Kamerstuk 28286-292

Verslag van een algemeen overleg

Dierenwelzijn


28 286
Dierenwelzijn

nr. 292
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 12 mei 2009

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit1 heeft op 8 april 2009 overleg gevoerd met minister Verburg van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over:

– de brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 12 november 2008 inzake de aangenomen moties inzake maatregelen om het omzeilen van het coupeerverbod voor paarden tegen te gaan (28 286, nr. 246);

– de brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 17 december 2008 houdende een reactie met betrekking tot stressmeting bij paarden (en/of andere diersoorten) (2008Z09728);

– de brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 15 januari 2009 inzake welzijn in de sector Paardenhouderij Plan van Aanpak (28 286, nr. 257);

– de brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 6 maart 2009 inzake het plan van aanpak welzijn in de sector paardenhouderij (28 286, nr. 265);

– de brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 7 april 2009 inzake de aanbieding van het rapport van Politiek Online, Eindrapportage Online discussie paardenwelzijn en het rapport Passie voor paarden, Een onderzoek naar de belevingswereld en het informatiezoekgedrag van paardenliefhebbers (2009Z06534);

– de brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 13 maart 2009 inzake de reactie met betrekking tot antidopingbeleid in Nederland bij paardensport en -fokkerij (2009Z04574).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

Voorzitter: Atsma Griffier: Dortmans

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De voorzitter: Ik heet iedereen van harte welkom bij dit algemeen overleg van de vaste commissie voor LNV met de minister van LNV over een groot aantal aspecten van de paardenhouderij. De Kamerleden kennen ongetwijfeld de agenda. Er zijn vijf fracties aanwezig en ik sluit de komst van een zesde fractie niet uit. Ik stel daarom in eerste termijn per fractie een spreektijd van vijf minuten voor.

De heer Ormel (CDA): Voorzitter. Ik had gerekend op wat meer spreektijd, dus daarom zal ik mijn betoog staccato doen.

Allereerst een compliment richting de Sectorraad Paarden (SRP). Deze sectorraad vertegenwoordigt de georganiseerde paardenhouderij. Om daarvoor een plan van aanpak op te stellen dat in de verschillende sectoren wordt gedragen, is lovenswaardig. Tegelijkertijd spreken wij onze zorg uit, want de sectorraad wijst meerdere malen – net als de minister – op de diversiteit en op de afwezigheid van enkele georganiseerden bij het opstellen van het plan van aanpak. Zijn ze het echt allemaal? Hoe kunnen wij ervoor zorgen dat de sectorraad een wat meer blijvende body krijgt? De paardenhouderij is een zeer belangrijke sector, die goed georganiseerd moet zijn.

Het plan van aanpak noemt een aantal concrete punten. Op enkele daarvan geef ik een reactie. Het verbaast mij dat in het plan van aanpak geen regeling voor identificatie en registratie (I&R-regeling) voor paarden is opgenomen. De CDA-fractie vindt dat een volledige identificatie en registratie van paarden moet komen. Veulens die vanaf 2004 zijn geboren, moeten binnen zeven maanden na de geboorte een paspoort en een chip met een uniek nummer hebben. Vervolgens gebeurt er niets. Elk vanaf 2004 geboren paard heeft dus zo’n chip en paspoort, maar daar is verder niets aan verbonden. In de rundveehouderij bestaat een sluitende I&R-regeling, evenals in de varkenshouderij en bij de kippen en binnenkort ook bij de schapen en geiten. Dat moet ook geregeld worden voor paarden en pony’s in Nederland. Mijn fractie wil in ieder geval een eigenarenregistratie. Zij begrijpt dat dit moeilijk is gezien de enorme diversiteit van de sectoren en roept daarom de minister op in overleg te treden met de Sectorraad Paarden en om haar hulp toe te zeggen; eventueel mag zij in het begin ook wat financiële hulp geven, hoewel uiteindelijk het systeem kostendragend moet zijn. Er moet echter een I&R-regeling komen. Onzes inziens is dat een onmisbaar hulpmiddel bij de verbetering van paardenwelzijn en de bestrijding van dierenmishandeling en verwaarlozing. Eigenaren kunnen worden opgespoord. Bovendien is het noodzakelijk bij besmette paardenziektes; het is niet ondenkbaar dat de West-Nijlziekte of de Afrikaanse paardenpest ons een keer bereikt.

Volgens de minister is het couperen van paardenstaarten moeilijk uit te bannen vanwege onvoldoende juridische middelen. Kan de minister aangeven welke juridische middelen nodig zijn om het wel uit te bannen? Waarom lukt het bij honden wel en bij paarden niet? De CDA-fractie vindt dat het trekpaardenstamboek hier wel wat harder aan kan trekken.

Het plan van aanpak vraagt terecht aandacht voor de risico’s van de giftige plant Jacobskruiskruid. Mijn fractie vindt dat het bewust toevoegen van Jacobskruiskruidzaad in plantenmengsels voor bermen en natuurgebieden moet worden verboden. Kan de minister dit toezeggen?

De CDA-fractie deelt de opvatting van de Sectorraad Paarden dan paardenmarkten mogelijk moeten blijven, behalve bij een dreiging van een dierziekte. Graag een reactie van de minister op dit punt.

Mijn fractie vindt dat het beroep van hoefsmid moet worden erkend, zodat ook kwaliteitseisen kunnen worden gesteld. Wij vragen ons bij gebitsverzorgers af hoe de scheidslijn wordt bepaald met dierenartsen. Aan dierenartsen voorbehouden handelingen, conform de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde, zoals het intraveneus toedienen van anesthetica, behoren des dierenarts te blijven. Graag een reactie van de minister.

Hoe staat het met de beschikbaarheid van diergeneesmiddelen voor paarden? Hoe werkt de cascaderegeling? Klopt het dat steeds minder onderzoek wordt verricht naar de ontwikkeling van diergeneesmiddelen voor paarden en dat steeds minder middelen worden geregistreerd vanwege dure registratieprocedures? Zo is er bijvoorbeeld een groeiend aantal paarden met staart- en maneneczeem. Deze aandoening wordt veroorzaakt door een overgevoeligheid voor insecten die door de klimaatverandering in steeds grotere getale voorkomen. In de zomer staan paarden steeds vaker volledig ingepakt in de wei of zelfs op stal. Meer onderzoek naar vectorgebonden dierziekten en naar de verspreiding van die knutten, die muggen, en die andere stekende insecten is gewoon nodig. Er moeten ook vooral goede insectenwerende middelen beschikbaar komen. Erkent de minister deze problematiek en hoe kan zij bijdragen aan een oplossing ervan?

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik ben verbaasd dat u tegenover dat eczeem alleen maar bestrijdingsmiddelen wilt zetten. Vorige week hebben wij immers kunnen lezen dat een dierenarts de noodklok heeft geluid ten aanzien van de inteelt binnen het Friese paardenras. Hij heeft duidelijk aangegeven dat dit, in elk geval bij dat ras, gepaard gaat met genetische afwijkingen. Het Friesch Paarden-Stamboek stond meteen op zijn achterste benen, wat in dit verband wel een passende uitdrukking is. Hoe kijkt u daartegenaan? Voor mijn fractie is dit namelijk een belangrijk signaal dat de sectorraad ondanks wat goede voorstellen toch zo’n stamboek dat de signalen van die dierenarts niet serieus wil nemen, niet in de hand heeft. Bent u bovendien met ons van mening dat bij fokprogramma’s heel scherp moet worden gekeken, zodat wij niet van tevoren al gehandicapte dieren en dieren met beperkingen op de wereld laten zetten?

De heer Ormel (CDA): Ten eerste vind ik staart- en maneneczeem geen handicap. Het is een ziekte. Van steeds meer ziekten, bij mens en dier, wordt bekend dat daar een genetische component aan vast zit. Dat betekent echter niet direct dat er sprake is van inteelt.

Ten tweede hebt u het nu over staart- en maneneczeem. Overgevoeligheid voor insectenbeten kan een genetische component hebben, maar is niet specifiek voor het Friese paard. Het komt bij alle mogelijke dierenrassen voor. Gedegen onderzoek kan uitwijzen dat het bij sommige rassen iets meer voorkomt dan bij andere rassen, maar als je daarop al fokdieren moet gaan uitsluiten, kun je de hele fokkerij wel opdoeken.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik heb dit als voorbeeld bij het Friese paard genoemd. Bij dit ras zijn ook andere inteeltbeperkingen. Vindt u daarom niet dat wij iets moeten doen om ervoor te zorgen dat de stamboeken niet alleen een paard kunnen blijven fokken voor de mooie gang – dat was de argumentatie om niets aan het fokprogramma te doen – terwijl wij zien dat het heel vervelende gevolgen kan hebben? Staart- en maneneczeem is één voorbeeld, maar er worden ook veulens met waterhoofden geboren en andere heel ernstige handicaps. Dan kunnen wij toch niet zomaar toekijken en alleen maar een bestrijdingsmiddel voor eczeem verzinnen?

De heer Ormel (CDA): De meeste stamboeken letten daar al op. Zij registreren een dier dat met een ernstige afwijking wordt geboren. Als blijkt dat een bepaalde hengst veel vaker dan een andere hengst een bepaalde erfelijke afwijking overerft, dan wordt die hengst uitgesloten. Dat hoeft het stamboek nog niet eens te doen, want er is dan geen fokker die nog langer met die hengst wil fokken. Wij als politiek horen daar niet over te gaan; dat moeten de stamboeken doen.

Ik wil mijn betoog afronden. Het plan van aanpak van de Sectorraad Paarden hinkt enigszins op twee gedachten en is daardoor een klein beetje kreupel. Uitgangspunt ervan zijn de vijf vrijheden van Brambell, deze zijn vertaald in een definitie van welzijn waarin staat dat het paard vrij moet zijn van pijn en andere ongemakken. Laten wij duidelijk zijn: wij rijden op paarden, wij spannen ze voor wagens en wij stoppen ze in een stal. Dat zijn voor een paard ongemakken. Het gaat erom welke ongemakken de samenleving nog acceptabel vindt. Op dat punt ontstaan de politieke meningsverschillen. De CDA-fractie vindt dat paarden mogen worden gebruikt door de mens, mits met respect. Bovendien heeft het reeds tachtig eeuwen durende domesticatieproces paarden voorgebracht met gedrag dat niet langer een op een kan worden vergeleken met gedrag van in het wild levende Przewalskipaarden. Paarden zijn dieren. In het rapport staat dat antropomorfisme een bedreiging kan vormen voor het paard; wij zijn het daar helemaal mee eens. Waarom spreekt het plan van aanpak dan vervolgens over de tijdsbesteding van een paard, de loopbaan van een paard en de carrièrebeëindiging van een paard? Paarden zijn dieren. Wij hebben daar zeer veel respect voor; het zijn prachtige dieren. Het is echter wel geweldig dat wij als mensen zeer veel plezier beleven aan de omgang met paarden.

Mevrouw Van Velzen (SP): Ik ken u als een woordvoerder die altijd wel enkele stokpaardjes heeft. Ik erken dat dit een flauwe grap is, maar uw enige stokpaardje op dit terrein is altijd het Gelders paard, waar u nu over zwijgt. Vindt u nog steeds dat het Gelders paard een eigen stamboek zou moeten hebben?

De heer Ormel (CDA): De fracties van het CDA en de VVD hebben een motie ingediend bij de behandeling van de Nota Dierenwelzijn, waarin werd gevraagd om een plan van aanpak voor het behoud van het Gelders paard. Nu kent het ras helaas een geringe populatie. Het is ondergebracht bij het KWPN (Koninklijk Warmbloed Paardenstamboek Nederland). Naar aanleiding van onze motie is er overleg geweest en is het KWPN gekomen met een plan van aanpak over de vraag hoe om te gaan met de bloedlijnen van het Gelders paard. Er is nadrukkelijk meer aandacht voor het ras. Het is weer op de kaart gezet en dat doet ons deugd. De populatie is echter te klein voor een geheel eigen, zelfstandig stamboek.

Ik weet dat onder de fokkers van het Gelders paard een kleine groep vindt dat teruggegaan moet worden naar enkele bloedlijnen.

De voorzitter: Kunt u kort zijn in uw antwoord? Dit wordt een verhandeling.

De heer Ormel (CDA): Ik zal afronden. Wij hebben eerder de discussie gevoerd over bijvoorbeeld erfelijke afwijkingen. Als wij weer de weg van enkele bloedlijnen opgaan, dan is het risico van erfelijke afwijkingen en andere problemen te groot. Daarom is de gekozen weg de goede.

De voorzitter: De heer Ormel heeft ook zes niet gestelde vragen beantwoord.

