Kamerstuk 21501-32-390

Verslag van een algemeen overleg

Landbouw- en Visserijraad


Nr. 390 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 19 april 2010

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit1 heeft op 24 maart 2010 overleg gevoerd met minister Verburg van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over:

  • de brief van minister Verburg van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 29 maart 2010 met de geannoteerde agenda van de Landbouwraad (21501-32, nr. 387);

  • de brief van minister Verburg van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 5 maart 2010 met het verslag van de Landbouwraad van 22 februari 2010 (21501-32, nr. 386);

  • het antwoord op de vragen van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de geannoteerde agenda voor de Landbouw- en Visserijraad op 22 februari 2010 (21 501-32, nr. 385);

  • de brief van minister Verburg van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 2 februari 2010 over de besteding van de 24,5 mln. uit het gemeenschappelijk landbouwbeleid voor de Nederlandse melkveehouderij (21 501-32, nr. 383);

  • de brief van minister Verburg van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 2 maart 2010 over de export van glasaal door Frankrijk (29 664, nr. 95);

  • de brief van minister Verburg van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 12 maart 2010 over de moties over het Cites-verdrag en de 15de Conferentie van Partijen (CoP15) (Kamerstuk 32 123 XIV, nr. 179);

  • de brief van minister Verburg van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 23 maart 2010 over de aanloop naar en het verloop van de 15de Conferentie van Partijen van Cites (31 379, nr.10).

Van het overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Atsma

De griffier van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Dortmans

Voorzitter: Atsma

Griffier: Dortmans

Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Atsma, Jacobi, Ouwehand, Polderman, Van der Vlies

en minister Verburg, die vergezeld is van enkele ambtenaren van haar ministerie.

De voorzitter: Goedemorgen. Ik heet u allen welkom bij dit algemeen overleg over de op korte termijn in Brussel te houden Landbouw- en Visserijraad. Op één uitzondering na zijn er geen visserijonderwerpen specifiek benoemd, zodat we dit overleg wellicht binnen twee uur kunnen afronden. Er zijn op dit moment zes fracties vertegenwoordigd. Iedere woordvoerder krijgt vier minuten spreektijd. Voordat ik de Kamer het woord geef, heeft de minister een niet-onbelangrijke mededeling te doen.

Minister Verburg: Ik wil de Kamer melden dat er drie agendapunten zijn toegevoegd. Aan het punt Diversen heeft Italië het agendapunt visserij in de Middellandse Zee toegevoegd. Italië wil in de raad zijn zorg uitdrukken over de onduidelijkheden in een verordening voor het beheer van de visserij in de Middellandse Zee. Frankrijk heeft een tweede agendapunt toegevoegd aan Diversen, namelijk de voorbereiding van de ministeriële bijeenkomst van de Mediterrane Unie in Caïro op 15 en 16 juni aanstaande. Frankrijk roept de ministers op, vooral aanwezig te zijn om de conferentie tot een succes te maken. Tot slot zal er vanuit de Europese Commissie worden bericht wat de laatste stand van zaken is inzake de WTO-onderhandelingen. Tot zover de toevoegingen aan de agenda.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Voorzitter. Uit de brief van 5 maart mag ik concluderen dat er in Europa brede steun is voor een vangnet als publieke noodvoorziening ook na 2030. Ik zou dat graag bevestigd horen.

Dan ga ik in op de agenda van de komende Landbouwraad. Er zal uitgebreid worden stilgestaan bij de landbouw en bij het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) in het licht van de toekomst. De minister schrijft dat zij zich zal baseren op de Nederlandse inzet voor het GLB zoals vastgesteld in de Houtskoolschets Europees Landbouwbeleid 2020. Ze schrijft verder: de doelstellingen van de Houtskoolschets harmoniëren op veel onderdelen met de inzet van de Europastrategie. Het moet mij van het hart dat ik daar toch wat twijfels bij heb. Als ik de signalen vanuit Brussel tot mij neem, wenst het gros van de 22 lidstaten die daar om de tafel zitten dat de brede, directe inkomenssteun ook in de toekomst blijft bestaan. Naar mijn oordeel is dat niet wat er in de Houtskoolschets staat. Ik heb de indruk dat er in Europa weinig draagvlak is voor de Houtskoolschets van LNV. Ik zou toch graag van de minister horen waar zij nu werkelijk staat. De Houtskoolschets stipuleert nadrukkelijk geen basispremie voor de brede laag. Wij hebben daar eerder een debat over gevoerd, waarin ik namens de VVD heb gezegd dat wij gaan voor de vier lagen; in de breedte dient er een basispremie te zijn, ook voor gebieden waarin er niet direct belemmeringen zijn. Ik proef uit de informatie die via contacten in Europa tot ons komt dat dit breed gedragen wordt. Dan zit Nederland dus niet aan tafel en 22 andere lidstaten wel. Deze minister doet niet mee. Dat betreuren wij, omdat daar wel de toekomst van het GLB aan de orde is waar wij met elkaar voor gingen. Ik wil daar graag opheldering over van de minister. Ik denk namelijk dat wij niet op de juiste weg zijn. Dat is het allerbelangrijkste punt dat ik vanmorgen wil inbrengen.

Tot slot wil ik nog vragen hoe het nu staat met de toestemming die aan Frankrijk is gegeven om glasaal te exporteren. U weet dat wij ook daarop scherp hebben gereageerd. Ik begrijp absoluut niet dat Frankrijk daar toestemming voor heeft gekregen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter. Droevig nieuws uit Qatar de afgelopen dagen. De conferentie waar een poging wordt gewaagd om enige bescherming te bieden aan dieren die met uitsterven worden bedreigd, heeft eigenlijk alleen maar teleurstelling opgeleverd, als we moeten oordelen op basis van de voorliggende berichten. Juist de dieren die symbool staan voor de uitstervingscrisis waar wij mee te kampen hebben – de blauwvintonijn bovenaan, maar zeker ook de ijsbeer, de haaien en het koraal – worden niet beschermd als het aan de partijen ligt die deelnemen aan de conferentie van Cites (Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Flora and Fauna). Dat is buitengewoon teleurstellend. We hebben er hier in de Kamer over gesproken en we hebben op enkele punten meningsverschillen gehad met de minister. Om te beginnen wil ik mijn teleurstelling daarover uitspreken en ik wil graag van de minister horen hoe zij de conferentie beoordeelt. De conferentie duurt nog tot morgen, maar de belangrijke voorstellen zijn nu wel gedaan. Ik vraag mij af of de minister net zo teleurgesteld is als ik. Wat is haar oordeel daarover? Welke stappen gaat zij zetten om toch te komen tot de noodzakelijke bescherming?

Ik begin met de blauwvintonijn. Ik was niet gelukkig met het voorstel dat de EU heeft gedaan, maar ik heb uit de brief van de minister en uit signalen van de conferentie begrepen dat Nederland uiteindelijk toch zelfstandig het voorstel van Monaco heeft gesteund om deze soort op Appendix I te plaatsen. Hulde daarvoor. Dat voorstel heeft het niet gehaald, maar we kunnen dit dier niet laten uitsterven. Ik dring er bij de minister op aan om nogmaals aan de gang te gaan met de aangenomen motie en om in ieder geval de Europese wateren te sluiten voor de vangst van de blauwvintonijn, maar zeker ook om een Europees handelsverbod te bepleiten en om te proberen daarvoor zo spoedig mogelijk de handen op elkaar te krijgen in Europa. Graag een reactie op dat punt.

Als je de stemmingen over de blauwvintonijn vergelijkt met de stemmingen over de ijsbeer, dan ben ik verbaasd. Aangaande de blauwvintonijn heeft Nederland gezegd: we hebben dit mandaat van de Kamer meegekregen en stemmen dus alleen voor wat we graag zouden willen. Voor de ijsbeer had dat ook gekund, denk ik. Waarom is dat niet gebeurd? Waarom schrijft de minister in haar brief: ik heb de gevoelens van uw Kamer na het AO van 9 maart meegegeven aan het Comité van Permanente Vertegenwoordigers (Coreper)? Dat was op 9 maart, terwijl wij op 10 maart moties indienden. Toen stond de minister nog heel hard tegenover de Kamer. De Kamer pleitte voor bescherming van de ijsbeer en plaatsing op Appendix I. De minister heeft dat op 10 maart nog ontraden, terwijl eveneens op 10 maart de ambtelijke afstemming heeft geleid tot een compromis. Ik begrijp dat niet. Wat heeft de minister nu precies meegegeven aan het Coreper? Als we haar uitspraak tijdens het VAO mogen geloven, dan heeft zij dus niet gezegd: beste mensen, we gaan voor de bescherming van de ijsbeer. Nee, ze heeft daar haar eigen geluid laten horen. Ik baal daarvan, dat zeg ik rustig.

De Kamer heeft op voorstel van de PvdD in de aanloop naar de Cites-conferentie aan de minister gevraagd om aan te geven hoe het zou lopen. Daar heeft de Kamer weliswaar een brief over gehad, maar ik denk dat de Kamer – niet alleen op dit dossier – meer grip moet krijgen op de ambtelijke afstemming in de aanloop naar dit soort EU-mandaten. Daar is vorige week nog iemand op gepromoveerd. Er is duidelijk gebleken dat de nationale parlementen daar veel te weinig grip op hebben. Deze situatie illustreert dat maar weer. Daar wil ik mijn ongenoegen over uitspreken en ik hoor graag een toelichtende reactie van de minister op de situatie met de ijsbeer. Heeft de VS nu nog een tweede voorstel ingediend? Wij krijgen daar signalen over. Wij krijgen in elk geval signalen uit Qatar dat de Nederlandse delegatie niet enthousiast was – en dan zeg ik het nog voorzichtig – over het plaatsen van de ijsbeer in Appendix I, terwijl dat toch wel duidelijk de boodschap van de Kamer was en het mandaat van de Kamer. Kan de minister dat verklaren? Wat heeft zij daarover te zeggen? Ik heb daar geen goed gevoel over.

De uitleg die de minister heeft gegeven over de uitvoering van de motie over de internethandel klopt niet. Heeft de minister niet begrepen wat de Kamer wilde? De Kamer wil dat het aanbieden van bedreigde Cites-dieren op internet strafbaar wordt gesteld. Dat is de bedoeling en dat moet de minister uitvoeren. Het staat echter niet in haar brief. Het wordt niet genoemd in het dictum, maar wel in de overwegingen, dus de minister kan snappen dat de Kamer dat heeft bedoeld.

Met de olifanten is het gelukkig aardig afgelopen, maar het verbaast mij zeer dat de minister niet van plan was om de motie uit te voeren die daarover was ingediend. Ik wil weten waarom.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Voorzitter. Ik begin met het beter functioneren van de voedselketen in Nederland. Mijn fractie wil graag weten hoe dat nu gaat lopen. Wat worden de vervolgstappen? Wat wordt de reikwijdte van de desbetreffende EU-initiatieven en de bevoegdheden, met name tegenover de nationale mededingingsautoriteiten?

Wat de mededingingswetgeving betreft en de positie van boeren, tuinders en consumenten, acht ik het belangrijk dat er een mogelijkheid wordt gecreëerd om die positie gelijkwaardig te krijgen. Bij de visserij hebben wij eveneens al een aantal keren aan de orde gehad dat de mededingingswetgeving bepalingen kent waardoor de primaire producent een bijzondere positie krijgt. Land- en tuinbouwproducten kunnen vrij verhandeld worden op de interne markt. Supermarkten halen hun producten ook uit het buitenland, zeker als ze daar goedkoper zijn. Wij zouden graag zien dat onze minister erop inzet dat boeren en tuinders in de mededingingswetgeving een gelijkwaardige rol krijgen. Dat zou ook de financiële positie van onze boeren een stuk vergemakkelijken, aangezien zij nu vaak aan het kortste eind van het touwtje trekken.

