Gepubliceerd: 21 juli 2008
Indiener(s): Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken) (CDA)
Onderwerpen: europese zaken internationaal internationale samenwerking
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31423-5.html
ID: 31423-5

31 423
Goedkeuring van de op 15 oktober 2007 te Luxemburg totstandgekomen Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Montenegro, anderzijds, met Bijlagen en Protocollen (Trb. 2007, 224)

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 21 juli 2008

De regering dankt de vaste commissie voor Europese Zaken van de Tweede Kamer der Staten-Generaal voor haar verslag met betrekking tot het voorbereidend onderzoek aangaande het voorstel van wet tot goedkeuring van het bovengenoemde verdrag. In deze nota naar aanleiding van het verslag worden de vragen van de commissie beantwoord. Vragen met dezelfde strekking zijn samengevoegd en in één keer beantwoord.

Algemeen

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat een Stabilisatie- en associatieovereenkomst (SAO) geen onomkeerbare stap op weg naar een lidmaatschap van de EU is en ook kan leiden tot een partenariaat. Zij vragen of de regering deze visie deelt en of de regering kan aangeven waarom op diverse plaatsen in de SAO tijdsaanduidingen zijn opgenomen die de indruk wekken dat volgens een tijdpad wordt toegewerkt naar een EU-lidmaatschap van Montenegro.

De uitbreidingsstrategie die de Europese Raad in december 2006 vaststelde, legt de basisregels vast voor de onderhandelingen met de kandidaat-lidstaten en de potentiële kandidaat-lidstaten. Ingevolge deze strategie kan voortgang in het pre-accessie traject alleen worden geboekt op basis van objectief meetbare hervormingen, waarbij ieder land op zijn eigen merites wordt beoordeeld. Hieruit volgt dat de SAO inderdaad geen onomkeerbare stap is op weg naar EU lidmaatschap. De vraag naar een eventueel partenariaat is op dit moment niet aan de orde. Een partenariaat zou mogelijk kunnen worden aangeboden aan de oostelijke partners binnen het Europees Nabuurschapsbeleid of aan kandidaat-lidstaten die niet meer kunnen of willen voldoen aan de Kopenhagen-criteria. Het is niet uitgesloten dat zich ten aanzien van Montenegro nieuwe ontwikkelingen voordoen, maar als potentiële kandidaat-lidstaat is het land eerder het perspectief op EU-lidmaatschap geboden.

De ondertekening van de SAO is het directe gevolg van de voortgang die Montenegro heeft geboekt in het hervormingsproces sinds het land de onafhankelijkheid verkreeg in 2006. Het Montenegrijnse parlement heeft een grondwet aangenomen, die in lijn is met Europese normen. Er is meeraandacht gekomen voor de noodzaak administratie en rechterlijke macht te hervormen. Montenegro heeft er voorts blijk van gegeven gecommitteerd te zijn aan regionale samenwerking in Zuid-Oost Europa, onder meer door de ratificatie van de Centraal Europese Vrijhandelsovereenkomst (CEFTA).

Tegelijkertijd constateren de leden van de fracties van het CDA, de VVD en de Christen-Unie terecht dat er nog steeds zorgpunten bestaan onder meer met het oog op de gebrekkige staatsvorming en de vertragingen op het gebied van justitiële hervormingen en corruptiebestrijding. In dit licht is relevant dat de Montenegrijnse regering inmiddels het «National Program for Integration of Montenegro into the EU» (NPI) heeft aangenomen. In dit document worden het implementatieplan van de SAO en het nationale plan voor de overname van het acquis communautaire geïntegreerd. Het NPI vormt de basis voor de hervormingen, inclusief justitiële, en corruptiebestrijding, die Montenegro in de periode 2008–2012 wil implementeren om aan de EU-standaarden te voldoen. Doel van het NPI is drieledig: het identificeren van noodzakelijke hervormingen, het opstellen van een agenda voor de overname van het acquis communautaire en het in kaart brengen van (het gebrek aan) overheidscapaciteit. Het proces bevindt zich echter nog in een beginfase, waardoor geen zekerheid bestaat over de duurzaamheid van deze ontwikkelingen. Via additionele multi- en bilaterale instrumenten (IPA, MATRA, G2G, Mensenrechtenfonds, Kiesgroepsteun) zal Montenegro in de komende periode op evenwichtige wijze worden ondersteund om de gestelde doelen van het NPI te bereiken.