De heer Waalkens (PvdA): Voorzitter. Het is goed dat de minister de sector om de voorliggende nota heeft gevraagd. Het houden van paarden en de interesse ervoor en voor hun welzijn is in de afgelopen jaren enorm gegroeid. De maatschappelijke omgeving heeft ook een mening over dit thema. Het aantal mensen dat paarden houdt of zich ermee bezighoudt, groeit snel. De Dierenbescherming besteedt in 2009 extra aandacht aan het paard, onder andere door een bewustwordingscampagne.

De sector roept echter in zijn nota op een aantal terreinen de hulp van de overheid in. Een aantal van die zaken wil mijn fractie graag bij de minister neerleggen. De afspraken hebben een vrijblijvend karakter. De sector is wel georganiseerd, maar er zijn veel niet-aangesloten paardenhouders. Hoe zorgen wij er nu voor dat die afspraken worden opgepakt? Deelt de minister onze zorg over de organisatiegraad? Bestaat er voldoende garantie over uitvoering en nakoming van afspraken?

Binnen gemeenten bestaat veel discussie over het komen tot een mogelijkheid voor het bouwen van schuilgelegenheden, met name in de wei. Dit is een gemeentelijke verantwoordelijkheid, maar een uniform beleid zou op zijn plek zijn. Is de minister bereid om daar een soort van regisseursrol op haar te nemen?

Ik sluit mij aan bij de opmerkingen van collega Ormel over de bestrijding van Jacobskruiskruid. Consumptie van dit kruid, dat is vermengd in hooi, kan een verwoestende uitwerking hebben. Wat denkt de minister nog meer te doen ter bestrijding van het Jacobskruiskruid?

De periodieke controle van trailers kwam ook aan de orde in de nota van de sectorraad. Ons is meegedeeld dat het een wens van de sectorraad is om die periodieke controle weer op te pakken. Daar zou een lacune in zitten. Is de minister bereid om in overleg met de minister van Verkeer en Waterstaat dit nog eens tegen het licht te houden?

Ik wil geen pleidooi houden voor een Gelders stamboek, maar er zit wel veel ruis in de hele procedure voor erkenning van stamboeken. Kan de minister zich daar nog eens tegenaan bemoeien, ook al omdat de Productschappen Vee, Vlees en Eieren stamboeken erkennen en certificeren? Er moet een productschap voor paarden komen, maar zover zijn wij volgens mij nog niet. Die erkenningsregeling wordt echter wel mede door de productschappen begeleid.

De heer Ormel sprak al over de beroepserkenning van hoefsmeden en gebitsverzorgers. Het is geen wildwest, maar een vorm van erkenningsregeling voor dit type handelingen is uitermate belangrijk om deze goed te kunnen begeleiden. Gedacht kan worden aan een privaat systeem, maar mijn fractie vindt het opzetten van erkenningssysteem zeker belangrijk.

Een sluitend identificatie- en registratiesysteem is niet alleen belangrijk voor de bestrijding van dierziekten, maar ook voor de herkenning van dieren en voor de registratie van waar naar waar paarden worden verhandeld. Voor andere diersoorten kennen wij ook een sluitend I&R-systeem. Het is van eminent belang dat niet alleen via chips en paspoorten de dieren worden geregistreerd, maar ook dat het een sluitend systeem is.

De heer Ormel (CDA): U gaat toch wel een beetje richting de overtreffende trap. Zegt u hiermee dat u wilt dat iedere beweging van een paard – een paard dat een buitenrit maakt of dat naar een concours wordt gebracht – moet worden geregistreerd? Dat geeft namelijk een enorme bureaucratie.

De heer Waalkens (PvdA): Een identificatie- en registratiesysteem beoogt niet meer en niet minder dan een eigendoms- of gebruikersregistratie van de locatie van het paard. Op het moment dat het paard wordt verhandeld en overgaat naar de nieuwe eigenaar, dan is ook in de andere I&R-systemen van belang dat zulks wordt gemeld en geregistreerd.

De heer Ormel (CDA): Dit is een belangrijk punt. Mijn fractie vindt een eigenarenregistratie prima, maar daar moet het bij blijven. Deelt u die mening of vindt u dat het vervoer van een paard van A naar B ook moet worden geregistreerd?

De heer Waalkens (PvdA): Op het moment dat het paard overgaat op een andere eigenaar, dan moet dat worden geregistreerd. Wij moeten aansluiten bij de identificatie- en registratiesystematiek in andere sectoren. Ik sluit dus niet uit dat je begint met het op orde maken van de registratie en dat je vervolgens de tweede stap zet om tot een sluitend identificatie- en registratiesysteem te komen.

De heer Ormel (CDA): U haalt toch twee dingen door elkaar. Als u zegt «aansluit bij een ander systeem», dan denk ik aan het rundersysteem dat veel verder gaat. Wilt u dat of gewoon een eigenarenregistratie?

De heer Waalkens (PvdA): Uiteindelijk wil ik een sluitend identificatie- en registratiesysteem. Ik begrijp ook wel dat je niet van de vloer op de zolder kunt. Er moet echter in ieder geval voortvarender worden gewerkt aan het opzetten van een sluitend identificatie- en registratiesysteem.

Volgens mij kan nog wel een tandje worden bijgezet op de controle, de handhaving en het toezicht op verwaarlozing, maar ook op de controle bij wedstrijden. Is dat mogelijk, zo vraag ik de minister? Hoe beoordeelt zij de huidige inzet?

Niet alleen in Nederland wordt prikkeldraad gebruikt, maar overal. De uitvinder daarvan dacht de maatschappij een goede dienst te bewijzen, maar dat is niet zo. Op het moment dat dieren erin verstrikt raken, is het leed niet te overzien. Mijn fractie maakt zich daar toch wel wat zorgen over. Kan het gebruik van prikkeldraad niet worden uitgefaseerd? Dat zou veel leed kunnen voorkomen.

Naar aanleiding van de motie-Ouwehand/Waalkens (28 286, nr. 237) heeft een uitgebreide correspondentie tussen kabinet en Kamer plaatsgehad over de mogelijkheden en onmogelijkheden bij het couperen van paardenstaarten. Mijn fractie blijft de inzet van de minister voor een algemeen coupeerverbod volgen.

Namens de GroenLinks-fractie – de woordvoerder van die fractie kan helaas niet aanwezig zijn wegens persoonlijke omstandigheden – wil ik nog twee opmerkingen maken. De GroenLinks-fractie zou graag zien dat er een paardenbesluit zou komen waarbij in feite de minimumnormen voor boxgrootte en de mogelijkheden voor sociaal contact en beweging worden neergelegd. Deze fractie vraagt ook aandacht voor de meer intensieve paardensporten, zoals polo. Er moet een plan van aanpak komen om het paardenwelzijn in deze sector te garanderen en te verbeteren.

Mevrouw Neppérus (VVD): Voorzitter. Als je de stukken zo leest, dan zijn er zeer veel mensen die gewoon goed omgaan met paarden. Er is echter helaas er ook veel leed, vooral bij huisvesting en transport van paarden.

In deze Kamer is vaker gesproken over het couperen van staarten. Er is ook een motie over ingediend. De VVD-fractie krijgt langzaam maar zeker het gevoel dat er wellicht meer gedaan moet worden dan alleen praten. Misschien moeten er maar eens maatregelen worden genomen, want je ziet nog steeds dat mensen ermee wegkomen. Je zult ook moeten kijken naar de praktijk in andere landen, want anders gebeurt het pal over de grens. Het couperen moet gewoon stoppen. Als praten niet helpt, dan moet er maar iets meer worden gedaan.

Uit de stukken van de sectorraad blijkt dat men heel intensief en goed bezig is. Waar je echter tegenaan loopt, is het feit dat een aantal eigenaren, meestal de zwakkere broeders, juist niet is aangesloten bij de sectorraad. Een behoorlijk deel van de sector is goed bezig en denkt na hoe zaken – goede zorg voor het paard en voorkomen van onnodig leed – kunnen wordt verbeterd. Hoe kunnen de zwakkere broeders worden aangepakt? Hoe kan het toezicht worden verbeterd? Bestaan hiervoor mogelijkheden? Als mensen echt de fout ingaan, kom je uit bij het opsporen van deze personen en het Wetboek van Strafrecht. Misschien is de strafmaat inmiddels verhoogd naar drie jaar, maar volgens mij bedraagt deze nog steeds twee jaar. Volgens mij moet daar toch eens naar worden gekeken. Hoe kunnen de zwakke broeders worden aangepakt – daar zit het probleem – zonder de goedwillenden onnodig lastig te vallen, die al een aantal goede stappen hebben gezet? Graag een reactie van de minister.

De gedachten van de heer Ormel over het registreren van paarden stonden vanochtend al in de krant. Ik kan me er iets bij voorstellen. Laten wij alleen wel voor een enorme bureaucratie waken, want daar is ook niemand mee gediend. Voor mij ligt ook bij dit punt het accent op het opsporen van de zwakkere broeders. Als registratie daarbij zou kunnen helpen, zou dat een punt kunnen zijn. Graag hoor ik een reactie van de minister, voordat mijn fractie een definitief standpunt bepaalt.

De heer Ormel (CDA): Ik ben het met u eens dat wij geen bureaucratie moeten optuigen, maar ik ben het ook met u eens op het punt van die zwakkere broeders. Juist door een registratiesysteem, waaraan iedereen moet voldoen, kom je die op het spoor en kun je de bokken van de schapen scheiden. Bent u dat met mij eens? Zo ja, bent u dan bereid ook het idee van een registratiesysteem te steunen?

Mevrouw Neppérus (VVD): Het punt is dat je ook bij registratie wordt geconfronteerd met de vraag of iedereen eraan voldoet. Ik wil daarover dus meer informatie van de minister, want uit een eigen ambtelijk verleden als toezichthouder weet ik dat vaak het probleem nu juist zit bij de mensen die niet geregistreerd staan en die proberen zich aan die registratie te onttrekken. Ik hoop eigenlijk dat de minister antwoord kan geven op mijn vraag, zodat ik wat meer inzicht krijg en uiteindelijk kan concluderen wat mijn fractie op dit punt al dan niet wil. Ik begrijp uw principe, maar ik maak wel deze kanttekening erbij, want als je alleen maar goedwillenden extra last bezorgt, zonder de zwakke broeders – wij willen allebei deze mensen aanpakken – te raken, dan weet ik het nog niet.

Op het punt van het Jacobskruiskruid sluit ik mij aan bij de vorige sprekers.

Uit eigen ervaring weet ik dat dopingtesten geen genoegen zijn. De concurrentie slikte wel en ik niet, maar wij werden wel allemaal getest bij onze pogingen om kampioen te worden. Bij dieren in de sportwereld wordt terecht gezegd dat het ene een deel is van de sector en het andere gewoon in de sportwereld is geregeld. Daarbij valt op dat bij dierziektes geen uitzondering kan worden gemaakt, wat bij sporten waar mensen aan meedoen, wel kan. De sector is zelf bezig en dat is prima. Hoe doe je het nu weer met degenen die erbuiten vallen? Is daar zicht op?

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter. Als het aan mij lag, zou ik een uur spreken, maar ik begrijp dat het in zes minuten moet. Dat is jammer, want ...

De voorzitter: Na afloop spreken wij graag met u verder.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Maar dan hoort niemand het en hoeft de minister mijn vragen niet te beantwoorden. Dat is dus altijd een beetje jammer.

Ik zal een voorzet geven van wat de PvdD-fractie zou willen. Het gebeurt niet vaak in een overleg van deze Kamercommissie, maar ik kan mij meteen al aansluiten bij de woorden van collega’s over de registratie, het coupeerverbod, het uitroeien van Jacobskruiskruid, de erkenning van hoefsmeden, een uniform beleid voor schuilgelegenheden, trailercontrole en het uitfaseren van prikkeldraad. Wij zijn daar allemaal voor. Het vervelende is dat het bij mij nooit goed is; de minister weet dat ook. Met bovengenoemde punten worden wel de gemakkelijke krenten uit de pap gehaald. Dit kunnen wij wel regelen zonder dat iemand daar echt aanstoot aan neemt.

Wij moeten constateren dat de minister de sector heeft gevraagd om een plan van aanpak voor de verbetering van het paardenwelzijn in Nederland. Het is op zich prijzenswaardig als die sector zich een beetje organiseert en met een aantal voorstellen komt. De realiteit is echter dat een groot aantal paardenhouders niet is aangesloten bij de sectorraad en zich dus niet zal conformeren aan welke afspraak dan ook, ook niet als de minister de sectorraad vraagt om een verdere uitwerking van het plan van aanpak omdat wat nu voorligt nog te weinig concreet is. Als mensen die zich het lot van paarden aantrekken, die paarden houden en berijden en zich zorgen maken over hun welzijn, mogen wij paarden die in handen komen van mensen die niet zijn aangesloten bij de nu besproken clubs niet aan hun lot overlaten.