Over de export van de glasaal zei mevrouw Snijder ook al iets. Ik vind het heel erg zonde dat er toch een vergunning is afgegeven voor de export van glasaal. Je zou toch eigenlijk verwachten dat deze 52 mln. glasaaltjes in het kader van de internationale bescherming – de aal is opgenomen in Appendix II van het Cites-verdrag – gebruikt zouden worden voor herstelmaatregelen binnen Europa, zeker gezien de maatregelen die andere landen nemen. Was het de knuppel van de Franse vissers en glasaalhandelaren die geleid heeft tot deze besluitvorming? Ik vind dit een heel negatief verhaal en zonde van onze eigen inzet in dit hele traject. Graag hoor ik van de minister waarom het zo is gegaan. Wat kunnen wij doen om het alsnog tot een exportverbod te laten komen? Als dat nu niet kan, dan moet het wel over enige tijd, wat mij betreft.

Volgens ons eigen aalbeheerplan zou er ruimte komen voor experimenten. Is daarover ondertussen contact geweest met Europa? Zijn die experimenten gaan lopen? Wat gaat dit inhouden? Houden wij ons eigen palingbeheer rustig voor dit jaar? Hoe wordt daarover gecommuniceerd met de palingvissers en de hele sector?

Voordat ik hierheen kwam zag ik nog een verslag van de minister over Cites. Het is mij wel helder. Ik ben her en der teleurgesteld, maar kies nu toch voor de lijn dat ik eerst de reactie van de minister afwacht. Dat scheelt mij nu weer tijd.

Dan ga ik in op de kievieten. Dat verhaal kun je van meerdere kanten bekijken. Er is ooit een uitspraak van de Raad van State geweest, waarin het zoeken van kievietseieren werd erkend als «wise use» in het kader van folklore. Daar kun je heel lang over discussiëren. Waar ik mij druk over maak – en waar ik mij zo langzamerhand ook wel wanhopig bij voel – is dat de zware regulering die er nu is, met alle administratieve lasten van dien, de kievietsstand niet verbetert, maar eerder nog verder afzwakt. Het allerergste is dat van de 6200 nestverzorgers die wij in Friesland kennen – dat is ongeveer evenveel als in de hele rest van Nederland en dat zegt natuurlijk iets over de natuurbeleving en de verantwoordelijkheid van de mensen van de vogelwachten – in één jaar tijd 900 zijn weggelopen, omdat ze het allemaal niets meer vinden en zich niet meer erkend voelen in hun verzorgende taak. Ondertussen is al 20% weggelopen. Het gaat om de kieviet en de kievietsstand. Wij hebben deze mensen heel hard nodig. Ik zou het heel erg zonde vinden als wij zo zouden doorgaan. Ik wil heel graag dat de minister meedenkt, ook met het oog op Europa, over de vraag of wij hierover niet een prejudiciële vraag kunnen voorleggen aan het Hof. Het bestaande woud aan regels bereikt nu eigenlijk het tegenovergestelde van wat we willen. Ik zie de woordvoerster van de PvdD al met de hand wapperen. Mede door het gejuridiseer zijn de vogelwachters weggejaagd, worden de kievieten weggejaagd en worden alle nesten waar nu geen zorg meer voor is, ondergeploegd. Wat er nu gebeurt, acht ik niet goed en ik hoor graag een inhoudelijk antwoord op de vraag hoe wij dit beter kunnen doen.

De heer Polderman (SP): Ik heb een punt van orde. Mevrouw Jacobi houdt een roerend betoog over de kieviet en ik ben heel blij dat zij daar zo bezorgd over is, maar wat is de relatie met de Landbouwraad?

Mevrouw Jacobi (PvdA): Het is een Europese zaak. Het betreft niet zo zeer de raad direct, maar het betreft wel Europa. Ik zou heel graag willen dat de minister meedenkt, in Europees verband, over de vraag hoe je de «wise use» van de folklore een betere plek kunt geven. Daartoe geef ik hier een signaal af.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik heb eenzelfde soort punt. Uit onderzoek is gebleken dat het hele weidevogelbeheer niet werkt en dat je beter aansluitende natuurgebieden voor die vogels kunt bestemmen. Ik stel voor om daar eens een algemeen overleg aan te wijden en om niet koste wat kost het rapen in stand te houden.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Het gaat mij vooral om de nestverzorging. Ik ben het er absoluut mee eens dat het goed zou zijn om daar een breder debat over te voeren. Voor de veenweidegebieden zou dat zeer goed zijn.

Dan kom ik bij mijn laatste puntje. Bij de visserij kennen wij de EVF as 4-projecten. Ik wil graag dat de minister ook in Europa aandacht besteedt aan het feit dat het achteraf gezien waarschijnlijk beter was geweest om die projecten met ILG-gelden te financieren, dat de betrokkenen nu te veel bureaucratie ervaren en dat men nu geen gebruik dreigt te zullen maken van innovatie, omdat men gewoon gedemotiveerd raakt door het gedoe eromheen. Wil de minister hierop reageren? Wil zij kijken hoe we dit kunnen verbeteren?

De heer Polderman (SP): Voorzitter. Eenieder heeft recht op zijn eigen hobby's, want er is niets mis met een hobby. Er staan echter ook andere belangrijke punten op de agenda van de Europese Raad, waarover we mijns inziens toch iets moeten zeggen. Een van die punten is de raadsconclusie over het verbeteren van het functioneren van de voedselketen in Europa. Dat lijkt mij een belangrijk punt. Wij steunen uiteraard de inzet voor meer transparantie in de keten. Toen het kabinet aan het vallen was, zaten wij in de Kamer in een hoorzitting over de vraag hoe we meer zicht konden krijgen op de prijsvorming in de Nederlandse keten. Meer transparantie daarin is een vraag die ook in Europees verband speelt. Wel moesten we onze wenkbrauwen fronsen over het feit dat in de mededeling een zware focus lag op de liberalisering en op de concurrentie, terwijl er niets in stond over bijvoorbeeld regionalisering en verduurzaming van de voedselvoorziening. Een zo laag mogelijke prijs voor consumenten is natuurlijk goed, maar het is niet het enige doel in het leven. De minister profileert zich graag met haar inzet op duurzaamheid en maatschappelijk verantwoorde productie. Dat is prima, maar als zij dat serieus een warm hart toedraagt, dan hoor ik graag hoe zij denkt ervoor te kunnen zorgen dat het maximaliseren van de concurrentie geen «race to the bottom» zal worden, met grote nadelige gevolgen voor bijvoorbeeld landschap, dierenwelzijn, gezondheid, het welzijn van mensen en de leefbaarheid van het platteland. Graag hoor ik hoe de minister zich hiervoor gaat inzetten in Brussel of hoe zij zich daarvoor reeds heeft ingezet. Ziet zij mogelijkheden voor de mededingingsautoriteit om naast de lage concurrentieprijs ook andere non-trade concerns een plek te geven in het afwegingskader? Ik doel dan op dierenwelzijn, milieu en de onderhandelingspositie van kleine boeren. Ik ben benieuwd wat haar inzet daarop is.

De voorzitter: Misschien is het goed om hier even te vermelden dat ik van de griffier heb begrepen dat de Kamer in april een rapportage zal krijgen over de hoorzittingen over mededinging, prijsvorming et cetera. Dan weet u dat allen en de minister weet het dan ook. Het zou kunnen dat zij dat ook interessant vindt.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Ik leg even een link naar de discussie die wij hebben gevoerd en die op Europees niveau eveneens speelt. Hoe kijkt de SP-fractie aan tegen de mededingingswetgeving die wij thans hebben? Europa, NMa en LEI geven aan dat daar in relatie tot de producenten best wel wat op af te dingen is. Is de heer Polderman bereid om de minister namens de SP-fractie te vragen om eens te bezien of dat niet op een andere leest geschoeid moet worden?

De heer Polderman (SP): Dat is precies wat ik zeg. De NMa is natuurlijk erg gericht op de belangen van de consumenten en er is meer dan alleen het belang van de consumenten, hoewel dat natuurlijk buitengewoon belangrijk is, daar wil ik niets aan af doen. Ik zei net al dat een zo laag mogelijke consumentenprijs, zeker als het gaat om voedsel, niet het enige doel in het leven is. Als wij daarmee uiteindelijk de boeren het leven onmogelijk maken en het landschap kapot maken, dan lijkt me dat niet goed. Dat is precies wat ik zei en ik hoor graag de visie daarop van de minister.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Ook ik heb dit punt gemaakt. Wat denkt de SP-fractie dat er in de mededingingswetgeving moet worden aangepast om de positie van de boeren te versterken? Wat voor bepalingen moeten er komen in de mededingingswetgeving om dat te regelen?

De heer Polderman (SP): Ik wil nog wel een keer zeggen wat ik net al zei. Volgens mij is dat precies wat ik gevraagd heb. Wat zijn de mogelijkheden om naast een lage consumentenprijs andere non-trade concerns een plek te geven in het afwegingskader? Ik maak die regels niet. Ik probeer duidelijk te maken dat ik vind dat dit soort regels er in ieder geval in moeten. Als we straks na de verkiezingen de grootste partij zijn en de minister van Landbouw gaan leveren, dan mag u mij die vraag stellen en dan zal ik daar ook op antwoorden, maar voorlopig zijn de regels anders.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Een eigen visie kan ook geen kwaad.

De heer Polderman (SP): Een eigen visie hebben we. Wij vinden dat dit soort dingen erbij moet. Duidelijker kan ik het niet zeggen. U moet ook wel luisteren, natuurlijk.

Andere belangrijke punten van zorg zijn de speculatie en de extreme prijsschommelingen. Het lijkt erop dat de ogen hiervoor ook in Brussel enigszins opengaan en dat is een belangrijke ontwikkeling. De voornemens uit Brussel zijn slechts een klein stapje in de goede richting, maar ze zijn wel een eerste stap. Als de speculatie niet wordt aangepakt, hebben alle nu voorliggende maatregelen geen zin. Graag hoor ik de visie van de minister daarop. Er zijn inmiddels verschillende rapporten beschikbaar. Ik heb ze bij me. Mocht de minister ze niet hebben, dan geef ik ze graag aan haar door. Ze komen niet alleen van socialistischen huize. Ik heb ook andere rapporten die de vinger bij de rol van speculatie leggen.

Dan ga ik in op de financiële tegemoetkoming aan de Nederlandse melkveehouders. Het voorstel is om die 24,5 mln. aan alle boeren uit te keren op basis van hun quotum en hun melkproductie. Dat betekent feitelijk dat de grote boeren veel krijgen en de kleine boeren minder, en dat vinden wij toch een gemiste kans. De minister heeft uitgelegd dat zij geen andere mogelijkheid zag. Dat vind ik jammer en dat betreur ik zeer. De boeren krijgen er 0,2 cent per liter bij, terwijl ze zelf al hebben uitgerekend dat ze dan nog steeds 10 cent onder de kostprijs produceren. Dus het helpt nog niet eens. Wij sluiten ons aan bij het voorstel dat het Platform ABC (Aarde Boer Consument) gisteren in een petitie heeft gedaan, ook namens de Nederlandse melkveehouders. Probeer dat bedrag te gebruiken om dat ene procent uit de markt te leasen. Dat is honderd miljoen kilogram melk. Daartoe zou je dat ene procent uitbreiding veel beter kunnen gebruiken. Laat de overheid het zelf opkopen en niet in de markt zetten. Dat lijkt ons een beter idee. Wil de minister daar nog naar kijken?

