Kamerstuk 31124-9

Aanpassingswet vierde tranche Awb; Tweede Nota van Wijziging

Dossier: Aanpassing van bijzondere wetten aan de vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Aanpassingswet vierde tranche Awb)

Gepubliceerd: 8 september 2008
Indiener(s):
Onderwerpen: bestuur bestuursrecht organisatie en beleid recht staatsrecht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31124-9.html
ID: 31124-9
Origineel: 31124-2

31 124
Aanpassing van bijzondere wetten aan de vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Aanpassingswet vierde tranche Awb)

nr. 9
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 8 september 2008

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1. In hoofdstuk 1, wordt na artikel 2 (voorstel van wet tot aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht (Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht) een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3

Indien het bij geleidende brief van 14 december 2004 ingediende voorstel van wet van de leden Wolfsen en Luchtenveld tot aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht met de mogelijkheid van een dwangsom bij niet tijdig beslissen door een bestuursorgaan (Wet dwangsom bij niet tijdig beslissen) (Kamerstukken I, 2005/06, 29 934, A) tot wet is of wordt verheven en later in werking treedt dan deze wet, wordt bij inwerkingtreding van die wet de Algemene wet bestuursrecht als volgt gewijzigd:

a. Het tweede lid, alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid van artikel 4:18 vervallen.

b. In artikel 4:20 wordt «artikel 4:18, eerste lid,» vervangen door: artikel 4:18.

2. In Hoofdstuk 2, artikel 2 (Gemeentewet), onderdeel E, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

3. In het vijfde lid (nieuw) wordt de zinsnede «de ondergeschikten, bedoeld in het vijfde lid» vervangen door: de ondergeschikten, bedoeld in artikel 154c, tweede lid.

3. In hoofdstuk 5, artikel 2 (Electriciteitswet), vervallen de onderdelen C en D.

4. Hoofdstuk 5, artikel 6 (Mededingingswet), wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel A, voorgesteld artikel 1, eerste onderdeel, wordt de zinsnede «respectievelijk j, k, l, m, n en o» vervangen door: respectievelijk j, k, l, m en n.

b. In onderdeel B wordt in voorgesteld artikel 56, tweede lid, de zinsnede «de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie de overtreding kan worden toegerekend» vervangen door: de overtreder.

c. Onderdeel H komt te luiden:

H

Artikel 63 komt te luiden:

Artikel 63

De werking van een beschikking als bedoeld in artikel 56 wordt, voor zover daarbij een bestuurlijke boete wordt opgelegd, opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.

d. Onderdeel U komt te luiden:

U

Artikel 73 komt te luiden:

Artikel 73

De raad kan degene die onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt bij een melding van een concentratie op grond van artikel 34 of bij een aanvraag om een vergunning voor het tot stand brengen van een concentratie als bedoeld in artikel 41, eerste lid, een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 450 000 of, indien dat meer is, van ten hoogste 1% van de omzet van de onderneming dan wel, indien de overtreding door een ondernemersvereniging is begaan, van de gezamenlijke omzet van de ondernemingen die van de vereniging deel uitmaken, in het boekjaar voorafgaande aan de beschikking.

e. Na onderdeel Y wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ya

In artikel 76a wordt «de natuurlijke persoon of de rechtspersoon aan wie de overtreding kan worden toegerekend» vervangen door: de overtreder.

f. Onderdeel BB komt te luiden:

BB

De artikelen 80 en 81 worden vervangen door:

Artikel 80

De artikelen 63, 67, 68 en 68a zijn van toepassing op de in dit hoofdstuk bedoelde bestuurlijke boete.

g. Onderdeel EE komt te luiden:

EE

Artikel 83 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «de natuurlijke persoon of rechtspersoon, aan wie de overtreding voorshands kan worden toegerekend» vervangen door: de overtreder.

2. Het derde lid komt te luiden:

3. Afdeling 5.3.2 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing op de voorlopige last onder dwangsom.

5. In hoofdstuk 5 wordt na artikel 18 een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 19

De wet van 23 november 2006 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet in verband met nadere regels omtrent een onafhankelijk netbeheer (Stb. 614) wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel VIA, vijfde lid, tweede volzin, komt te luiden: De artikelen 77h, tweede tot en met zesde lid, en 77o van de Elektriciteitswet 1998 zijn van toepassing.