De voortgang bij het behalen van de gestelde doelen wordt nauwgezet gevolgd door de Europese Commissie en de lidstaten. De tijdsaanduidingen in de SAO kunnen worden gezien als ijkpunten ten behoeve van de beoordeling van de te presenteren resultaten en hebben geen prejudiciërende werking.

De leden van de CDA-fractie vragen een nadere toelichting over de situatie van de zware criminaliteit, de drugsbestrijding, de internationale mensenhandel en de bestrijding van illegale immigratie in Montenegro. Zij vragen de regering of de beperkte administratieve capaciteit remmend werkt en op welke wijze hulp wordt aangeboden. De leden van de fractie van de Christen-Unie vragen in aanvulling hierop naar de stand van zaken met betrekking tot de bestrijding van corruptie, en in welke lagen van de samenleving corruptie voornamelijk voorkomt.

De georganiseerde misdaad vormt een aanzienlijk probleem in Montenegro. Hetzelfde geldt voor corruptie die in alle lagen van de samenleving voorkomt. De Montenegrijnse regering is zich hier terdege van bewust en besteedt veel aandacht aan zowel de nationale context als, waar van toepassing, aan grensoverschrijdende samenwerking op dit gebied. Er is een nationale strategie opgesteld voor de aanpak van corruptie en georganiseerde misdaad. De autoriteiten hebben een onafhankelijke commissie ingesteld om de implementatie van deze strategie nauwlettend te monitoren. Daarnaast zijn verschillende NGO’s actief die regelmatig kritische rapportages opstellen. De regering acht het van groot belang dat de lidstaten van de Europese Unie als ook de Europese Commissie de ontwikkelingen op dit terrein in het kader van het pre-accessie traject nauwlettend zullen volgen. Met IPA-fondsen (het EU-instrument voor pre-accessie steun) worden vanuit de Europese Unie financiële middelen en expertise beschikbaar gesteld om de juridische en operationele capaciteit van de Montenegrijnse autoriteiten te ondersteunen, hetgeen de bestrijding van georganiseerde misdaad en corruptie ten goede komt.

In het kader van de bestrijding van de georganiseerde misdaad zijn politiehervormingen doorgevoerd. Speciale eenheden zijn opgezet om verschillende deelgebieden van de georganiseerde misdaad aan te pakken. Ondanks de nieuwe structuren ontbreekt het deze eenheden echter nog aan capaciteit, materiaal en training. Dit belemmert vooralsnog een voortvarende aanpak van de misdaadbestrijding. In de laatste jaren is er wel duidelijke voortgang geboekt bij de bestrijding van mensenhandel. Op basis van de nationale strategie ter voorkoming van mensenhandel is een aantal succesvolle activiteiten geïnitieerd, als gevolg waarvan Montenegro steeds minder als transit-land wordt gebruikt.

Teneinde corruptie beter te kunnen bestrijden zijn juridische hervormingen noodzakelijk, waarbij de nadruk moet liggen op de onafhankelijkheid van de rechtspraak. Ook transparantie van aanbestedingsprocedures en de monitoring van de besteding van publieke middelen verdienen aandacht.

De leden van de fractie van de Christen-Unie vragen of de regering de mening deelt dat de economische samenwerking, de samenwerking op justitieel en sociaal gebied, en ondersteuning bij staatsvorming en corruptiebestrijding even hoge prioriteit dienen te hebben. Daarnaast wordt de regering gevraagd of zij zich wil inspannen voor een evenwichtige ondersteuning.

De regering antwoord dat op basis van de SAO aan alle genoemde aspecten groot belang wordt gehecht, in lijn met de uiteindelijke politieke, economische en administratieve criteria voor toetreding tot de Europese Unie (de Kopenhagen-criteria). Opgemerkt dient te worden dat op sommige gebieden sneller voortgang geboekt kan worden dan op andere. Daarom zal in sommige prioriteiten meer geïnvesteerd moeten worden om tot de gewenste resultaten te komen. De regering hecht desalniettemin waarde aan een evenwicht tussen economische samenwerking, samenwerking op justitieel en sociaal gebied, en ondersteuning bij staatsvorming en corruptiebestrijding.

De leden van de VVD-fractie informeren naar de mate van afhankelijkheid van de rechterlijke macht ten opzichte van de politieke autoriteiten. Ook de positie van premier Djukanovic wordt in dit verband door de leden van de VVD-fractie ter sprake gebracht.