Dan de toekomst van het GLB. We zijn verheugd met de Nederlandse inzet dat duurzaamheid een centraal onderdeel moet zijn van de Europa 2020-strategie. Wij hebben echter wel zorgen over de «handicapped areas». Als half Europa een handicapped area moet worden, dan leidt dat ten eerste tot oneerlijke concurrentie, tot een oneerlijke verdeling en tot rechtsongelijkheid tussen de boeren. Ten tweede dreigt het soort landbouwsubsidie dat we via de voordeur willen afschaffen, er via de achterdeur toch weer in te komen. Is dat de bedoeling? Dan moeten wij ervoor zorgen dat wij niet in die valkuil trappen. Misschien kan de minister daar een toelichting op geven.

Wat heeft de high-level groep voor de zuivel besproken over eventuele aanpassingen van de bestaande marktondersteunende instrumenten? Ik sluit mij aan bij de vragen die hierover ook door de collega's al zijn gesteld. Graag hoor ik een toelichting hierop.

Dan wil ook ik mijn boosheid uitspreken over de verkoop van de glasaal. Ik sluit mij kortheidshalve aan bij de vragen die door mevrouw Jacobi zijn gesteld over die zaak in Frankrijk. Is echt alles uit de kast gehaald, ook bilateraal, om dat te stoppen? Ik wijs erop dat mevrouw Ouwehand – ze heeft er volgens mij nu niet over gesproken – uitstekende vragen heeft gesteld over de betrokkenheid van IMARES bij een project in Afrika. Als IMARES op die manier met de glasaal aan de gang kan, dan vraag ik mij af of wij op de goede weg zijn. Moet de minister daarin niet wat meer sturend optreden?

Ten slotte ga ik in op Cites. We moeten vandaag helaas niet alleen constateren dat Cites een aantal mislukkingen kent. Met name het feit dat het niet gelukt is om de haai te beschermen was gisteren prominent in het nieuws. We moeten ook constateren dat de minister moties die de Kamer heeft aangenomen, slecht of slechts gedeeltelijk uitvoert. De minister is daarmee kampioen in het niet-uitvoeren van moties. Minister, u gedraagt zich af en toe als een soort zonnekoningin en dat is kwalijk. De Cites-moties werden breed gedragen in de Kamer. Waar is de respect van de minister voor de volksvertegenwoordiging gebleven? Als wij op deze manier met elkaar omgaan, dan lijkt mij dat niet goed. Mijn eigen Kamerbreed gesteunde motie over het «downlisten» van olifanten is niet naar behoren uitgevoerd. In Zambia liep het «downlisten» gevaar. Gelukkig is het ondanks de opstelling van de minister toch doorgegaan, maar ze heeft daar zeker niet toe bijgedragen. Wij moeten concluderen dat zij zich weinig van de Kamer aantrekt wat het «downlisten» betreft en dat is toch jammer. De vraag is waar haar democratische besef is, vandaag de dag.

De heer Van der Vlies (SGP): Voorzitter. Het functioneren van de voedselketen komt ter discussie, evenals de marktmaatregelen van na 2013. Ook in mijn fractie leeft de behoefte om binnen deze dossiers en in dit kader meer aandacht te gaan besteden aan goed functionerende mededingingswetgeving. De samenwerking tussen boeren en tuinders enerzijds en de consumenten anderzijds is onevenwichtig verankerd in de mededingingswetgeving. Een extra inzet zou daar zeer passen, dunkt mij, bijvoorbeeld in de context die ook mevrouw Jacobi uitvoerig heeft toegelicht.

Een tweede punt is het feit dat in de Europa 2020-strategie merkwaardigerwijs de paragraaf landbouw totaal ontbreekt, voor zover ik dat heb kunnen overzien. Dat lijkt zeer onterecht. Als we innovatie en verduurzaming willen – beide zijn aan de orde – speelt daarbij de landbouwsector nu al een grote rol. Dat zou ook zichtbaar moeten zijn. Ik vraag uitdrukkelijk aandacht daarvoor, een inzet die uiteraard aandacht vertaalt in concrete interventies met als doel om de landbouwparagraaf in de Europa 2020-strategie helder te krijgen.

Dan het aalbeheer. Ook aan mijn kant geweldige ergernis – het is een zwaar woord – of toch op zijn minst opperste verbazing over wat er in Frankrijk gebeurt. Een goedgekeurd plan, maar de export van glasaal is toch op termijn pas afgegrensd en afgegrendeld. Tot 2012 kan het nog voortduren en dat vind ik een slecht signaal. Ik zie in de brief daarover dat het juist door Nederlandse druk zo ver is gekomen dat vanaf 2012 de glasaalexport naar buiten de EU wordt gestopt, maar hoe hard is dat nou? We hebben op dat dossier enige ervaring, pijnlijke ervaring zelfs. Daar blijf ik dus erg ongerust over en ik vraag toch van de minister a) een stukje verantwoording daarover en b) expliciete en zeer strenge aandacht voor dat jaar 2012. Die termijn mag dan in ieder geval niet meer overschreden worden.

Dan staat er nog een heikel punt in die brief waarover ik mijn collega's nog niet gehoord heb. Wij hebben heel veel moeten doen om ons nationale beheerplan gerealiseerd te krijgen. Die discussie heropenen wij uiteraard niet, maar er is nogal wat mee gemoeid geweest. We zijn een inspanningsverplichting aangegaan om in de loop van dit jaar in overleg met de sector tot een werkbaar perspectief te komen. Dat is niet mijn eerste of enige doel. Anderen hebben daar ook aandacht voor gevraagd. Dat gaat allemaal nog komen en daar moeten we dus ook dit jaar nog een heleboel aan doen, voordat we in het najaar weer komen te zitten met die gesloten termijn. Als ik dan lees dat op dit punt nog gevoelige landen zoals Griekenland, Spanje, Italië en Portugal onder beoordeling van ICES zitten, en dat dus nog in politieke metiers moet worden afgetikt, dan heb ik daar grote onrust over. Spanje en Portugal zijn immers – voor Italië geldt dit minder – gevoelige landen als het gaat om de vraag wat er in de aalhabitat gebeurt. Graag een tandje erbij.

Dan de besteding van de 24,5 mln. aan de melkveehouders. De minister heeft wel overwogen om dat aan te sturen en om in te zetten op structuurversterkende maatregelen, maar ze heeft er de tijd niet voor, omdat er een taakstellend termijn van uitbetaling is. Daar heb ik dan wel begrip voor. Aanvraagloze uitbetaling gaat nu half mei gerealiseerd worden. Gelukkig is ervoor gezorgd dat er zo weinig mogelijk rompslomp aan verbonden zal zijn. Overigens hebben de collega's al enige vragen gesteld en ben ik natuurlijk net zo geïnteresseerd in het antwoord daarop als zij.

Mijn laatste punt. Wij hebben vanmiddag een plenair debat over antibiotica. Ook op de Europese agenda zal aandacht daarvoor niet misstaan. Dat zal vanmiddag ongetwijfeld komen, maar we zitten nu over de Europese Raad te praten en ik denk dat dit ook hier even gememoreerd moet worden.

Voorzitter: Van der Vlies

De heer Atsma (CDA): Voorzitter. Ik zal mij beperken tot enkele feitelijke vragen. Ik sluit mij graag aan bij de woorden van de vorige spreker over de glasaal. Laat ik dat beschouwen als een feitelijke vraag.

Er klinkt uit verschillende kringen zorg door over de renationalisering van het landbouwbeleid. Dat is niet nieuw, maar het klinkt steeds sterker door als geluid vanuit de conferentie over het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Deelt de minister die zorg? Is het inderdaad waar dat dit beeld langzaam maar zeker dreigt te ontstaan? Hoe zit het dan met de appreciatie van de Nederlandse inzet zoals neergelegd in de Houtskoolschets? Ik hoor dat daar weinig draagvlak voor zou zijn en dat Nederland weinig zou zijn uitgenodigd voor de informele bijeenkomsten op dit punt.

Mijn volgende punt is in de marge van de landbouwraad, maar heeft wel te maken met wat vanuit Europa wel of niet wordt toegestaan, namelijk het pleidooi dat wij Kamerbreed hebben gehouden voor een snelle internetverbinding op het platteland en in gebieden zonder kabel. De minister heeft nu een subsidieregeling opengesteld, met steun van Europa. Dat is mooi, maar we krijgen nu de klacht dat er slechts enkele weken – ik meen dat het gaat om vier weken in de maand april – gelegenheid is om in te tekenen voor die snelle internetverbinding. Als je daarop als ondernemer wilt inspelen, zou iets meer tijd op zijn plaats zijn. Dit soort zaken vraagt vaak meer tijd dan vier weken.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Wat vindt u ervan dat 22 lidstaten zich hebben uitgesproken voor een basispremie? Het idee is om een vergoeding te geven voor een aantal zaken die de landbouw in het landelijke gebied doet en voor een aantal voorwaarden waaronder men produceert. Dat is dus iets anders dan wat er in de Houtskoolschets staat en ik hoor graag wat de CDA-fractie daarvan vindt.

De heer Atsma (CDA): Wij hebben in het verleden niet voor niets een kanttekening gemaakt bij de Houtskoolschets. Wij waarschuwen al langer voor het risico van renationalisering. Als ik kijk naar de plek van voornamelijk de landbouw, maar ook de tuinbouw in het GLB, dan zou het budget wat ons betreft ook na 2013 overeind moeten blijven en direct naar de boer moeten kunnen gaan. Dat hebben wij twee jaar geleden gezegd bij de behandeling van de Houtskoolschets en dat herhaal ik nu. De ontwikkelingen die wij nu waarnemen, stellen ons allerminst gerust. De vraag of Nederland aanzit bij de informele gesprekken hebben wij in een vorig overleg ook aangekaart. Toen was de Q-koorts de aanleiding dat de minister er niet bij kon zijn in Parijs. Als het voortaan wel doorgaat, dan horen we dat graag van de minister. Wij vinden dat de minister daar wel bij dient te zijn, demissionair of niet.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Dat vroeg ik niet. Ik vroeg niet naar renationalisatie. De vraag was of u als CDA-woordvoerder voorstander bent van de basispremie voor boeren waar een groot aantal lidstaten het nu over heeft. Dat is de cruciale vraag. De VVD-fractie is daar voorstander van, omdat wij vinden dat er een vergoeding dient te komen voor een groot aantal aspecten van cross-compliance, voor voorwaarden waaronder onze boeren produceren in vergelijking met de rest van de wereld. Mijn vraag betrof dus niet de renationalisatie. Is die echt inhoudelijke vierde laag – dat was ook telkens onze kritiek op de Houtskoolschets – de basispremie waard, ook voor het CDA?

De heer Atsma (CDA): Je kunt niet blazen en het meel in de mond houden. Als u zegt, voor het betalen van directe premies aan de boer te zijn, dan hebt u mijn volle steun. De VVD-fractie heeft echter in de afgelopen maanden en jaren juist een verlaging van de budgetten bepleit. De directe premies kunnen alleen maar als je een volwaardig budget overeind houdt voor het GLB. Dat is waar ik voor heb gepleit. Daar hebben we in de Kamer verschillen van mening over. De CDA-fractie pleit voor het toekennen van bedragen op basis van de historische rechten, de historische referentie. De PvdA-fractie zit meer te denken aan hectaretoeslagen. Iedereen heeft zijn eigen mening en daar is niets mis mee, maar de CDA-fractie vindt en blijft vinden dat er geld naar de individuele ondernemer toe moet gaan, ook op termijn. Dan is de grootste zorg op dit moment hoe we daar budget voor houden. Ik ben zeer benieuwd naar het verkiezingsprogramma van de VVD op dat punt, maar ik houd eerlijk gezegd mijn hart vast als ik denk aan wat de VVD-fractie daarover recentelijk heeft gezegd.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Laat het helder zijn dat wij het eens zijn over de noodzaak van een budget. Mag ik nu wel of niet concluderen dat ook de CDA-fractie vindt dat er een basispremie dient te komen? U zegt wel heel mooi dat er een bedrag naar de boeren moet gaan, maar de grote meerderheid van de lidstaten vindt nu dat er een basispremie dient te komen. Dat signaal komt duidelijk uit Europa. Dan kunt u wel zeggen dat wij budgetten overeind moeten houden, maar bent u bereid om die vierde laag ook een vergoeding te geven voor het landschapsbeheer dat zij doen en voor het feit dat de boeren in die gebieden een aantal extra zaken produceren vergeleken met de rest van de wereld? Dat is de cruciale vraag.