B

Artikel VII, derde lid, tweede volzin, komt te luiden: De artikelen 77h, tweede tot en met zesde lid, en 77o van de Elektriciteitswet 1998 onderscheidenlijk de artikelen 60ac, tweede tot en met zesde lid, en 60aj van de Gaswet zijn van toepassing.

C

Artikel IX, zesde lid, tweede volzin, komt te luiden: De artikelen 60ac, tweede tot en met zesde lid, en 60aj van de Gaswet zijn van toepassing.

6. Hoofdstuk 6, artikel 1 (Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen), onderdeel G, onder 4, komt te luiden:

4. Het zevende lid komt te luiden:

7. Artikel 27, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 is van overeenkomstige toepassing.

7. Hoofdstuk 6, artikel 3 (Invorderingswet 1990), onderdeel M, komt te luiden:

M

Artikel 27 komt te luiden:

Artikel 27

1. De ontvanger kan de verjaring van een rechtsvordering tot betaling stuiten door een schriftelijke mededeling waarin hij zich ondubbelzinnig zijn recht op betaling voorhoudt.

2. Indien een belastingschuldige is opgehouden te bestaan en voor zover voor zijn belastingschuld een aansprakelijkstelling als bedoeld in artikel 49, eerste lid, heeft plaatsgevonden, treedt de aansprakelijk gestelde voor die belastingschuld in de plaats van de belastingschuldige, voor zover het betreft de stuiting van de verjaring of de verlenging van de verjaringstermijn van de rechtsvordering tot betaling.

8. In hoofdstuk 7 wordt na artikel 8 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 9

Indien het bij koninklijke boodschap van 6 juni 2007 ingediende voorstel van wet tot aanpassing van de wetgeving aan en invoering van titel 7.13 (vennootschap) van het Burgerlijk Wetboek (Kamerstukken II, 2006/07, 31 065, nr. 1–2) tot wet is verheven en later in werking treedt dan hoofdstuk 7 van deze wet, vervallen in hoofdstuk 8 van die wet de artikelen 4, 5 en 8.

9. In hoofdstuk 7, vervalt artikel 1b en komt artikel 1a te luiden:

Artikel 1a

In de artikelen 77, eerste lid, onder 2, en 94, eerste lid, van de Onteigeningswet wordt «toepassing van bestuursdwang» telkens vervangen door: oplegging van een last onder bestuursdwang.

10. In hoofdstuk 7 wordt na artikel 5 (Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie) een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5a

De Wet Justitie-subsidies wordt als volgt gewijzigd:

a. Het opschrift «Afdeling 3. De regionale en lokale instellingen voor slachtofferhulp» vervalt.

b. De artikelen 16 tot en met 19 vervallen.

11. In hoofdstuk 7, artikel 7 (Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus) wordt onder vernummering van de onderdelen A tot en met C tot B tot en met D een nieuw onderdeel A ingevoegd, luidende:

A

Aan artikel 12, derde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Artikel 10.1.3.1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.

12. In hoofdstuk 7 wordt na artikel 7 (Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus) een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 8

Aan artikel 38 van de Wet wapens en munitie wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Artikel 10.1.3.1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.

13. Hoofdstuk 8, artikel 17 (Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden), aanhef, komt te luiden:

De Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden wordt als volgt gewijzigd:

14. In hoofdstuk 10, artikel 1 (Algemene bijstandswet), vervallen de onderdelen Da, Db en Dc.

15. Hoofdstuk 10, artikel 16 (Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers), wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel A, wordt het voorgestelde artikel 20, als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «Burgemeester en wethouders weigeren» vervangen door «Het college weigert» en wordt «weigeren burgemeester en wethouders» vervangen door: weigert het college.

2. In het tweede lid wordt «Burgemeester en wethouders weigeren» vervangen door: Het college weigert.

3. In het derde lid wordt «Burgemeester en wethouders weigeren» vervangen door «Het college weigert» en wordt «burgemeester en wethouders» vervangen door: het college.

4. In het zesde en zevende lid wordt «Burgemeester en wethouders kunnen» vervangen door: Het college kan.

b. In onderdeel C, wordt het voorgestelde artikel 20a, als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «Burgemeester en wethouders leggen» vervangen door: Het college legt.

