31 768
Wijziging van de Wet op het financieel toezicht en de Faillissementswet in verband met de samenloop van de vordering op de boedel ingeval van noodregeling, surseance van betaling en faillissement en de aanvraag van een vergoeding op grond van de vangnetregeling

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 1 december 2008

De vaste commissie voor Financiën1 belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Dit voorstel zou ertoe moeten leiden dat het bij een faillissement niet meer uitmaakt of een depositohouder in een faillissement van een financiële onderneming zich eerst wendt tot de curator of tot De Nederlandsche Bank (DNB). DNB is hierbij betrokken omdat zij uitvoering geeft aan de depositogarantieregeling. Gelukkig hoeft in Nederland niet vaak een beroep te worden gedaan op de regeling. In de praktijk is echter gebleken dat twee depositohouders met een vordering van exact dezelfde omvang uiteindelijk een verschillend vergoedingspercentage ontvingen. Kan de regering concreet toelichten hoe groot dit probleem daadwerkelijk is geweest?

Genoemde leden vinden het moment waarop dit voorstel wordt gedaan opvallend. Wat is de precieze reden geweest om het huidige wetsvoorstel nu in te dienen, zo vragen zij zich af. Heeft de tijdelijke verhoging van het depositogarantiestelsel tot 100 000 euro hiertoe aanleiding gegeven? Dit is vooralsnog toch een tijdelijke regeling voor de periode van een jaar?

De leden van de CDA-fractie vragen zich af of het vaker voorkwam dat er een te groot beroep werd gedaan op de depositogarantieregeling of het beleggersgarantiestelsel, oftewel dat DNB te weinig ontving van de curator? Kan de regering dit bijvoorbeeld illustreren aan de hand van het voorbeeld van de afwikkeling van het faillissement van Van der Hoop Bankiers?

Ten tijde van het faillissement van Van der Hoop Bankiers wilde DNB dat spaarders eerst een uitkering zouden claimen bij de depositogarantieregeling en dan uit de boedel zouden delen. Pas na een rechtszaak werd vastgesteld dat spaarders eerst een uitkering uit de faillissementsboedel konden krijgen. In hoeverre wordt door middel van dit wetsvoorstel een dergelijke rechtsgang uitgesloten?

De leden van de CDA-fractie zijn het ermee eens dat de hierboven genoemde uitkomst van de huidige situatie ongewenst is. Is het echter niet mogelijk om deze uitkomst binnen de huidige wet te regelen in plaats van via dit wetsvoorstel (afgezien van de genoemde oplossingen in de memorie van toelichting)?

In praktijk komt een faillissement van een Nederlandse bank gelukkig niet vaak voor. De laatste keer betrof het Van der Hoop Bankiers in 2005, en het laatste faillissement van een bank daarvoor was in 1983. Ook tijdens de huidige kredietcrisis is gelukkig geen Nederlandse bank failliet gegaan. Het komt vaker voor dat beleggingsondernemingen failliet gaan, gemiddeld zo eens in de twee jaar. Het wetsvoorstel lijkt dus vooral bedoeld voor eventuele faillissementen bij de beleggingsinstellingen. Kan de regering aangeven of dit inderdaad het geval is? Kan de regering ook aangeven welke relevante verschillen er bestaan tussen de afwikkeling bij een bank en bij een beleggingsinstelling?

In het wetsvoorstel wordt gesproken over de hoofdelijkheid van DNB. Dit wordt geregeld via Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. Waarom is hier in de huidige situatie wel sprake van, zo vragen genoemde leden zich af? Op welke wijze kon DNB hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld? Is dit ook gebeurd? Hiernaast bestaat er een spanning tussen de hoofdelijke aansprakelijkheid van DNB bij het depositogarantiestelsel en haar toezichthoudende taak. Kan de regering deze leden bevestigen dat de hoofdelijkheid ten aanzien van de toezichthoudende taak gewoon gehandhaafd blijft?

Door de hoofdelijkheid van DNB te schrappen word ook de verwijzing naar artikel 136 van de Faillissementswet overbodig. Kan de regering aangeven wat precies de relatie is van dit artikel met de onderhavige wetswijziging?

De Raad van State raadt aan om niet slechts de hoofdelijkheid, maar ook de aansprakelijkheid van DNB als uitvoerder van de depositogarantieregeling uit te sluiten. In zijn reactie geeft de minister aan dat het vanwege de spoedeisendheid van een en ander niet opportuun zou zijn om een dergelijke regeling nu op te nemen. Op deze spoedeisendheid wordt in de memorie van toelichting niet apart ingegaan. Kan de regering dit toelichten?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse en waardering kennis genomen van het wetsvoorstel. Zij hebben nog een paar vragen bij het voorliggende voorstel.

Er wordt in de beargumentering van de gekozen oplossing gesteund op aannames over het gedrag van schuldeisers. Zijn er geen gegevens (al dan niet uit wetenschappelijk onderzoek) voorhanden waarmee deze veronderstellingen gestaafd kunnen worden?

Veroorzaken de geringe extra werkzaamheden voor de curatoren zoals beschreven op blz. 10 van de memorie van toelichting geen vermijdbare belasting op de toch al felbevochten boedel?

De regering geeft aan dat een reden voor deze wet is dat depositohouders kunnen bewerkstelligen dat zij meer ontvangen dan de depositohouders met een kortere adem. Is het waar dat het verschil vooral gemaakt wordt door de vordering die DNB bij de curator indient als gevolg van de depositogarantieregeling, omdat die vordering gaat concurreren met de overige vorderingen? Is het dan niet zo dat hoe meer depositohouders zich in eerste instantie wenden tot DNB, hoe groter de DNB-vordering op de boedel wordt, waardoor er minder overblijft voor diezelfde depositohouders? Is het juist om te veronderstellen dat als slechts één of een beperkt aantal depositohouders zich in eerste instantie niet meldt bij DNB, er slechts een zeer beperkt effect zal zijn?

Kan de regering aangeven hoe dit wetsvoorstel zou uitpakken in de casus van Icesave? Hebben de 469 100 000+ spaarders zich reeds gemeld bij de IJslandse curator? Zijn er 100 000+ spaarders die geen beroep doen op de depositogarantieregeling met het oog op het in de memorie van toelichting genoemde effect? Is er dus sprake van dat depositohouders geen claim indienen bij de IJslandse centrale bank en DNB om uiteindelijk een hoger percentage van hun tegoeden terug te krijgen?

Is het waar dat dit wetsvoorstel vooral van belang is voor situaties waarin een faillissement relatief snel afgewikkeld kan worden, bijvoorbeeld omdat er bij de curator al snel een helder beeld is van de vermogenspositie van de in staat van faillissement verkerende onderneming? Is de veronderstelling van de leden van de PvdA-fractie juist dat faillissementen in de meeste gevallen niet al te snel afgewikkeld zullen worden, waardoor de meeste depositohouders toch wel degelijk een aanvraag zullen indienen bij DNB? Is er geen eindtermijn om een beroep te kunnen doen op de depositograntieregeling? Zou een alternatieve oplossing niet kunnen zijn om deze eindtermijn te verkorten? De leden van de PvdA-fractie hebben sterk de indruk dat het wetsvoorstel gebaseerd is op de casus van het faillisssement van Van der Hoop Bankiers uit 2005–2006. Is dit juist? Zo ja, waarom komt de regering dan nu pas met dit wetsvoorstel? Of is er een verband met de kredietcrisis? Zo ja, welk verband?

In welke gevallen kan DNB beslissen dat niet de maximale vergoeding uitgekeerd zal worden?

Is het waar dat bij een persoonlijk faillissement van een ondernemer een verzekeringslijfrente als gevolg van artikel 7:986 lid 4 BW in beginsel buiten de failliete boedel blijft? Ligt het naar het oordeel van de regering niet voor de hand dat dit eveneens wordt geregeld voor bancaire producten in het kader van het banksparen? Is de regering bereid om met een aanvullend wetsvoorstel op de initiatief-wet-Depla/Blok deze ongelijkheid weg te nemen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de SP-fractie zijn positief over het feit dat de regering is gekomen met een voorstel waardoor het niet meer uitmaakt tot wie de depositohouders zich het eerst melden, de curator of DNB. De depositohouders moeten een gelijke kans maken op aanspraken uit de boedel, waarbij het niet moet uitmaken of de een langere financiële adem heeft dan een ander. Deze leden vragen zich wel af of er geen eenvoudigere oplossing mogelijk is. In één van de mogelijkheden die is overwogen is voorgesteld om depositohouders te verplichten eerst een vordering in te dienen bij DNB om pas daarna bij de curatoren langs te gaan. Deze mogelijkheid lijkt eenvoudiger, maar blijkt niet mogelijk te zijn omdat de Europese richtlijn dat niet toelaat. Lopen andere landen ook tegen dit probleem aan en is het te overwegen om in Europees verband nog eens goed naar deze richtlijn te kijken of deze mogelijk aanpassingen behoeft? Heeft de regering onderzocht hoe er in andere Europese landen is omgegaan met dit probleem? Zou het, als alternatief op deze variant, niet mogelijk zijn om voor te schrijven dat curatoren alleen vorderingen in behandeling mogen nemen, waarvan de indiener eerst bij DNB is geweest?

In de gekozen oplossing horen de curatoren uit te gaan van de hypothese dat DNB de voor dat specifieke geval maximale vergoeding uitkeert. In welke gevallen wordt die maximale vergoeding niet uitgekeerd? Hoe lang heeft DNB er voor nodig om vast te stellen hoeveel ze aan een depositohouder moeten uitkeren? Waar zijn ze daarbij van afhankelijk?

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

Blok

De griffier van de commissie,

Berck


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Blok (VVD), voorzitter, Ten Hoopen (CDA), ondervoorzitter, Weekers (VVD), Van Haersma Buma (CDA), De Nerée tot Babberich (CDA), Haverkamp (CDA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Irrgang (SP), Luijben (SP), Kalma (PvdA), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Cramer (CU), Van der Burg (VVD), Van Dijck (PVV), Spekman (PvdA), Heerts (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Tang (PvdA), Vos (PvdA), Bashir (SP) en Sap (GL).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Remkes (VVD), Jonker (CDA), Aptroot (VVD), De Vries (CDA), Van Hijum (CDA), Mastwijk (CDA), De Krom (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Pechtold (D66), Kant (SP), Ulenbelt (SP), Van der Veen (PvdA), Smilde (CDA), Anker (CU), Vacature (VVD), De Roon (PVV), Van Dam (PvdA), Smeets (PvdA), Karabulut (SP), Thieme (PvdD), Heijnen (PvdA), Roefs (PvdA), Van Gerven (SP) en Vendrik (GL).