De heer Atsma (CDA): Dit is vragen naar de bekende weg. Natuurlijk is de CDA-fractie daarvoor. U versmalt het nu tot een paar activiteiten. In eerste termijn leek uw inzet toch iets anders te zijn. De CDA-fractie gaat voor toeslagrechten. De CDA-fractie vindt eventueel ook hectaretoeslagen bespreekbaar, maar dan moeten deze wel op een goede manier worden ingevuld. Wij moeten naar de toekomst kijken. Het allerbelangrijkste is dat je budget overhoudt. Als je geen geld hebt, kunt je ook geen geld uitgeven. Wat dat betreft maak ik mij echt zorgen over wat de VVD-fractie aan het doen is.

Voorzitter: Atsma

Minister Verburg: Voorzitter. Ik bedank de Kamer voor haar inbreng in eerste termijn. Ik loop de opmerkingen en vragen langs. Sommige daarvan staan wel op de agenda van de Europese Raad, andere zijn door de woordvoerders toegevoegd, maar ik zal proberen om de meeste vragen te beantwoorden.

Mevrouw Snijder vraagt mij of ik kan bevestigen dat een brede meerderheid in de EU voor een vangnet is, ook na 2013. Het antwoord is ronduit ja. Ik merk daarbij op dat Nederland zich voortdurend heeft sterk gemaakt voor een vangnet als trampoline – zo lang als nodig en zo kort als mogelijk – en voor een heel snelle interventie. We hebben in 2009 kunnen zien hoe effectief dat was. Daar moeten we dus mee doorgaan, ook na 2013.

Er is gesproken over 22 lidstaten die iets zouden bespreken zonder Nederland. Gesuggereerd is ook dat Nederland in de Houtskoolschets tegen een basispremie is. Ik moet u nu toch herinneren aan wat er de afgelopen jaren is gebeurd. We hebben in de Houtskoolschets nu juist gepleit voor een zorgvuldige basispremie. Ik zie die beeldvorming ook. Ik weet niet waar de Kamer het beeld vandaan heeft, maar ik lees ook weleens in de krant dat Nederland daar niet meer voor zou zijn. Laten wij een paar dingen heel helder stellen. We weten één ding zeker: na 2013 is er geen sprake meer van historische toeslagrechten. Na 2013 zijn er geen op historische modellen gebaseerde toeslagen meer. Daar zullen we rekening mee moeten houden. Als je dat vaststelt, zul je moeten komen met een nieuwe grondslag. Hoe willen we dan ervoor zorgen dat in Europa innovatief en verduurzamend wordt gewerkt en dat boeren en producenten tegemoet kunnen komen aan vragen en eisen van de samenleving? In de ene lidstaat kunnen die anders zijn dan in een andere, maar gevraagd is zoveel mogelijk één Europees speelveld. Er spelen ook vragen die vallen onder de categorie non-trade concerns. Hoe kom je dan op een toekomstgericht instrument? Juist daarover gaat de Houtskoolschets, daarom moeten we innovatie en verduurzaming ondersteunen en daarom draait het gesprek om het belonen van boeren voor hun bijdrage aan maatschappelijke doelen en het investeren in maatschappelijk waardevolle gebieden. Ik wijs mevrouw Snijder en anderen die daar een opmerking over hebben gemaakt erop dat de nieuwe Landbouwcommissaris dat idee in de afgelopen periode juist steeds meer aan het overnemen is, inclusief die termen. We spreken niet langer over «less favoured areas", maar over maatschappelijk waardevolle gebieden die we moeten onderhouden omdat ze een cultuurhistorische waarde hebben, omdat ze landschappelijk van groot belang zijn of omdat ze een bijdrage kunnen leveren aan de biodiversiteit, maar dan moeten we wel de boeren die daar een bijdrage aan leveren, fatsoenlijk belonen. Dat is de kern van de Houtskoolschets en dat is precies waarop wij in Europa inzetten. Ik zie in plaats van minder draagvlak juist steeds meer draagvlak voor dat soort zaken. De precieze uitwerking gaat dan nog lang niet meevallen, want hoe meet je dat dan? Hoe richt je die gebieden in? Hoe doe je dat op een manier die in Europa dat brede speelveld mogelijk maakt?

Van belang is waar het precies over gaat als wij het hebben over die 22 landen. Vorig jaar heeft zich een aantal lidstaten sterk gemaakt om het melkquotum en de ontwikkeling daarvan af te remmen, terwijl wij voor een zachte landing in 2013 juist een groei van het quotum nodig hebben van 2 à 3% per jaar. Bij de health check is daar hard over onderhandeld. We hebben geprobeerd om die deur op een kier te houden, maar een aantal landen heeft zich juist in die zuivelprijzencrisis sterk gemaakt voor een verdere afremming van de ontwikkeling van de quota. Wij zijn daar nooit voorstander van geweest en de Kamer heeft die houding altijd gesteund.

Wat de vorige bijeenkomst in Parijs betreft, heb ik er melding van gemaakt dat wij daarvoor uitgenodigd waren, maar ik moest in uw Kamer zijn om met u van gedachten te wisselen over de ontwikkelingen inzake de Q-koorts. Daarom heb ik toen besloten om niet zelf naar Parijs af te reizen. Toch probeer ik om als een spin in het web van de toekomstige ontwikkelingen in Europa te zitten. In Parijs ging het niet om de vernieuwing van het GLB. Op de eerste bijeenkomst van Europa na Parijs ging het wel over de toekomst van het GLB. Ik wijs op de bijeenkomst die wij daarover hebben gehad in Den Haag op 27 januari. Toen hebben we op hoog niveau gesproken over de vraag hoe je een en ander zou kunnen inrichten. Bij die gelegenheid is zonder blad voor de mond gesproken over het moderne GLB, over innovatie, verduurzaming, de maatschappelijke bijdrage van boeren en maatschappelijk gewaardeerde gebieden. De Kamer is daarvan op de hoogte.

Om een misverstand te voorkomen dat blijkbaar bij mevrouw Snijder ontstaat: er moet een krachtig GLB komen na 2013, daar kan geen misverstand over bestaan; er moet een substantieel bedrag komen voor 2013 en daar hebben we alle partijen in Nederland bij nodig, laat ik dat hier ook gezegd hebben. Er zal een substantiële financiering moeten zijn, met inzet op innovatie, verduurzaming, maar ook het fatsoenlijk belonen van boeren die een maatschappelijke bijdrage leveren in gewaardeerde gebieden.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Om die laatste twee zaken gaat het natuurlijk. Wij zijn het ermee eens dat er een landbouwbeleid moet blijven, dat er geen renationalisatie moet komen en dat daar een bepaald bedrag voor nodig is. Het is echter vreemd om te horen dat de minister blijft beweren dat de Houtskoolschets goed valt, omdat de signalen uit Europa het tegenovergestelde aangeven. De minister zegt: Nederland zit op de juiste weg met de keuze voor innovatie, verduurzaming en een bijdrage aan de maatschappelijke waarde. Natuurlijk zijn dat goede uitgangspunten, maar als ik even naar de Houtskoolschets kijk – dat was ook vanaf het begin ons kritiekpunt – dan zit in laag één helemaal niets behalve eventueel iets voor innovatie. Daar zit dus geen basisbedrag in en dat is nu juist waar de andere lidstaten wel op insisteren. Het is prachtig om daar bovenop in een aantal gebieden een extra bijdrage te geven voor maatschappelijke waarde, maar die basislaag zit er bij ons niet in. De vraag is hoe de minister kan volhouden dat de Houtskoolschets goed valt in Europa. Dat kan naar mijn gevoel niet. Dat is een achterhoedegevecht. Is de minister het eens met de woordvoerder van de CDA-fractie die zegt eveneens na te denken over een eventuele hectarepremie dan wel een basisbedrag? Dat is namelijk iets anders dan wat de Houtskoolschets aangeeft.

Minister Verburg: Ik vind dit debat te belangrijk om er een campagnestrijd van te maken. Wij moeten een einde maken aan dit soort schijndebatten waarin we vergeten wat we eerder met elkaar hebben besproken en waarbij het allen maar gaat om vage geluiden. Ik nodig mevrouw Snijder uit om aan te geven wat voor geluiden dat zijn en waar ze precies vandaan komen. Dan ga ik dat bezien en mochten er inderdaad geluiden zijn die wij niet gehoord hebben, dan ga ik daar natuurlijk naar luisteren. Ik geef aan hoe belangrijk ik het vind dat er een sterk nieuw GLB komt, waarin boeren beloond worden voor de prestaties die ze leveren. Ik leg de uitnodiging bij mevrouw Snijder neer. Geeft u mij details over die geluiden, dan zal ik daarop reageren.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Ik ga heel graag op die uitnodiging in. Het is prachtig dat u mijn opmerking opvat als onderdeel van de campagne, maar ik baseer mij toch echt op zaken die op papier staan en op signalen die ik hoor van mensen die zich in Brussel bewegen. Dat geef ik aan u door en meer geef ik niet aan u. Het is een signaal dat wij ook al eerder hebben gegeven. In die zin is het niets nieuws. Het lijkt mij goed dat de minister dat tot zich neemt en haar oor ook te luister legt om na te gaan hoe de hazen nu eigenlijk lopen en of zij wel op de goede weg is.

Minister Verburg: Ik doe het nog nadrukkelijker. Ik herhaal: noemt u mij uw bronnen, zodat wij die kunnen nagaan. Dit is een cruciaal debat en dat wil ik zorgvuldig voeren. Het gaat immers om de toekomstkansen van boeren in Nederland en in 26 andere Europese lidstaten. Dat vind ik cruciaal en ik vraag dus nogmaals aan mevrouw Snijder om de informatie over die signalen op papier te zetten, wie de bronnen zijn en waar deze mee komen. Dan gaan wij dat na en zal ik de Kamer informeren. Op dit punt moeten wij helderheid scheppen en geen misverstanden laten ontstaan.

Het volgende punt is gemaakt door mevrouw Snijder en de heer Van der Vlies: de landbouw en het GLB in het perspectief van de EU 2020-strategie. Die is op 3 maart gepubliceerd door de commissie. Het is de opvolger van de Lissabonstrategie, waarvan het doel was om van Europa de meest concurrerende kenniseconomie van de wereld te maken. De nieuwe strategie bouwt daarop voort. De huidige financiële en economische crisis bepaalt echter in belangrijke mate de inhoud van een nieuwe strategie.

Het is een strategie op hoofdpunten, gericht op slimme groei en met het accent op kennis, innovatie, onderwijs en digitalisering. Het doel is verdere duurzame groei door zuiniger om te gaan met hulpbronnen en tegelijkertijd de concurrentiekracht te vergroten. Ten slotte moet iedereen van deze groei kunnen profiteren door verhoging van de arbeidsparticipatie, verbetering van de kwaliteit van het onderwijs en bestrijding van armoede.

Dat is de hoofdlijn. Het is de kracht van deze strategie dat die niet uitwaaiert naar alle sectoren. Daarbij is het natuurlijk wel cruciaal dat wij binnen deze sectoren landbouw, tuinbouw en visserij voluit invullen. De heer Van der Vlies heeft dan ook volstrekt gelijk wanneer hij zegt dat de landbouw- en de tuinbouwsector cruciale sectoren zijn binnen deze strategie. Het zijn namelijk innovatieve sectoren die een belangrijke rol spelen bij de verduurzaming. Ik durf zelfs nog wel iets verder te gaan: landbouw, plattelandsontwikkeling en de tuinbouwsector kunnen en moeten een belangrijke rol spelen bij de klimaatagenda.

