Gepubliceerd: 22 mei 2008
Indiener(s): Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA)
Onderwerpen: bestuur economie organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31419-4.html
ID: 31419-4

31 419
Wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie in verband met verdere modernisering van het stelsel van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 22 mei 2008

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave blz.

1. Algemeen

2. Uitwerking kabinetsstandpunt 1

2.1 Code Goed Bestuur 3

2.2 De Code en de wet 3

2.3 Democratische legitimering 3

2.3.1 Draagvlakonderzoek 3

2.3.2 Relatie schappen en hun omgeving 6

2.3.3 Benoeming bestuursleden 6

2.3.4 Financiële transparantie en verantwoording 7

2.4 Toezicht 7

3. Overige punten uit het kabinetsstandpunt 8

3.1 Samenloop van heffingen 8

3.2 Handhavingsinstrumenten 9

3.3 Schilthuiskorting 9

3.4 Verordeningen bedrijfslichamen 9

1. Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de voorgestelde wijzing op de wet op de Publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (PBO). De PBO wordt door de leden van de CDA-fractie beschouwd als een door de partijen in een branche of sector gewenste instelling, die de ontwikkeling van de sector bevordert. Het initiatief voor de instelling van een product- of bedrijfschap is niet van de overheid gekomen, maar is door de sector gewenst. Het komt in belangrijke mate tegemoet aan de gedachte van de leden van de CDA-fractie van zelfregulering binnen de sector en biedt tevens een oplossing ter voorkoming van het zogeheten «freerider» probleem. Nadat partijen de wens hebben geuit om een product- of bedrijfschap op te richten, kunnen ze daartoe een verzoek indienen bij de overheid. Deze verleent de goedkeuring indien voldaan is aan de vereisten van representativiteit. Indien daaraan wordt voldaan ligt niets de oprichting van een nieuw schap in de weg. De leden van de CDA-fractie kijken dus met een positieve grondhouding naar het bestaan van de producten bedrijfschappen.

Een positieve grondhouding veronderstelt niet dat er kritiekloos wordt gekeken naar het functioneren van de product- en bedrijfschappen. Een instelling moet niet positief beoordeeld worden, omdat het in het verleden als een goede instrument van ordening van de economie werd beschouwd. Zoals iedereen zal ook een schap zijn bestaansrecht dag in dag uit weer moeten bewijzen, tegenover zijn leden, tegenover zijn toezichthouders, tegenover de overheid en tegenover de mensen die in de sector actief zijn, werknemers en ondernemers.

In de afgelopen jaren zijn belangrijke stappen gezet om het functioneren van de schappen te verbeteren. Zo hebben schappen zelf het initiatief genomen om te komen tot een Code Goed Bestuur, waarmee grotere transparantie in bestuur en verantwoording wordt beoogd.

De leden van de CDA-fractie kunnen zich goed vinden in de wijze waarop de regering deze Code Goed Bestuur in de wet wil verankeren. De Code Goed Bestuur wordt genoemd in de wet, terwijl de inhoud flexibel blijft. Met deze wetswijziging wordt daarnaast een draagvlaktoets bij wet vastgelegd om er voor te zorgen dat er voldoende draagvlak voor de schappen blijft bestaan, niet alleen onder de leden van de dragende organisaties, maar bij alle ondernemers en werknemers in de sector of bedrijfskolom.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende voorstel. Zij hebben hierover nog een aantal vragen. Met betrekking tot de uitgangspunten voor het wetsvoorstel merken de leden van de PvdA-fractie op dat product- en bedrijfschappen (PBO’s) met overheidsbevoegdheid zijn bekleed, omdat zij vóór alles in dienst staan van het algemeen belang. Wat verstaat de regering in dit verband onder «algemeen belang»? Er is (nog altijd) geen heldere formulering van dit begrip. Kan de regering dit begrip nader invullen en voorzien van een heldere, onweerlegbare uitwerking, zodat ook duidelijk is wat de betekenis is van de zinsnede «algemeen belang voor zover dit samenvalt met het gemeenschappelijk belang van ondernemers en werknemer binnen een bedrijfstak»?