2. In het tweede en derde lid wordt «Burgemeester en wethouders kunnen» vervangen door: Het college kan.

3. In het vierde lid wordt «burgemeester en wethouders» vervangen door: het college.

c. In onderdeel E, wordt het voorgestelde artikel 20f, als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «Burgemeester en wethouders verrekenen» vervangen door: Het college verrekent.

2. In het tweede lid wordt «waarvan burgemeester en wethouders de bestuurlijke boete hebben opgelegd» vervangen door «waarvan het college de bestuurlijke boete heeft opgelegd» en wordt «op verzoek van burgemeester en wethouders» vervangen door: op verzoek van het college.

3. In het derde lid wordt «burgemeester en wethouders» vervangen door: het college.

4. In het vierde lid wordt «komt gelijkelijk toe aan burgemeester en wethouders» vervangen door «komt gelijkelijk toe aan het college» en wordt «Indien burgemeester en wethouders gebruik maken» vervangen door: Indien het college gebruik maakt.

5. In het vijfde lid, onderdeel a, wordt «zijn burgemeester en wethouders» vervangen door: is het college.

d. In onderdeel F, wordt in het voorgestelde artikel 25, tweede lid, «Burgemeester en wethouders zijn» vervangen door: Het college is.

e. In onderdeel G, wordt in het voorgestelde artikel 27, «burgemeester en wethouders» vervangen door: het college.

f. In onderdeel H, wordt in het voorgestelde artikel 28, eerste lid, «Burgemeester en wethouders kunnen» vervangen door: Het college kan.

16. Hoofdstuk 10, artikel 17 (Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen), wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel A, wordt het voorgestelde artikel 20, als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «Burgemeester en wethouders weigeren» vervangen door «Het college weigert» en wordt «burgemeester en wethouders» vervangen door: het college.

2. In het tweede lid wordt «Burgemeester en wethouders weigeren» vervangen door «Het college weigert» en wordt «weigeren burgemeester en wethouders» vervangen door: weigert het college.

3. In het derde lid wordt «Burgemeester en wethouders weigeren» vervangen door: Het college weigert.

4. In het zesde en zevende lid wordt «Burgemeester en wethouders kunnen» vervangen door: Het college kan.

b. In onderdeel C, wordt het voorgestelde artikel 20a, als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «Burgemeester en wethouders leggen» vervangen door: Het college legt.

2. In het tweede en derde lid wordt «Burgemeester en wethouders kunnen» vervangen door: Het college kan.

3. In het vierde lid wordt «burgemeester en wethouders» vervangen door: het college.

c. In onderdeel E, wordt het voorgestelde artikel 20f, als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «Burgemeester en wethouders verrekenen» vervangen door: Het college verrekent.

2. In het tweede lid wordt «waarvan burgemeester en wethouders de bestuurlijke boete hebben opgelegd» vervangen door «waarvan het college de bestuurlijke boete heeft opgelegd» en wordt «op verzoek van burgemeester en wethouders» vervangen door: op verzoek van het college.

3. In het derde lid wordt «burgemeester en wethouders» vervangen door: het college.

4. In het vierde lid wordt «komt gelijkelijk toe aan burgemeester en wethouders» vervangen door «komt gelijkelijk toe aan het college» en wordt «Indien burgemeester en wethouders gebruik maken» vervangen door: Indien het college gebruik maakt.

5. In het vijfde lid, onderdeel a, wordt «zijn burgemeester en wethouders» vervangen door: is het college.

d. In onderdeel F, wordt in het voorgestelde artikel 25, tweede lid, «Burgemeester en wethouders zijn» vervangen door: Het college is.

e. In onderdeel G, wordt in het voorgestelde artikel 27, «burgemeester en wethouders» vervangen door: het college.

f. In onderdeel H, wordt in het voorgestelde artikel 28, eerste lid, «Burgemeester en wethouders kunnen» vervangen door: Het college kan.

17. In hoofdstuk 10 worden na artikel 27 twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 28

Bij de toepassing van artikel 13 van de Invoeringswet Wet werk en bijstand wordt in artikel 105 van de Algemene bijstandswet voor «De artikelen 14f, achtste en negende lid» gelezen: De artikelen 14f, vierde lid.