Het is een uitdagende agenda, die wij in de Landbouwraad moeten invullen. Daarbij zullen wij uiteraard rekening houden met de kabinetsreactie en de Nederlandse inzet voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid na 2013. Het is buitengewoon belangrijk en het vergt grote investeringen in onderzoek en ontwikkeling. Bovendien is hiervoor versterking van de interne markt en veel aandacht voor het ondernemersklimaat nodig. Dat zijn de doelen en het zou iedereen duidelijk moeten zijn dat de land- en tuinbouwsectoren daarbij een belangrijke rol spelen.

De heer Van der Vlies (SGP): Er is altijd discussie mogelijk over de vraag wat de hoofdlijn en wat de bijzaken zijn. Hoe grofmazig moet een beleidsvisie zijn? Wat moet je daarin wel en niet beschrijven? Daar wil ik nu van wegblijven, maar het is desondanks de overtuiging van mijn fractie dat de landbouwsector een belangrijke bijdrage kan leveren aan innovatie en verduurzaming. Daarom ben ik van mening dat hieraan niet alleen in de Landbouwraad maar ook in de Europese top aandacht moet worden geschonken. Ik vraag de minister om dit «in te pluggen» bij haar collega's en met name bij de minister-president.

Minister Verburg: Het is een goede zaak dat dit onderwerp aan de orde komt, omdat de Europese top deze week plaatsvindt. De heer Van der Vlies kan ervan overtuigd zijn dat het mijn volle inzet krijgt, zowel in het kabinet als in Brussel. De Kamer weet nu wat de hoofdlijn is die op de Europese top moet worden vastgesteld. Vervolgens moeten en kunnen de land- en tuinbouwsectoren een geweldige bijdrage leveren. Deze sectoren moeten binnen de strategie dan ook goed in beeld komen om de afgesproken prestaties te kunnen leveren. Anders blijft het een dode letter en dat zou heel jammer zijn omdat het een cruciale strategie is. Al met al denk ik dat de heer Van der Vlies en ik hierover niet van mening verschillen. Vanmiddag zal de minister-president waarschijnlijk ook beamen dat de land- en tuinbouwsectoren hierbij een belangrijke rol kunnen en moeten spelen.

Voorzitter. Mevrouw Jacobi en de heren Poldermans en Van der Vlies hebben naar aanleiding van het debat over transparantie in de voedselketen gevraagd naar de aanpassing van het mededingingsbeleid. Maandag spreken wij inderdaad over de voedselvoorzieningsketen. In de raadsconclusies wordt de Commissie opgeroepen om met de nationale mededingingsautoriteiten na te gaan of er in de Europese Commissie verschillen bestaan in interpretatie en handhaving. Ik zet daarbij nadrukkelijk in op een gelijk speelveld en op het benutten van de ruimte bij de Europese en nationale mededingingsautoriteiten.

Ik ben het zeer eens met diegenen die zeggen dat wij ons bij de mededinging en het beleid voor transparantie in de keten niet alleen moeten oriënteren op de positie van de consument, maar ook op het producentenbelang van redelijke prijsvorming. Dat is niet alleen mijn inzet in de Landbouwraad, maar ook in de High Level Group voor zuivel. Wij moeten namelijk zorgen voor transparante prijsvorming, reële prijzen voor producenten en aandacht voor de belangen van de consument. De aandacht voor de consument is overigens groot.

De heer Polderman vroeg of wij niet zouden moeten overgaan op regionalisering. Dat moeten wij inderdaad gaan doen. Ik ben dan ook blij dat er in Nederland steeds meer aandacht is voor de voedselketen, want mensen willen steeds vaker weten waar en hoe hun voedsel is geproduceerd, zie de streekmarkten en de streekproducten. Deze ontwikkeling laat zich niet meer stoppen. Tegelijkertijd mogen wij niet vergeten dat Nederland een belangrijke exportpositie inneemt en dat de agrarische sector en de tuinbouw maar liefst 10% bijdragen aan ons bruto binnenlands product. Dat gegeven kunnen wij niet zomaar van tafel vegen.

Daarbij komt dat de agrarische sector veel werkgelegenheid genereert. 7% van de Nederlandse werkgelegenheid wordt gevonden in de voedselproductie en de voedselverwerkende sector. Dat gegeven mogen wij niet zomaar opzij schuiven en daarom is het en-en. Nederland heeft een sterke internationale positie en is de leverancier van grosso modo de driehoek Parijs/Berlijn/Londen. Dat is een heel sterke positie, gericht op kwaliteit, verduurzaming en innovatie. Wij moeten dat niet willen wegspoelen, omdat het een te belangrijke bijdrage levert aan ons nationale inkomen en onze werkgelegenheid. En dat zijn, me dunkt, twee zaken die ook de heer Polderman niet over het hoofd kan en mag zien.

De heer Polderman heeft gevraagd of ik het een goed idee vind om de 1% verruiming op te kopen en uit de markt te nemen. Dat lijkt mij geen goed idee, want daarmee zouden wij een rem zetten op de voorbereiding van de zachte landing in 2015. Verder zou het betekenen dat boeren nog meer superheffing moeten gaan betalen.

De heer Polderman en de heer Van der Vlies hebben gevraagd waarom de 24,5 mln. melkgeld is uitbetaald per kilogram melk. Eerlijk gezegd ben ik teleurgesteld over het gebrek aan mogelijkheden om dit budget in te zetten voor structuurversterking. Ik had die 24,5 mln. graag ingezet voor structuurversterkende maatregelen om het Nederlandse agrocluster toe te rusten en te versterken voor de toekomst. Dat had ook een langdurig multipliereffect gehad, waarvan men breed had kunnen profiteren. Door de uitbetaling per kilogram melk kunnen boeren hiervan overigens natuurlijk ook breed profiteren.

Al met al was de tijd te kort om die 24,5 mln. op een andere manier weg te zetten. Dit geld moet namelijk in juni zijn uitbetaald. Daardoor is steun aan investeringen in verduurzaming en innovatie niet mogelijk gebleken. Dergelijke investeringen zijn namelijk vaak vergunningsplichtig en de procedures daarvoor kosten vaak veel tijd, soms zelfs meerdere maanden. Met het oog hierop is gekozen voor uitbetaling per kilogram melk.

De heer Atsma vroeg naar de mogelijkheid om in de maand april in te tekenen voor de snelle internetverbinding. Is het niet beter om deze regeling langer open te stellen? Het is nog geen april en ik heb geen indicatie gekregen dat vier weken onvoldoende is. Met het oog daarop wil ik vooralsnog inzetten op deze periode. Vervolgens kunnen wij eind april bezien hoe een en ander heeft uitgewerkt. Wij maken nu al reclame voor deze regeling en ik hoop dat de mensen die hiervan gebruik willen maken, snel intekenen. Hoe sneller ze dat doen, hoe sneller we het kunnen realiseren. Iedereen weet dat de regeling in april wordt opengesteld en men kan zich daar dan ook op voorbereiden. Al met al denk ik dat het mogelijk moet zijn om het in april zijn beslag te laten krijgen. Het is voor mij geen principekwestie, maar het raakt natuurlijk wel aan de slagvaardigheid rond dit belangrijke traject.

De heer Van der Vlies vroeg of het gebruik van antibiotica aandacht krijgt in de Europese Unie. Het lijkt mij een goede zaak om het de volgende keer op de agenda te zetten. De heer Van der Vlies meldde zelf al dat wij hierover vanmiddag debatteren. Dat is een goede zaak, want het is een belangrijk thema. Hij kent ook mijn inzet van de laatste jaren om het antibioticagebruik omlaag te brengen. Er is sprake van een betekenisvolle omslag, maar dat laat onverlet dat het gebruik nog steeds te hoog is. Het is en blijft daarom mijn doel om het antibioticagebruik ten opzichte van 2009 met 20% terug te dringen. Dat is dus een vermindering met een vijfde en dat is een forse inzet. Ik zal het de volgende keer dus op de agenda van de Landbouwraad plaatsen. Verder zullen wij bezien of het nuttig is om het parallel via de lijnen van VWS in Europa aan te kaarten.

Het Cites-traject. Mevrouw Ouwehand vroeg hoe ik aankijk tegen het verloop van de conferentie tot nu toe. Ik heb de Kamer daarover gisteren een brief gestuurd. Meer in het bijzonder wil zij weten of ik teleurgesteld ben over het verloop. Het antwoord op die vraag is ja. Het spijt mij werkelijk dat het moeilijk is voor sommige delegaties om op de Cites-conferentie oog te hebben voor belangen die de belangen van een deel van de eigen bevolking overstijgen. Daardoor wordt het moeilijk om overeenstemming te bereiken over maatregelen. Het belang van een deel van de bevolking is vaak de boterham die zij met haar omstreden activiteiten verdient. Het is wel spijtig dat dergelijke belangen zo sterk wegen, want daardoor kan het gezamenlijke belang in de verdrukking komen.

In mijn brief heb ik geschreven dat ik het teleurstellend vind dat een aantal belangrijke voorstellen het niet heeft gehaald, maar dat neemt niet weg dat er ook successen te melden zijn. Ik zeg dat, want ik denk dat mevrouw Ouwehand wel heel somber is. Een van die successen is dat de lidstaten soms ook zelf met voorstellen komen omdat ze inzien dat het anders helemaal niet goed gaat. Daardoor konden bijvoorbeeld goede afspraken worden gemaakt over enkele tropische houtsoorten. Al met al vind ik Cites op dit moment nog steeds een van de beste mechanismen om met elkaar zaken op de agenda te zetten, elkaar kritisch te bevragen en effectieve afspraken te maken. De conferentie loopt nog tot morgen en ik hoop dat er in de resterende tijd nog goede besluiten kunnen worden genomen. Maar echt: ik sta niet te juichen bij de resultaten tot nu toe.

Mevrouw Ouwehand vroeg verder naar het EU-mandaat. Zij heeft daarover iets kunnen lezen in mijn brief van gisteren. Ik heb hier namelijk vrij uitvoerig bij stilgestaan. Ik herhaal het echter graag als daarop prijs wordt gesteld.

Tot 15 oktober 2009 konden verdragspartijen voorstellen indienen voor behandeling tijdens de CoP. Er zijn veel voorstellen ingediend over zaken als de organisatiestrategie en de interpretatie en uitvoering van het Cites-verdrag. Er zijn 42 voorstellen ingediend om plant- en diersoorten aan de appendices toe te voegen of om hun status te wijzigen. Tussen 15 oktober en het begin van de CoP zijn de voorstellen wetenschappelijk beoordeeld. Dat is een van de belangrijke eisen van Cites. Het gaat namelijk niet alleen om emotie, maar ook om de wetenschappelijke onderbouwing. Het Cites-secretariaat heeft na de wetenschappelijke beoordeling een inhoudelijk oordeel over de voorstellen gegeven. Op grond daarvan hebben de partijen hun standpunt bepaald. Ik heb de Kamer hierover op 29 januari geïnformeerd. Daarbij ben ik ook ingegaan op de Nederlandse inzet voor deze CoP. Op dat moment waren de definitieve wetenschappelijke adviezen echter nog niet beschikbaar.

De Europese Unie is geen lid bij het Cites-verdrag. Met het Lissabonverdrag in de hand moeten de Europese lidstaten in beginsel wel gezamenlijk optreden. Dat is belangrijk, omdat een eenparige en eenstemmige EU op een conferentie met zo veel landen meer invloed heeft en meer resultaten kan boeken.