De regering beziet Montenegro als een jonge rechtsstaat die hulp nodig heeft bij het verder uitbouwen van de overheidscapaciteit, ook op het gebied van de rechterlijke macht. In de korte periode sinds de ondertekening van de SAO is er nog nauwelijks een «track record» opgebouwd op dit gebied. Nederland zal Montenegro beoordelen op de resultaten, met name ook op de JBZ-gerelateerde onderwerpen. Zelf financiert Nederland een project gericht op het monitoren van rechtszaken, aan de hand waarvan inzichtelijk kan worden gemaakt in hoeverre sprake is van politieke bemoeienis met de rechterlijke macht. Onafhankelijke deskundigen van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) volgen de rechtszaken van begin tot eind om een analyse te kunnen maken van mogelijke inhoudelijke en procedurele onregelmatigheden. Ook de bevindingen van dit project zullen door Nederland worden gebruikt bij het vellen van een oordeel over de onafhankelijkheid van de rechtsmacht en als basis voor mogelijke vervolgprojecten. Premier Djukanovic is momenteel onderwerp van strafrechtelijk onderzoek in Italië wegens mogelijke betrokkenheid bij sigarettensmokkel. Het onderzoek loopt nog en er is nog geen besluit genomen over eventuele vervolging, waarbij ook de immuniteitsvraag relevant is.

In september 2007 werd Zelkjo Ivanovic, hoofdredacteur van de krant «Vijesti», door drie mannen aangevallen. Ivanovic staat bekend om zijn kritiek op de partij van president Vujanovic en premier Djukanovic. Na zijn mishandeling wees Ivanovic Djukanovic als schuldige aan. De premier diende hierop een claim van €1 miljoen in wegens smaad. De krant Vijesti werd veroordeeld tot een schadevergoeding van €20 000. In de mishandelingszaak zelf zijn vooralsnog geen arrestaties verricht. Dit incident, dat ook in de voortgangsrapportage van de Europese Commissie aan de orde werd gesteld, illustreert dat journalisten die onderwerpen als corruptie en georganiseerde misdaad aankaarten problemen kunnen ondervinden bij de uitoefening van hun beroep – een thema dat ook de leden van de fractie van de Christen-Unie aansnijden. Dit kan variëren van het niet-verkrijgen van opgevraagde informatie op grond van de Montenegrijnse WOB (Wet Openbaarheid van Bestuur) tot zelfs fysieke intimidatie. In welke mate deze ontwikkelingen effect hebben op het gedrag van de journalisten is niet exact in te schatten, al behoeft het geen betoog dat dergelijke ontwikkelingen de persvrijheid negatief beïnvloeden. De internationale gemeenschap monitort de situatie op het gebied van persvrijheid en vrijheid van meningsuiting strikt en treedt daar waar nodig in dialoog met de autoriteiten. Op dit moment bestaan geen aanwijzingen over de duur van de periode waarin de onlangs aangetreden premier Djukanovic zijn ambt zal uitoefenen.

In antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie naar de gevolgen van de uitkomst van de verkiezingen in buurland Servië op de stabiliteit in de regio stelt de regering dat het verkiezingsresultaat en de nieuwe Servische regering die op basis daarvan is samengesteld mogelijk goed nieuws betekenen voor Europa. Een regering onder andere gevormd door het pro-Europese blok van president Tadic zal de dialoog en samenwerking met Servië kunnen vergemakkelijken en biedt ook een beter vooruitzicht op een constructievere houding vis-à-vis de buurlanden. De relatie van Servië met Kosovo is echter nog altijd complex en kan een destabiliserende uitwerking op de regio hebben. Hierbij is van belang of de nieuwe regering in Servië het beleid van de voorgaande regering om parallelle structuren in Kosovo te stimuleren zal voortzetten. Ook een effectieve en efficiënte reconfiguratie van UNMIK en een volledige ontplooiing van EULEX zijn belangrijke factoren om de benodigde stabiliteit in Kosovo en de regio te realiseren. De Montenegrijnse regering heeft de erkenning van Kosovo nog in beraad. Gezien de aanwezigheid van een grote Servische minderheid in Montenegro ligt een eventuele erkenning gevoelig bij de op Servië georiënteerde oppositiepartijen in het parlement. Eventuele erkenning van Kosovo zal gevolgen hebben voor de bilaterale betrekkingen met Servië.

In antwoord op de vraag van de leden van de SP-fractie op welke wijze de instelling van een vrijhandelsgebied tussen Montenegro en de Europese Gemeenschap uitgesteld zou kunnen worden in het geval dat Montenegro van mening is na vijf jaar toch niet bestand te zijn tegen concurrentie van de Gemeenschap, kan gesteld worden dat de geleidelijke invoering van een vrijhandelsgebied met allerlei restricties en monitoring is omgeven. Deze zouden een eventueel noodzakelijke aanpassing in verregaande mate kunnen faciliteren.

Op verzoek van de autoriteiten van Montenegro kan de Europese Gemeenschap bijstand verlenen ter ondersteuning van de inspanningen van Montenegro gedurende het proces van economische hervormingen (artikel 89). Daarnaast bevat de SAO (artikelen 34 tot en met 48) verschillende algemene bepalingen die betrekking hebben op het reguliere handelsinstrumentarium zoals een verbod op fiscale discriminatie, vrijwaring en antidumping. In het geval van dumping en de instelling van protectionistische subsidies door leden van de Europese Gemeenschap kan Montenegro handelsbeschermende maatregelen nemen conform de WTO-afspraken. Bovendien voorziet de SAO in allerlei andere vormen van ondersteuning om de overgang naar een goed functionerende markteconomie te vergemakkelijken zoals door middel van technische assistentie.

Door middel van een jaarlijkse voortgangsrapportage van de Stabilisatie- en associatieraad wordt nauwgezet gevolgd waar zich knelpunten voordoen, zodat deze vroegtijdig opgelost kunnen worden. Uiterlijk in het derde jaar na inwerkingtreding van de overeenkomst verricht de Stabilisatie- en associatieraad een grondige toetsing van de toepassing van de SAO, op basis waarvan besluiten genomen worden over de volgende fasen van het associatieproces.

De leden van de SP-fractie informeren naar de mate waarin Montenegro zich verplicht standpunten van de Europese Raad te volgen inzake afspraken tot intra-regionale samenwerking op de Westelijke Balkan. Voorts vragen de leden welke rol de Stabilisatie- en associatieraad heeft in het beslechten van meningsverschillen met buurlanden.

De regering stelt dat de ontwikkeling van betrekkingen van goed nabuurschap met andere landen in de regio centraal staat in het Stabilisatie- en associatieproces, zoals bevestigd in de conclusies van de Europese Raad van 21 juni 1999. Door ondertekening van de SAO heeft Montenegro zich verplicht om binnen twee jaar na de inwerkingtreding van het verdrag onderhandelingen te starten over de sluiting van bilaterale overeenkomsten inzake regionale samenwerking met landen die reeds een Stabilisatie- en associatieakkoord hebben ondertekend. Deze dialoog omvat samenwerking op het gebied van justitie en veiligheid, maar ook vrij verkeer van personen en goederen. Van Montenegro wordt tevens verwacht dat het de samenwerking versterkt met kandidaat-lidstaten.

In antwoord op de vraag over de rol van de Stabilisatie- en associatieraad bij het beslechten van meningsverschillen met buurlanden, luidt het antwoord van de regering dat de Stabilisatie- en associatieraad een algemene verantwoordelijkheid draagt voor alle aangelegenheden die de Europese Gemeenschap en Montenegro haar voorleggen (artikel 11). Vanuit deze positie heeft de Stabilisatie- en associatieraad een faciliterende rol in het beslechten van meningsverschillen tussen Montenegro en haar buurlanden.

De leden van de VVD-fractie vragen naar de inschatting van de regering van het gevaar dat etnische groepen binnen Montenegro zich in de toekomst meer op basis van etniciteit politiek gaan organiseren.

In antwoord hierop stelt de regering dat Montenegro een multi-etnische staat is, zoals is vastgelegd in de Montenegrijnse grondwet, die op 19 oktober 2007 werd aangenomen. Deze grondwet bevat waarborgen voor de bescherming van de verschillende etniciteiten. De volgende nationaliteiten en nationale minderheden worden in deze grondwet erkend: Montenegrijnse (43%), Servische (32%), Bosnische (14%), Albanese (6%), Kroatische (1,0%) en de Roma (0,4%). In de grondwet wordt het Montenegrijns als officiële taal aangewezen, maar wordt tevens de Servische, Bosnische, Albanese en Kroatische taal erkend. Daarnaast zijn het cyrillische en het latijnse schrift volgens de wet gelijkgesteld. Tijdens de opstelling van de grondwet bestond, met name van Servische zijde, veel verzet tegen de nationale symbolen. Nu de grondwet is aangenomen, is een groot deel van de politieke onrust weggeëbd.