Het werkveld van de schappen omvat die terreinen waar overheidsbemoeienis nodig is, maar waar het de voorkeur verdient dat de beslissingen genomen worden op basis van besluitvorming door betrokkenen. Op dat terrein behouden de PBO’s hun waarde en hun functie, vindt de regering. Welke terreinen worden hier concreet bedoeld? Kan de regering hier (nogmaals) een nadere aanduiding van geven?

De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van de voorgestelde wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie. De leden van de SP-fractie zijn van mening dat de voorgestelde wijzigingen onvoldoende bijdragen aan de democratisering van de bedrijfsorganisaties. Zij zijn van mening dat de delegatiebepalingen die deze wetswijziging bevat aan de Kamer moeten worden voorgelegd voorafgaand aan de invoering ervan, is de regering hiertoe bereid? Zo neen, waarom niet?

De leden van de VVD-fractie hebben kennis genomen van het voorstel tot de wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie in verband met de modernisering van het stelsel van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie. Zij hebben hierover enkele opmerkingen en vragen, deze zijn in dit verslag opgenomen.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de voorgestelde wetswijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie in verband met de verdere modernisering van het stelsel van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie. Zij hebben nog een aantal vragen bij de uitwerking van dit wetsvoorstel.

2. Uitwerking kabinetsstandpunt

2.1 Code Goed Bestuur

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat de argumenten om het draagvlakonderzoek in de wet te verankeren ook gelden voor het verankeren van de gehele Code Goed Bestuur. Acht de regering het belang van het draagvlakonderzoek gelijkwaardig aan het belang van de gehele Code Goed Bestuur? Zo ja, is de regering bereid de gehele Code Goed Bestuur wettelijk te verankeren? Zo neen, waarom niet?

2.2 De Code en de Wet

In de wet is een mogelijkheid gegeven om bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) principes van goed bestuur aan te wijzen. In deze AMvB zal de door de bedrijfslichamen gezamenlijk op basis van vrijwilligheid afgesproken Code Goed Bestuur PBO’s geheel of gedeeltelijk worden aangewezen. De leden van de PvdA-fractie achten het dan van belang dat de AMvB eerst bij de Kamer voorgehangen wordt. Kan de regering middels een nota van wijziging een voorhangprocedure in de wet opnemen?

De regering ziet op dit moment geen reden om invulling te geven aan de mogelijkheid om gebruik te maken van de bevoegdheid om nadere regels vast te stellen indien de Code Goed Bestuur niet langer voldoet aan de uitgangspunten van het kabinetsstandpunt. De leden van de PvdA-fractie vragen wanneer de regering wél van deze bevoegdheid gebruik kan en wil maken? Welke criteria hanteert de regering om te bepalen welke nadere regels noodzakelijk worden geacht om goed bestuur te waarborgen? In dat geval achten de leden van de PvdA-fractie het van belang dat de AMvB eerst bij de Kamer voorgehangen wordt. Kan de regering middels een nota van wijziging een voorhangprocedure in de wet opnemen?

De regering schrijft dat de Code Goed Bestuur goeddeels in lijn is met het kabinetsstandpunt. De leden van de SP-fractie vragen op welke onderdelen de Code Goed Bestuur niet in lijn is met het kabinetsstandpunt.

Daarnaast wordt in het voorstel van de wet de mogelijkheid gegeven om bij AMvB de Code Goed Bestuur te verankeren. De regering kan bij AMvB een regeling te treffen die (gedeeltelijk) in de plaats komt van bepalingen die de bedrijfslichamen in de Code Goed Bestuur hebben opgenomen. De leden van de SP-fractie vragen of de regering voornemens is de kamer in te lichten over de inhoud van de AMvB? Ook vragen zij welke situaties aanleiding geven tot een dergelijke AMvB.