De ingediende voorstellen zijn vanaf november 2009 in Brussel aan de orde geweest. De Europese Commissie heeft op 22 februari haar voorstel voor een mandaat naar de Raad gestuurd. Daar zit inderdaad wat tijd tussen, maar dat had te maken met de grote verschillen van inzicht tussen de lidstaten en de Europese Commissie over de voorstellen, waaronder het voorstel over de blauwvintonijn. Dat betekent dat ook na 22 februari intensief is overlegd door de Commissie en de lidstaten om tot één mandaat te komen. De knelpunten waren de blauwvintonijn, olifanten en ivoor, haaien, de ijsbeer en koraal.

Dat zijn precies de punten waarover wij op 9 maart in een algemeen overleg met elkaar hebben gesproken. Gelet op de uitkomst van dat overleg heb ik de opvattingen en de gevoelens van de Kamer ingebracht in de nog lopende discussie in Coreper. Dat geldt ook voor de ingediende moties. Op 10 maart is in Coreper een compromis bereikt over het mandaat van de Europese Unie en dat mandaat is op 12 maart vastgesteld in de Transportraad, vlak voor het begin van de CoP.

Een en ander betekent dat wij de inbreng van de Kamer wel degelijk hebben ingebracht in Coreper. Dat wil echter niet zeggen dat dit onmiddellijk leidt tot een ander Europees standpunt. Als 27 lidstaten het met elkaar eens proberen te worden, wordt het standpunt van het Nederlandse parlement en de Nederlandse regering natuurlijk niet altijd één op één overgenomen. Het vastgestelde mandaat is, zoals gebruikelijk, niet openbaar gemaakt en dat heeft natuurlijk weer te maken met de onderhandelingen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): De schoen wringt nu juist bij de ambtelijke afstemming. Ik ken de voorstellen van de Raad en de inzet van de minister, maar er vindt ook ambtelijk overleg plaats. Ik heb duidelijke signalen gekregen dat de Nederlandse delegatie, zowel bij de afstemming vooraf als in Qatar, een eigen koers heeft gevaren. Ik vind meer in het algemeen dat wij duidelijkheid moeten krijgen over en grip moeten krijgen op het werk van de ambtelijke delegatie. Ik sta daarin overigens niet alleen, want ik heb al verwezen naar promotieonderzoek dat dit gevoelen onderschrijft.

De minister stelde zich op 9 april in het algemeen overleg niet welwillend op tegenover de Kamer. Daarom hebben wij een VAO moeten aanvragen. De minister had al in het algemeen overleg kunnen concluderen hoe de Kamer wilde dat de regering zich zou opstellen. De minister was daarvoor echter niet te porren en dus waren er moties nodig. Wat heeft de minister op 9 maart doorgegeven aan Coreper? Met welke boodschap heeft zij haar ambtenaren op pad gestuurd? Ik vraag dat, omdat ik mij niet kan voorstellen dat de minister zegt: «De Kamer denkt er zo over. Ik ben er zelf nog niet uit. Zoek het dus zelf maar uit.» Volgens mij moet zij haar ambtenaren duidelijk hebben aangestuurd.

Minister Verburg: Dat gebeurt altijd. Mevrouw Ouwehand heeft een aantal moties ingediend. Over die moties is gestemd en vervolgens heb ik mijn reactie gegeven. Een aantal moties kon ik zo overnemen en dat betekent dat mijn instructies aan mijn ambtenaren in het Coreper in het verlengde daarvan zijn aangepast of verduidelijkt. «Inzet» is echter iets anders dan «uitkomst». Ik heb de Kamer niet voor niets aangegeven dat de uitkomst niet altijd één op één de uitkomst is van het compromis in het Coreper.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Met respect, maar dat was mijn vraag niet. Ik vroeg de minister welke instructies zij haar ambtenaren heeft gegeven. Op 9 maart wilde de minister nog helemaal niets weten van de wens van de Kamer en daarom kwam het op moties aan. Het ambtelijke compromis is echter al gesloten op de dag dat de moties werden ingediend. Hoe heeft de minister haar ambtenaren geïnstrueerd? Ik wil dat echt weten!

Minister Verburg: Ik heb mevrouw Ouwehand dat inmiddels verteld. Zij weet wat ik heb gedaan, waaraan ik maar toevoeg dat het altijd zo gaat. Mevrouw Ouwehand kan dat controleren. Als zij desondanks twijfels houdt, laat haar dan ergens mee komen! Signalen: zo kunnen wij niet werken! Ik geef aan wat ik heb gedaan.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Dat is flauw.

Minister Verburg: Ik heb de Kamer schriftelijk mijn reactie op de moties gegeven. Sommige dingen had ik al toegezegd in het algemeen overleg. Verder wordt er natuurlijk zorgvuldig meegekeken en meegeluisterd om de instructie aan te kunnen passen aan wat wij verstandig vinden, ook naar aanleiding van het Kamerdebat. Ik heb daarover geen enkel misverstand laten bestaan. Ik heb de Kamer dat ook geschreven. Zo heb ik de Kamer gisteren nog eens uitvoerig het hele proces beschreven. Als mevrouw Ouwehand meer wil weten of andere geluiden heeft gehoord, dan vraag ik haar toch echt om dat aan te tonen. Doet zij dat niet, dan werp ik haar suggesties verre van mij. Wij zijn hartstikke transparant. Onze inzet in Europa is bekend, want ik heb de Kamer daarover geschreven. Wij hebben onze inzet voor Doha bepaald en daarover kan geen enkel misverstand bestaan. Ik laat mij hier dan ook geen insinuaties aanpraten. Mevrouw Ouwehand moet haar beweringen gewoon onderbouwen!

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Dit is de omgekeerde wereld. Het is buitengewoon flauw dat de minister zo reageert. Veel gesprekken op ambtelijk niveau vinden achter gesloten deuren plaats, wat betekent dat ik het niet kan onderbouwen. Ik kan de minister alleen maar zeggen wat de Kamer te horen heeft gekregen.

De minister zegt dat zij de Kamer heeft aangegeven hoe zij de moties gaat uitvoeren. Het gaat echter om het feit dat in het algemeen overleg al duidelijk was wat de wens van de Kamer was en dat de Kamer een dag later met moties moest komen. De minister schrijft echter in haar brief: Ik heb het gevoelen van uw Kamer overgebracht in Coreper-verband. Dat kan niet, zonder duidelijke instructie van de minister. Of de minister heeft gezegd: «beste ambtenaren, zo denkt de Kamer hierover, maar trekt u zich daar vooral niets van aan» of: «zo denkt de Kamer erover en zo moet u handelen». Als het laatste het geval is, dan is de opstelling van de minister tegenover de moties wel heel raar.

De voorzitter: Met alle respect, maar de minister heeft aangegeven wat haar lijn was. U bent niet overtuigd door haar uitleg, maar de minister heeft wel degelijk, ook al bent u het daarmee misschien niet eens, gezegd wat haar opstelling was.

De heer Van der Vlies (SGP): Voorzitter. Hetzelfde punt. Een onderhandelingsresultaat van 27 lidstaten zegt natuurlijk niets over de scherpte van de inzet van een individuele lidstaat. De minister kan zich dus wel degelijk heel scherp hebben opgesteld en toch in de loop van de onderhandelingen «verloren» hebben. Dat voltrekt zich buiten de waarneming van de Kamer. Je kunt dan om transparantie vragen en dat hebben wij nu gedaan. Daarmee moeten wij het echter wel doen, totdat het tegendeel blijkt. Daarvoor moet echter wel eerst het bewijs worden geleverd. Ik markeer dat toch maar even, want dat is wel de manier waarop de dingen in dit huis gaan.

Minister Verburg: Voorzitter. Ik wijs erop dat de verhouding tussen regering en Kamer is gebaseerd op de vertrouwensregel. Ik heb gezegd wat ik heb gedaan. Als iemand dat niet vertrouwt, moet hij daaruit consequenties trekken.

Voorzitter. Mevrouw Ouwehand heeft gevraagd of er een EU-verbod op tonijn komt. Belangrijk is dat een meerderheid van de landen de beheersorganisatie voor tonijn, de ICCAT, in de lead wil laten. Deze organisatie stelt nog dit jaar een nieuw herstelplan voor tonijn op, een plan dat in 2011 in werking moet treden. Nederland was en zal actief bijdragen aan het internationale overleg volgens de lijn die ik in de Kamer al vaker heb aangegeven. Dat wil zeggen dat Nederland streeft naar een verbod op de vangst van blauwvintonijn. In Europees verband blijf ik mij voor dat verbod inzetten, maar ik wijs er tegelijkertijd wel op dat het geen gemakkelijk dossier is. Door verschillende leden is dat terecht opgemerkt.

De ijsbeer was opgenomen in appendix II. De VS hebben een voorstel ingediend om deze soort op appendix I te zetten. De voorstanders hiervan wijzen op de achteruitgang van de ijsbeerpopulatie en de slechte vooruitzichten, vooral door het veranderende klimaat. De tegenstanders van het voorstel betoogden dat de biologische criteria voor appendix I niet worden gehaald. De ijsbeerpopulatie is daarvoor niet hard genoeg achteruitgegaan. Verder wijzen de tegenstanders erop dat de internationale handel geen bedreiging vormt voor de ijsbeer. Ze worden in die redenering gesteund door het Cites-secretariaat, het IUCN, Traffic en het Wereld Natuur Fonds. Bij de stemmingen is het voorstel verworpen.

De Kamer heeft de regering in een motie verzocht om zich sterk te maken voor plaatsing van de ijsbeer op appendix I. In mijn brief van 12 maart heb ik aangegeven dat, mocht zich bij de CoP een nieuwe situatie voordoen waardoor het EU-standpunt ter discussie komt te staan, Nederland zich zal voegen bij het standpunt van Duitsland, Oostenrijk en het Verenigd Koninkrijk. Die situatie heeft zich niet voorgedaan, wat betekent dat Nederland zich heeft gehouden aan het Europese mandaat.

In de media is melding gemaakt van een aangepast voorstel van de VS om de ijsbeer op appendix II te houden en een nulquotum voor de handel vast te stellen. De VS hebben dat voorstel echter op de CoP niet ingediend.

In het algemeen overleg ben ik op de internethandel ingegaan. Ik heb verder de motie zorgvuldig gelezen. Ik heb onder andere over deze handel een toezegging gedaan. Ik zeg dat, omdat een aantal van mijn toezeggingen in dat algemeen overleg later is verwoord in moties. Het staat de Kamer altijd vrij om een motie in te dienen, maar ik had dus al een toezegging gedaan. De Kamer heeft het desondanks nodig gevonden om die toezegging in een motie te verwoorden.

Ik had dus al toegezegd dat ik zou onderzoeken of ik samen met Duitsland en Zwitserland kan komen tot een voorstel om het aanbieden van dieren op internet te verbieden. Gebleken is dat Duitsland en Nederland de Europese Cites-verordening op dezelfde manier hebben geïmplementeerd. Dat geldt dus ook voor het strafbaar stellen van de illegale handel via internet. Zwitserland is nog niet zover, maar dit land wil dezelfde regels stellen als Duitsland en Nederland.

In Duitsland en Nederland is het aanbieden van illegale Cites-soorten en de producten daarvan strafbaar, ook als die via internet worden verhandeld. Zo is het aanbieden van ivoor strafbaar, ook al is niet al het ivoor illegaal. Het aanbieden van ivoor is dus niet per definitie strafbaar. Alle ivoorhandel verbieden zou in strijd zijn met de Europese Cites-verordening, waarin wordt voorgeschreven dat bepaalde voorwerpen wel verhandeld mogen worden, bijvoorbeeld ivoren voorwerpen van voor de conventie. Dat is de manier waarop wij daarmee bezig zijn.