Artikel 29

Indien het bij koninklijke boodschap van 24 juni 2008 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en enkele andere wetten in verband met de evaluatie van deze wet, de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en deregulering (Kamerstukken II, 2007/08, 31 514, nr. 2) nadat het tot wet is verheven en in werking is getreden voor het tijdstip waarop het onderhavige voorstel van wet in werking treedt, wordt hoofdstuk 10 als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 (Algemene bijstandswet), onderdeel B, vervalt in artikel 14a, tweede lid, «of de artikelen 28, tweede lid, en 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen».

B

In artikel 10 (Toeslagenwet), onderdeel C, vervalt in artikel 14a, tweede lid, «of in artikel 28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen».

C

In artikel 11 (Werkloosheidswet), onderdeel C, vervalt in artikel 27a, tweede lid, «of in artikel 28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen».

D

In artikel 16 (Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen), onderdeel C, vervalt in artikel 20a, tweede lid, «of de artikelen 28, tweede lid, en 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen».

18. In hoofdstuk 11, artikel 8 (Spoorwegwet), onderdeel Aa, vervalt «, 62».

19. Hoofdstuk 12, artikel 2a (Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg), komt te luiden:

Artikel 2a

In artikel 13, derde lid, van de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg wordt de zinsnede «de artikelen 77, 79, 80, 81, 83, eerste en vierde lid, 88, 89, 90 tot en met 103, 104, tweede lid, 105 en 106 van de Wet marktordening gezondheidszorg» vervangen door: de artikelen 77, 79, 80, 81, 83, eerste lid, 88, 89, 104, tweede lid, 105 en 106 van de Wet marktordening gezondheidszorg.

20. Hoofdstuk 12, artikel 11 (Warenwet) wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel A komt te luiden:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De onderdelen g en h vervallen.

2. Onderdeel i wordt geletterd g.

b. Na onderdeel A wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Aa

In artikel 21c wordt «,32a, 32e, 32f, 32g of 32j» vervangen door: of 32a.

c. Na onderdeel B wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Bb

In artikel 25a vervalt «,32f».

21. Hoofdstuk 12, artikel 14 (Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet) wordt als volgt gewijzigd:

a. Na onderdeel A, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Aa

In artikel 28a, eerste lid, wordt «artikel 28, derde lid,» vervangen door: artikel 28, tweede lid,.

b. Na onderdeel B, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

C

In artikel 49a wordt «artikel 28, derde lid,» vervangen door: artikel 28, tweede lid.

22. Hoofdstuk 12, artikel 26 (Zorgverzekeringswet), onderdeel F, komt te luiden:

F

In artikel 117, derde lid, wordt «de boete» vervangen door: de bestuurlijke boete.

23. In hoofdstuk 13, artikel 14 (Wet ruimtelijke ordening) wordt in de aanhef «Artikel 7.7» vervangen door: Artikel 7.8.

TOELICHTING

De in deze tweede nota van wijziging opgenomen wijzigingen vloeien deels voort uit de noodzakelijke afstemming op lopende wetsvoorstellen en deels uit enkele gesignaleerde onvolledigheden en inconsistenties.

1. Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht

Artikel 4.4.1.3, eerste lid, Vierde tranche Awb schrijft voor dat de betaling van een geldsom dient te geschieden binnen zes weken na bekendmaking van de beschikking. Deze bepaling komt overeen met voorgesteld artikel 4:18, tweede lid, Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen (Wet dwangsom). Wanneer de Vierde tranche Awb in werking treedt, is de bepaling in de Wet dwangsom overbodig en kan deze vervallen.

MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES,

2. Gemeentewet

Deze wijziging is nodig vanwege het opnemen van de inhoud van het vijfde lid in artikel 154c, tweede lid.

MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN

3. Electriciteitswet 1998

De artikelen 72o en 72ac van de Elektriciteitswet 1998 vervallen per 1 januari 2009 (zie de wet van 8 mei 2008 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 in verband met het beëindigen van de taak van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet tot verstrekking van subsidie ten behoeve van de stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie alsmede ter bevordering van een doelmatig gebruik van warmte (Stb. 179, inwerkingtreding: Stb. 251). Het is dus niet langer nodig te voorzien in aanpassing van die artikelen.

