij het UWV, wanneer de gemeenten in alle opzichten verantwoordelijk zijn, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

Graag zien de leden van de PvdA-fractie een uiteenzetting van de inhoudelijke verschillen tussen hetgeen is neergelegd in de voorgestelde artikelen 35 tot en met 40 en het regime dan wel de vergelijkbare artikelen zoals neergelegd in de WWB.

De voorzitter van de commissie,

De Wit

Adjunct-griffier van de commissie,

Esmeijer


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), De Wit (SP), voorzitter, Van Gent (GL), Blok (VVD), Tichelaar (PvdA), Van Dijk (CDA), Smeets (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Omtzigt (CDA), Van Hijum (CDA), Timmer (PvdA), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA), ondervoorzitter, Luijben (SP), Ulenbelt (SP), Ortega-Martijn (CU), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Koppejan (CDA), Van Dijck (PVV), Spekman (PvdA), Thieme (PvdD), Karabulut (SP), Vos (PvdA) en Vacature (VVD).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Gerkens (SP), Sap (GL), De Krom (VVD), Heerts (PvdA), Smilde (CDA), Depla (PvdA), Aptroot (VVD), Sterk (CDA), Willemse-van der Ploeg (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Pechtold (D66), Spies (CDA), Irrgang (SP), Lempens (SP), Cramer (CU), Biskop (CDA), Elias (VVD), Joldersma (CDA), Fritsma (PVV), Tang (PvdA), Ouwehand (PvdD), Gesthuizen (SP), Heijnen (PvdA) en Weekers (VVD).