Het handhaven van de Code Goed Bestuur is aan de bedrijfslichamen en de SER. De leden van de SP-fractie vragen welke afspraken de regering gaat maken om de naleving van de Code Goed Bestuur te bevorderen?

2.3 Democratische legitimering

2.3.1 Draagvlakonderzoek

De leden van de CDA-fractie hebben enkele vragen ten aanzien van het draagvlakonderzoek. In de wet wordt bepaald dat er een draagvlakonderzoek moet plaats vinden. De voorwaarden zullen, op basis van een proefonderzoek bij twee bedrijfslichamen, worden vastgelegd in een AMvB. Wanneer zal dat proefonderzoek plaatsvinden? Zijn dit de pilots naar draagvlakonderzoeken bij het productschap Tuinbouw, Hoofdbedrijfschap Ambachten en Hoofdbedrijfschap Detail handel die de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het vorige algemeen overleg (21 november 2007) noemde? Deze zouden begin dit jaar beschikbaar zijn. Als dit niet dezelfde zijn, tot welke conclusies hebben deze onderzoeken dan geleid? Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie waarom de voorwaarden van het draagvlakonderzoek in een AMvB moeten worden vastgelegd? Indien de bedrijfslichamen gezamenlijk de voorwaarden vastleggen, waarom moet dit dan nog in een AMvB worden vastgelegd? Zou een alternatief kunnen zijn dat alleen als de bedrijfslichamen hier niet uitkomen, dat dan de wet de mogelijkheid biedt dat er een AMvB kan worden opgesteld, waarbij de leden van de CDA-fractie er vanuit gaan dat deze dan zal worden voorgehangen bij de Kamer.

In de tweede plaats bepaalt de wet dat minimaal 60% van de ondernemers moet instemmen met de activiteiten. Waarom wordt hier geen aansluiting gezocht bij de representativiteits-eisen, die gelden voor de representativiteit van de dragende organisaties, waar ook gekeken wordt naar de omvang van een ondernemer, zoals omzet en aantal werknemers?

Welke gevolgen hebben de verschillende peilingen voor de administratieve lasten voor ondernemers?

Voordat een schap mag worden opgericht moet in de toekomst niet alleen worden gekeken naar de wens van de dragende organisaties, maar naar het draagvlak bij alle ondernemingen binnen de sector. De leden van de CDA-fractie ondersteunen deze extra waarborg voor voldoende draagvlak voor de oprichting van een schap. In de Memorie van Toelichting laat de regering de SER de ruimte om dit onderzoek te organiseren. De regering behoudt zich echter het recht voor om nadere regels te stellen via een AMvB. Op welk moment acht de regering dergelijke regelgeving noodzakelijk?

In de wet maakt de regering onderscheid tussen het algemeen belang en het gemeenschappelijk belang dat gediend moet worden door de schappen. De draagvlaktoets ziet vooral toe op het gemeenschappelijk belang van de sector. Omtrent het toetsen van het algemeen belang is geen toets voorzien. Waarom wordt in het draagvlak onderzoek alleen gekeken naar het gemeenschappelijk belang en niet naar het algemeen belang?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat op basis van een technisch haalbaarheidsonderzoek en een pilot bij twee PBO’s de voorwaarden worden geformuleerd waaraan een draagvlaktoets moet voldoen. Om de kosten van de toets te beperken is als onderzoeksvorm gekozen voor een «representatieve steekproef». Is dit een onderzoeksvorm? Representativiteit hangt samen met betrouwbaarheid. Het is noodzakelijk dat de steekproef (dus) representatief is, maar welke onderzoeksvorm kiest de regering dan? Is het daarnaast nodig om als argument een kostenbeperking te geven? De leden van de PvdA-fractie stellen dat de kwaliteit van het onderzoek hoe dan ook boven de kosten moet gaan wil een betrouwbaar beeld ontstaan. Hoe wordt in de toets onderscheid gemaakt tussen draagvlak voor het «algemeen belang» en draagvlak voor het «gemeenschappelijk belang»?