Mijn fractie ziet echter dat er van alles misgaat. Daarom merkte ik op dat ik wel een uur zou kunnen vullen. Wij zien varkensboeren die hun bedrijf stoppen of om andere redenen een paar stalletjes bijbouwen om wat pensionpaarden te kunnen huisvesten. Het is deze mensen in eerste instantie niet te doen om het paardenwelzijn, maar om een extra inkomen. De minister kan alle problemen die worden veroorzaakt door de ouders die bezwijken voor de druk van de vragende dochter die zo graag een pony wil niet oplossen met een voorlichtingscampagne, vanuit de veronderstelling dat iedereen wel het beste met paarden voorheeft. Wij weten uit de literatuur en van wetenschappers dat voorlichting een goed instrument kan zijn. Volgens mij is er ook een wereld te winnen bij mensen die het beste voorhebben met paarden, maar op zich nog niet over de juiste kennis beschikken. Prima, gaan wij allemaal doen. Er zijn echter ook mensen die zich nergens aan storen. Dat is geen geheim. De minister weet dat. Het zijn gewoon welbekende feiten uit de communicatiewetenschap. Iedereen die zich ooit heeft bezig gehouden met communicatie weet dat het zo werkt. Hoe lossen wij dat op?

Gedurende de afgelopen maanden heb ik verschillende werkbezoeken in de paardensector afgelegd, waarbij ik enige argwaan bespeurde over mogelijke regelgeving. Ik ben bij maneges en bij het opleidingsinstituut in Deurne geweest. Uit alle gesprekken die ik daar voerde, bleek steeds weer dat iedereen eigenlijk wel wil dat de minimale eisen voor alle paarden in Nederland gewoon worden veilig gesteld. Dat betekent dus: goede huisvesting, bewegingsvrijheid, goed voerregime en waarborgen dat niet iemand met allerlei hulpmiddelen op de rug van een tweejarig paard gaat zitten, met het gevolg dat het dier voor de rest van zijn leven ernstig verpest is. Eigenlijk wil iedereen dat het goed gaat met paarden in Nederland. Volgens mij ontkom je er dus niet aan om specifieke wetgeving, een paardenbesluit, op te stellen, waarin wat mij betreft de minister wordt uitgedaagd om al die problemen die zich thans kunnen voordoen in een paardenleven in elk geval te ondervangen.

Ik praat met manegehouders over de vraag hoe je dat nu moet doen. Volgens de algemene consensus is een paard niet gemaakt om op te rijden. Dat kan wel, maar dat moet je wel zorgvuldig doen. Die zorgvuldigheid vraagt een enorm intensieve en professionele aanpak. Wanneer kun je een veulen afspenen, wanneer kun je beginnen met trainen, hoe moet je dan trainen, wanneer kun je erop, hoe voorzichtig moet je dat doen? Als dat uiteindelijk is gelukt, als je een paard goed hebt voorbereid op een werkzaam leven als rij- of trekpaard en het dier komt in een manege terecht, hoe leer je dan vervolgens mensen die nog nooit op een paard hebben gezeten hoe zij dat voorzichtig moeten doen? De goedbedoelende maneges zitten ook met die vraag in hun maag. Zij zouden best hun klanten kunnen willen verplichten om eerst een aantal theoriecursussen te volgen en een aantal zitlessen te nemen, wellicht zonder bit te rijden, maar mensen gaan mopperen, want ze betalen niet om in een klaslokaaltje even de basiskennis tot zich te nemen, maar om op een paard te zitten. Volgens mij kan niemand moeilijk doen als dit allemaal wettelijk wordt verplicht. Die consensus heb ik ook bereikt met die manegehouders. Als je geen auto mag besturen als je het theorie-examen nog niet hebt gehaald, dan mag je ook niet op een paard zitten als je niet eerst de moeite hebt genomen om de basisvaardigheden je eigen te maken.

Voorzitter. Ik ben bang dat ik niet alles kan zeggen wat ik wilde zeggen.

De voorzitter: U gaat richting de zes minuten.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Daar was ik al bang voor.

Kortom, ik daag de minister uit om te komen met een paardenbesluit met daarin de waarborgen, zijnde de minimale basiseisen die ervoor kunnen zorgen dat alle paarden in Nederland het goed hebben. Dat betekent dus niet alleen de paarden die het geluk hebben om terecht te komen bij mensen die weten wat zij doen of mensen die misschien nog niet weten wat zij doen, maar bereid zijn om daar wat tijd en energie in te steken, maar ook die paarden die worden aangeschaft door mensen die het «wel leuk lijkt». Met alle respect, daar kan geen voorlichtingscampagne tegenop.

Mevrouw Van Velzen (SP): Voorzitter. Het aantal paarden in Nederland blijft toenemen. Ik daag de minister uit eens aan te geven hoeveel paarden er in Nederland zijn. Volgens mij is zij niet in staat om een correct antwoord te geven op die vraag, simpelweg omdat de registratie van paarden niet sluitend is en wij dus geen inzicht in dat aantal hebben. Ik sluit mij aan bij het pleidooi van eigenlijk alle collega’s om daar wat aan te gaan doen. Het is wenselijk om exact te weten welk paard waar is, al was het alleen maar vanuit het oogpunt van dierziektebestrijding.

Er worden steeds meer paarden aangeschaft. In het verlengde van mensen die een konijntje, een hondje of een poesje voor hun kind aanschaffen, lijkt een paard ook een impulsaankoop te worden. Met elkaar moeten wij dat zien te voorkomen, want het zijn prachtige dieren, maar ook lastige. Ze hebben ruimte en beweging nodig en je moet er veel tijd en geld in steken. Mijn indruk is dat er op het platteland steeds meer dieren gewoon «gestald» worden, in de zin in een stalletje neergezet en aan hun lot overgelaten. Deelt de minister die indruk? Mevrouw Ouwehand merkte het al op: voorlichting kan daar niet tegenop.

Ik ben blij dat de Sectorraad Paarden is begonnen met een plan van aanpak. Het verbaast mij wel dat als de minister weer, zoals zo vaak, kiest voor een vrijblijvende aanpak, zo van «laat de sector zich zelf maar organiseren». In 2007 heeft de minister aangekondigd dat als dat niet binnen een jaar zou zijn geregeld, zij zelf met regels zou komen. Het was niet binnen een jaar geregeld, maar ik zie geen enkele reactie. Dat vind ik raar. Als je heel stoer een deadline stelt, dan lijkt het mij logisch dat je je daaraan houdt.

Maar goed, er ligt nu een plan van aanpak van de Sectorraad Paarden. Dat zijn de georganiseerde mensen, zijnde die helft van de paardenhouders die ik wat hoger heb zitten dan de andere helft. Hoe zorgt de minister ervoor dat die andere helft ook wordt bereikt? Dat lijkt mij namelijk wel wenselijk als wij over zoveel dieren praten. Klopt het dat niet alle partijen die onder de sectorraad vallen 100% akkoord zijn met het voorliggende plan van aanpak? Als dat inderdaad zo is, dan is dat problematisch.

Er is een termijn tot 1 augustus gesteld voor een uitvoeringsagenda. Geldt die dan voor iedereen, dus ook voor de pensionhouders, de maneges en de particuliere eigenaren? Volgens mij zit daar namelijk veel meer het pijnpunt. Ik heb moeite met de vrijblijvendheid. Dit zijn geen afspraken; hiermee kunnen wij mensen niet aanpakken; het zijn geen garanties; het is niet bindend. Wat vindt de minister van het voorstel van enkele collega’s en van de Dierenbescherming, namelijk om over te gaan tot een paardenbesluit? Het is raar dat wij voor allerlei dieren die commercieel worden gehouden allerlei afspraken hebben over hoe ze moeten worden gehouden en hoeveel vierkante centimeter of meter ruimte per dier beschikbaar moet zijn, maar voor paarden eigenlijk geen andere afspraak dan iets over registratie en identificatie en over wat niet goed werkt. Voor de rest geldt gewoon de algehele afspraak van «je mag geen dieren mishandelen en als je dat wel doet, dan ben je strafbaar». Er zijn echter geen regels. Waarom zouden wij die niet vaststellen, als het zo’n groeiende groep is en wij met elkaar toch wel kunnen constateren dat er een probleem is op het punt van paardenwelzijn? Ik verneem dus graag een reactie van de minister. Zij zou toch trots moeten zijn op «het Paardenbesluit van Gerda Verburg» – dat klinkt toch als een klok – met afspraken over – dat zijn inderdaad de vijf vrijheden van Brambell, zoals de heer Ormel al noemde – de grootte van de stallen, de boxmaten, afspraken over de toegang tot drinkwater en voeding en weidegang? Hoe kun je er nu voor zorgen dat zo’n dier zijn natuurlijk gedrag kan vertonen, dat het daar de ruimte voor krijgt? Paarden zijn geen solitaire dieren, maar worden wel vaak zo gehouden. Volgens mij moeten wij daar ook van af.

De reactie van de minister op de aanvaarde motie-Ouwehand/Waalkens over het coupeerverbod bevat eigenlijk alleen maar een erkenning van het verbod. Maar, als het toch wordt gedaan, dan zijn er allemaal juridische haken en ogen en doen wij niets. Dat kun je toch niet met droge ogen handhaven noemen? Als couperen niet mag, dan moeten wij alles op alles zetten om te voorkomen dat gecoupeerde dieren in stamboeken terechtkomen, want dat is een erkenning dat het dier wordt gehouden en dat het allemaal in orde is. Hoewel een stamboek over raszuiverheid gaat, vind ik couperen van paardenstaarten dusdanig ernstig dat je die dieren van het stamboek moet uitsluiten.

Hetzelfde geldt voor tentoonstellingen: natuurlijk kun je allerlei haken en ogen bedenken in de trant van wij kunnen niet voorkomen dat gecoupeerde dieren op een tentoonstelling staan, maar die eigenaren zijn wel in overtreding. Ze zouden moeten worden aangepakt en dat kan heel goed door op een tentoonstelling rond te lopen en te constateren welk dier is gecoupeerd. Zo’n dier zou nooit verhandeld mogen worden.

Ik sluit mij aan bij de oproepen van alle collega’s over het uitroeien van het Jacobskruiskruid.

Zojuist had ik al een interruptiedebatje met de heer Ormel over het voortbestaan van het Gelders paard. Het is een van de vele paardenrassen, maar ik vind het wel iets speciaals hebben in die zin dat dit ras eigenlijk een cultuurhistorisch erfgoed is, waar wij met elkaar best zorg voor mogen dragen. Er zijn overigens meer zeldzame huisdierrassen. De gesuggereerde oplossing voor dit paardenras biedt geen oplossing. Ik durf te betwijfelen dat wat de groep te klein zou zijn voor een eigen stamboek, zoals de heer Ormel stelde. Nederland kent namelijk een relatief kleine populatie van dit ras, maar in andere landen zijn ook nog zulke paarden. De stichtingsbestuurders hebben zelf aangegeven ruimte te zien voor een eigen stamboek. Wil de minister in overleg met het productschap die ruimte creëren? Het gaat daarbij dus niet om geld, maar om de mogelijkheid voor deze mensen die zich inzetten voor het voortbestaan van cultuurhistorisch erfgoed; dat klinkt als een object, maar het gaat toch echt om een levend dier. Toch vind ik dit een legitieme vraag. Wil de minister zich hiervoor inzetten?

De heer Ormel (CDA): Ik deel uw zorg voor het Gelders paard. Er bestaat echter een verschil van inzicht tussen fokkers over de vraag hoeveel vreemd bloed mag worden ingevoerd in het Gelders paard. Daar gaat het namelijk om. De ene groep vindt dat 25% vreemd bloed ingevoerd mag worden en de andere groep vindt dat helemaal geen vreemd bloed ingevoerd mag worden. Moet de Kamer in die discussie treden?

Mevrouw Van Velzen (SP): Volgens mij begon u als eerste over dit stokpaardje. Ik heb me daar toen niet zo tegenaan bemoeid, omdat ik dacht dat het Gelders paard bij u wel in goede handen zou zijn. Als ik nu echter zie waar dit op uitloopt, dan is het inderdaad een stevig meningsverschil met als inzet het voortbestaan van een diersoort die wij best wel zouden mogen beschermen. Ik vraag u eigenlijk om bij uw leest te blijven. Inzet was het voortbestaan van het dier.

De heer Ormel (CDA): Nee maar, mevrouw Van Velzen, ...

De voorzitter: Mevrouw Van Velzen heeft het woord. Zij rondt af.