In antwoord op de vragen van de leden van de fractie van de Christen-Unie met betrekking tot de vrijheid van godsdienst kan de regering antwoorden dat er in Montenegro sprake is van vrijheid van godsdienst. Staat en kerk zijn gescheiden. Op dit moment vindt nog wel een discussie plaats over de mogelijke oprichting van een Montenegrijns orthodoxe kerkgemeenschap naast of in plaats van de Servisch orthodoxe kerkgemeenschap.

De leden van de fractie van de Christen-Unie informeren of er middels de SAO ook aandacht zal zijn voor de positie van vluchtelingen en ontheemden vanuit voormalig Joegoslavië.

De regering kan deze vraag bevestigend beantwoorden. Bescherming van minderheden vormt een centraal element binnen het stabilisatie- en associatieproces. Een essentieel onderdeel van het verdrag is de eerbiediging van de democratische beginselen en mensenrechten (artikel 2). Op basis van artikel 82 heeft Montenegro zich bovendien expliciet gecommitteerd aan een billijke behandeling van staatsburgers uit derde landen, waaronder uit voormalig Joegoslavië. Door de SAO te ondertekenen heeft Montenegro zich verplicht hen de rechten en plichten te geven die vergelijkbaar zijn met die van Montenegrijnse staatsburgers. Daarnaast is Montenegro partij bij het VN-Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Genève; 28 juli 1951) en het Protocol betreffende de status van vluchtelingen (New York, 31 januari 1967).

De leden van de fractie van de Christen-Unie vragen of er vorderingen zijn voor wat betreft de intra-regionale samenwerking en of de regering verwacht dat de SAO bijdraagt aan versterking van deze samenwerking.

De regering constateert dat de SAO inderdaad een positieve uitwerking heeft op de intra-regionale samenwerking tussen Montenegro en de omringende landen. Het specifieke en technische karakter van de SAO stimuleert kennisuitwisseling op regelmatige basis, waarbij ervaringen en best practices worden gedeeld. Ter illustratie kan hier dienen dat op het gebied van de misdaadbestrijding maatregelen en structuren niet alleen worden geharmoniseerd, maar ook gereguleerd.

De leden van de fracties van de VVD en de Christen-Unie vragen naar het oordeel van de regering over de economische vooruitzichten van Montenegro en de verdeling van de economische groei.

De regering is van mening dat de vooruitzichten voor de Montenegrijnse economie met een verwachte economische groei dit jaar rond de 7–8% positief zijn. Andere positieve indicatoren zijn dat er ook voor dit jaar een begrotingsoverschot wordt verwacht en dat de werkloosheid daalt. Dat laatste houdt in dat de groei ook ten deel valt aan meer kansarmen groepen binnen de bevolking, al zijn de inkomensverschillen in landen in transitie vaak groot. Door de ontwikkeling van het toerisme, de grote motor voor economische ontwikkeling in Montenegro, profiteren de kustregio’s (90% van alle toeristen) meer dan het binnenland. De hoge groei en de instroom van kapitaal biedt ruimte voor toenemende staatsuitgaven; de regering claimt dan ook dat het aandeel van de publieke uitgaven omlaag gaat. Wel baart de oplopende inflatie (van 5% gemiddeld in 2007, tot naar verwachting 8% in 2008) enige zorgen.

De leden van fractie van de Christen-Unie spreken de zorg uit dat de woningmarkt in Montenegro wordt verstoord, doordat de SAO de aanschaf van onroerend goed door EU-onderdanen vereenvoudigt.

Op dit moment is het al mogelijk voor buitenlanders om onroerend goed in Montenegro aan te kopen, met uitzondering van landbouwgronden. Na de afgelopen jaren opgetreden forse stijging van de prijzen voor onroerend goed en grond stabiliseren deze prijzen zich momenteel. Aan de wetgeving die het eigendom van onroerend goed door buitenlanders regelt wordt momenteel mede in het kader van de overname van het acquis communautaire gewerkt.

Overigens komt een aanzienlijk deel van de vraag naar onroerend goed uit Rusland. Deze ontwikkelingen maken het er voor de Montenegrijnen zelf uit de lagere inkomensklassen inderdaad niet eenvoudiger op om zelf onroerend goed te verwerven, waaraan de toetreding niets zal veranderen.

Artikelsgewijze toelichting

Met verwijzing naar artikel 2 stellen de leden van de CDA-fractie en de SP-fractie de mate van medewerking van Montenegro met het Joegoslavië tribunaal bij het opsporen van nog voortvluchtige verdachten van oorlogsmisdaden aan de orde.

Voor de beoordeling van de medewerking van Montenegro met het ICTY hecht de regering sterk aan de visie van de aanklager van het Joegoslavië tribunaal, Serge Brammertz. Deze heeft tijdens zijn halfjaarlijkse rapportage op 4 juni aan de VN-Veiligheidsraad aangegeven tevreden te zijn over de samenwerking van Montenegro met het Tribunaal. Dit betekent dat Montenegro actief deelneemt aan de opsporing van de overgebleven oorlogsmisdadigers, relevante archieven open stelt voor medewerkers van het Tribunaal en meewerkt aan het opsporen van getuigen en getuigenbeschermingsprogramma’s. Indien de verplichte medewerking met het Joegoslavië tribunaal door de EU als niet bevredigend wordt ervaren, staat het de EU vrij ingevolge artikel 129, vierde lid, van de SAO passende maatregelen te treffen, waarbij ernaar zal worden gestreefd maatregelen te identificeren die het functioneren van de overeenkomst het minst verstoren.

De leden van de CDA-fractie informeren naar de overgangsperiode die wordt genoemd in artikel 8 van het verdrag.

De regering wijst erop dat deze bepaling niet exclusief geldt voor het verdrag met Montenegro; de SAO’s met de andere landen van de Westelijke Balkan bevatten vergelijkbare regelingen. De regering is het met de leden van de CDA-fractie eens dat het noemen van concrete data in het pre-accessie traject niet wenselijk is. In dit geval moet de tijdsaanduiding echter worden gezien als ijkpunt aan de hand waarvan geboekte voortgang wordt gemeten.

De leden van de CDA-fractie vragen wanneer de multilaterale overeenkomst betreffende de totstandbrenging van een Europese Gemeenschappelijke Luchtvaartruimte, waarnaar wordt verwezen in artikel 55, ter goedkeuring aan het (Nederlandse) parlement zal worden aangeboden.

Op dit moment ligt deze multilaterale overeenkomst voor advies bij de Raad van State. De regering heeft het voornemen dit verdrag in het najaar 2008 ter goedkeuring voor te leggen aan de Staten-Generaal.

De leden van de CDA-fractie vragen of voor de in artikel 80 genoemde punten voor institutionele versterking ijkpunten zijn afgesproken. Voorts wordt gevraagd waarom er geen sanctiemogelijkheden zijn ingebouwd voor het geval Montenegro onvoldoende vooruitgang laat zien op bijvoorbeeld het gebied van bestrijding van corruptie en de georganiseerde misdaad?

Zoals eerder aangegeven wordt door middel van een jaarlijkse voortgangsrapportage van de Stabilisatie- en associatieraad nauwgezet gevolgd waar zich knelpunten voordoen, ook op het gebied van institutionele versterking en de rechtstaat, zodat deze vroegtijdig opgelost kunnen worden. Uiterlijk in het derde jaar na inwerkingtreding van het verdrag verricht de Stabilisatie- en associatieraad een grondige toetsing van de toepassing van de SAO, op basis waarvan besluiten genomen worden over de volgende fasen van het associatieproces. Alleen indien aan alle in de SAO vastgelegde voorwaarden is voldaan, kan de Europese Unie samen met Montenegro besluiten tot het zetten van een volgende stap in het pre-accessie traject. Hieruit volgt dat zolang geen vorderingen worden gemaakt, toetreding niet dichterbij komt. De formulering van concrete ijkpunten komt zo nodig aan bod in de onderhandelingen over de overname van het acquis communautaire, dus nadat Montenegro de status van kandidaat-lidstaat heeft verworven.

Naar aanleiding van artikel 83 vragen de leden van de CDA-fractie of er garanties zijn dat de opvang van eigen onderdanen alsmede van onderdanen van derde landen en staatlozen die op illegale wijze via Montenegro naar een lidstaat van de Europese Unie zijn gekomen in alle gevallen op humane wijze zal geschieden.