4. Mededingingswet

a. Herstel van een verschrijving.

b, e en g. 56

c. De tekst van artikel 63 is verduidelijkt zodat helder is dat de opschorting enkel betrekking heeft op de bestuurlijke boete en niet op andere sancties die eventueel in de beschikking worden opgelegd.

d. De formulering van artikel 73 is in lijn gebracht met vergelijkbare wijzigingen in de artikelen 71 en 72.

f. Herstel van een omissie.

5. Electriciteitswet 1998 en Gaswet in verband met onafhankelijk netbeheer

Als gevolg van de bij het onderhavige wetsvoorstel voorziene wijzigingen van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet dienen ook de verwijzingen in de wet van 23 november 2006 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet in verband met nadere regels omtrent een onafhankelijk netbeheer (Stb. 614) te worden aangepast.

MINISTERIE VAN FINANCIËN

6. Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen

In de oorspronkelijke tekst van het wetsvoorstel is voorgesteld om artikel 27 van de Invorderingswet 1990 (IW 1990) te laten vervallen nu in de Algemene wet bestuursrecht een algemene regeling voor verjaring van bestuursrechtelijke geldschulden wordt getroffen. In samenhang hiermee is voorgesteld om het zevende lid van artikel 32 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), waarin wordt verwezen naar artikel 27 IW 1990, ook te laten vervallen. Inmiddels is bij nota van wijziging (Kamerstukken II, 2007/08, 31 124, nr. 8) artikel 27 IW 1990 in gewijzigde vorm opgenomen in het wetsvoorstel. Aangezien de regeling in het voorgestelde eerste lid van artikel 27 IW 1990 ook relevant is bij de terugvordering van een tegemoetkoming op grond van de Awir, betekent dit dat artikel 32, zevende lid, van de Awir herleeft. Abusievelijk is dit niet meegenomen in de eerderbedoelde nota van wijziging. Dit wordt hersteld in deze nota van wijziging.

7. Invorderingswet 1990

Bij nota van wijziging (Kamerstukken II, 2007/08, 31 124, nr. 8) is voorgesteld in artikel 27, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 (IW 1990) op te nemen dat de ontvanger de verjaring van een rechtsvordering tot betaling kan stuiten door een schriftelijke mededeling waarin hij zich ondubbelzinnig zijn recht op betaling voorbehoudt. Abusievelijk is in het voorgestelde eerste lid de terminologie «in afwijking van artikel 4.4.3.4 van de Algemene wet bestuursrecht» gebruikt. Er is geen sprake van een afwijking van artikel 4.4.3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), maar van een aanvulling op de regeling in afdeling 4.4.3 van de Awb. Daarom wordt thans voorgesteld de zinsnede «in afwijking van artikel 4.4.3.4 van de Algemene wet bestuursrecht» te laten vervallen. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

Bij nota van wijziging is voorts voorgesteld in artikel 27, tweede lid, IW 1990 te bepalen dat artikel 2:23c van het Burgerlijk Wetboek (BW) van overeenkomstige toepassing is bij de invordering van belastingschulden. Op die manier zou worden voorkomen dat de rechtsvordering tot betaling verjaart als de belastingschuldige is opgehouden te bestaan, bijvoorbeeld omdat de rechtspersoon – de belastingschuldige – is ontbonden. Er kan dan geen mededeling, bedoeld in het voorgestelde eerste lid van artikel 27 IW 1990, aan de belastingschuldige worden gedaan om de verjaring te stuiten. Er is wel de behoefte om de verjaring te stuiten of de verjaringstermijn te verlengen van de belastingschuld indien iemand aansprakelijk is gesteld voor die belastingschuld. De aansprakelijkheidsschuld is accessoir aan de belastingschuld en verjaart op het moment dat de belastingschuld verjaart. Aansprakelijkheidsprocedures kunnen lang duren en doorlopen nadat de belastingschuld is verjaard. Zonder nadere voorziening zou dan de aansprakelijkheidsschuld niet meer kunnen worden ingevorderd. Het aanvankelijke voorstel om artikel 2:23c BW van overeenkomstige toepassing te verklaren, houdt in dat de vereffening bij een ontbonden rechtspersoon kan worden heropend. Vervolgens wordt de verjaringstermijn verlengd met de tijd gedurende welke de rechtspersoon heeft opgehouden te bestaan. Bij nader inzien wordt dit voorstel echter ongeschikt geacht. Het heropenen van de vereffening op grond van artikel 2:23c BW is een omslachtige procedure voor het verlengen van een verjaringstermijn van de belastingschuld. Daarnaast was het voorgestelde tweede lid van artikel 27 IW 1990 niet beperkt tot gevallen waarin sprake is van een aansprakelijkstelling, maar gold die regeling in alle gevallen bij een ontbonden rechtspersoon.