Mevrouw Van Velzen (SP): Leuk om door mijn woorden heen te praten, maar volgens mij moet de motie-Ormel/Snijder-Hazelhoff (28 286, nr. 113) gewoon worden uitgevoerd. Mijn conclusie is dat dit niet gebeurt en ik maak er verder geen woorden aan vuil, anders dan aan de minister te vragen wat te doen.

De voorzitter: Mijnheer Ormel, u hebt niet ...

De heer Ormel (CDA): Ja maar, voorzitter, ik word aangesproken.

De voorzitter: U hebt al gereageerd.

De heer Ormel (CDA): Die motie wordt uitgevoerd!

De voorzitter: Ik stel vast dat er voldoende is gewisseld op dit punt. Ik schors de vergadering voor vijf minuten om de minister de gelegenheid te geven haar papieren te ordenen.

Antwoord van de minister

Voorzitter: Waalkens

Minister Verburg: Voorzitter. Ik bedank de Kamerleden voor hun inbreng in eerste termijn. Het luisteren naar hun inbreng en de bevraging door de volksvertegenwoordigers onderling deed mij aan twee zaken denken.

Ten eerste moest ik denken aan het gezegde dat mensen met paarden een hemel op aarde hebben. Dat gezegde gaat daarna nog verder, maar dat heeft met de erfenis te maken; ik wilde mij echter even tot het eerste deel beperken. Verschillende Kamerleden hebben naar voren gebracht dat het hebben van en de omgang met een paard of pony iets heel plezierigs is. Zeer veel mensen doen dat graag. De paardensport wordt in toenemende mate beoefend door veel mensen en vooral veel kinderen. Dat doet mij deugd en zo te horen veel Kamerleden ook.

Ten tweede moest ik denken aan iets wat ik al eens eerder heb gezegd, namelijk dat een paard geen fiets is. Een fiets kun je straffeloos drie weken in de schuur of garage zetten. Je hoeft er niet naar om te kijken en dan ligt hooguit de ketting eraf, is de band zacht of is de fiets verroest, maar dat kun je verhelpen. Zo kun je echter niet omgaan met een paard of pony. De benodigde zorg en aandacht voor een levend wezen, in casu een paard en/of pony, is eigenlijk de essentie van het zorgen voor dierenwelzijn en -gezondheid.

Als mevrouw Van Velzen mij uitdaagt om aan te geven hoeveel paarden en pony’s er in Nederland zijn, dan kan ik haar zeggen dat er heel behoorlijke schattingen zijn. Men mag niet vergeten dat er toch een ontwikkeling is. Naar schatting zijn er in Nederland 400 000 tot 450 000 paarden en pony’s. Daarmee hebben wij niet de laatste in de peiling, maar het wordt allemaal wel geregistreerd door de stamboeken, de sportorganisaties, de maneges en andere paardenhouders. Zo’n 800 000 mensen in Nederland zijn betrokken bij paarden en/of pony’s, voelen zich ertoe aangetrokken, hebben er iets mee te maken of rijden één of twee keer per jaar, of wat vaker. Mens en paard hebben dus wel iets met elkaar in Nederland. Veel mensen hebben beroepsmatig met paarden en pony’s te maken; veel mensen ook hobbymatig. De paardensector draagt in economische zin 1,5 à 2 mld. per jaar aan het Nederlands bnp bij. Daarmee is de hele sector een sector van belang.

Veel mensen beleven vreugde aan de omgang met paarden en pony’s, vooral kinderen. Het accent is de afgelopen decennia verschoven van het paard als werkdier naar een paard of pony als maatje of voor de sport en recreatie. Verschillende Kamerleden hebben daar ook over gesproken. De paardenhouderij is uitgegroeid tot een sector die er economisch en maatschappelijk toe doet. De aandacht voor het welzijn en de gezondheid van het dier groeit binnen de sector en in de samenleving, wat zich vertaalt in een toenemende aandacht van mijn ministerie.

Zoals mevrouw Neppérus zei, gaat de verzorging van en de omgang met het paard heel vaak goed, maar kunnen sommige zaken beter. Zij vroeg mij me te focussen op de mensen die het niet goed doen. Dan wil ik wel eerst onderstrepen dat mensen die een paard hebben, dat ook graag heel goed willen doen. Ze willen dat het dier er goed uitziet, een beetje glimt, blij en opgewekt is, plezier heeft in het werk, in de bos- of strandrit of wat dan ook. Die ambitie is er vaak wel bij mensen. Mevrouw Neppérus vroeg mij te kijken naar de groep mensen waarbij het nu juist niet goed gaat; dat was ook een beetje de teneur van de inbreng van de leden Ouwehand en Van Velzen.

Bijna iedereen begon zijn of haar betoog met de Sectorraad Paarden. Deze bestaat sinds 2007 of zelfs nog iets eerder. De sectorraad doet vanaf 2007 van zich spreken, maar bestaat overigens al langer. In een vorig leven was ik binnen een paardensportorganisatie actief en toen bestond de raad al. De sectorraad vertegenwoordigt de fokkerij, de sport en de ondernemers en heeft de uitdaging opgepakt en mij in januari 2009 zijn plan van aanpak gezonden. Tegen mevrouw Van Velzen zeg ik dat de sectorraad het erg goed wilde doen. Natuurlijk had ik het graag voor de kerst 2008 ontvangen, want dan had men het binnen een jaar gedaan, maar januari 2009 was ook nog acceptabel, zeker omdat de Sectorraad Paarden daarmee ook 34 organisaties op één lijn wist te brengen. Als mevrouw Van Velzen aangeeft te hebben vernomen dat binnen de sectorraad organisaties zich niet in het plan van aanpak konden vinden, dan moet ik eerlijkheidshalve zeggen dergelijke geluiden niet te hebben gehoord noch daarvoor aanwijzingen te hebben. Ik vind het een knap staaltje werk dat de sectorraad in staat is om zo veel organisaties te verenigen in dit plan van aanpak. De krachten zijn nu dus gebundeld. Zoals de Kamer weet – mevrouw Ouwehand heeft zelfs persoonlijk onderzoek gedaan en ik weet dat andere Kamerleden ook ervaring hebben met paardensport en paardenorganisaties – is dat een hele kunst, want paardensport is emotie en passie, maar daardoor is het ook weleens lastig om met elkaar tot goede afspraken te komen. Het is de sectorraad echter wel gelukt.

De Sectorraad Paarden maakt duidelijk dat de 34 aangesloten organisaties zich willen inzetten voor de verbetering van het paardenwelzijn en dat de raad als vertegenwoordigend orgaan daarop aanspreekbaar wil zijn. Dat is een belangrijke ontwikkeling. Ik bedank de Kamerleden voor de uitgesproken waardering voor het plan van aanpak; ik onderschrijf die waardering. Het is een huzarenstukje geweest en betekent een goede stap voorwaarts. De sectorraad zal dit met name doen door onderzoek en voorlichting, door het opnemen van eisen in wedstrijdreglement en door het op termijn realiseren van certificering, waardoor de achterban wordt gestimuleerd om kritischer dan voorheen naar het welzijn van hun paarden en/of pony’s te kijken en waar nodig verbeteringen aan te brengen. Ik vind dat een goede weg waarmee vooruitgang wordt geboekt. Dit past inderdaad ook in mijn filosofie van zelfsturing en zelf verantwoordelijkheid nemen. Dit betekent geen vrijblijvendheid, maar zaken moeten van onderop worden gerealiseerd. Dan doe je het met draagvlak en gebeurt het op een positieve en stimulerende manier. Dan overtuig je mensen dat het nodig is en dat het wellicht nog beter kan.

Een plan maken is een grote prestatie, maar is op zich niet meer dan een bundeltje papier. Dit plan van aanpak zag er ook nog goed uit, in een mooie verpakking. Tegen de leden Neppérus en Ormel, en anderen, zeg ik wel dat daar echter nog geen paard beter van wordt. Ik heb de sector uitgedaagd om door te gaan en de uitvoering en concretisering van de voornemens en actiepunten ter hand te nemen. Ik wil van de sectorraad voor 1 augustus een uitvoeringsagenda voor de komende jaren ontvangen. Daarin moet precies worden aangegeven wanneer wat wordt gerealiseerd en hoe dat wordt gerealiseerd. Een plan van aanpak is mooi, maar vervolgens moet je er wel werk in uitvoering van maken. Ik zal die voortgang goed volgen. Dat betekent dat de Sectorraad Paarden met een voorstel voor monitoring en handhaving moet komen. Hoe volg je het nou en wat doe je nu op het moment dat het niet lukt? Hoe zorg je er dan voor dat mensen het alsnog doen?

Ik heb de Sectorraad Paarden ook gevraagd om goed te kijken hoe andere organisaties, die zich niet bij de sectorraad hebben aangesloten, te verbinden. Men moet openstaan voor die andere organisaties die een bijdrage kunnen en willen leveren. De sectorraad heeft aangegeven dat wellicht een boeiend proces te vinden, maar het ook als een uitdaging te zien. Men gaat daar dus mee aan de slag. Indien nodig en zo mogelijk zal ik al die activiteiten gericht ondersteunen, maar ik blijf de Sectorraad aanspreken op zijn eigen verantwoordelijkheid, op zijn toezeggingen en op de concreetheid van de uitvoeringsagenda.

Mevrouw Neppérus (VVD): Ik zit toch even met het punt van de organisaties en de mensen uit de paardenwereld die zich niet hebben aangesloten bij de sectorraad. U zegt dat de raad er zelf mee aan de slag gaat en verbindingen wil gaan leggen, wat mij op zich allemaal heel mooi lijkt. Toch zou een duwtje van de minister kunnen helpen om ervoor te zorgen dat je die niet-aangeslotenen er echt bij krijgt voordat wij weer allemaal andere dingen moeten gaan doen. Ik wil dus toch wel iets meer horen van de minister.

Voorzitter: Atsma

Minister Verburg: Als u het niet erg vindt, kom ik straks nog op terug op alle instrumenten et cetera. Wees gerust, ik wil eigenlijk iedereen bereiken. Ik vind dat daarvoor een uiterste poging gedaan moet worden. Overigens, alleen al het feit dat de Sectorraad Paarden met zo’n plan van aanpak is gekomen, heeft ertoe geleid dat zeer veel anderen, al dan niet georganiseerd, daarop hebben gereageerd. Daar blijkt dus een heel grote belangstelling en betrokkenheid uit. Het is al gezegd: 2009 staat bij de Dierenbescherming in het teken van dierenwelzijn en -gezondheid, specifiek voor paarden en pony’s. Er is dus een brede aandacht voor. Ik kom daar straks op terug, onder andere naar aanleiding van uw vraag en die van de heer Waalkens.

Ik heb de sectorraad en de maatschappelijke organisaties en belangenorganisaties gevraagd om die samenwerking te zoeken. Ik ben het zeer met de vele woordvoerders eens die stellen dat de groep paardenliefhebbers zeer heterogeen is. Je ziet heel verschillende typen mensen die geïnteresseerd zijn in en betrokken zijn bij paarden en pony’s. Dat vraagt dus om een brede benadering waarbij niet alleen een rol is weggelegd voor de sectorraad, maar ook voor andere organisaties, zoals de Dierenbescherming, de Vereniging Eigen Paard, het Landelijk InformatieCentrum Gezelschapsdieren en het Landelijk Kennisnetwerk Levende Have. Deze laatste organisatie bundelt alle dierhouders die niet groot op hun eigen manier zijn georganiseerd en verzorgt de belangenbehartiging en de voorlichting voor die doelgroep.

De sectorraad moet zelf zijn achterban bereiken, alsmede een deel van de niet-aangeslotenen. Veel mensen die voor het eerst in aanraking komen met paarden en/of pony’s, doen dat via een manege, zoals diverse Kamerleden hebben opgemerkt. De manege is dan ook een belangrijke bron van informatie voor die mensen. Ik heb onderzoek laten doen naar de vraag hoe de verschillende typen paardenliefhebbers nog beter kunnen worden bereikt met bestaande en nieuwe kennis. Daarbij is ook gekeken naar het zoekgedrag van mensen die aangeven niet aangesloten te zijn bij een organisatie. De vraag was hoe die mensen aan hun informatie komen, welke personen daarbij betrokken zijn, welke tijdschriften ze gaan lezen, welke websites ze bezoeken en naar welke onderwerpen ze zoeken. Alle organisaties kunnen de resultaten van dat onderzoek gebruiken. Daarmee kan ik uiteraard niet garanderen dat alle paardenhouders worden bereikt. Er zal altijd nog een groepje zijn dat moeilijk bereikbaar is.

Ik vind het wel een uitdaging, ook voor de diverse partijen in het veld, om elkaar op te zoeken en waar mogelijk hun verantwoordelijkheid voor het paardenwelzijn te nemen. Dat doen ze, wat ook blijkt uit de websites van die organisaties. Als je ziet welke acties momenteel worden ondernomen, dan worden er volgens mij grote stappen voorwaarts gezet. Ik wijs bijvoorbeeld op de brochure van Levende Have, op de inzet en activiteiten van de Dierenbescherming omtrent schuilstallen, op de campagne van de Dierenbescherming over huisvesting en op de informatieve site van de Vereniging Eigen Paard, die 25 000 bezoekers per jaar telt. Al die organisaties laten met elkaar zien en merken dat ze zich verantwoordelijk voelen.

Mevrouw Van Velzen vroeg ik geen paardenbesluit opstel. Hoe waarborg je zonder zo’n besluit de basiswelzijnseisen? Die eisen bestaan en liggen vast in de algemene regels, namelijk in het Besluit welzijn productiedieren. Dat zijn dan bijvoorbeeld eisen voor verzorging, huisvesting, bescherming, bewegingsvrijheid en andere zaken waarmee paarden te maken hebben. Kortom, zo’n besluit ligt er al.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Dat kan toch niet waar zijn? Minister, ik ken u als een vrouw die een hart heeft voor paarden. Doordat u zelf in dat wereldje hebt vertoefd, weet u als geen ander wat er allemaal mis kan gaan. Ik heb net echt een fractie van de problemen aangesneden. Een paard houden is duur, maar veel mensen willen het toch. De druk is groot als je dochter zo graag een pony wil hebben en er past er een in je achtertuin. Met dit beleid wordt dat dus niet tegengehouden. Mensen wordt niet verboden om een paard solitair te stallen in de eigen achtertuin. Het wordt ze niet onmogelijk gemaakt. Het wordt mensen ook niet onmogelijk gemaakt om zelf maar eens te beginnen met een veulen, erop te gaan zitten als het een zekere leeftijd heeft en maar een beetje aan te klooien met optoming. U verwijst naar het Besluit welzijn productiedieren waar eigenlijk alleen maar staat wat mensen minimaal moeten doen om te voorkomen dat hun dier dood gaat. Van welzijn kan niet worden gesproken. U kunt die dieren toch niet aan hun lot overlaten?

Minister Verburg: Mevrouw Ouwehand, ik zal u iets bekennen. Toen u aan het woord was, zei ik tegen een van de mijn ambtenaren: «Mevrouw Ouwehand gebruikt de termen die in de paardensport en de paardenhouderij worden gehanteerd op een zodanig natuurlijke en soepele manier, dat zij er verstand van heeft.» Dat was bedoeld als een compliment en dat gun ik u ook van harte. Ik moet u wel zeggen dat ik daar nu weer een heel klein beetje over begin te twijfelen en ik zal u zeggen waarom.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Dat soort momenten zijn altijd heel kort hè, minister.

Minister Verburg: Ik heb de indruk dat u dat zo wilt houden.

De voorzitter: Wij zijn benieuwd naar de exegese.

Minister Verburg: Ik zal uitleggen waarom ik dat zeg. Het besluit om over te gaan tot het kopen van een paard of een pony, is zelden impulsief. Het gebeurt wel eens dat een opa een kleine shetlander voor zijn kleindochter of kleinzoon meeneemt van de paardenmarkt. Vaak heeft die opa dan echter zelf verstand van de verzorging van paarden en pony’s omdat hij er zelf mee heeft gewerkt. De aankoop van een paard of pony is zelden een impulsbesluit. Dat is precies om de reden die u al hebt aangegeven, mevrouw Ouwehand: de aanschaf van een paard of pony is kostbaar. Je moet namelijk niet alleen een paard of pony aanschaffen. Je weet daarnaast dat hij ten minste elke dag moet eten. Als je er iets mee wilt, zal je ook een harnachement moeten kopen: een hoofdstel, halsters, zadels of tuigen als je hem voor een wagentje wil spannen. Dan heb je heel veel nodig. Je hebt ruimte nodig, je heb aandacht nodig, enzovoorts.

Verreweg de meeste kinderen en de meeste mensen die denken dat paardensport misschien wel wat voor hen is, gaan naar een manege. Zij nemen daar een proefles en worden daar vanaf dag één begeleid en mogelijk opgeleid. Als zij echt belangstelling hebben, kunnen zij een hele serie diploma’s halen. Ga eens aan de kant staan en kijk hoe gemotiveerd kinderen zijn om top of the bill te presteren om weer zo’n diplomaatje te halen. Ik vind dat u een verkeerd beeld schetst. Ik zeg niet dat het allemaal al top is. Ik vind de basis die wordt gelegd in het plan van aanpak van de Sectorraad Paarden echter veelbelovend. Het kan immers altijd nog beter. Daarnaast moet worden geprobeerd om de mensen die je niet bereikt toch te bereiken. Dit plan van aanpak vormt daar een goed vertrekpunt voor. De uitvoeringsagenda zal dat straks nog beter doen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik vraag u dan om in het vervolg van uw beantwoording in te gaan op de problemen die er zijn. Er is een verschil tussen mensen die al 50 jaar met paarden werken en dus als ervaringsdeskundigen kunnen worden opgevoerd en mensen die daadwerkelijk weten wat een paard nodig heeft. Dat weet u ook, als u in die wereld hebt rondgelopen. Op maneges gaat het heel vaak mis, zoals ik al zei. De helft is bovendien niet aangesloten bij de sectorraad. Ik hoor graag nog een reactie op die punten wat betreft de professionaliteit van de mensen die nieuwe paardeneigenaren zouden moeten kunnen begeleiden.

De voorzitter: De minister komt daar ongetwijfeld op terug in haar beantwoording.

Minister Verburg: Ik kan drie woorden zeggen: opleiding, voorlichting, begeleiding. Daar wordt hard aan gewerkt.

Mevrouw Van Velzen (SP): Minister, ik betwist wat u zegt, namelijk dat er amper sprake is van impulsbesluiten. Volgens mij klopt dat gewoon niet. Misschien moet u dat nog eens nader onderzoeken. Als het dan al geen impulsbesluit is, heb ik de indruk dat mensen er vrij snel nadat ze het besluit tot aanschaf hebben genomen en daadwerkelijk tot aanschaf zijn overgegaan, erachter komen dat het verzorgen van en omgaan met een paard gewoon een bijbaan is. Volgens mij zijn er wel degelijk mensen die de verantwoordelijkheid gewoon afschuiven op een stal, op iets onpersoonlijks, en gaat het dan niet goed. Als er volgens u al een paardenbesluit ligt, vraag ik mij af waarom u aan de slag bent gegaan met de sectorraad om een plan van aanpak op te stellen. Dat besluit is dus blijkbaar niet voldoende. Het vormt niet genoeg wettelijke basis om welzijnseisen te stellen die handhaafbaar zijn.

De voorzitter: Uw vraag was helder.

Mevrouw Van Velzen (SP): Ik heb nog een concrete vraag. Ik heb wel degelijk signalen ontvangen dat niet iedereen achter dit plan van aanpak staat. Minister, hebt u de signalen ook ontvangen dat het KWPN voorbehouden heeft gemaakt en, zo nee, zou u dat willen uitzoeken?

Minister Verburg: Het kan dat mensen de verzorging van het paard afschuiven op een stal. Soms heeft iemand zelf geen ruimte en wil hij toch een paard aanschaffen. Het kan zijn dat hij dan onderdak vindt bij iemand anders. Het voordeel daarvan is meestal dat daar dan niet één paard staat, maar verschillende. Die worden dan ook tegelijkertijd gevoerd en zij worden vaak goed verzorgd. Ik geloof niet dat er sprake is van afschuiven, want daar moet meestal vrij behoorlijk voor worden betaald. Het paard wordt dan ergens anders gestald en verzorgd. Je blijft er echter verantwoordelijk voor, tenzij je daar ook andere afspraken over hebt gemaakt. Je kunt afspraken maken over het longeren, het beweiden en noem maar op. Dat kan allemaal. Als je een paard neemt, je het ergens anders stalt en je kijkt er nooit naar om, moet je je afvragen of je verstandig hebt gedaan aan de aankoop van dat paard. Voor zo’n paard zelf, voor het dierenwelzijn, kan het heel goed zijn als hij elders op stal staat en in een groep contact en plezier heeft met vriendjes en vriendinnetjes.

Ik heb gesproken over het Besluit welzijn productiedieren. Daaraan zie je dat je met alleen regelgeving nog niet alles ook hebt omgezet in beleving, ervaring, enzovoorts. Dat is een onderstreping van mijn keuze voor de aanpak op veel terreinen. Ik verwacht niet alle heil van nieuwe wet- en regelgeving en van handhaving. Het gaat erom dat mensen zich realiseren dat het hebben van paarden van fantastisch is en dat het sporten met paarden ook een fantastische belevenis is en kan zijn. Dat is echt geweldig. Zij moeten zich daar echter bij realiseren dat het paard geen fiets is en dat het dus een goede verzorging nodig heeft. Dat kunnen wij 80 keer in de wet opschrijven en daar kan ik nog een keer een besluit over nemen, maar daar wordt geen mens of kind beter en bewuster van. De organisaties die in de Sectorraad Paarden zitten, hebben contact met hun leden. Zij doen aan voorlichting. Zij hebben hun paardenbladen, hun opleidingssystemen, hun diplomastelsel en hun wedstrijdreglementen. Voldoe een keer niet aan die wedstrijdreglementen: je wilt een wedstrijdje rijden en je wordt gediskwalificeerd. Hebt u ooit wel eens een kind meegemaakt dat graag een wedstrijd wilde rijden, niet voldeed aan eisen die werden gesteld en werd gediskwalificeerd? Tranen met tuiten! Dat gebeurt maar één keer, want de volgende keer doet hij of zij het wel. Zo werkt het gewoon in de praktijk. Dat is iets in de beleving, in de begeleiding, in de opleiding, in de voorlichting en in het hele scholingstraject. Daar zetten wij op in. Dat is ook waar de Sectorraad Paarden op inzet.

Het KWPN doet mee in het plan van aanpak. Het publiceert daar ook over in het blad In de Strengen. Ik weet niet van voorbehouden. Dat zou moeten blijken bij de uitvoeringsagenda. Dat is een nieuwe fase. Aan het plan van aanpak doen zij volop mee en daarover publiceren zij ook in hun eigen organen.

De heer Ormel heeft gezegd dat paardenmarkten moeten blijven bestaan. Dat vind ik ook. Ik heb geen plannen om ze te verbieden. Ik blijf natuurlijk wel controleren en inspecteren, want paardenmarkten moeten voldoen aan de eisen en criteria. De AID controleert dat. Het beeld dat uit de inspecties naar voren komt, is dat het goed gesteld is met het handhaven van het dierenwelzijn. Er is wel één opmerking bij te maken: als het nodig is voor het bestrijden van besmettelijke dierziekten, kan ik op basis van de bestaande regelgeving besluiten om het bijeenbrengen van paarden of pony’s bijvoorbeeld op een paardenmarkt of een tentoonstelling te verbieden.

Alle woordvoerders hebben vragen gesteld over het Jacobskruiskruid. Jacobskruiskruid is voor paarden gevaarlijk en kan zelfs leiden tot de dood. Hoe vaak dat voorkomt is mij niet bekend. Ik wil vooropstellen dat Jacobskruiskruid een inheemse plant is die van nature voorkomt in Nederland. Het wordt niet alleen toegevoegd aan plantenmengsels voor bermen, maar het komt ook natuurlijk voor. Uitroeien is niet mogelijk. Elke eigenaar is op zijn of haar eigen land voor beheer en eventuele bestrijding van Jacobskruiskruid. Bij het aanschaffen van hooi, is het heel belangrijk dat een paardenliefhebber alert is en de garantie krijgt dat dit vrij is van dat kruid. Ik begrijp echter de zorgen van de sector wel. Ik zal in mijn contacten met andere overheden en terreinbeherende organisaties steeds aandacht blijven vragen voor dit punt. Wij kunnen hier een regel over afspreken, maar wat gebeurt er dan? Ik zal voortdurend in de contacten, «frapper, frapper toujours», voor dit punt aandacht blijven vragen, zowel in die met andere overheden als in die met terreinbeherende organisaties.

De heer Ormel (CDA): Ik waardeer het dat de minister voortdurend frappeert. Jacobskruiskruid is inderdaad een inheemse plant. Het zaad ervan wordt echter bewust toegevoegd aan mengsels voor natuurbermen en natuurgebieden. Dat moeten wij niet meer doen. Ik kan mij voorstellen dat het voorkomt in een mengsel. Ik vraag ook niet om een 0,1% detectiegraad of zo. Ik vraag wel om in elk geval vanaf nu te verbieden om het bewust toe te voegen aan mengsels.

Minister Verburg: Ik zeg toe dat ik een oproep zal doen om dit zaad niet meer toe te voegen. Ik zal hier aandacht voor vragen bij de desbetreffende firma’s. Ik zal ze wijzen op de risico’s en ik zal ze oproepen om het niet meer toe te voegen.

De heer Ormel, de heer Waalkens en mevrouw Ouwehand hebben gevraagd om het beroep van hoefsmid weer te erkennen. Dat signaal komt van de sector. Ik zal hierover overleg hebben met de sector. Wij moeten ons wel realiseren – mevrouw Neppérus wees daar terecht op – dat wij ervoor moeten oppassen dat wij niet weer een hele vrachtwagenlading nieuwe regelgeving uitstorten met bijbehorende nieuwe administratieve lasten en bijbehorend overheidstoezicht. Daar zit echt niemand op te wachten. De hoefsmidopleiding is op dit moment geborgd in de kwalificatiestructuur van het mbo. De opleiding is dus erkend. Ook de hogere agrarische scholen doen naar het nodige aan. De Nederlandse Vereniging van Hoefsmeden heeft alleen leden die een van de gekwalificeerde opleidingen hebben voltooid. Voor een paardenhouder is het dus mogelijk om een kwalitatief goede hoefsmid te vinden, want die zijn aangesloten bij de vereniging. Erkenning en dus het reglementeren van deze beroepsgroep is niet het instrument van eerste keuze. Andere instrumenten als private certificering en communicatie – ik doel op voorlichting over wie een goede hoefsmid is en bij wie men moet zijn – zijn zaken die nu in de praktijk al handen en voeten krijgen en zo moet het ook.

De heer Waalkens (PvdA): Dat de opleidingen erkend zijn, is mij bekend. Het gaat mij meer om de beroepserkenning van de hoefsmeden. Die is er niet meer. Wij hebben van de sectorraad een pleidooi gehoord om die te herstellen.

Minister Verburg: Die beroepserkenning is er wel, maar die is privaatrechtelijk geregeld. Ik heb het verzoek van de Sectorraad Paarden ook gezien. Ik ben in overleg met de sectorraad over de vraag of er meer nodig is en, zo ja, wat. Niemand zit te wachten op nieuwe structuren met veel regelgeving en veel nieuwe extra administratieve lastendruk. Ik zeg toe dat als uit dat overleg blijkt dat er extra stappen nodig zijn en die ook effectief zouden kunnen zijn, ik bereid ben om die te overwegen.

Er werd gevraagd naar de scheidslijnen tussen dierenartsen en gebitsverzorgers. Daar werd de vraag aan toegevoegd of ik van mening ben dat het toedienen van verdoving aan een dierenarts is voorbehouden. Het antwoord op die laatste vraag is ja. Een gebitsverzorger mag alleen handelingen verrichten waarbij geen levend weefsel wordt verbroken, zoals het raspen en vijlen van kiezen. Alle handelingen aan het gebit waarbij levend weefsel wordt verbroken, zoals het trekken van een kies, vallen onder de werking van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 en zijn dus aan een dierenarts voorbehouden.

De heer Waalkens vroeg naar de keuring van trailers en anderen hebben zich daar later bij aangesloten. De periodieke keuring op een aantal voertuigen is weliswaar afgeschaft, maar dat wil niet zeggen dat er geen regels meer zijn. In 2007 is de nieuwe Europese transportverordening ingevoerd. Daarin is onder andere bepaald dat voertuigen waarin levend vee wordt vervoerd voor een langere duur dan acht uur moeten worden gekeurd. De Rijksdienst voor het Wegverkeer geeft een certificaat af en de AID controleert. Bij vervoer korter dan acht uur is geen periodieke keuring niet voorgeschreven, maar gelden wel de algemene voorwaarden voor het vervoer van dieren uit dezelfde transportverordening: het voertuig moet veilig zijn en letsel en lijden moeten worden voorkomen. Bij aanhouding en constatering van een overtreding kan de AID een boete opleggen. Als de Kamer daarover heeft besloten, kan dat ook een bestuurlijke boete zijn. Dan kan er dus lik-op-stukbeleid plaatsvinden.

De heer Waalkens heeft gevraagd naar de controle op wedstrijden en naar mijn inzet op dat terrein. Bij het gebruik van paarden voor de sport moet worden voldaan aan de regels en de eisen van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren met betrekking tot het gebruik en het inzetten van dieren bij wedstrijden. Als u op wedstrijden gaat kijken, ziet u dat er een behoorlijk stevige reglementering is. Op het voorterrein is vaak een toezichthouder aanwezig. Er zijn strenge eisen voor het toepassen van hulpmiddelen en het toezicht daarop. Daar is ook een handhavings- en sanctiesysteem op van toepassing. Wij zullen bezien of het nodig is om die reglementen in de uitwerking van het plan van aanpak verder toe te spitsen of uit te breiden. Om ongewenst gedrag of gebruik van ongeoorloofde middelen tegen te gaan, heeft de paardensector een tuchtreglement. In geval van heel zware overtredingen, kan de AID optreden, straks ook via een bestuurlijke boete.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik heb een vraag over het gebruik van middelen. Mensen uit de sector zeggen dat die hulpmiddelen niet afgeschaft hoeven te worden, maar dat mensen moeten weten wat zij doen. Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat die middelen alleen worden gebruikt door mensen die weten wat zij doen?

Minister Verburg: Voorlichting, scholing en begeleiding. Dat is het enige, want ik kan niet achter elk paard een AID’er aansturen. De meeste mensen leren rijden in een manege. Als zij dat niet doen, zijn zij vaak georganiseerd via een vereniging. Ook daar gelden regels voor de wijze waarop moet worden omgegaan met zaken als materiaal en extra hulpmiddelen. Dat dekt in hoge mate het hele terrein af. Die hulpmiddelen worden vooral toegepast in de topsport en semitopsport. Als die ruiters of amazones meedoen aan wedstrijden, vallen zij onder het tuchtrecht en hebben zij zich te houden aan de wedstrijdreglementen die zijn uitgevaardigd.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Wat gaat u precies doen met betrekking tot scholing? Ik zei net dat de helft van de maneges niet is aangesloten bij de sectorraad, maar dat is driekwart. Belangrijker nog is dat mensen die lesgeven in maneges daar geen diploma voor hoeven te hebben. Veel verzekeringsmaatschappijen hebben intussen gezegd dat zij mensen zonder diploma niet meer verzekeren, dus die mensen hebben op een zeker een moment ergens een diplomaatje gehaald. Dat hoeft geen praktijktraining geweest te zijn. Bijscholing is op dit moment nog helemaal niet verplicht. Wat zijn uw concrete plannen wat betreft voorlichting, scholing en instructie?

Minister Verburg: Daar wordt door de paardensportorganisaties als de Federatie van Nederlandse Ruitersportcentra (FNRS) en de Koninklijke Nederlandse Hippische Sportorganisatie (KNHS) over nagedacht. Er wordt van alles aan gedaan om daar mensen voor te werven. Ik vind het een uitstekend initiatief van verzekeringsmaatschappijen om geen paarden te verzekeren of andere situaties te verzekeren als mensen die lesgeven of kinderen of volwassenen te paard begeleiden geen vakdiploma hebben. In de praktijk blijkt dat dit soort problemen op deze wijze worden opgelost. Ik vind dat een heel goede manier.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Dat is een wat rooskleurige voorstelling van zaken. Dat vakdiploma kan je dan 20 jaar geleden een keer hebben gehaald. Er zijn nu meer inzichten in het welzijn van het paard. Als u wilt inzetten op scholing, kan ik mij voorstellen dat u stelt dat minstens een jaarlijkse terugkomdag of bijscholing moet plaatsvinden voor mensen die daadwerkelijk nieuwe mensen gaan leren hoe zij moeten gaan rijden, welke middelen zij moeten gebruiken en hoe zij dat moeten doen.

Minister Verburg: Ik heb zelf het grote genoegen mogen smaken om opgeleid te worden voor diverse takken van paardensport, als instructrice en later ook als jurylid. Ik wilde maar wat graag van tijd tot tijd naar die bijscholingsactiviteiten, want je steekt daar altijd weer wat van op. Als je je vak serieus neemt en je wilt iets overbrengen, doe je dat. Als je instructeur of instructrice bent, heb je die ambitie om iets over te brengen aan ruiters en amazones. Dat is moeilijk doordat je eerst iets moet overbrengen aan die ruiter of amazone en die dan weer aan zijn paard of pony, dus er wordt wat van je gevraagd. Dan is elke bijscholing die je kunt krijgen geen verplichting, maar ook een kans. In elke tak van sport vindt vaak bijscholing van instructeurs en instructrices plaats. Je moet bovendien ook je klanten, je ruiters en amazones, tevreden houden. Als je nieuwe dingen kunt doen en steeds je kennis, inzicht en kundigheid kunt verdiepen, ga je daar volgens mij voor. De sportorganisaties zetten zich daar voluit voor in. Ik stimuleer dat, ik juich dat toe. U hebt gelijk, het is wel noodzakelijk dat mensen die dat doen oordeelkundig zijn en zowel verstand hebben van het paard of de pony, van hoe dingen werken, maar ook het dierenwelzijn, de diergezondheid en het welzijn van het totaal in de gaten houden.

Verschillende leden hebben gevraagd naar de sluitende identificatie- en registratieregeling voor paarden en pony’s. Mevrouw Neppérus zei dat zij er wel wat voor voelt, maar dat zij benieuwd is hoe dat zou kunnen. Wat betreft identificatie en registratie is in veel andere dierlijke sectoren sprake van een Europese juridische basis voor de sector. De huidige identificatie en registratie in de paardensector in Nederland voldoet aan de geldende Europese regelgeving. De Sectorraad Paarden wil graag komen tot een systeem waarin ook de eigenaar/houder van het paard up-to-date is geregistreerd. Daarover ben ik in overleg met de sectorraad. Ik vind het belangrijk om te verkennen welke doelen deze registratie moet dienen. Ik wil ook bezien of eigenarenregistratie het juiste middel is voor dat doel.

De heer Ormel heeft het voorbeeld van besmettelijke dierziekten genoemd, zoals de Afrikaanse paardenpest of het West-Nijl-virus. Er zijn allerlei soorten besmettelijke dierziekten. Laten wij hopen dat zij wegblijven, want ik moet er niet aan denken dat zij komen. Voor een crisis, crisisbestrijding en crisisbeheersing heb je soms iets anders nodig dan bijvoorbeeld voor het bestrijden en tegengaan van verwaarlozing. Ik wil graag met de Sectorraad Paarden bekijken wat nodig is om een effectieve identificatie en registratie te realiseren. Als daar concrete voorstellen voor zijn, laat ik de Kamer dat weten.

De heer Ormel (CDA): Wanneer kan de Kamer die voorstellen kan verwachten?

Minister Verburg: Zodra ze rijp zijn. Geeft u mij even de tijd, tot uiterlijk 1 augustus. Dat contact is intensief genoeg.

De heer Ormel (CDA): Uiterlijk 1 augustus ben ik tevreden mee.

Minister Verburg: Dan wordt het voorstel gecombineerd met de uitvoeringsagenda. Mochten wij voor die tijd een goede aanpak hebben gevonden, wil ik dat voorstel wel eerder aan de Kamer zenden.

De heer Ormel (CDA): Als voor de opstart ervan financiële middelen nodig zijn, bent u dan eventueel bereid daaraan bij te dragen?

Minister Verburg: Dat zou ik willen overwegen. Ik zie wie er in de zaal zit, dus ik formuleer voorzichtig.

De voorzitter: Ik wijs u erop dat ook buiten deze zaal mogelijkerwijs tienduizenden mensen meeluisteren. Niet alleen deze zaal doet er toe, ook buiten dit huis zitten er absoluut veel mensen vol spanning te luisteren naar de antwoorden die nu nog gaan komen.

Minister Verburg: Mijn antwoord is: dat zou ik willen overwegen.

De heer Ormel heeft ook gevraagd hoe het staat met de beschikbaarheid van diergeneesmiddelen en goede insectenwerende middelen. Hij heeft daarbij gesproken over cascaderegeling. Die regeling maakt het mogelijk om voor dieren die voor voedselproductie zijn bestemd binnen de gestelde regels meer diergeneesmiddelen beschikbaar te krijgen. Speciaal voor paarden is er, aanvullend op de cascaderegeling, nog een Europese positieflijst met middelen noodzakelijk voor de behandeling van paarden ontwikkeld. Als er via de cascaderegeling geen middel beschikbaar is, kunnen middelen van deze positieflijst gebruikt worden. Voorwaarde voor het gebruik van middelen uit de positieflijst is dat de dierenarts het gebruik van deze middelen altijd in het paspoort noteert. Dat is omdat het paard tot zes maanden na toediening niet mag worden geslacht. Er is sprake van een zogenaamde wachttijd. De combinatie van de cascaderegeling met de positieflijst maakt dat er voor paarden voldoende diergeneesmiddelen beschikbaar zijn. Dat er op Europees niveau een oplossing is gekomen voor het tekort aan toegestane middelen, is een ontwikkeling die ik toejuich. De faculteit Diergeneeskunde in Utrecht geeft aan dat de cascaderegeling voldoende verantwoorde keuze in producten tegen insecten biedt. Insectenwerende middelen zijn in voldoende mate en kwaliteit beschikbaar.

