Kamerstuk 28354-7

Voorstel van wet van de leden Giskes en Van Geen tot wijziging van de Pensioen- en spaarfondsenwet (bestuursstructuur pensioenfondsen); BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Dossier: Voorstel van wet van het lid Bakker tot wijziging van de Pensioen- en spaarfondsenwet (bestuursstructuur pensioenfondsen)


28 354
Voorstel van wet van de leden Giskes en Van Geen tot wijziging van de Pensioen- en spaarfondsenwet (bestuursstructuur pensioenfondsen)

nr. 7
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 2 juni 2003

De Vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid bereidt thans de plenaire behandeling voor van het initiatiefwetsvoorstel van het lid Giskes tot wijziging van de Pensioen- en spaarfondsenwet (bestuursstructuur pensioenfondsen) (Kamerstukken II, 2002/03, nr. 28 354).

In mijn voorbereiding heb ik de Pensioen- & Verzekeringskamer gevraagd een toezichttoets uit te voeren.

Bij brief van 13 mei 2003 heeft de Pensioen- & Verzekeringskamer de toezichttoets aan mij aangeboden.

Hierbij bied ik u de toezichttoets aan.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

M. Rutte

BIJLAGE

Toezichttoets van de Pensioen- & Verzekeringskamer op het initiatief-wetsvoorstel bestuursstructuur pensioenfondsen, van mevrouw Giskes en mevrouw Van Geen

In deze toets geeft de Pensioen- & Verzekeringskamer (hierna: PVK) desgevraagd een oordeel over de toepasbaarheid van de in het initiatief-wetsvoorstel bestuursstructuur pensioenfondsen van mevrouw Giskes en mevrouw Van Geen opgenomen (gewijzigde) bepalingen van de Pensioen- en spaarfondsenwet (hierna: PSW). In dit oordeel over de in het initiatief-wetsvoorstel opgenomen (gewijzigde) bepalingen van de PSW weegt de PVK louter de uitvoerings- en/of toezichttechnische aspecten van het initiatief-wetsvoorstel.

De reactie van de PVK wordt in het onderstaande puntsgewijs weergegeven. Vooraf wordt een korte samenvatting gepresenteerd van de belangrijkste voorgestelde wetswijzigingen in dit kader. Overigens zij vermeld, dat de PVK zich bewust onthoudt van een uitspraak over de wenselijkheid en/of noodzaak van het voorliggende wetsvoorstel. Volledigheidshalve zij daarbij verwezen naar het recent afgesloten convenant tussen de Stichting van de Arbeid en het Coördinatieorgaan Samenwerkende Ouderenorganisaties betreffende de medezeggenschap van gepensioneerden in het bestuur van pensioenfondsen. Het nu voorliggende wetsvoorstel beweegt zich op hetzelfde terrein als dit convenant. Er zijn overigens naar het oordeel van de PVK geen uitvoeringstechnische of toezichttechnische aspecten die één van beide mogelijkheden – wet of convenant – zouden uitsluiten.

Algemeen

Het initiatief-wetsvoorstel combineert twee voorstellen tot aanpassing in de bestuursstructuur van pensioenfondsen. Enerzijds krijgen gepensioneerden toegang tot het bestuur van pensioenfondsen, anderzijds wordt de invloed van de deelnemersraad vergroot. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State zijn nog enkele wijzigingen aangebracht, waardoor de essentie van het wetsvoorstel zich als onderstaand laat samenvatten.

1. Bestuurssamenstelling

Volgens het gewijzigde initiatief-wetsvoorstel krijgen de gepensioneerden het recht op vertegenwoordiging in de besturen van alle pensioenfondsen. Gepensioneerden en actieven dienen daarbij vertegenwoordigd te zijn evenredig aan hun aantallen in het fonds; slapers kunnen eveneens vertegenwoordigd zijn. De vertegenwoordigers van werknemers en gepensioneerden krijgen tezamen tenminste evenveel zetels als de vertegenwoordigers van de werkgever(s).

2. Verplichting instellen deelnemersraad

Voor alle pensioenfondsen geldt, indien een gekwalificeerd deel der belanghebbenden daarom verzoekt, de verplichting tot het instellen van een deelnemersraad. Uitgangspunten daarbij zijn een evenredige vertegenwoordiging van werknemers en gepensioneerden, alsmede een facultatieve vertegenwoordiging van de slapers.