De voorwaarden die de regering stelt aan de vormgeving en uitvoering van het onderzoek worden vastgelegd in een AMvB. De leden van de PvdA-fractie achten het van belang dat de AMvB eerst bij de Kamer voorgehangen wordt. Kan de regering middels een nota van wijziging een voorhangprocedure in de wet opnemen?

De regering acht sprake van voldoende draagvlak indien 60% of meer van de ondernemers de vragen in het onderzoek over het bestaansrecht positief beantwoordt. Waarom is het percentage van 60 gekozen? De leden van de PvdA-fractie willen weten welke onderbouwing de regering kan geven bij dit percentage. In de Memorie van Toelichting komt het voor dat het getal van 60 arbitrair is gekozen.

Welke en hoe krijgen belanghebbenden inzage in de totstandkoming (i.e. berekening inclusief de gebruikte wegingsfactoren) van het draagvlakpercentage? De uitkomsten van de representativiteitsonderzoeken zijn openbaar. Het lijkt niet onlogisch om ook de uitkomsten van de draagvlakonderzoeken op dezelfde wijze openbaar te maken. Gaat dit gebeuren?

In de beoordeling van de resultaten door de regering kunnen ook andere relevante gegevens worden meegewogen. Welke gegevens zijn dit? En hoe worden deze meegewogen in het eindoordeel?

De gehele procedure komt de leden van de PvdA-fractie nogal belastend en kostbaar voor. Welke invloed heeft de gekozen procedure op de administratieve lasten, voor zowel de PBO’s als de individuele ondernemers? Zijn deze werkelijk zo beperkt als de regering voorspiegelt? Kan de regering het plaatje van de administratieve lasten overzichtelijk weergeven, voor zowel de ondernemers als de PBO’s?

De leden van de SP-fractie vragen met betrekking tot het draagvlakonderzoek hoe groot de toename van de administratieve lasten in uren en euro’s is indien er een volledig onderzoek wordt verricht onder alle heffingsplichtigen in plaats van een steekproef?

De georganiseerde ondernemers hebben via de vertegenwoordiging in de bedrijfsorganisatie een stem, de ongeorganiseerde niet. Heeft dit verschil invloed op de samenstelling van de groep die deelnemen aan de steekproef? Zo neen, waarom niet?

Indien uit de activiteitenpeiling blijkt dat er onvoldoende draagvlak is voor de activiteiten en uit het draagvlakonderzoek blijkt dat er wel voldoende draagvlak is voor het voortbestaan, heeft de uitkomst van de activiteitenpeiling dan dwingende gevolgen? Zo ja, welke? Zo neen, waarom niet?

Welke directe gevolgen heeft een negatieve activiteitenpeiling? Waarom is er gekozen voor een nieuw onderzoek na onvoldoende draagvlak binnen 2 jaar, wat zijn de voor- en nadelen van een termijn van 6 maanden?

Wat is de reden dat de dragende organisaties niet op representativiteit worden onderzocht door bijvoorbeeld de SER?

De leden van de VVD-fractie stellen dat de kern in de discussie omtrent de modernisering van de publiek- en bedrijfsschappen de legitimiteit van deze publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties is. Ter verbetering van het democratisch gehalte wil de regering het draagvlakonderzoek zoals beschreven in de Code Goed Bestuur opnemen in de wet. Waarom kiest de regering ervoor dat de schappen deze draagvlaktoets en de bijbehorende activiteitenpeiling zelf uitvoeren? Als er van een organisatie een beoordeling wordt verlangd, dient deze toch onafhankelijk te worden uitgevoerd en niet door de te beoordelen organisatie zelf!?