Thans wordt dan ook voorgesteld om een nieuw tweede lid bij artikel 27 IW 1990 op te nemen. Dit nieuwe lid houdt in dat, indien de belastingschuldige is opgehouden te bestaan en er een aansprakelijkstelling heeft plaatsgevonden op grond van artikel 49, eerste lid, IW 1990, de aansprakelijk gestelde voor die belastingschuld in de plaats van de belastingschuldige treedt, voor zover het betreft de stuiting van de verjaring of de verlenging van de verjaringstermijn van de rechtsvordering tot betaling, in casu de belastingschuld. Door deze formulering zijn de gevallen waarin de aansprakelijk gestelde in de plaats treedt van een belastingschuldige beperkt. Ten eerste moet de belastingschuldige zijn opgehouden te bestaan omdat de verjaring dan niet meer op de gebruikelijke manier kan worden gestuit door middel van een schriftelijke mededeling aan de belastingschuldige op grond van het voorgestelde eerste lid van artikel 27 IW 1990. Ten tweede treedt de aansprakelijk gestelde alleen in de plaats van de belastingschuldige voor zover het betreft de stuiting van de verjaring of de verlenging van de verjaringstermijn van de belastingschuld. Tot slot treedt de aansprakelijk gestelde alleen in de plaats van de belastingschuldige voor de belastingschuld waarvoor hij aansprakelijk is gesteld. Zo is geregeld dat, onder deze omstandigheden, een schriftelijke mededeling als bedoeld in het eerste lid van artikel 27 IW 1990 aan de aansprakelijk gestelde kan worden gedaan en dat de regels over stuiting van de verjaring en verlenging van de verjaringstermijn die in afdeling 4.4.3 Awb zijn gegeven ook gelden ten aanzien van de aansprakelijk gestelde. Overigens ziet het voorgestelde tweede lid zowel op een aansprakelijkstelling die heeft plaatsgevonden op het moment dat de belastingschuldige nog bestond, als op een aansprakelijkstelling die heeft plaatsgevonden nadat de belastingschuldige is opgehouden te bestaan.

MINISTERIE VAN JUSTITIE

8. Burgerlijk Wetboek

In het wetsvoorstel tot aanpassing van de wetgeving aan en invoering van titel 7.13 (vennootschap) van het Burgerlijk Wetboek worden in de artikelen 4, 5 en 8 van hoofdstuk 8 de artikelen 33a, derde lid, Arbeidsomstandighedenwet, artikel 10:2, derde lid, Arbeidstijdenwet en artikel 18a, derde lid, van de Wet arbeid vreemdelingen gewijzigd in verband met het verdwijnen van de maatschap als wettelijke categorie.

Ingevolge dit wetsvoorstel vervallen deze drie artikelen in verband met het van toepassing verklaren van artikel 51 Wetboek van Strafrecht. Indien op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet het wetsvoorstel tot aanpassing van de wetgeving aan en invoering van titel 7.13 (vennootschap) van het Burgerlijk Wetboek nog niet inwerking is getreden, ontstaat de situatie dat de drie artikelen vervallen terwijl het wetsvoorstel tot aanpassing van de wetgeving aan en invoering van titel 7.13 (vennootschap) van het Burgerlijk Wetboek deze artikelen bij haar inwerkingtreding op een later moment nog wijzigt. Dit artikel voorkomt dat deze situatie kan ontstaan.

9. Onteigeningswet

De samenloopbepaling is overbodig geworden door reeds doorgevoerde wijzigingen van de Onteigeningswet. Wel moet de huidige tekst van de Onteigeningswet worden aangepast in verband met vuistregel 61. De artikelen 1a en 1b zijn samengevoegd in 1 nieuw artikel 1a.

10. Wet Justitie-subsidies

Met deze wijziging wordt een wetstechnische omissie hersteld in artikel I, onderdeel L, van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet Justitie-subsidies in verband met slachtofferhulp en reclassering (Kamerstukken I 2007/08, 31 257, A). Voor een uitgebreidere toelichting wordt u verwezen naar de memorie van antwoord bij dat wetsvoorstel (Kamerstukken I 2007/08, 31 257, C).

11. Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus

12. Wet wapens en munitie

Soms voeren ambtenaren aan hen geattribueerde bevoegdheden niet of niet volledig uit onder «instructies» van hun eigen minister, maar van een andere minister. Juist in die gevallen is in de betrokken wet een ministeriële aanwijzingsbevoegdheid geregeld. Deze aanwijzingsbevoegdheden kunnen gehandhaafd worden. Wel moet ten behoeve van de uitoefening van de ministeriële verantwoordelijkheid worden voorzien in een inlichtingenplicht die overkomt met de inlichtingenplicht die ingevolge artikel 10.1.3.1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht geldt voor ambtenaren aan hun eigen minister.

MINISTERIE VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

13. Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden

De aanhef is aangepast, omdat de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden inmiddels in werking is getreden.

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

14. Algemene bijstandswet

De voorgestelde wijziging van de onderdelen Da tot en met Dc kan niet meer worden doorgevoerd aangezien deze artikelen inmiddels vervallen zijn.

15. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers

16. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

Op 1 januari 2008 zijn in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen de vermeldingen van burgemeester en wethouders vervangen door vermelding van het college. De wijzigingen van deze wetten in dit wetsvoorstel worden hieraan aangepast.

17. Algemene bijstandswet en Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en deregulering

Artikel 28

Artikel 105 van de Algemene bijstandswet zou aangepast moeten worden aangezien de verwijzing naar artikel 14f niet meer juist is. Echter, artikel 105 van de Algemene bijstandswet is reeds vervallen, en kan om die reden niet meer gewijzigd worden. Op basis van artikel 13 van de Invoeringswet Wet werk en bijstand kan deze wel nog worden toegepast. Aangezien toepassing van het ongewijzigde artikel 105 tot fouten kan leiden, wordt voorgesteld om bij de toepassing van dat artikel een andere verwijzing naar artikel 14f te lezen.

Artikel 29

De voorgestelde wijzigingen in dit artikel hangen samen met de voorgestelde wijzigingen in het voorstel van wet houdende wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en enkele andere wetten in verband met de evaluatie van deze wet, de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en deregulering (Kamerstukken II 2007/08, 31 514, nr. 2). Indien laatst genoemde voorstel van wet eerder tot wet wordt verheven en in werking treedt dan het onderhavige voorstel van wet dan noodzaakt dat tot de in dit artikel voorgestelde aanpassingen.

MINISTERIE VAN VERKEER EN WATERSTAAT

18. Spoorwegwet

Dit betreft het herstel van een onjuiste verwijzing.

MINISTERIE VAN VOLKSGEZONDH EID, WELZIJN EN SPORT

19. Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg

Artikel 13 van de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg is inmiddels tot wet verheven. De redactie van het onderhavige wetsvoorstel is daarop aangepast.

20. Warenwet

Aan artikel 1, eerste lid, van de Warenwet is inmiddels een onderdeel i toegevoegd. Dat onderdeel wordt verletterd tot onderdeel g. Voorts worden de verwijzingen naar de artikelen 32e, 32f, 32g en 32j van de Warenwet geschrapt, omdat die artikelen met de onderhavige wet komen te vervallen.

21. Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet

De verwijzingen naar artikel 28, derde lid, van de Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet worden aangepast, omdat dat artikellid met de onderhavige wet wordt vernummerd tot het tweede lid.

22. Zorgverzekeringswet

Dit betreft een tekstuele correctie.

MINISTERIE VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

23. Wet ruimtelijke ordening

Dit betreft een technische aanpassing van een wijzigingsopdracht. De aanpassing houdt verband met een vernummering van de artikelen van de Wet ruimtelijke ordening.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin