Kamerstuk 30693-10

Invoering van een beloningsstructuur voor politieke ambtsdragers

Dossier: Invoering van een beloningsstructuur voor politieke ambtsdragers


nr. 10
NADER VERSLAG

Vastgesteld 19 maart 2008

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1 belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel heeft, na kennisneming van enkele nota’s van wijziging met betrekking tot dit wetsvoorstel en hiermee samenhangende wetsvoorstellen, nog behoefte nadere vragen en opmerkingen aan de regering voor te leggen. Onder het voorbehoud dat de in dit nader verslag gestelde vragen en opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

1. Algemeen

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel om te komen tot een beloningsstructuur voor politieke ambtsdragers. Zij hechten aan helderheid over de hoogte van de beloningen in de publieke en semi-publieke sector en menen dat een consistente beloningsstructuur voor politieke ambtsdrager daar een bijdrage aan kan leveren.

De leden van de SP-fractie hebben geen nadere vragen of opmerkingen over dit specifieke wetsvoorstel, maar wijzen volledigheidshalve op hun bijdragen aan het Nader Verslag over de Wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (30 424) en Wijziging van de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen (30 426). Zij bezien deze voorstellen in hun onderlinge samenhang.

De leden van de VVD-fractie bedanken de regering voor de gegeven antwoorden in de nota naar aanleiding van het verslag. In het nader verslag willen de leden van de VVD-fractie graag nog ingaan op een drietal punten.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de nota van wijzigingen, als uitwerking van het coalitieakkoord.

2. Nationaal en europees niveau

De leden van de PvdA-fractie wijzen erop dat door het feit dat de salarissen van ministers anders worden verhoogd dan in de oorspronkelijke voorstellen, dit ook geldt voor de andere politieke ambtsdragers die een bezoldiging ontvangen die afgeleid is van het ministersalaris. De wetswijziging maakt hierin echter een uitzondering voor de leden van de Tweede Kamer en, afgeleid, de leden van de Eerste Kamer en het Europees Parlement. Voor hen zou wel onmiddellijk de oorspronkelijk beoogde stijging van 30% geëffectueerd worden. Deze leden vragen zich af waarom er voor deze groepen een uitzondering gemaakt wordt. Wat zouden de nadelen zijn van het afzien van deze uitzonderingspositie?

Verder constateren zij dat er in de EU inmiddels sprake is van een statuut voor de leden van het Europees Parlement. Op basis van dit statuut kunnen de leden van het Europees parlement in de toekomst een gelijke bezoldiging krijgen. De leden van de PvdA-fractie willen graag van de regering weten of en hoe zij gebruik wil maken van de mogelijkheden die het statuut biedt om de bezoldigingen van EP-leden gelijk te trekken en wat daarvan de gevolgen zijn voor dit wetsvoorstel.

3. Provinciaal en lokaal niveau

Hoewel, zeker bij de raadsleden, de beloning naar de mening van de leden van de PvdA-fractie al beperkt is, krijgen lokale bestuurders en leden van gemeenteraden en provinciale staten bij invoering van dit wetsvoorstel een aanvankelijke verhoging van hun bezoldiging van 10 procent,. Daarom vragen zij aan de regering of deze kan garanderen dat ook deze lokale ambtsdragers bij de aanvankelijke verhoging van het salaris een reële stijging van hun bezoldiging ervaren.

Verder krijgen de leden van de PvdA-fractie veel signalen uit het lokaal bestuur die aangeven dat het voor veel gemeenteraadsleden lastig is om hun vertegenwoordigende functie te combineren met hun andere bezigheden. Dit vertaalt zich in een zorgelijk hoog aantal raadsleden dat halverwege de zittingsperiode opstapt. Vooral raadsleden in kleine gemeenten zien weinig mogelijkheden om ruimte te maken voor het gemeenteraadswerk, maar ook fractievoorzitters ervaren hun functie als een flinke extra belasting. Er is veel discussie over de werkbelasting van raadsleden, zeker na de dualisering, en de daarmee in verhouding bescheiden bezoldiging. Ten grondslag aan die discussie ligt een visie op raadswerk als vrijwilligerswerk, hoofdzakelijk te doen in de vrije tijd, en daartegenover een visie op het raadswerk als parttime professional. Deze discussie is onvoldoende uitgekristalliseerd naar de mening van de leden van de PvdA-fractie. Zij vragen de regering graag een visie op het raadslidmaat-chap te ontwikkelen. Daarbij kan tevens de omvang van gemeenteraden, het fenomeen fractievertegen-woordigers en differentiatie van bezoldiging betrokken worden.

Voor de leden van Provinciale Staten geldt dat zij een vergoeding krijgen die, anders dan voor andere politieke ambtsdragers, sinds 1971 niet meer is bijgesteld. Wat vindt de regering van de opvatting van de leden van de PvdA-fractie dat deze vergoeding verhoudingsgewijs achter is gebleven bij die van andere politieke ambtsdragers?

De leden van de VVD-fractie wijzen erop dat de fractievoorzitters in de Tweede Kamer, als fractie-voorzitter, een specifieke vergoeding hebben, afhankelijk van het aantal kamerzetels van de betref-fende fractie. De fractievoorzitters in de provinciale staten en de gemeenteraden kennen deze regeling niet. Acht de regering het met deze leden denkbaar en wenselijk dat voor deze politieke ambtsdragers een gelijksoortige regeling wordt ingevoerd? Zo neen, waarom niet?

Voorts wijzen deze leden erop, dat in het kader van de dualiseringsoperatie vaak wordt gemeld, dat er sprake is van extra werk voor voorzitters van commissies en voorzitters van tijdelijke commissies. Is de regering het met de leden van de VVD-fractie eens dat er ook voor deze functionarissen een permanente dan wel tijdelijke ruimte moet zijn om een passende vergoeding te betalen? Hetzelfde geldt voor leden van een presidium en voor de plaatsvervangende voorzitters van gemeenteraden en provinciale staten. Ziet de regering daartoe mogelijkheden? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de mogelijkheid om te differentiëren op grond van het beloningsgebouw. Hoe staat de regering tegenover een differentiatie voor de vergoeding voor fractievoorzitters in provinciale staten en raadsleden, nu uit diverse onderzoeken blijkt dat de werkdruk bij hen aanzienlijk hoger ligt dan bij de andere statenleden, respectievelijk gemeenteraadsleden?

4. Onkostenvergoedingen

De leden van de PvdA-fractie vragen of de verhoging van het salaris en de beperking van de onkostenvergoeding tot maximaal 6 % voor burgemeesters en wethouders van kleine gemeenten, een nadeel ten opzichte van het huidige inkomen oplevert. Zo ja, is dit een beoogd effect en waarom? Indien het genoemde nadeel niet de bedoeling was, wordt dit nadeel dan gecorrigeerd, zo vragen deze leden.

De leden van de VVD-fractie merken op dat wordt voorgesteld om de systematiek voor de vaststelling van de hoogte van de vaste onkostenvergoedingen c.q. ambtstoelage te harmoniseren en uniformeren, door deze uit te drukken in een percentage van de bruto bezoldiging per maand, te weten 6%. Gebleken is dat dit voor sommige politieke ambtsdragers een probleem is. De leden van de VVD-fractie stellen, dat zij hechten aan het handhaven van de voorgestelde vereenvoudiging. Dit neemt echter niet weg, dat zij vragen hoe de regering aankijkt tegen een verhoging tot 10%, teneinde de gehoorde bezwaren weg te nemen. Wat zijn overigens, per procent, de kosten van deze verhoging? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering.

De voorzitter van de commissie,

Leerdam

Adjunct-griffier van de commissie,

Hendrickx