De heer Polderman heeft gesproken over de downlisting van de olifanten. Hij heeft ongetwijfeld de brief hierover gelezen die ik na de behandeling in het kabinet naar de Kamer heb gestuurd. Ik heb destijds al gezegd dat zowel het onderzoekspannel als het Cites-secretariaat met nadere adviezen zal komen. Uit beide adviezen is gebleken dat er geen wetenschappelijk onderbouwde aanleiding is om tot downlisting over te gaan. Dat betekent dat de voorstellen hiervoor zijn verworpen. Nederland heeft daaraan voluit meegedaan. Toch hebben wij hierover in het kabinet gesproken. De uitkomst daarvan is dat wij voorlopig de ontwikkelingen afwachten.

Als de olifantenpopulatie zo groot wordt dat ze een bedreiging vormt voor gewassen, huizen en scholen van bewoners, dan zullen wij iets aan het beheer moeten gaan doen. Doen wij dat niet, dan staat de bescherming van dieren de ontwikkeling en de kansen van mensen in de weg. Ontwikkelingssamenwerking en de zelfredzaamheid van mensen zijn niet voor niets een prioriteit in het kabinetsbeleid voor Afrika. Ik meende dat dit ook voor de Kamer gold en dat is de reden waarom het kabinet heeft besloten om de ontwikkelingen zorgvuldig in de gaten te houden en het beleid af te laten hangen van de uitkomsten van het pannel en het advies van het secretariaat. Dat is ook gebeurd, zij het dat de adviezen geen aanleiding waren om tot downlisting over te gaan.

De meeste sprekers hebben iets gezegd over de export van glasaal. Ik deel de teleurstelling die ik in hun bijdragen proefde. Ik moet daar echter onmiddellijk bij aantekenen dat het Franse aalbeheerplan op dezelfde manier is beoordeeld als het Nederlandse. Iedereen weet ongetwijfeld nog goed hoe wij destijds hebben gezocht naar een manier om ons aalbeheerplan geaccepteerd te krijgen. Verder leefde toen ook in de Kamer het gevoel dat ICES wel erg streng had geoordeeld over de Nederlandse voorstellen. Diezelfde organisatie heeft echter ook het Franse plan beoordeeld.

De Commissie is op grond van het advies van ICES van mening dat het Franse aalbeheerplan voldoet aan de doelstellingen van de aalverordening. Dat is de reden dat ik heb ingestemd met goedkeuring. Het zou wel erg bijzonder zijn om na zo'n beoordeling bezwaar te maken, omdat de uitkomsten Nederland teleurstellen. Frankrijk mag glasaal exporteren, mits men daarmee binnen de met CITES gemaakte afspraken blijft en er sprake is van afbouw. De heer Van der Vlies wees daar terecht op. De eis dat er afgebouwd wordt, is mede onder Nederlandse druk tot stand gekomen. De handhaving betekent dat 2012 ook echt 2012 is en dat het dan met de export van glasaal afgelopen moet zijn. Ik ben het daarmee volstrekt eens.

Wij doen er goed aan om elkaar in Europees verband scherp te houden en ervoor te zorgen dat de afspraken in de aalbeheerplannen daadwerkelijk worden nageleefd. Dat betekent echter dat andere lidstaten scherp meekijken met Nederland. Mevrouw Jacobi vroeg in dit verband of er regionale experimenten mogelijk zijn. Ik heb gezegd dat er misschien een pilot kan worden ontwikkeld. Daarnaar wordt op dit moment onderzoek gedaan, onderzoek waarbij de sector nauw is betrokken. Verder zal samen met de sector worden onderzocht hoe het regionale beheer het beste kan worden ingericht. Het is ons doel om dit jaar een pilot te starten. Hiervoor zal de Europese Commissie echter wel toestemming moeten geven, want die pilot komt deels in de plaats van het algehele vangverbod.

Mevrouw Jacobi heeft een punt gemaakt van het vogelbeleid. Eerlijk gezegd snap ik niet precies waar zij op doelt. Het heeft iets te maken met Friesland en het afhaken van de nestverzorgers in deze provincie. Dat valt voor een belangrijk deel onder de verantwoordelijkheid van de provincie Friesland. Het kan ook raakpunten hebben met de Europese richtlijnen, maar dat is afhankelijk van de vraag of het probleem van mevrouw Jacobi iets te maken heeft met het Programma Beheer, SNL enzovoort.

Kan Nederland als lidstaat een prejudiciële vraag stellen? Het antwoord daarop is nee. Prejudiciële vragen worden gesteld door rechters in lopende zaken in het geval van onduidelijkheid over de interpretatie van Europese wetgeving. Ik snap het punt van mevrouw Jacobi niet, maar het antwoord op haar feitelijk vraag luidt dus: dat kan Nederland als lidstaat niet.

Mevrouw Jacobi heeft een vraag gesteld over het Europese Visserijfonds en de as 4-projecten. Meer in het bijzonder wil zij weten of het niet tot te veel bureaucratie leidt. Daarvan is echter geen sprake. In de twee jaar dat het EVF operationeel is, zijn zestig innovatie- en samenwerkingstrajecten in de visserijsector van start gegaan. Het is dan ook echt noodzakelijk om in de visserij nog meer krachten te bundelen. Afgelopen weekend sprak een voorman van de visserijsector en hij zei mij dat er echt nog een paar slagen moeten worden gemaakt bij de samenwerking om het toekomstperspectief van het nieuwe Europese visserijbeleid handen en voeten te kunnen geven.

De brochures over de as 4-projecten zijn naar de Kamer gestuurd. Er is een start gemaakt met de aanpak en in goed overleg met de provincies is tot een nieuwe werkwijze gekomen. De provincies hebben dat mede zelf voorgesteld. Na toetsing worden deze voorstellen door de lokale groepen in de provincies goedgekeurd en uitgevoerd.

Voorzitter. Ik meen dat ik daarmee de vragen in eerste termijn heb beantwoord.

De voorzitter: Ik heb in eerste termijn alle interrupties toegestaan en ik kan mij dan ook niet voorstellen dat er nog veel behoefte bestaat aan een nieuwe ronde. Als er echter toch behoefte bestaat aan een korte tweede termijn, dan stel ik de leden daartoe natuurlijk in de gelegenheid.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Voorzitter. Het is een goede zaak dat het duidelijk is geworden dat het vangnet breed wordt gedragen, want dat is een van de pijlers onder het toekomstige landbouwbeleid.

Blijkbaar blijf ik met de minister van mening verschillen over de relatie van de Houtskoolschets met de toekomst van het GLB. Ik kan alleen maar constateren dat er weinig draagvlak is voor de Houtskoolschets en dan vooral niet voor het idee van een basispremie. Ik roep de minister daarom toch maar op om enige afstand te nemen van haar Houtskoolschets en aan tafel te gaan met de betrokkenen. Ik wijs haar er verder op dat in een debat van 17 maart in het Europees Parlement bleek dat het gros van de partijen vindt dat er een gemeenschappelijk landbouwbeleid moet blijven met directe steun voor agrarische ondernemers. Dat lijkt mij een niet mis te verstaan signaal en de minister moet toch ook inzien dat het EP daarmee sterk afwijkt van haar eerste blokje, een blokje waarbij de VVD-fractie van het begin af aan kritische kanttekeningen heeft geplaatst. Ik roep de minister met andere woorden op om afstand te nemen van haar basisvisie in de Houtskoolschets.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter. Ik ben ontevreden met de uitleg van de minister over de ambtelijke afstemming. Natuurlijk mogen wij ervan uitgaan dat de minister de gevoelens van de Kamer heeft overgebracht als zij zegt dat te hebben gedaan. Daarvoor geldt inderdaad de vertrouwensregel. De minister schept echter zelf verwarring door te zeggen dat zij op 9 maart de gevoelens van de Kamer aan het Coreper heeft overgebracht, terwijl de moties pas op 10 maart zijn ingediend. Toen wij die moties indienden, stond de minister nog steeds regelrecht tegenover de Kamer. Mijn vraag is simpel. Kunnen wij daarover wat meer duidelijkheid krijgen? Heeft de minister de gevoelens van de Kamer overgebracht en daaraan toegevoegd dat men zich daarvan niets hoeft aan te trekken? Of heeft zij eraan toegevoegd: houd er serieus rekening mee dat …? Dat is allemaal de vraag, want de minister stelde zich een dag later nog steeds lijnrecht op tegenover de Kamer. Zij ontraadde immers de moties, die op het algemeen overleg waren gebaseerd. Al met al vind ik deze vraag zeker gepast.

Bij de IWC kan iets vergelijkbaars gaan spelen. Ik zou dan ook graag eerder van de minister duidelijkheid krijgen over de ambtelijke afstemming, opdat de Kamer daarover op tijd met haar kan spreken.

Mijn laatste vraag betreft de bescherming van de blauwvintonijn. Ik hoorde de minister zeggen dat zij nog steeds inzet op een vangstverbod. Mag ik er dan van uitgaan dat zij zich ook zal inzetten voor een Europees vangstverbod? Wij moeten hiermee immers in eigen land en in de EU beginnen.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Voorzitter. Ik vroeg of de as 4-projecten van het EVF niet simpeler kunnen worden vormgegeven. Het gaat meestal om kleinschalige projecten om de duurzame visserij te stimuleren. Ambtenaren hebben inmiddels erkend dat de bedragen niet in verhouding staan tot de administratieve lasten die ermee gemoeid zijn. Kunnen wij die projecten niet onderbrengen in de ILG-structuren? Dan kunnen we deze visserijprojecten op dezelfde manier behandelen als plattelandsprojecten. Ik denk dat je as 4-projecten niet moet vergelijken met andere samenwerkingsprojecten in de visserij, want de as 4-projecten zijn vaak heel kleinschalig.

Het kievitsei. Het ging mij daarbij vooral om de positie van de nestverzorgers. De regelingen die hiervoor in het kader van het weidevogelbeheer in het leven zijn geroepen, lopen af. Het gevolg daarvan is dat de nestverzorgers in groten getale stoppen, waardoor de nesten vaker dan in het verleden door landbouwwerkzaamheden kapot zullen worden gemaakt. Als ik gelijk zou krijgen, zou dat slecht zijn voor de kieviten en meer in het algemeen voor de weidevogelstand. Ik zou dan ook graag zien dat wij het hele fenomeen van de nazorg Europees en in de lidstaten goed op de keper gaan beschouwen om te kijken of wij in relatie tot het eieren zoeken «wise use» in het kader van folklore in zijn totaliteit weer een positieve impuls kunnen geven! Als wij dat in een algemeen overleg kunnen regelen, is dat natuurlijk prima. Ik wil in ieder geval dat er meer aandacht aan wordt geschonken.

De heer Polderman (SP): Voorzitter. Ik bedank de minister voor haar beantwoording.

De minister zegt dat wij ermee rekening moeten houden dat de historische toeslagrechten na 2013 verdwijnen. Daarom is het volgens haar tijd voor een discussie over een nieuwe grondslag. Wij hebben daarover inmiddels vaker van gedachten gewisseld en ik denk dat het inderdaad de hoogste tijd is om een fundamentele keuze te maken over de toekomst van het Nederlandse en het Europese landbouwbeleid. Er is een nieuwe landbouwcommissaris en binnenkort is er in Nederland ook een nieuwe regering. Wij moeten echter wel beseffen dat de wereld gewoon doordraait, ook als het Nederlandse kabinet is gevallen.

Duurzaamheid is uiteraard een belangrijk element van het nieuwe landbouwbeleid, maar uiteindelijk zal er volgens mij toch vooral moeten worden uitgegaan van het beginsel dat producenten een reële prijs voor een eerlijk product dienen te krijgen. Op basis daarvan moeten wij vervolgens de hele landbouw inrichten. Als wij voor dit uitgangspunt zouden kiezen, zijn wij alweer een heel stuk verder.

Melkveehouders hebben de afgelopen winter fel gedemonstreerd, niet om toeslagen te krijgen, maar voor een herziening van het beleid. Ik blijf met de minister van mening verschillen over de vraag of het noodzakelijk is dat de overheid hierop meer grip krijgt door regulering en overheidssturing. Ik weet dat de minister hierover anders denkt, maar ik krijg toch signalen dat ook in Brussel de roep om meer overheidssturing sterker wordt. Ik ben daar blij mee en ik hoop dat de minister niet aan de rem blijft hangen en niet vast blijft houden aan de neoliberale koers. Het moet namelijk echt anders. Als de minister dat niet inziet, dan ligt hier een mooie opdracht voor de nieuwe regering, waarvan deze minister misschien nog wel deel gaat uitmaken ook.

De voorzitter: Voordat u begint aan de formatie van het nieuwe kabinet, geef ik toch maar het woord aan de volgende spreker. U bent namelijk door uw tijd heen.

De heer Polderman (SP): Voorzitter. Ik ben net begonnen!

Dan nu Cites. De minister is betrokken, maar zij heeft wel de handicap dat zij het regelmatig beter denkt te weten dan de Kamer. Dat is lastig. De minister is kampioen in het niet uitvoeren van moties en in het net een slagje anders uitleggen van moties dan de indieners. Zij denkt het namelijk altijd beter te weten. Met deze drie moties is dat ook gebeurd. Ik merk dat de minister betrokken is en daarvoor prijs ik haar, maar zij zal af en toe toch ook naar de Kamer moeten luisteren, zeker in deze demissionaire periode. Ik ben dan ook benieuwd hoe de minister de motie over de Oostvaardersplassen gaat uitvoeren. Ik ben het inhoudelijk eens met de minister over het beleid dat wij daar zouden moeten voeren, maar zij moet wel iets doen met de motie als de meerderheid van de Kamer die steunt.

De voorzitter: Nu echt bedankt. De volgende spreker is de heer Van der Vlies.

De heer Van der Vlies (SGP): Voorzitter. Ik bedank de minister voor haar reactie en vooral voor haar toezegging om het antibioticadossier op de Europese agenda te zetten. Het is namelijk niet alleen een nationaal, maar ook een internationaal probleem.

Het aalbeheerplan en de positie van Frankrijk. De minister zegt net als ik teleurgesteld te zijn over het eindresultaat. Ik snap dat wij in onderhandelingen allemaal wel eens iets weg moeten slikken. Spanje, Portugal, Griekenland en Italië – ik noem deze landen in volgorde van belangrijkheid – moeten nog een aalbeheerplan indienen. Ik hoop dat de minister daarbij goed de vinger aan de pols zal houden, opdat het zal resulteren in strakke plannen.

Frankrijk mag nog wat glasaal opvissen, maar is wel verplicht om daarvan in 2012 35% tot 60% te reserveren voor het EU-gebied. De minister onderhandelt met Frankrijk om daarvan een behoorlijke portie in de wacht te slepen. Ik wens de minister daarbij veel succes, want dit is heel belangrijk voor onze sector en voor onze natie. Maar los daarvan: 40% van de gevangen glasaal is in 2012 nog steeds bestemd voor de export naar landen buiten de EU. Frankrijk heeft dus aanzienlijke economische belangen bij de glasaalvangst en daarom vraag ik de minister nogmaals in de gaten te blijven houden dat 2012 ook echt 2012 is. Zij moet namelijk voorkomen dat Frankrijk in de politieke besluitvorming straks toch weer een escape vindt.

Minister Verburg: Voorzitter. Ik bedank de commissie voor haar inbreng in tweede termijn.

Het is belangrijk dat wij vandaag uitgesproken hebben wat de lijn van de Houtskoolschets is. De historische toeslagen zijn eind 2013 voorbij en dat betekent dat je een nieuwe grondslag nodig hebt om de toeslagen aan de boeren te verstrekken. En dat heeft weer alles van doen met de bijdrage die boeren leveren aan innovatie en verduurzaming. Het is van groot belang dat wij hieraan handen en voeten geven.

Ik houd mij dan ook aanbevolen voor de onderbouwing van de signalen die mevrouw Snijder zegt te hebben ontvangen. Eventuele misverstanden moeten wij immers zo snel mogelijk wegnemen, omdat Nederland altijd een leading nation is geweest binnen het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Wij willen ook een leading nation blijven en daarop moeten wij dan ook voluit inzetten, overigens niet alleen in het belang van onze boeren, maar ook in het belang van alle Europese boeren. Het is namelijk cruciaal dat het hele agrocluster een sterke rol kan blijven spelen in het blijven produceren van voldoende en hoogwaardig voedsel tegen redelijke prijzen. Het is dan echter wel zaak dat wij onze voedselproducenten een behoorlijke prijs betalen of van een fatsoenlijk inkomen voorzien.

Ik weet niet zeker of ik mevrouw Ouwehand goed heb begrepen. Ik herhaal daarom dat ik in het algemeen overleg een aantal toezeggingen heb gedaan, ook al was er in dat overleg verschil van mening over een aantal punten. Sommige punten heb ik toegezegd in het algemeen overleg en in zo'n geval pas ik natuurlijk onmiddellijk de instructie voor het Coreper aan. Ik heb verder geconstateerd dat de Kamer het over een aantal punten onderling niet eens was. Dat hoort natuurlijk ook bij een volksvertegenwoordiging waarin verschillende partijen zijn vertegenwoordigd.

Als er verschillende opvattingen worden geuit, is het zaak voor het kabinet om vast te houden aan zijn oorspronkelijke inzet, totdat blijkt dat de Kamer een ander verzoek doet aan de regering. Sommige van de bijbehorende moties kun je dan als minister alsnog inbrengen, maar over sommige andere moties moet je eerst overleggen in het kabinet. Dat was bijvoorbeeld het geval bij het voorstel om olifanten en ivoor voor downlisting in aanmerking te laten komen. Dat heb ik toegelicht. De toezeggingen zijn dus onmiddellijk geïmplementeerd, ook als ze daarna in een motie zijn verwoord. Moties moeten echter ook in stemming worden gebracht.

Ik zal mij sterk maken voor een Europese vangstverbod voor blauwvintonijn. Ik voeg hieraan wel toe dat hierover in Europa nog geen eensgezindheid bestaat. Ik ben er met andere woorden van overtuigd dat er een vangstverbod moet komen, maar helaas geldt dat nog niet voor al mijn collega-ministers.

Mevrouw Jacobi vraagt mij om de as 4-projecten van het EVF in de ILG-structuur in te brengen. Dat is niet mogelijk. Dat moeten wij ook niet willen, want daardoor zou het alleen maar complexer worden. Want hoe gaan wij dat tegenover Europa verantwoorden? Als mevrouw Jacobi van mensen of organisaties voorbeelden heeft gekregen van overdreven administratieve lasten, krijg ik die graag van haar. Ik zal dan proberen om de procedure samen met de provincies te vereenvoudigen. Ik ben namelijk een groot voorstander van eenvoud. Je moet een zo groot mogelijk deel van het beschikbare budget gebruiken voor de uitvoering van concrete projecten, iets waarover mevrouw Jacobi en ik ongetwijfeld niet van mening verschillen. Als zij voorbeelden kent van mogelijkheden om bureaucratie te vermijden, moet zij mij die geven, want ook ik heb een diepe afkeer van bureaucratie. Het is echter helaas niet mogelijk om het zonder een heel klein beetje verantwoording te regelen.

De kieviten en de weidevogels. Ik denk echt dat dit probleem op provinciaal niveau moet worden opgelost. Mevrouw Jacobi moet daar aandacht vragen voor de begeleiding, de nazorg en «wise use». Ik ben het natuurlijk wel met haar eens dat hoe meer mensen zich inzetten voor de bescherming van weidevogels en nestbescherming, hoe beter het is.

De heer Polderman sprak nogmaals over de Houtskoolschets en de wijzigingen die daarin volgens hem aangebracht zouden moeten worden. Het is belangrijk om te constateren dat ook hij zich het motto «regeren is vooruitzien» eigen heeft gemaakt en dat hij al een heel klein beetje bezig is met de volgende formatie.

Het is verder natuurlijk van belang dat wij op tijd onze lijn uitzetten. Wij hebben dat gedaan en wij werken nu binnen Europa aan de invulling ervan. En ik kan hem wel zeggen dat het heel lastig is om met 27 lidstaten op één lijn te komen, maar wij doen ons best. Ik val de heer Polderman overigens wel bij als hij zegt dat het cruciaal is dat boeren vooruit kunnen en dat boeren een goed inkomen hebben.

Ik erken dat ik het niet eens ben met de heer Poldermans over het beleid voor melk en zuivel en dat dit nog wel even zo zal blijven. Ik heb echt een andere opvatting dan hij, overigens gesteund door de sector, en wel dat het belangrijk is om het melkquotum in 2015 af te bouwen door middel van een zachte landing.

Voorzitter. Ik luister heel goed naar de Kamer. Ik hecht zeer aan de opvattingen van de Kamer en ik heb in de beantwoording van de vragen van mevrouw Ouwehand dan ook uitgebreid aangegeven hoe zorgvuldig ik als lid van het kabinet omga met moties. Het is uiteraard mijn intentie om aangenomen moties uit te voeren, maar dat laat onverlet dat het kan gebeuren dat andere belangen zich verzetten tegen het één op één uitvoeren van een motie, die in strijd kan zijn of is met het algemeen belang. En wat van een regering mag worden gevraagd, is dat zij juist daarvoor oog heeft. De regering moet alle belangen afwegen en op basis van die afweging een koers uitzetten. Dat is wat er is gebeurd bij de olifantenmotie. Ik heb de Kamer mijn argumenten gegeven voor de manier waarop ik met deze motie ben omgegaan. Ik noem nogmaals de ontwikkeling van mensen versus de bescherming van olifanten. Dat is een wezenlijke afweging. Die hebben wij in het kabinet gemaakt en die is anders uitgevallen dan de heer Polderman wellicht wenselijk vindt. Ik stel echter vast dat het resultaat in Doha hierdoor niet anders is uitgevallen.

De motie over de Oostvaardersplassen is ook een motie die ik in het kabinet moet bespreken. Verder moet ik hierover in overleg met Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer, omdat de motie twee gebieden betreft. Overigens begrijpt de heer Polderman natuurlijk ook dat de dieren in deze gebieden liever vers gras eten dan oud hooi. Het is inmiddels echter wel voorjaar en dat frisse gras is er binnenkort dan ook in overvloed. Ik kan mij heel veel voorstellen bij deze motie, maar ik neem haar, zoals gezegd, dus mee naar het kabinet. Het kabinet zal vervolgens een zorgvuldige afweging maken en aankomende vrijdagmiddag zal ik de Kamer laten weten wat daarvan de uitkomst is. Liever groen gras dan schraal hooi: daar kan ik mij veel bij voorstellen.

Ik zal de antibiotica inderdaad op de Europese agenda zetten. De heer Van der Vlies heeft verder terecht een opmerking gemaakt over Spanje, Portugal, Italië en Griekenland, want hier geldt natuurlijk ook: gelijke monniken, gelijke kappen. Het valt niet mee, maar het is hard nodig dat alle lidstaten beschikken over een zorgvuldig beoordeeld aalbeheerplan. Aan die verplichting en verantwoordelijkheid mag geen enkele lidstaat voorbijgaan. De andere lidstaten hebben daar inderdaad op te letten.

2012 is 2012. De heer Van der Vlies kan ervan verzekerd zijn dat ik mij daarvoor sterk zal blijven maken.

Voorzitter. Daarmee ben ik gekomen aan het einde van mijn beantwoording in tweede termijn.