3. Instemmingsrecht deelnemersraad en beroepsrecht bestuur

Volgens het initiatief-wetsvoorstel krijgen deelnemersraden instemmingsrecht ten aanzien van belangrijke besluiten over het pensioenbeleid. Als gevolg van het advies van de Raad van State wordt hieraan toegevoegd dat het bestuur van het pensioenfonds het recht heeft bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof in beroep te gaan als de deelnemersraad voor een besluit geen instemming geeft.

Het voorliggende initiatief-wetsvoorstel verruimt de formele betrokkenheid van zowel (actieve) deelnemers als gepensioneerden, hetgeen door de PVK vanuit de optiek van de toezichthouder aan de hand van de onderstaande relevante punten als volgt wordt beoordeeld.

Governance van pensioenfondsen

Het voorliggende initiatief-wetsvoorstel wijzigt de bestuurssamenstelling van de pensioenfondsen. Los van dit specifieke voorstel wil de PVK niet onvermeld laten dat zij in het algemeen enige zorg heeft over de governance van pensioenfondsen. Het bestuur van een pensioenfonds waakt over substantiële belangen. Het functioneren van het bestuur is daarbij, naast deskundigheid en integriteit, sterk afhankelijk van de chemie en de balans tussen de bestuurders. Het is echter niet de rol van de PVK om een uitspraak te doen over de precieze vormgeving van de bestuurssamenstelling.

Artikel I, onderdeel C

Dit onderdeel beoogt wijzigingen aan te brengen in artikel 6 van de PSW. De essentie van de nieuwe bepaling is dat (actieve) deelnemers en gepensioneerden naar rato van hun aantal zijn vertegenwoordigd in (hun gezamenlijke helft van) het bestuur.

Er is een aanzienlijk aantal pensioenfondsen actief in Nederland. De (vele) bestuurders van deze fondsen worden, vanwege bovenvermelde substantiële belangen, aan verschillende eisen onderworpen. Vanuit het veld ontvangt de PVK signalen dat de zoektocht naar nieuwe bestuurders niet altijd makkelijk is. De extra randvoorwaarde die het voorliggende wetsvoorstel stelt, in de vorm van de voorgeschreven verhouding van de geledingen, kan die zoektocht in sommige gevallen wellicht compliceren. Uiteraard staat niet ter discussie dat iedere bestuurder aan dezelfde eisen getoetst moet worden.

In de nieuwe bepaling is niet opgenomen met welke frequentie de herijking van de verhouding van het aantal actieve deelnemers en het aantal gepensioneerden dient plaats te vinden. De PVK zou zich kunnen vinden in een herijking die parallel loopt aan de (her)verkiezing, dan wel benoeming van nieuwe bestuurders. In het geval dat gewezen deelnemers met premievrije aanspraken (de zogenaamde slapers) zitting hebben in het bestuur – een mogelijkheid die door het wetsvoorstel wordt geboden – staat de PVK om toezichttechnische redenen een soortgelijke procedure voor.

Iedere (voorgedragen) bestuurder wordt onderworpen aan een deskundigheids- en integriteitstoetsing door de PVK. Het initiatief-wetsvoorstel leidt in eerste instantie, gezien de voorgestelde wijziging van de samenstelling van het bestuur, tot additioneel werk voor de PVK, en zal derhalve leiden tot een stijging van de toezichtlasten. Daarnaast is het denkbaar dat ook op continue basis de toetsingsfrequentie oploopt.

Artikel I, onderdeel D

Dit onderdeel beoogt allereerst wijzigingen aan te brengen in de procedure voor het inrichten van een deelnemersraad. De verhouding actieve deelnemers en gepensioneerden in de deelnemersraad wordt daarbij evenredig aan hun aantallen bepaald. Hierbij geldt dezelfde opmerking die reeds is gemaakt bij de bespreking van artikel I, onderdeel C.

Artikel I, onderdeel I, sub a

Dit (sub)onderdeel beoogt een wijziging aan te brengen in de inhoud van de statuten en reglementen. De Memorie van Toelichting bevat hier geen aanvullende informatie over. De PVK acht het vanuit de optiek van efficiënt en transparant toezicht noodzakelijk om te regelen dat in de statuten opgenomen wordt welke procedure gevolgd wordt bij het bepalen van de samenstelling van het bestuur en de deelnemersraad. Echter, indien dit zou leiden tot een toename van de hoeveelheid statutenwijzigingen, dan geldt ook hier, mutatis mutandis, de opmerking over een mogelijke toename van de toezichtlast die hierboven is gemaakt naar aanleiding van artikel I, onderdeel C. Dit zou des te meer knellen in het geval het instemmingsrecht van de deelnemersraad zou gaan gelden voor wijziging van de statuten, zoals voorgesteld in artikel I, onderdeel E van het wetsvoorstel.