Bij het vierjarig draagvlakonderzoek mag het schap kiezen uit de criteria aantal ondernemers, omzet, en werkgelegenheid. Eventueel kunnen daar worden bijgehaald het aantal zelfstandige ondernemingen of vestigingspunten, betaalde lonen en verwerkte grondstof. Door middel van een activiteitenpeiling kunnen ondernemers een mening geven over bepaalde activiteiten van de schappen en de financiële gevolgen daarvan. Waarom stelt de regering geen objectieve criteria vast, die in combinatie met een onafhankelijke beoordelaar garanderen dat het draagvlakonderzoek objectief is?

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering het met hen eens is dat dit systeem leidt tot willekeur en de mogelijkheid tot manipulatie. Ook vragen zij waarom de ondernemer nog altijd geen directe invloed, geen zeggenschap krijgt.

Met de invoering van een draagvlaktoets voor ondernemers die onder een bedrijfslichaam vallen, wil de regering gehoor geven aan het kritiekpunt dat individuele ondernemers te weinig mogelijkheden hebben om zich uit te spreken over het functioneren van het bedrijfslichaam. De leden van de SGP-fractie hebben hierbij nog een aantal vragen.

Zij vragen in de eerste plaats waarom is gekozen om slechts een beperkt deel van de georganiseerde en ongeorganiseerde ondernemers te betrekken bij de besluitvorming door middel van een steekproef. Heeft de regering nog alternatieve besluitvormingsprocedures overwogen, en zo ja welke? En ziet de regering iets in de suggestie van de leden van de SGP-fractie om de besluitvorming (gedeeltelijk) via het internet te laten plaatsvinden, bijvoorbeeld via de website van het productschap? In dat geval hebben alle ondernemers die dat willen inspraak in de besluitvorming, waarmee tegemoet gekomen wordt aan de kritiek van een deel van de ondernemers.

In de tweede plaats vinden de leden van de SGP-fractie het een rare constructie dat de zogenaamde activiteitenpeiling (een wens van ondernemers om zich uit te kunnen spreken over de afzonderlijke activiteiten) wordt gecombineerd met de vierjaarlijkse draagvlaktoets. De afzonderlijke activiteiten hebben toch een veel kortere looptijd als de periode tussen de draagvlaktoetsen? Daar komt bij dat de eerste draagvlaktoets pas uiterlijk over zes jaar afgerond moet zijn! Betekent dit dat ondernemers tot die tijd niet kunnen meebeslissen over de activiteiten van een productschap? Bovendien is het voor ondernemers met dit voorstel alleen mogelijk om achteraf te toetsen of de activiteiten die het productschap heeft uitgevoerd voldoende draagvlak hadden. Waarom is niet gekozen voor het bijvoorbeeld jaarlijks vooraf betrekken van de ondernemers bij de besluitvorming, en achteraf te toetsen op de resultaten?

Wat betreft de invulling van het draagvlakonderzoek vragen de leden van de SGP-fractie in hoeverre bij de uitslag van zo’n onderzoek een goede afweging wordt gemaakt tussen de algemene maatschappelijke belangen en de bedrijfsbelangen van een productschap. Als minder dan 60 procent van de ondernemers positief oordeelt over de toekomst van het PBO, dan zegt dat namelijk alleen wat over de bedrijfsbelangen, en niet de algemene maatschappelijke belangen. Daarom vragen de leden van de SGP-fractie een nadere concretisering van de algemene maarschappelijke belangen van een productschap. Aan welke criteria moeten de algemeen maatschappelijke belangen van de productschappen voldoen? En hoe weegt de regering deze algemeen maatschappelijke belangen mee bij de eindbeoordeling of een productschap al dan niet zal voortbestaan?

De regering acht het draagvlakonderzoek één van de belangrijkste middelen voor zowel georganiseerde als ongeorganiseerde ondernemers om zich uit te spreken over het schap. Voor de leden van de SGP-fractie blijft de vraag echter overeind staan hoe gegarandeerd wordt dat ongeorganiseerde ondernemers voldoende worden betrokken bij het draagvlak onderzoek. De leden van de SGP-fractie vragen een heldere reactie.

De leden van de SGP-fractie vragen op dit thema waarom er voor gekozen is om de deadline voor de draagvlakonderzoeken pas op uiterlijk 2011 te zetten.

2.3.2 Relatie schappen en hun omgeving

In het kabinetsstandpunt is uitdrukkelijk aangegeven dat de relatie van de schappen met hun omgeving, en dan met name de ondernemers, moest verbeteren. De leden van de SGP-fractie vragen of de regering inzicht kan geven in de achterliggende redenen waarom deze relatie minder goed is dan gewenst.

2.3.3 Benoeming bestuursleden

De leden van de SP-fractie vragen waarom de regering niet kiest voor het afschaffen van de benoemingen en het invoeren van een bestuursverkiezing bijvoorbeeld tijdens een jaarvergadering?

In het kabinetsstandpunt over de toekomst van de PBO staat vermeld welke onderwerpen volgens het kabinet een weerslag moeten vinden in de Code Goed Bestuur. Het eerste onderwerp heeft betrekking op de benoeming van het bestuur. Daarbij zou sprake moeten zijn van een transparante benoemingsprocedure, geen belangenverstrengeling en een transparante bezoldiging. In het voorliggende wetsvoorstel is deze lijn doorgezet. De leden van de SGP-fractie vragen waarom bij de benoeming van het bestuur niet is gekozen voor een democratische legitimiteit, bijvoorbeeld door het houden van verkiezingen onder de leden van een productschap? Daarnaast vragen zij hoe de belangenverstrengeling bij de productschappen voorkomen kan worden doordat de bestuurders van een productschap in de meeste gevallen ook een onderliggende organisatie vertegenwoordigen? En hoe wordt omgegaan met de vertegenwoordiging vanuit de vakbonden?

De schappen houden in het wetsvoorstel een belangrijke rol bij het voordragen van een nieuwe voorzitter. De leden van de SGP-fractie vragen of het huidige systeem echter goed functioneert, aangezien er bij de bestaande vacatures in de praktijk nogal eens onenigheid is ontstaan binnen de schappen over de voordracht. Heeft de regering ook alternatieven uitgedacht om de benoeming van de voorzitter op een andere manier vorm te geven?

2.3.4 Financiële transparantie en verantwoording

De regering schrijft dat de Code Goed Bestuur een goede aanzet geeft tot meer transparantie. De leden van de SP-fractie vragen of de regering genoegen neemt met een aanzet en wat ontbreekt er nog aan de Code Goed Bestuur om volledige transparantie te bereiken? Is de regering bereid om de wijze van financiële verantwoording bij AMvB te regelen zodanig dat volledige transparantie wordt bereikt? Zo neen, waarom niet?

De leden van de VVD-fractie stellen dat bij de voorstellen omtrent het vergroten van de verantwoording en de transparantie van de schappen opvalt dat er nog altijd geen zeggenschap voor ondernemers komt, het blijft achterkamertjespolitiek door de «dragende organisaties» en de besturen van de PBO’s. Ook hierbij vragen de leden van de VVD-fractie waarom er nog steeds geen sprake is van zeggenschap voor ondernemers, terwijl zij wel verplicht worden de heffingen van de PBO’s te betalen.

De leden van de SGP-fractie merken op dat volgens de regering de Code Goed Bestuur meer transparantie en meer verantwoording geeft over de financiële situatie van het schap. Blijkt uit het tweemaal noemen van het woord «meer» dat de financiële verantwoording nog verder moet verbeteren? En zo ja, op welke manier kan gekomen worden tot een volledige openheid bij de verantwoording, zoals de motie-Aptroot beoogde?

Ook vragen de leden van de SGP-fractie of overwogen is om eisen te stellen aan de bezoldiging van bestuurders. En zo neen, waarom niet?