De regering wil deze vraag als volgt beantwoorden. In de nationale Nederlandse asielprocedure wordt expliciet getoetst op mogelijke schending van het VN-Vluchtelingenverdrag, het Raad van Europa Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en andere internationale verplichtingen; als wordt geconstateerd dat bij uitzetting het risico bestaat op onmenselijke behandeling zal niet over worden gegaan tot uitzetting.

Met verwijzing naar artikel 86, waarin de noodzaak van de bestrijding van valsemunterij centraal staat, vragen de leden van de CDA-fractie de regering om een nadere uitleg van de zorgen van de lidstaten van de EU over het gebruik van de Euro door de republiek Montenegro.

Montenegro voerde in november 1999 de Duitse Mark in als enig wettig betaalmiddel. Na invoering van de chartale Euro in 2002 stapte Montenegro ook over op de Euro. De EU heeft echter in het verleden het eenzijdig invoeren van de Euro door kandidaat-lidstaten expliciet afgewezen. Alleen lidstaten die voldoen aan alle convergentiecriteria van het EG-Verdrag kunnen de Euro invoeren. Door unilaterale invoering van de Euro kunnen landen immers de nodige stappen en regels omzeilen. Dit is niet gewenst en in strijd met het EG-Verdrag. De Ecofin Raad heeft dit meerdere malen benadrukt. De zorgen van de lidstaten van de EU over het gebruik van de Euro door de republiek Montenegro betreffen dan ook met name de vraag hoe hiermee omgegaan moet worden als Montenegro kandidaat-lidstaat of lidstaat van de EU wordt. Daarom is de tekst in de SAO zorgvuldig gekozen zodat het gebruik van de Euro door Montenegro erkend noch verworpen wordt. Ook heeft de Raad een door het Economisch en Financieel Comité voorbereide verklaring aangenomen (http://register.consilium.europa.eu/pdf/nl/07/st13/st13833-re01.nl07.pdf), waarin aangegeven wordt dat de SAO niet vooruitloopt op het standpunt dat in toekomstige toetredings-onderhandelingen zal worden genomen ten aanzien van het gebruik van de Euro door Montenegro. Hiermee houdt de EU de vrijheid om in de toekomst op grond van dan relevante overwegingen of omstandigheden ter zake nader te besluiten.

Verwijzend naar de artikelen 119 tot en met 125 vragen de leden van de CDA-fractie naar de samenstelling van de Stabilisatie- en associatieraad. Deze leden zijn van mening dat deze Raad wellicht vaker dan één keer per jaar bijeen dient te komen. Zij vragen of de regering kan aangeven waarom leden van het Montenegrijnse parlement en leden van het Europees Parlement elkaar kunnen ontmoeten in het kader van het parlementaire Stabilisatie- en associatiecomité, en leden van nationale parlementen van de lidstaten hier niet voor worden uitgenodigd.

In antwoord op deze vraag wijst de regering erop dat zowel de Stabilisatie- en associatieraad als het Stabilisatie- en associatiecomité pas kunnen worden opgericht na de inwerkingtreding van de SAO. Naar analogie van vergelijkbare raden die eerder in het leven werden geroepen geldt dat de Gemeenschap en Montenegro binnen de Stabilisatie- en associatieraad op ministerieel niveau zullen worden vertegenwoordigd. Daarnaast wordt de Raad indien nodig bijgewoond door een vertegenwoordiger van de Europese Investeringsbank. Niet-leden kunnen op verzoek van de Raad uitgenodigd worden om een sessie bij te wonen. Het Comité wordt ingesteld om de Raad te ondersteunen bij het uitoefenen van haar taken en zal hoogstwaarschijnlijk bestaan uit vertegenwoordigers van de Raad van de Europese Unie, de Europese Commissie, en Montenegrijnse hoge ambtenaren. Enkel op verzoek van het Comité kan specifieke groepen gevraagd worden om bijeen te komen of om bijzondere taken uit te voeren Het is niet vanzelfsprekend dat leden van het Montenegrijnse parlement en leden van het Europees Parlement elkaar in de toekomst ontmoeten in het kader van het Stabilisatie- en associatiecomité.

De minister van Buitenlandse Zaken

M. J. M. Verhagen