Mevrouw Neppérus heeft nog gesproken over doping. Dat maakte mij een beetje nieuwsgierig naar haar eigen ervaringen, maar zij gaf onmiddellijk aan dat zij dat zelf niet heeft gebruikt. Daar ga ik helemaal ook vanuit. Het wettelijk kader van onder andere Diergeneesmiddelenwet, de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en het Reglement Verboden Stoffen vormt in combinatie met de handhaving van de AID het werkende instrumentarium. De kwaliteit van het antidopingbeleid heeft de aandacht van de sector. Dat blijkt ook het feit dat dit aspect is opgenomen in zijn plan van aanpak en dus straks ook in de uitvoeringsagenda. Men geeft aan dat het huidige beleid goed is, maar men heeft ook ideeën over verdere optimalisering ervan. Het is bekend dat het met doping nooit hetzelfde is en dat er altijd beweging in zit, dus dat altijd gezocht moet blijven worden naar nieuwe vormen van optimalisering.

De heer Waalkens sprak over schuilhutten. Daar is een prachtige brochure over uitgebracht, onder andere door de Dierenbescherming en Levende Have. Ik heb niet alleen overwogen om daar een financiële bijdrage aan te leveren, dat heb ik ook gedaan. Ik heb dat dus gestimuleerd. In deze voorlichting is mooi in kaart gebracht hoe zo’n schuilhut moet worden gerealiseerd. Ik zeg toe dat ik in mijn gesprekken met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten ook voor dit punt aandacht zal vragen.

Mevrouw Van Velzen vroeg wat er zou moeten gebeuren met betrekking tot het Gelderse paard. Het is niet voor de eerste keer dat wij hierover spreken. Er is een motie over ingediend. De Stichting Zeldzame Huisdierrassen is op dit moment in gesprek met de Categorale Afdeling Gelders Paard van het KWPN. De eerste actie die de gezamenlijke werkgroep uitvoert, is het in kaart brengen van de nog aanwezige Gelderse bloedlijnen. De volgende stap is dan bekijken hoe deze genen ook voor de toekomst het beste bewaard kunnen blijven zonder aantasting van de gewenste eigenschappen, want dat is natuurlijk belangrijk. Ik heb de indruk dat er een goede samenwerking is met het KWPN en dat die verder kan worden verbeterd. Er is in elk geval een gezamenlijke wil om eruit te komen. Als dat niet mocht lukken, staat het mensen altijd vrij om een erkenning van een stamboek aan te vragen. Het productschap, dat deze taak in medebewind uitvoert, zal die aanvraag dan toetsen aan de daarvoor geldende regels.

De heer Waalkens vroeg of ik prikkeldraad ga verbieden. Dat ga ik niet doen. Eigenaren zijn zelf verantwoordelijk voor de veiligheid en de juiste omstandigheden voor weidegang. Ik heb in het begin van mijn betoog gezegd dat ik ervan overtuigd ben dat mensen die paarden of pony’s hebben het beste met die dieren voorhebben. Ik ga er dan ook vanuit dat zij daar ook rekening mee houden waar het gaat om de omheining van de weide.

Verschillende woordvoerders hebben gesproken over couperen. Couperen is in Nederland verboden. Ik heb dat al eerder in de Kamer gezegd en ik herinner mij de reactie van mevrouw Ouwehand daarop, maar ook van anderen. Het verbod is geregeld in de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Het is in dat kader verboden om deel te nemen aan tentoonstellingen, keuringen of wedstrijden met dieren waarbij een verboden ingreep is verricht. Dat geldt dus voor paarden met een in Nederland gecoupeerde staart. Dat verbod heeft volgens een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven uit 2002 geen betrekking op dieren die in andere landen legaal zijn gecoupeerd. In andere landen is het wel toegestaan, bijvoorbeeld in België.

Wat ik niet wettelijk kan regelen, is dat veulens met een gecoupeerde staart niet in het stamboek mogen worden ingeschreven. Het ontbreekt mij aan juridisch kader om het couperen uit te bannen. Om ervoor te zorgen dat couperen niet meer plaatsvindt, ben ik aangewezen op de samenwerking met en de medewerking van de desbetreffende stamboeken. Ik heb de vorige keer al gezegd dat ik indringend met die stamboeken in gesprek ben om dat te realiseren. Het is goed dat de sector en de sectorraad nu met ideeën aankomen. Die gezamenlijke inspanning heeft ertoe geleid dat de stamboeken nu zelf maatregelen gaan treffen. Dat is de beste manier om dit te doen. De stamboeken hebben gezegd dat zij het voor hun verantwoordelijkheid nemen om ervoor te zorgen dat leden het coupeerverbod niet meer omzeilen door een reisje naar een buitenland te maken met paard of veulen, het dier daar te laten couperen en vervolgens terug te komen. Ik vind dit een verheugende ontwikkeling, dat je door gesprekken, door aandringen, door samenwerking en door zoeken toch tot oplossingen kunt komen.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Van Velzen (SP): Voorzitter. Ik ben een beetje teleurgesteld, maar dat gebeurt vel vaker bij dit soort debatten. De afspraken met de sectorraad betreffen maar de helft van de paarden. Het zijn vrijblijvende afspraken. Ik ken de aversie van de minister tegen het opstellen van regeltjes. Nu is er echter een akkoord dat niet afdwingbaar is en waar maar de helft van de handtekening onder staat. Voor zover ik weet zijn er wel degelijk voorbehouden gemaakt door het KWPN. Kan de minister in elk geval nagaan hoe dat zit, of de informatie klopt dat niet alle partijen volmondig met alles hebben ingestemd? Ik ga zo even neuzen tellen om te bezien in hoeverre wij een paardenbesluit kunnen afdwingen. Volgens mij is dat wel degelijk nodig. Wij kunnen niet op een algemeen tekstje in een wet afgaan waar het gaat om het welzijn van paarden. Ik denk dat het noodzakelijk is om afspraken te maken, minimumeisen te stellen aan zaken als boxmaten en de natuurlijke behoeften van dieren.

De minister zei dat de Stichting Zeldzame Huisdierrassen in gesprek is over het Gelders paard. Dat heeft zij al eerder in een brief gesteld. Ik heb dat gevraagd aan die stichting en die zegt van niets te weten. Die is verbaasd over de rol die haar wordt toegedicht als een soort bemiddelaar. Waar heeft de minister dat verhaal vandaan? Zij heeft vertrouwen in een goede afloop. Als de bemiddelaar niet eens weet dat hij bemiddelaar is, is dat vertrouwen volgens mij misplaatst. Misschien moet zij maar eens met deze stichting in gesprek gaan om te bezien of deze een dergelijke rol moet innemen en of dat ergens toe zal leiden.

Ik vraag mij af of de minister nog iets wil zeggen over polo. Die tak van sport is namelijk helemaal niet vertegenwoordigd bij de sectorraad. Ook daar zijn minimumeisen voor welzijn nodig.

De voorzitter: U bent net binnen de twee minuten gebleven, mevrouw Van Velzen. Dat is de absolute norm.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter. Ik kan het stokje overnemen van mevrouw Van Velzen op dit punt. Ik heb de PvdA-fractie in de eerste termijn horen vragen welke garanties er in de gemaakte afspraken zitten. Het zou mij een lief ding waard zijn als de PvdA-fractie met die van de SP, de PvdD en GroenLinks concludeert dat het onvoldoende is als driekwart van de maneges niet is aangesloten bij de sector die nu wat plannen heeft gemaakt. Als die afspraken er liggen, zijn er bovendien geen concrete sanctiemogelijkheden. Daarmee heb je onvoldoende in handen om het paardenwelzijn, dat toch echt onze dringende aandacht behoeft, te verbeteren. Het is nu eenmaal geen vrije markt. Je kunt niet zeggen: als dit pak suiker me niet bevalt, koop ik wel een ander. Als er één manege is in een dorp, gaan mensen daar rijden. Of die is aangesloten bij de FNRS of niet en of die het nu goed doet wat betreft het welzijn van paarden of niet, die manege zal een aantrekkingskracht hebben op de mensen in dat dorp. Als zo’n manege dan als straf geen sterretje krijgt, zal dat heel weinig zoden aan de dijk zetten.

Ik ben net als mevrouw Van Velzen teleurgesteld. Meestal bereid ik mij voor op een algemeen overleg en ga ik ervan uit dat de minister niet tegemoet zal komen aan de wensen van de PvdD, maar op het gebied van paarden had ik echt andere verwachtingen. Ik had echt gedacht dat de minister het niet zou laten gebeuren dat een grote groep paarden in Nederland in handen kan blijven vallen van mensen die op zich geen slechte bedoelingen hebben, maar niet goed omgaan met dat dier. Alleen al verkeerd rijden met een hoofdstel dat niet past, levert kneuzingen op in de mond. Dat is maar een klein voorbeeldje genoemd en dat gebeurt zo vaak.

De minister probeert de Kamer een beetje in slaap te sussen door te zeggen dat zij inzet op scholing en voorlichting en dat het allemaal wel goed komt. Ik ben in Deurne geweest, het belangrijkste opleidingsinstituut voor instructeurs. Daar is men nu pas bezig met een aantal welzijninzichten waar men net de ogen voor heeft geopend. Men ziet de instructeurs die daar zijn opgeleid nauwelijks terug op bijscholingscursussen. De minister kan wel zeggen dat goede instructeurs dat willen en dat dus ook doen, maar de praktijk is echt anders.

Mevrouw Neppérus (VVD): Voorzitter. Ik dank de minister voor haar antwoorden. Ik ben met haar eens dat het uitgangspunt moet zijn dat het de voorkeur heeft dat de sector dit soort zaken zelf aanpakt, in plaats van dat er weer regels worden opgesteld. Er moet wel gekeken of de aanpak van de sector voldoende is en of de mensen die niet bij het sectorberaad zijn aangesloten – dat is een behoorlijk aantal, heb ik begrepen – erbij kunnen worden betrokken. Daarover heb ik nog onvoldoende gehoord. Voorlichting is uitstekend, maar hoe krijg je nu de mensen die niet willen erbij? Ik ben bereid de uitvoeringsagenda die begin augustus komt even af te wachten. Ik kijk dan wel of daar voldoende in zit. Als dat niet het geval is, moet worden overwogen om onwelwillenden aan te pakken. Je kunt uiteraard niet achter elk paard een controlerend ambtenaar zetten. De zaken die echt niet deugen, moeten echter wel worden aangepakt. Hoe zit het bijvoorbeeld met recidive. Op dat soort punten zouden voorbeelden kunnen worden gesteld.

Couperen is wettelijk verboden. Ik hoor verschillende berichten over de vraag of het in omringende landen gebeurt. Zo lang wij een verbod hebben en het in andere landen toch nog gebeurt, neem ik aan dat de minister, naast het traject via de stamboeken, zich er toch voor wil inzetten om andere landen ook zover te krijgen. Ik vind het een praktijk die niet acceptabel is voor dieren.

De heer Waalkens (PvdA): Voorzitter. Ik dank de minister voor haar toezegging dat mocht blijken dat bij de beroepserkenning voor hoefsmeden extra stappen nodig zijn, zij die in overleg met de sectorraad en de sector zal zetten.

Het is wat ons betreft work in progress. Bij de beoordeling van de nota, heb ik mijn zorgen uitgesproken over de vrijblijvendheid. Die vrijblijvendheid kan alleen maar worden weggenomen als er een plan van aanpak is voor de implementatie. Het is nu nog te vroeg om dingen af te gaan dwingen, maar wij zullen dit heel scherp blijven volgen. Die vrijblijvendheid kan niet eindeloos blijven bestaan.

De minister zegt dat de identificatie en registratie voldoet aan de Europese regelgeving. Het is onze wens om te komen tot een sluitend I&R-systeem, ook voor paarden. Ik verzoek de minister dringend om opnieuw te overwegen om de keuring van trailers weer op orde te brengen.

Wat betreft het verbod op couperen en brandmerken, is de medewerking van de stamboeken uiteraard nodig. Ik begrijp dat de minister een indringend gesprek heeft gehad. Ik heb niet de indruk dat het belang hiervan echt is doorgedrongen bij de stamboeken waarvan de medewerking wordt verlangd.

