Kamerstuk 30645-5

Voorstel van wet Dezentjé Hamming en Crone rechtsbescherming belastingplichtigen bij controlehandelingen van de fiscus; Voorstel van Wet Zoals Gewijzigd naar aanleiding van het Advies van de Raad van State

Dossier: Voorstel van wet van de leden Dezentjé Hamming-Bluemink en Groot houdende wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en enige andere wetten ten behoeve van de rechtsbescherming met betrekking tot de administratieplicht en controlehandelingen van de fiscus

Gepubliceerd: 11 oktober 2007
Indiener(s):
Onderwerpen: belasting bestuursrecht bezwaar en klachten financiën recht staatsrecht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30645-5.html
ID: 30645-5
Origineel: 30645-14

30 645
Voorstel van wet van de leden Dezentjé Hamming-Bluemink en Crone houdende wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen ten behoeve van de rechtsbescherming met betrekking tot de administratieplicht en controlehandelingen van de fiscus

nr. 5
VOORSTEL VAN WET ZOALS GEWIJZIGD NAAR AANLEIDING VAN HET ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE

11 oktober 2007

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om de rechtsbescherming van belastingplichtigen bij controlehandelingen van de fiscus te versterken;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt als volgt gewijzigd:

A. Aan artikel 52 worden drie leden toegevoegd, luidende:

7. Ambtshalve of op schriftelijk verzoek van de administratieplichtige kan de inspecteur, onder door hem te stellen voorwaarden, bij voor bezwaar vatbare beschikking ontheffing verlenen van een of meer van de administratieve verplichtingen, bedoeld in het eerste, derde, en vierde lid en de eerste volzin van het zesde lid.

8. Degene die zekerheid wenst omtrent de toepassing van het eerste tot en met zesde lid in zijn situatie, kan daartoe een schriftelijk verzoek indienen bij de inspecteur. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.

9. De inspecteur kan de beschikking als bedoeld in het zevende of achtste lid herzien bij voor bezwaar vatbare beschikking.

B. Na artikel 56 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 56a

1. De inspecteur die medewerking vraagt als bedoeld in de artikelen 47, eerste en tweede lid, 47a, eerste en tweede lid, 48, eerste lid, 50, 52, zesde lid, tweede volzin, 53, eerste lid, of 55, eerste lid, kan dit doen in de vorm van een voor bezwaar vatbare beschikking.

2. Indien de inspecteur medewerking als bedoeld in het eerste lid niet heeft gevraagd door middel van een voor bezwaar vatbare beschikking, kan hij de vraag ambtshalve of op verzoek alsnog vastleggen in een voor bezwaar vatbare beschikking. Het verzoek moet schriftelijk bij de inspecteur worden ingediend door degene tot wie de vraag gericht was, binnen vier weken na de bekendmaking van die vraag. De artikelen 6:8, eerste lid, 6:9 en 6:10 van de Algemene wet bestuursrecht zijn op dit verzoek van overeenkomstige toepassing. De inspecteur geeft de beschikking zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen tien dagen na ontvangst van het verzoek.

3. Indien de inspecteur met het oog op de vaststelling van een besluit bij voor bezwaar vatbare beschikking medewerking heeft gevraagd als bedoeld in het eerste of tweede lid, en de termijn voor de totstandkoming van dat besluit reeds is aangevangen op het tijdstip van bekendmaking van die beschikking, wordt deze termijn verlengd met de periode die verstrijkt tussen de bekendmaking van de voor bezwaar vatbare beschikking en het moment waarop die beschikking onherroepelijk wordt dan wel het eerdere moment waarop de gevraagde medewerking is verleend.

4. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder inspecteur mede verstaan de in artikel 56 bedoelde ambtenaar.

ARTIKEL II

De Douanewet wordt als volgt gewijzigd:

A. Aan artikel 8 worden drie leden toegevoegd, luidende:

7. Ambtshalve of op schriftelijk verzoek van de administratieplichtige kan de inspecteur, onder door hem te stellen voorwaarden, bij schriftelijke beschikking ontheffing verlenen van een of meer van de administratieve verplichtingen, bedoeld in het eerste, tweede, en derde lid en de eerste volzin van het vijfde lid.

8. Degene die zekerheid wenst omtrent de toepassing van het eerste tot en met zesde lid in zijn situatie, kan een schriftelijk verzoek indienen bij de inspecteur. De inspecteur beslist op het verzoek bij schriftelijke beschikking.

9. De inspecteur kan de beschikking als bedoeld in het zevende of achtste lid herzien bij schriftelijke beschikking.

B. Artikel 10a wordt vernummerd tot artikel 10b.

C. Na artikel 10 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 10a

1. De inspecteur die medewerking vraagt als bedoeld in de artikelen 8, vijfde lid, tweede volzin, 9, eerste en tweede lid, 10, eerste lid, 11 of 17, kan dit doen in de vorm van een schriftelijke beschikking.

2. Indien de inspecteur medewerking als bedoeld in het eerste lid niet heeft gevraagd door middel van een schriftelijke beschikking, kan hij de vraag ambtshalve of op verzoek alsnog vastleggen in een schriftelijke beschikking. Het verzoek moet schriftelijk bij de inspecteur worden ingediend door degene tot wie de vraag gericht was, binnen vier weken na de bekendmaking van die vraag. De artikelen 6:8, eerste lid, 6:9 en 6:10 van de Algemene wet bestuursrecht zijn op dit verzoek van overeenkomstige toepassing. De inspecteur geeft de beschikking zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen tien dagen na ontvangst van het verzoek.

3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder inspecteur mede verstaan de in artikel 18 bedoelde ambtenaar.

D. Artikel 41 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Na het eerste lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Indien de inspecteur met het oog op de vaststelling van een bestuurlijke boete bij een schriftelijke beschikking medewerking heeft gevraagd als bedoeld in het eerste of tweede lid van artikel 10a, en de termijn, bedoeld in het eerste lid, reeds is aangevangen op het tijdstip van bekendmaking van die schriftelijke beschikking, wordt deze termijn verlengd met de periode die verstrijkt tussen de bekendmaking van de schriftelijke beschikking en het moment waarop die beschikking onherroepelijk wordt dan wel het eerdere moment waarop de gevraagde medewerking is verleend.

ARTIKEL III

In artikel 28, tweede lid, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen wordt «De artikelen 68, 69 en 72» vervangen door: De artikelen 56a, 68, 69 en 72.

ARTIKEL IV

In de Invorderingswet 1990 wordt na artikel 63a een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 63b

1. De ontvanger die medewerking vraagt als bedoeld in artikel 58, eerste lid, artikel 59, artikel 62, eerste lid, of artikel 62, derde lid in verbinding met artikel 55, eerste lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, kan dit doen in de vorm van een voor bezwaar vatbare beschikking.

2. Indien de ontvanger medewerking als bedoeld in het eerste lid niet heeft gevraagd door middel van een voor bezwaar vatbare beschikking, kan hij de vraag ambtshalve of op verzoek alsnog vastleggen in een voor bezwaar vatbare beschikking . Het verzoek moet schriftelijk bij de ontvanger worden ingediend door degene tot wie de vraag gericht was, binnen vier weken na de bekendmaking van die vraag. De artikelen 6:8, eerste lid, 6:9 en 6:10 van de Algemene wet bestuursrecht zijn op dit verzoek van overeenkomstige toepassing. De ontvanger geeft de beschikking zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen tien dagen na ontvangst van het verzoek.

3. Op het bezwaar, beroep, hoger beroep en beroep in cassatie inzake de in het eerste en tweede lid bedoelde beschikkingen is Hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.

4. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder ontvanger mede verstaan de in artikel 63a bedoelde ambtenaar.

ARTIKEL V

Artikel 230 van de Provinciewet wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, aanhef en onderdeel a, komt te luiden:

1. Met betrekking tot de provinciale belastingen kunnen bij algemene maatregel van bestuur:

a. regels worden gesteld waarbij de artikelen 48, 52, eerste tot en met zesde lid, 53, eerste en vierde lid, 54 of 55 van de Algemene wet, alsmede de artikelen 59 en 62 van de Invorderingswet 1990 geheel of gedeeltelijk van toepassing worden verklaard, dan wel

2. Na het tweede lid worden twee leden toegevoegd, luidende:

3. Voor zover artikel 52, eerste tot en met zesde lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing is verklaard of daarmee overeenkomende regels zijn gesteld, zijn het zevende tot en met negende lid van dat artikel van overeenkomstige toepassing.

4. Voor zover artikel 48, 52, zesde lid, tweede volzin, 53, eerste lid of artikel 55, eerste lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing is verklaard of daarmee overeenkomende regels zijn gesteld, is artikel 56a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing. Voor zover artikel 59 of artikel 62 van de Invorderingswet 1990 van overeenkomstige toepassing is verklaard of daarmee overeenkomende regels zijn gesteld, is artikel 63b van die wet van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL VI

Artikel 246a van de Gemeentewet wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, aanhef en onderdeel a, komt te luiden:

1. Met betrekking tot de gemeentelijke belastingen kunnen bij algemene maatregel van bestuur:

a. regels worden gesteld waarbij de artikelen 48, 52, eerste tot en met zesde lid, 53, eerste en vierde lid, 54 of 55 van de Algemene wet, alsmede de artikelen 59 en 62 van de Invorderingswet 1990 geheel of gedeeltelijk van toepassing worden verklaard, dan wel

2. Na het tweede lid worden twee leden toegevoegd, luidende:

3. Voor zover artikel 52, eerste tot en met zesde lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing is verklaard of daarmee overeenkomende regels zijn gesteld, zijn het zevende tot en met negende lid van dat artikel van overeenkomstige toepassing.

4. Voor zover artikel 48, 52, zesde lid, tweede volzin, 53, eerste lid of artikel 55, eerste lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing is verklaard of daarmee overeenkomende regels zijn gesteld, is artikel 56a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing. Voor zover artikel 59 of artikel 62 van de Invorderingswet 1990 van overeenkomstige toepassing is verklaard of daarmee overeenkomende regels zijn gesteld, is artikel 63b van die wet van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL VII

Artikel 126a van de Waterschapswet wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, aanhef en onderdeel a, komt te luiden:

1. Met betrekking tot de waterschapsbelastingen kunnen bij algemene maatregel van bestuur:

a. regels worden gesteld waarbij de artikelen 48, 52, eerste tot en met zesde lid, 53, eerste en vierde lid, 54 of 55 van de Algemene wet, alsmede de artikelen 59 en 62 van de Invorderingswet 1990 geheel of gedeeltelijk van toepassing worden verklaard, dan wel

2. Na het tweede lid worden twee leden toegevoegd, luidende:

3. Voor zover artikel 52, eerste tot en met zesde lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing is verklaard of daarmee overeenkomende regels zijn gesteld, zijn het zevende tot en met negende lid van dat artikel van overeenkomstige toepassing.

4. Voor zover artikel 48, 52, zesde lid, tweede volzin, 53, eerste lid of artikel 55, eerste lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing is verklaard of daarmee overeenkomende regels zijn gesteld, is artikel 56a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing. Voor zover artikel 59 of artikel 62 van de Invorderingswet 1990 van overeenkomstige toepassing is verklaard of daarmee overeenkomende regels zijn gesteld, is artikel 63b van die wet van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL VIII

In artikel 31 van de Wet waardering onroerende zaken worden na het eerste lid, onder vernummering van het tweede lid tot vierde lid, twee leden ingevoegd, luidende:

2. Voor zover artikel 52, eerste, tweede en derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van toepassing is verklaard, zijn het zevende tot en met negende lid van dat artikel van overeenkomstige toepassing.

3. Voor zover artikel 48, eerste lid, 53, eerste lid, of artikel 55, eerste lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing is verklaard of daarmee overeenkomende regels zijn gesteld, is artikel 56a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL IX

Onderdeel I, onder 1, van de bijlage bij de Algemene wet bestuursrecht komt te luiden:

1. Invorderingswet 1990, met uitzondering van de artikelen 30, 49 en 63b.

ARTIKEL X

Onze Minister van Financiën zendt binnen vier jaar na inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

ARTIKEL XI

Deze wet treedt in werking met ingang van de eerste dag van de tweede maand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De minister van Financiën,

De minister van Justitie,