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering in dit wetsvoorstel niet tegemoet is gekomen aan de vraag van een deel van de ondernemers om meer directe inspraak te hebben in de schappen. Zij vragen welke redenen de regering heeft om individuele leden geen inspraakrecht, geen motierecht, geen stemrecht en geen onafhankelijke rechtspraak te geven. Ziet de regering mogelijkheden om meer directe inspraak te creëren, bijvoorbeeld door gebruik te maken van technieken als het Internet?

2.4 Toezicht

In de Memorie van Toelichting geeft de regering aan dat het toezicht op de schappen door de SER in omvang niet moet toenemen. Het toezicht moet meer resultaatgericht zijn. De leden van de CDA-fractie ondersteunen deze algemene uitspraak, maar vragen wat deze uitspraak in de praktijk zal gaan betekenen. Op welke manier kan dat meer resultaatgerichte toezicht gestalte krijgen?

De regering spreekt uit dat er naar verwachting een subcommissie voor het toezicht op de schappen zal worden ingesteld. Kan de regering zekerheid geven over de installatie van deze subcommissie? Hoe verhoudt dat zich trouwens met de taakomschrijving van deze sub-commissie die reeds is opgenomen in de Memorie van Toelichting? Indien de subcommissie er niet komt, wie zal die taken dan gaan uitvoeren?

De leden van de PvdA-fractie noemen dat de SER naar verwachting een subcommissie van de Bestuurskamer zal instellen om de onafhankelijkheid van het toezicht door de SER te markeren. Hoe staat het met de uitvoering van dit voornemen? Het jaarlijkse toezichtplan van de SER krijgt een wettelijke basis en behoeft ministeriële instemming. Op welke elementen wordt getoetst? De leden van de PvdA-fractie vragen wie nu werkelijk toezicht houdt? Hoe valt dit te rijmen met het algemeen rijksbeleid om het toezicht door de departementen te verminderen indien er sprake van een ander toezichtsorgaan? Kan de regering toelichten waarom desondanks dit model is gekozen? Hoe wordt de Kamer over het toezicht gerapporteerd?

De genoemde eigen verantwoordelijkheid van de schappen dat de regering als uitgangspunt neemt, is een typisch geval van de slager die zijn eigen vlees keurt. Gezien de ervaring met de SER van de afgelopen jaren kan volgens de leden van de VVD-fractie niet gezegd worden dat het toezicht door dit orgaan vertrouwen wekt.

Zij vragen of bij het toezicht op de PBO’s het gewicht niet veel meer kan verschuiven naar een doorslaggevende rol voor de bij de schappen aangesloten ondernemers, in plaats van de toetsing door de schappen zelf en de SER.

In conclusie, de leden van de VVD-fractie vragen waarom de gebruikelijke beginselen voor democratisch bestuur nog altijd niet toegepast worden op de schappen, met onder andere: daadwerkelijke zeggenschap voor ondernemers, door middel van een one-man-one-vote systeem; gelijke heffingen, ongeacht het eventuele lidmaatschap van ondernemers van andere organisaties; een rechtstreeks gekozen voorzitter en rechtstreeks gekozen bestuursleden; beoordeling door een onafhankelijke instantie?

De leden van de SGP-fractie merken op dat de SER in dit wetsvoorstel een grote rol krijgt toebedeeld bij het garanderen van de transparantie en het afleggen van verantwoording door de bedrijfslichamen. De leden van de SGP-fractie vragen waarom de noodzakelijke «checks and balances» niet wettelijk worden vastgelegd en geregeld. Kan de regering alsnog een uitwerking geven van de «checks and balances»?

3. Overige punten uit het kabinetsstandpunt

3.1 Samenloop van heffingen

De leden van de CDA-fractie merken op dat de regering stelt dat als een onderneming zaken verricht die onder verschillende schappen vallen, een «samenloop van heffingen» terecht kan zijn. Tijdens het vorige algemeen overleg is toegezegd dat heffingen via één productschap zullen lopen. De leden van de CDA-fractie hechten veel waarde aan deze toezegging. Kan de regering toelichten in hoeverre de schappen al gevorderd zijn in het uitvoeren van deze toezegging?

De leden van de SP-fractie vragen of de regering bereid is om in de wet te verankeren dat slechts één maal heffing moet worden betaald over producten of diensten? Zo neen, waarom niet?

3.2 Handhavingsinstrumenten

Tijdens de vorige debatten is gesproken over het scheppen van mogelijkheden voor de schappen om de handhaving middels bestuursdwang, zo merken de leden van de CDA-fractie op. De aanleiding hiervoor was een probleem bij één van de schappen. Tijdens een vorig debat heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid toegezegd om te bezien in hoeverre dit probleem zich beperkt tot één schap. Gebleken is dat alleen het productschap Dranken een probleem ondervindt op dit terrein. Op grond daarvan acht de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het niet opportuun om de schappen nieuwe instrumenten te leveren. Kan de regering toelichten op welke manier het probleem binnen dit ene productschap dan wel opgelost kan worden?

3.3 Schilthuiskorting

De zogenoemde Schilthuiskorting heeft als gevolg dat een ondernemer die lid is van een ondernemersorganisatie tot 50% korting krijgt op de verplicht opgelegde heffing van het schap. De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat de Schilthuiskorting strijdig is met ieder fatsoensbeginsel. Het gaat hier om koppelverkoop, te vergelijken met de situatie waarbij leden van de regeringspartijen korting zouden krijgen op de belastingtarieven.

De regering stelde vorig jaar dat de Schilthuiskorting principieel onjuist is en dus moest worden afgeschaft. Nu wil de regering de korting handhaven. Wat is de reden voor deze 180° draai?

De leden van de VVD-fractie vragen of deze vorm van korting kan worden getoetst aan de Mededingingswet (misbruik van een machtspositie) en aan Europese regelgeving hieromtrent en mede op grond daarvan moet worden afgeschaft?

3.4 Verordeningen bedrijfslichamen

De regering schrijft dat er geen behoefte bestaat om de heffingsverordeningen jaarlijks te wijzigen en dat mede daarom jaarlijkse vaststelling niet noodzakelijk is. De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan toelichten waarom zij er niet voor kiest om de huidige werkwijze te behouden en slechts de verplichting tot jaarlijks wijzigen te schrappen?

Kunnen de goedkeuringstermijnen voor verordeningen worden gehandhaafd en de procedures worden aangepast zodat er uniforme termijnen ontstaan? Wat zijn hiervan de voordelen? Wat zijn hiervan de nadelen?

De voorzitter van de commissie,

De Wit

Adjunct-griffier van de commissie,

Van de Wiel


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), De Wit (SP), voorzitter, Van Gent (GL), Hamer (PvdA), Blok (VVD), Nicolaï (VVD), Van Dijk (CDA), Smeets (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Omtzigt (CDA), Van Hijum (CDA), Timmer (PvdA), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA), ondervoorzitter, Luijben (SP), Ulenbelt (SP), Ortega-Martijn (CU), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Koppejan (CDA), Van Dijck (PVV), Spekman (PvdA), Thieme (PvdD), Karabulut (SP) en Vos (PvdA).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Gerkens (SP), Vendrik (GL), Heerts (PvdA), De Krom (VVD), Weekers (VVD), Smilde (CDA), Depla (PvdA), Aptroot (VVD), Uitslag (CDA), Willemse-van der Ploeg (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Pechtold (D66), Spies (CDA), Irrgang (SP), Lempens (SP), Cramer (CU), Biskop (CDA), Kamp (VVD), Joldersma (CDA), Fritsma (PVV), Tang (PvdA), Ouwehand (PvdD), Gesthuizen (SP) en Heijnen (PvdA).