Ik vind het jammer dat de minister niet wil overwegen om het tegengaan van omheiningen van prikkeldraad een hogere prioriteit te geven. Ik ben het eens met de opmerking van mevrouw Van Velzen over het beoordelen van polowedstrijd en het gebruik van paarden daarbij.

De heer Ormel (CDA): Voorzitter. Ik heb vijf korte puntjes, drie voor de minister en twee voor collega’s. Ik dank de minister voor haar beantwoording en voor haar toezeggingen.

De voorzitter: De collega’s gaan niet antwoorden.

De heer Ormel (CDA): Nee, maar ik wil toch kort reageren.

Het is mooi dat de minister een oproep doet aan firma’s om geen Jacobskruiskruid meer toe te voegen aan mengsels, maar zij kan ook organisaties als Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten zeggen dat mengsel niet meer te gebruiken.

Ik dank de minister voor haar toezegging wat betreft I&R en voor haar overweging. Ik zou haar willen vragen om daar ook paarden in de natuur daarbij te betrekken. Die horen immers ook geregistreerd te zijn waar het om dierziekten gaat.

De minister zegt dat het haar ontbreekt aan juridisch kader wat betreft het couperen van staarten. Als over een jaar blijkt dat er nog steeds gecoupeerde veulens op keuringen verschijnen, moeten wij zelf dat juridische kader scheppen waardoor dat niet meer mogelijk is.

Ik zeg mevrouw Van Velzen dat ik zelf begunstiger ben van de Stichting Zeldzame Huisdierrassen. Die geeft in haar eigen magazine aan dat zij die bemiddelende rol heeft. Ik vraag mij dus af wie mevrouw Van Velzen heeft gesproken.

Mevrouw Ouwehand is teleurgesteld over de bijdrage van de minister. Ik ben dat over de hare. Zij doet een onderzoek en zet een beeld van de sector neer dat kant noch wal raakt. Ik rij 43 jaar paard en ik heb 20 jaar lang zieke paarden genezen. Ik zie die sector verbeteren en professionaliseren. Wat mij verbaasd, is dat zij het heeft over opleidingen en dergelijke. Ik had van haar verwacht dat zij zou pleiten voor een castratieverbod van paarden? Dat is pas principieel, maar dat is electoraal waarschijnlijk minder interessant. Dat stelt mij teleur.

De voorzitter: Dit is uitlokking, dus mevrouw Ouwehand krijgt het woord.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik ben niet de Kamer in gekomen om lintjes opgespeld te krijgen van de CDA-fractie. Ik denk ook niet dat die dag ooit zal aanbreken. Ik denk dat de heer Ormel welbewust het feit negeert dat er heel veel particuliere paardenhouders zijn die niet zijn aangesloten bij welke organisatie dan ook. Driekwart van de maneges is niet aangesloten. Ik denk dat wij de signalen van de AID – daar heb ik hem niet over gehoord – dat het aantal gevallen van verwaarlozing groeit eens serieus moeten nemen. Er blijkt ook uit dat steeds meer mensen besluiten een paard te nemen en zich pas later realiseren dat het best veel werk is. Als hij dat niet heeft gezien, heeft hij misschien zijn oogkleppen opgehad. Het is heel flauw dat er allemaal paardenvergelijkingen worden gemaakt, maar ik kon er even niet aan ontkomen.

De voorzitter: De minister krijgt nu het woord. De heer Ormel was uitgesproken. Hij deed aan uitlokking en na de reacties daarop stoppen wij. De minister, en niemand anders.

Minister Verburg: Voorzitter. Ik dank de leden voor de inbreng in tweede termijn. Mevrouw Van Velzen en mevrouw Ouwehand geven aan dat zij het traject onvoldoende vinden. De eisen zijn gesteld. Die liggen vast in het Besluit welzijn productiedieren. Ik denk dat het belangrijk is dat mensen van vlees en bloed en organisaties met dynamiek en ambitie invulling geven aan een en ander. Zij moeten aan voorlichting, onderwijs en gedragsbeïnvloeding doen en daarmee resultaten boeken. Mevrouw Van Velzen en mevrouw Ouwehand vinden dat te vrijblijvend. Ik vind dat niet te vrijblijvend.

Ik prijs de Sectorraad Paarden met andere Kamerleden voor het feit dat de organisaties daarin het met elkaar eens zijn geworden. Ik heb geen signalen dat een van de organisaties niet mee wil doen. Ik ben er natuurlijk niet bij geweest, maar ik ga er zondermeer vanuit dat de Sectorraad Paarden in zijn uitvoeringsagenda, die er dus voor 1 augustus dit jaar moet zijn, aangeeft hoe de voornemens uit het plan van aanpak in de praktijk handen en voeten krijgen. Ik zie graag rond augustus dat de Sectorraad Paarden niet spreekt namens 34 organisaties, maar ook al de handschoen heeft opgenomen die ik ze heb toegeworpen om ook andere organisaties erbij te betrekken. Er is gereageerd op het plan van aanpak. Ik heb tegen de sectorraad gezegd dat deze nog een paar uitdagingen te gaan heeft, met de aangesloten organisaties en met andere organisaties. De sectorraad moet zorgen voor een brede aanpak en voor draagvlak. Men heeft met elkaar nog een paar stappen te zetten en dat mag ook een uitdaging zijn.

Een van de organisaties is die van de polosport. De polosport kan zich zo aansluiten bij de Sectorraad Paarden. Polo is inderdaad een uitdagende sport. Die is internationaal en ook internationaal streng gereglementeerd. Als je tijdens de wedstrijd een paard laat draaien en dat gebeurt niet goed, is het paard in één keer zodanig gewond dat je er maanden niet mee kunt rijden of helemaal niet meer. De training en de wijze van rijden luisteren heel nauw. De polosport kan zo meedoen met de initiatieven van de Sectorraad Paarden. Ik zal de sectorraad en de polosport ook op dat idee brengen en suggereren om aansluiting bij elkaar te vinden.

Mevrouw Van Velzen zegt dat de Stichting Zeldzame Huisdierrassen nergens van weet, waar het gaat om bemiddeling rond het Gelders paard. Ik ben daar zeer verbaasd over. Wij hebben telefonisch contact gehad met deze stichting. Die heeft gezegd daar een bemiddelende rol in te spelen. De stichting heeft gezegd dat zij er een rol in kan en wil spelen. Ik ben verbaasd over de opmerking van mevrouw Van Velzen. Ik zal navragen of de Stichting Zeldzame Huisdierrassen inderdaad een bemiddelende rol speelt. Mocht dat niet het geval zijn, krijgt de Kamer een brief. Wij moeten dan bekijken hoe die bemiddeling op een andere manier handen en voeten moet krijgen. De stichting heeft tegen mijn mensen gezegd die rol op zich te nemen, die heeft zij zich zelfs wat toegeëigend. Ik heb er op zich wel vertrouwen in.

Mevrouw Ouwehand zet een beeld neer dat ik niet herken. Ik heb er in de eerste termijn al op gereageerd. Ik geloof dat het aantal ongeorganiseerde maneges per halfuur groter wordt. Het is nu ongeveer driekwart van alle maneges. Dat wordt toch wel een beetje te dol.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Dat zijn officiële cijfers van de FNRS.

Minister Verburg: Ik werp van mij dat alleen het onderscheid georganiseerd of niet-georganiseerd iets zegt over of zorgvuldig met paarden en pony’s wordt omgegaan of niet. Ik begrijp de ambitie wel om zo veel mogelijk in georganiseerd verband te doen, maar het beeld mag niet ontstaan dat je het goed doet op het gebied van welzijn van paarden of pony’s als je wel georganiseerd bent en dus niet als je niet bent georganiseerd. In de meeste gevallen wordt verantwoord omgegaan met paarden en pony’s. Dat is overtuiging, dat is liefde voor paard, pony en paardensport. Daarnaast is het bloot eigenbelang. Als ouders en kinderen of ruiters en amazones niet tevreden zijn bij de plaatselijke maneges omdat zij daar geen plezier hebben, gaan zij weg. Als een paard of pony zich niet lekker voelt, is hij niet leuk, gezellig en sportief om te berijden en om mee om te gaan. Sommige gaan bijten en andere delen een tikje uit. Paarden kunnen uiten dat zij zich niet lekker voelen. Het eerste – mevrouw Ouwehand weet dat, want zij is wel een beetje deskundig – zie je dat aan de oren. Soms zie je het ook aan de tanden. Ik werp het geschetste beeld van mij. Dat er nog het nodige kan gebeuren, ben ik echter met haar eens.

Bijscholing wordt gestimuleerd en er wordt ook veel gebruik van gemaakt. Mensen die in Deurne zijn opgeleid, hoeven niet altijd hun bijscholing in Deurne te volgen. Ook regionaal worden wel eens bijscholingen georganiseerd. Mensen kunnen ook naar Uddel of Ermelo, daar worden ook bijscholingscursussen gegeven.

Ik dank mevrouw Neppérus ervoor dat zij haar ongeduld nog even ophokt tot augustus. Ik ben het met haar eens dat de sectorraad wel moet komen met een geloofwaardige en gezaghebbende uitvoeringsagenda.

Wij hebben al eerder uitvoerig gesproken over couperen. In landen als België en Frankrijk is geen sprake van een coupeerverbod. Wij hebben geen binnengrenzen meer in de Europese Unie. Dat betekent echt dat ik het moet oplossen langs lijnen van het stamboek. Ik ben blij dat dit er nu veelbelovend uitziet.

De heer Waalkens heeft gezegd dat de agenda serieus en scherp moet zijn. Daar ben ik het mee eens. Er moet geen sprake zijn van vrijblijvendheid, maar wel verbondenheid. Hij wacht af wat er gebeurt op het gebied van identificatie en registratie van paarden. Voor de keuring van trailers gelden de gewone regels. De AID handhaaft die. Ik heb op dit moment geen aanleiding om te veronderstellen dat het noodzakelijk is om extra inzet en inspanning te leveren op dat terrein. Ik heb al antwoord gegeven op zijn vraag over prikkeldraad.

Ik heb in mijn antwoord in eerste termijn al gezegd dat ik de terreinbeheerders zal aanspreken op het gebruik van zaadmengsels waar Jacobskruiskruid in zit. Daar hoort Staatsbosbeheer ook bij.

De heer Waalkens (PvdA): Ik wil nog iets zeggen over de herinvoering van de periodieke keuring van trailers. De minister zegt dat dit niet nodig is. Wij krijgen het sterke signaal, ook vanuit de sectorraad, dat dit punt toch de nodige aandacht behoeft. Kan de minister toezeggen hier nog eens naar te kijken?

Minister Verburg: Ik zal dit punt meenemen in het overleg met de Sectorraad Paarden.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik wil graag moties indienen.

De voorzitter: Uiteraard, wij kennen elkaar. Ik ga eerst de toezeggingen op een rij zetten voor wij allerhande moties in beeld brengen.

Toezeggingen

– De minister zal de Kamer informeren indien de Stichting Zeldzame Huisdierrassen geen bemiddelende rol zou hebben bij het voortbestaan van het Gelderse paard.

– De minister zal de Kamer informeren indien aanvullende maatregelen nodig zijn ten aanzien van de erkenning van hoefsmeden.

– De minister zal de Kamer uiterlijk 1 augustus 2009 informeren over de uitvoeringsagenda van de Sectorraad Paarden. Hierin zal ook aandacht worden besteed aan de vraag of de huidige identificatie en registratie voor paarden voldoet aan de huidige EU-regelgeving, en of eigenarenregistratie een goed instrument zou zijn voor het beoogde doel.

De voorzitter: Ik heb geen toezegging gekregen van de heer Ormel in de richting van Ouwehand over haar onderscheiding, maar dat spreken zij later wel even met elkaar door.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik daag de heer Ormel uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Atsma

De griffier van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Dortmans


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), Atsma (CDA), voorzitter, Poppe (SP), Waalkens (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Jager (CDA), Ormel (CDA), Koopmans (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Neppérus (VVD), Jansen (SP), Jacobi (PvdA), Cramer (ChristenUnie), Koppejan (CDA), Graus (PVV), Vermeij (PvdA), Zijlstra (VVD), Thieme (PvdD), Dibi (GroenLinks), Polderman (SP) en Elias (VVD).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Mastwijk (CDA), Ten Hoopen (CDA), Luijben (SP), Tang (PvdA), Boekestijn (VVD), Bilder (CDA), Biskop (CDA), Pieper (CDA), Koşer Kaya (D66), Van Leeuwen (SP), Eijsink (PvdA), Depla (PvdA), Van Baalen (VVD), Kant (SP), Blom (PvdA), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Van Heugten (CDA), Brinkman (PVV), Kuiken (PvdA), Ten Broeke (VVD), Ouwehand (PvdD), Vendrik (GroenLinks), Lempens (SP) en Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD).