27 236
Voorstel van wet van de leden Duivesteijn en Santi tot wijziging van de Woningwet (landelijke ombudsman voor huurders)

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat er behoefte bestaat aan een bijzondere voorziening tot onderzoek van de wijze waarop toegelaten instellingen zich in een bepaalde aangelegenheid jegens hun huurders hebben gedragen en dat het in verband hiermede wenselijk is over te gaan tot wijziging van de Woningwet in verband met de instelling van het ambt van landelijke ombudsman voor huurders;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Woningwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 1, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel o door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

p. ombudsman: de landelijke ombudsman voor huurders, bedoeld in artikel 71a.

B

Aan artikel 71, eerste lid tweede volzin, wordt toegevoegd: alsmede aan de landelijke ombudsman voor huurders, bedoeld in artikel 71a.

C

Na artikel 71 wordt ingevoegd:

Artikel 71a

1. Er is een landelijke ombudsman voor huurders.

2. De ombudsman wordt benoemd door Onze Minister. Bij de benoeming slaat Onze Minister zodanig acht op een aanbeveling, daartoe in gezamenlijk overleg opgemaakt door de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en bevattende de namen van ten minste drie personen, als Onze Minister zal dienstig oordelen.

3. De benoeming geschiedt voor de duur van zes jaren.

4. Indien Onze Minister voornemens is de ombudsman opnieuw te benoemen, kan Onze Minister bepalen dat het tweede lid, tweede volzin, buiten toepassing blijft.

5. Indien blijkt dat Onze Minister niet tijdig tot de benoeming van een nieuwe ombudsman zal kunnen komen, voorziet Onze Minister zo spoedig mogelijk in de waarneming van het ambt van ombudsman.

6. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de landelijke ombudsman voor huurders. De maatregel bevat ten minste een regeling omtrent:

a. de vervanging en waarneming van de ombudsman;

b. het ontslag van de ombudsman;

c. het op non-activiteit stellen van de ombudsman;

d. de incompatibiliteiten verbonden aan het ambt van de ombudsman;

e. de rechtspositie van de ombudsman;

f. de aanspraken in geval van ziekte, alsmede de overige rechten en verplichtingen van de ombudsman die deel uitmaken van zijn rechtspositie.

Artikel 71b

1. Een ieder heeft het recht de ombudsman schriftelijk te verzoeken een onderzoek in te stellen naar de wijze waarop een toegelaten instelling zich in een bepaalde aangelegenheid jegens hem heeft gedragen, tenzij sedertdien meer dan een jaar is verstreken. Indien binnen een jaar nadat de gedraging plaatsvond die gedraging aan het oordeel van een rechterlijke instantie, dan wel ingevolge een wettelijke geregelde administratiefrechtelijke voorziening aan het oordeel van een andere instantie is onderworpen, eindigt de termijn een jaar na de datum waarop in die procedure een uitspraak is gedaan waartegen geen beroep meer openstaat, of de procedure op een andere wijze is geëindigd.

2. De verzoeker stelt alvorens het in het eerste lid bedoelde verzoek te doen de betrokken instelling in kennis van zijn grieven met betrekking tot de gedraging en in de gelegenheid zijn of haar zienswijze daarop te geven. Indien binnen een jaar nadat deze plaatsvond deze inkennisstelling heeft plaatsgevonden, eindigt de in het eerste lid bedoelde termijn een jaar na deze inkennisstelling.

3. Het verzoekschrift dient te bevatten:

a. de naam en het adres van de verzoeker;

b. zo duidelijk mogelijk, een omschrijving van de gedraging waarop het verzoekschrift betrekking heeft en mededeling wie zich aldus heeft gedragen en jegens wie de gedraging heeft plaatsgevonden;

c. de grieven met betrekking tot de gedraging;

d. de wijze waarop en aan wie de in het tweede lid bedoelde inkennisstelling heeft plaatsgevonden en, indien de daar bedoelde zienswijze is gegeven, een omschrijving daarvan.

4. Indien het verzoekschrift in een vreemde taal is gesteld en een vertaling voor een goede behandeling van de klacht noodzakelijk is, kan de ombudsman besluiten het verzoekschrift niet in behandeling te nemen, mits de verzoeker de gelegenheid heeft gehad binnen een door de ombudsman gestelde termijn het verzoekschrift met een vertaling aan te vullen.

5. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald in welke categorieën van gevallen de ombudsman niet bevoegd is en in welke categorieën van gevallen de ombudsman niet verplicht is aan een verzoek als bedoeld in het eerste lid gevolg te geven. Overigens is de ombudsman bevoegd en verplicht aan een verzoek als bedoeld in het eerste lid gevolg te geven.

Artikel 71c

Indien naar het oordeel van de ombudsman ten aanzien van de in het verzoekschrift bedoelde gedraging voor de verzoeker een wettelijk geregelde voorziening openstaat, verwijst hij hem onverwijld naar de bevoegde instantie en draagt hij het verzoekschrift, nadat daarop de datum van ontvangst is aangetekend, aan die instantie over. Voor de toepassing van de regeling waarop de openstaande voorziening berust, wordt het verzoekschrift beschouwd als te voldoen aan de in die regeling voorkomende bepalingen met betrekking tot de wijze van indiening en adressering en wordt voorts het tijdstip, waarop het verzoekschrift door de ombudsman is ontvangen, beschouwd als het tijdstip waarop de zaak bij de in die regeling bedoelde instantie aanhangig is gemaakt. Deze instantie stelt de verzoeker in de gelegenheid, binnen dertig dagen nadat zij hiervan mededeling heeft gedaan, zijn verzoekschrift overeenkomstig de voor die voorziening geldende regels aan te vullen of te wijzigen en voor zover nodig het voor behandeling verschuldigde recht te voldoen.

Artikel 71d

De ombudsman is bevoegd uit eigen beweging een onderzoek in te stellen naar de wijze waarop een toegelaten instelling zich in een bepaalde aangelegenheid heeft gedragen, tenzij er sprake is van een geval waarin de ombudsman niet bevoegd is op grond van de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 71b, vijfde lid.

Artikel 71e

Indien de ombudsman op grond van de algemene regel van bestuur bedoeld in artikel 71b, vijfde lid, geen gevolg geeft aan een verzoek tot het instellen van een onderzoek, dan wel het onderzoek niet voortzet, doet hij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijke mededeling aan de verzoeker onder vermelding van de redenen. In het geval dat hij een onderzoek niet voortzet doet hij de hiervoor bedoelde mededeling tevens aan de betrokken toegelaten instelling.

Artikel 71f

1. De ombudsman stelt de toegelaten instelling alsmede in het geval, bedoeld in artikel 71b, eerste lid, de verzoeker in de gelegenheid schriftelijk dan wel mondeling en al dan niet in elkaars tegenwoordigheid – een en ander ter beoordeling van de ombudsman – hun standpunt toe te lichten.

2. De betrokkenen kunnen zich doen vertegenwoordigen of doen bijstaan door een raadsman. De ombudsman kan weigeren bepaalde personen die van het verlenen van rechtsgeleerde hulp hun beroep maken en niet advocaat of procureur zijn, als vertegenwoordiger toe te laten.

3. De toegelaten instelling en de verzoeker verstrekken de ombudsman de inlichtingen die deze ten behoeve van een onderzoek behoeft.

4. De ombudsman is bevoegd ten dienste van het onderzoek werkzaamheden aan deskundigen op te dragen. Hij is voorts bevoegd in het belang van het onderzoek deskundigen op te roepen.

Artikel 71g

Aan de ombudsman worden op diens schriftelijk verzoek ten behoeve van een onderzoek bescheiden, gebezigd bij de vervulling taak van de toegelaten instelling in de aangelegenheid waarop het onderzoek betrekking heeft, al dan niet in afschrift, overgelegd.

Artikel 71h

1. De ombudsman deelt, alvorens het onderzoek te beëindigen, zijn bevindingen schriftelijk mede aan de betrokken toegelaten instelling alsmede, in het in artikel 71b, eerste lid, bedoelde geval aan de verzoeker.

2. De ombudsman stelt de toegelaten instelling en de verzoeker in de gelegenheid zich binnen een door hem te stellen termijn omtrent de bevindingen te uiten.

Artikel 71i

1. De ombudsman beoordeelt of de toegelaten instelling zich in de door hem onderzochte aangelegenheid al dan niet behoorlijk heeft gedragen.

2. Indien ten aanzien van de gedraging waarop het onderzoek van de ombudsman betrekking heeft door een rechterlijke instantie uitspraak is gedaan, neemt de ombudsman de rechtsgronden waarop die uitspraak steunt of mede steunt, in acht.

Artikel 71j

1. Wanneer een onderzoek is afgesloten, stelt de ombudsman een rapport op, waarin hij zijn bevindingen en zijn oordeel weergeeft.

2. De ombudsman zendt zijn rapport aan de betrokken toegelaten instelling. Indien het onderzoek berustte op een verzoekschrift als bedoeld in artikel 71b, zendt hij zijn rapport tevens aan de verzoeker.

3. Zo hij daartoe aanleiding ziet, kan de ombudsman aan de betrokken instelling zijn zienswijze over eventueel te nemen maatregelen bekendmaken.

4. De ombudsman geeft aan een ieder die daarom verzoekt afschrift of uittreksel van een rapport als bedoeld in het eerste lid. Met betrekking tot de daarvoor in rekening te brengen vergoedingen en met betrekking tot kosteloze verstrekking is het bepaalde bij of krachtens de Wet tarieven in burgerlijke zaken van overeenkomstige toepassing. Tevens legt hij een zodanig rapport ter inzage op een door hem daarvoor aan te wijzen plaats.

5. Voor het overige is de ombudsman verplicht tot geheimhouding van hetgeen hem bij de uitoefening van zijn taak is bekend geworden, voor zover dat uit de aard der zaak volgt.

Artikel 71k

1. De ombudsman zendt jaarlijks een verslag van zijn werkzaamheden aan Onze Minister. De ombudsman kan bij het verslag gegevens voegen slechts ter vertrouwelijke kennisneming door Onze Minister.

2. Onze Minister draagt er zorg voor dat het verslag openbaar wordt gemaakt en algemeen verkrijgbaar wordt gesteld.

3. De ombudsman kan ook dadelijk na het afsluiten van een onderzoek Onze Minister inlichten omtrent zijn bevindingen en oordeel.

ARTIKEL II

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,