Kamerstuk 30037-5

Implementatie kaderbesluit nr. 2003/80/JBZ d.d. 27 januari 2003 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht (PbEG L 29); Verslag

Dossier: Implementatie van het kaderbesluit nr. 2003/80/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 27 januari 2003 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht (PbEG L 29)

Gepubliceerd: 2 juni 2005
Indiener(s):
Onderwerpen: bestuur natuur en milieu organisatie en beleid recht strafrecht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30037-5.html
ID: 30037-5

30 037
Implementatie van het kaderbesluit nr. 2003/80/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 27 januari 2003 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht (PbEG L 29)

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 31 mei 2005

De vaste commissie voor Justitie1 belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen tijdig zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden steunen het nut en de noodzaak van het wetsvoorstel. Wel hebben zij enige vragen en opmerkingen hierover. Zij merken op dat Nederland de Overeenkomst inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht, tot stand gekomen binnen de Raad van Europa op 4 november 1998, niet heeft ondertekend. Wat zijn hiervoor de redenen?

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden hebben daarbij nog enkele vragen en opmerkingen.

Het kaderbesluit en strafrechtelijk milieurecht

De Raad van State is van mening dat door het schrappen van het woord «wederrechtelijk» in de artikelen 173a en b Sr het wetsvoorstel verder gaat dan het kaderbesluit verlangt. De regering onderschrijft dit punt maar meent dat deze wijziging aansluit bij de bestaande systematiek en strafbepalingen. De leden van de CDA-fractie vinden het onduidelijk wat de regering precies bedoelt met de stelling dat de wijziging aansluit bij de bestaande systematiek en strafbepalingen. Kan de regering dit nader uitwerken?

De leden van de CDA-fractie begrijpen verder dat door de voorgestelde wijzigingen de strafbaarstelling van de artikelen 173a en b Sr uiteindelijk verder kunnen gaan dan het kaderbesluit strikt genomen verlangt. In het Regeerakkoord is echter overeengekomen dat Nederland geen nieuw beleid zal introduceren dat ruimer is dan de Europese normen. Hoe verhoudt zich deze afspraak in het regeerakkoord met dit wetsvoorstel?

De leden van de VVD-fractie constateren dat het kaderbesluit slechts voorschrijft het bestanddeel wederrechtelijk te schrappen bij bepalingen voor gevallen waarin milieuvervuiling de dood of ernstig letstel als gevolg heeft. Het voorliggende voorstel gaat echter verder. Het gevolg is dat de Nederlandse regelgeving ruimer is dan het kaderbesluit voorschrijft. De regering merkt in antwoord op de kritiek van de Raad van State op, dat dit ook nu al het geval is. Waarom neemt de regering de gelegenheid niet te baat en past men de huidige regelgeving aan? Welke inhoudelijke argumenten hanteert de regering om een ruimere regelgeving in stand te houden dan het kaderbesluit voorschrijft?

Vergeleken met het kaderbesluit, zijn de strafbaarstellingen in het Nederlandse milieurecht ruim (abstracte in plaats van concrete gevaarzettingsdelicten). De regering kiest ervoor deze bestaande, ruime strafbaarstelling niet te versmallen en schrijft hierover: «Het spreekt voor zich dat het niet in overeenstemming met de geest van het kaderbesluit zou zijn, om op die punten nu de strafrechtelijke aansprakelijkheid te beperken.» Kunnen aanvullende argumenten worden gegeven waarom voor álle gevallen waarin de Nederlandse wetgeving ruimer is dan het kaderbesluit, de bestaande wetgeving wordt gehandhaafd?

In diverse andere EU-landen zal wel worden gekozen voor een letterlijke implementatie van het kaderbesluit en dus voor concrete gevaarzetting. De leden van de VVD-fractie onderschrijven de vaststelling dat, ondanks deze implementatieverschillen, de mogelijkheden toenemen voor internationale strafrechtelijke samenwerking bij de opsporing van milieucriminaliteit. Toch zien zij graag een nadere toelichting op de gevolgen die deze verschillen in nationale wetgeving (inclusief de sanctionering van milieudelicten) met zich brengen bij de opsporing en bestraffing van grensoverschrijdende en internationale milieudelicten.

Het kaderbesluit

De leden van de CDA-fractie stellen dat voor gemeenschappelijk handhaven een gemeenschappelijk begrippen- en normenkader nodig is. De Nederlandse wetgeving hanteert echter deels andere begrippen en definities dan aangegeven in het kaderbesluit. De regering stelt in de memorie van toelichting dat dit geen gevolgen behoeft te hebben voor de implementatie van het kaderbesluit. De leden van de CDA-fractie vrezen dat door verschillende begrippenkaders een grijs gebied van begrippen ontstaat die elkaar niet helemaal dekken en die daarmee op gespannen voet kunnen komen te staan met het principe van een gelijk speelveld binnen Europa. Waarom is er niet voor gekozen om de precieze begripsbepalingen van het kaderbesluit over te nemen in de Nederlandse wetgeving? Zeker gezien het hier gaat om een kaderbesluit missen deze leden een uitwerking van de rol van Eurojust en Europol in de memorie van toelichting. Kan de regering een toelichting geven van de mogelijke rol van deze instanties bij de bestrijding van internationale milieucriminaliteit?

De leden van de VVD-fractie vragen aandacht voor het gegeven dat in EU-verband niet expliciet is gesproken over de redactie en de achterliggende bedoelingen van het kaderbesluit. Welke gevolgen heeft dit voor de implementatie in de diverse EU-landen? Kan de regering aangeven in welke mate dit de kans vergroot op uiteenlopende implementatie door lidstaten?

De voorzitter van de commissie,

De Pater-van der Meer

Adjunct-griffier van de commissie,

De Groot


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), De Vries (PvdA), Van Heemst (PvdA), Vos (GL), Rouvoet (CU), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wilders (Groep Wilders), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Voorzitter, Çörüz (CDA), Verbeet (PvdA), Ondervoorzitter, Wolfsen (PvdA), De Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Eerdmans (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Fessem (CDA), Straub (PvdA), Griffith (VVD), Van der Laan (D66), Visser (VVD), Azough (GL), Vacature (algemeen) en Vacature (algemeen).

Plv. leden: Jonker (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Timmer (PvdA), Halsema (GL), Van der Staaij (SGP), Kalsbeek (PvdA), Van Velzen (SP), Tjon-A-Ten (PvdA), Van Baalen (VVD), Blok (VVD), Hirsi Ali (VVD), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Arib (PvdA), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Varela (LPF), Joldersma (CDA), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Örgü (VVD), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Karimi (GL), Hermans (LPF) en Vergeer (SP).