Kamerstuk 21501-30-290

Verslag van een algemeen overleg

Raad voor Concurrentievermogen


Nr. 290 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 18 juni 2012

De vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, de vaste commissie voor Europese Zaken en de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben op 22 mei 2012 overleg gevoerd met viceminister-president, minister Verhagen van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en staatssecretaris Zijlstra van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:

  • de brief van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, d.d. 15 mei 2012, inzake aanbieding geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen van 30-31 mei 2012 (21 501-30, nr. 284);

  • de brief van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, d.d. 9 maart 2012, inzake het Verslag informele van de Raad voor Concurrentievermogen 1-3 februari 2012 (21 501-30, nr. 283 );

  • de brief van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, inzake het Verslag van de Raad voor Concurrentievermogen van 20-21 februari 2012 (21 501-30, nr. 282);

  • de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, d.d. 27 januari 2012, inzake het fiche: Herziening richtlijn erkenning beroepskwalificaties (22 112, nr. 1348);

  • de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, d.d. 17 februari 2012, inzake het fiche: Mededeling Actieplan Elektronische Handel (22 112, nr. 1367);

  • de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, d.d. 23 maart 2012, inzake het fiche: Mededeling geavanceerde computing (22 112, nr. 1386);

  • de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, d.d. 5 april 2012, inzake het fiche: Mededelingen over drie Europese Innovatiepartnerschappen (EIP’s) (22 112-1391);

  • de brief van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, d.d. 10 april 2012, inzake de reactie op de kritiek van Michael Geist op de ACTA en over de bredere visie van het kabinet op het gebied van internetvrijheid (21 501-33, nr. 367);

  • de brief van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, d.d. 22 mei 2012, inzake de Anti-Counterfeiting Trade Agreement: reactie van de Raad van State (min ELI) (21 501-33, nr. 370).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, Van der Ham

De voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken, Knops

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Van Bochove

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, Franke

Voorzitter: Van Vliet

Griffier: Blacquière

Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Van Vliet, Van Bemmel, Dijkgraaf, Schaart, Koppejan, Heijnen en Verhoeven,

en minister Verhagen van Economische Zaken en Landbouw en staatssecretaris Zijlstra van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministeries.

De voorzitter: Ik heet de minister van EL&I en de staatssecretaris van OCW en hun ambtenaren van harte welkom, alsmede de mensen op de publieke tribune en de geachte afgevaardigden aan mijn linkerzijde. Ik wijs er als uw voorzitter op dat wij anderhalf uur hebben voor dit AO. Ik stel voor om de spreektijd op drie minuten per fractie te bepalen en slechts één interruptie bestaande uit één vraag toe te staan per spreker. Anderhalf uur is echt heel kort. Wij moeten het even strak inplannen. Ik hoop dat de minister straks ook snel kan antwoorden.

De heer Van Bemmel (PVV): Voorzitter. Weer een Raad Concurrentievermogen. Ik voel mij in deze AO’s altijd een beetje de gangmaker op het verkeerde feest. Het gaat allemaal over Europese maakbaarheid en dat is niet echt ons ding. Toch loop ik wat punten langs, allereerst het hete hangijzer van het ACTA. Een tijdje geleden schreef ik een opinieartikel getiteld: «Een open internet is niet meer weg te denken». In landen als China, Iran en Noord-Korea en in de Arabische wereld is het een gewoonte dat internet wordt gecensureerd. Ik geloof dat onze minister van Buitenlandse Zaken zelfs satellietapparatuur uitdeelt om ongecensureerd internet te garanderen. Met het ACTA-verdrag begeven wij ons als beschaafd land op zeer glad ijs. Ik citeer een stuk uit een brief van de regering dat ik al zo vaak heb gezien dat ik bijna wantrouwend word: «Hierbij willen wij nogmaals herhalen dat ACTA geen betrekking heeft op beperking van burgerlijke vrijheden of het belemmeren van consumenten. ACTA heeft alleen betrekking op de wijze waarop bedrijven en burgers hun rechten kunnen afdwingen in de rechtszaal.». Wij zien nu al dat partijen in de rechtszaal in Nederland hun rechten afdwingen ten koste van miljoenen consumenten in Nederland. Zij doen dat alleen al met de Nederlandse wet. Zij hebben het ACTA daarvoor niet eens nodig. Ik vrees dat deze zinsnede in het ACTA tot hetzelfde of zelfs meer kan gaan leiden. De rechters uit het analoge tijdperk zitten in ieder geval startklaar om de consumenten hiermee te censureren. Deze rechters lijken zo te zijn weggelopen van de Flintstones. Dat is ook te zien aan de afbeelding die ik bij mij heb. Daarop staat een hekje. Iedere internetter van 11 jaar en ouder weet dat hekje te omzeilen. Het gaat mij om het symbool.

Wij vinden het goed dat de regering vooralsnog heeft besloten om dit verdrag niet te tekenen. Mijn vraag is waarom Nederland aanvankelijk zat te popelen om dit verdrag te ondertekenen. Waarom niet een wat kritischere houding van Nederland? Ik begrijp dat Kroes al gezegd heeft dat dit verdrag er niet gaat komen. Ik zal de regering dan ook met een motie ertoe oproepen – ik heb begrepen dat de heer Dijkgraaf al een VAO heeft aangevraagd – om dit definitief niet te doen. Wees nu eens moedig en zeg namens Nederland: nee dank u, wij doen niet mee met dit soort globalistische afspraken. Laten wij eens een keer het beste jongetje van de klas zijn in relatie tot open internet. Laten wij dit verdrag als eerste in Brussel naar de vuilnisbak verwijzen. Ik heb nog twee seconden?

De voorzitter: Snel afronden, alstublieft.

De heer Van Bemmel (PVV): Ja, ik sluit af.

In relatie tot het Actieplan elektronische handel ligt de prioriteit bij maatregelen gericht op het moderniseren van het auteursrecht. Wat gaat dit betekenen voor de rechtspositie van de Nederlandse internetter? Verder lees ik over het notice and action-principe. Dit kan leiden tot het blokkeren van websites en allerlei dingen die de eigendomsrechten kunnen bedreigen. Wat houdt dit exact in voor de rechtspositie?

De voorzitter: De heer Verhoeven wil interrumperen. Ik heet hem welkom. Hij was iets te laat en heeft daarom gemist dat er een spreektijd van drie minuten geldt en dat er één interruptie mag worden gedaan.

De heer Verhoeven (D66): Hoe kan ik die beter inzetten dan nu? De heer Van Bemmel van de PVV sprak over de gangmaker op het verkeerde feest. Hij was dat zelf een halfjaar geleden, want toen vond hij wat de heer Verhagen met het ACTA aan het doen was, allemaal prachtig en schitterend. D66 heeft toen gezegd: doe het niet. Nu is de PVV ineens 180 graden gedraaid, wat mij betreft de goede kant op. Waarom is de PVV er nu ineens wel van overtuigd dat het ACTA niet zo’n goed idee is? Waarom heeft de PVV nu eindelijk het licht gezien?

De heer Van Bemmel (PVV): Uw idee had met uitstel te maken. Wij komen nu met definitief afstel. Het ACTA is een verdrag waarmee mensen eventueel gecensureerd kunnen worden. U wilde de minister censureren. Wij hebben er geen problemen mee als iemand erover gaat praten. Nu zijn er echter allerlei mensen, ook in Europa, die zeggen: dit wordt helemaal niks. Mijn wedervraag is dan ook: gaat u dit definitieve afstel steunen?

De voorzitter: Nee, we gaan niet aan elkaar vragen stellen en onderling debatjes voeren. Ik sta steeds één interruptie met één vraag toe.

Voordat ik het woord geef aan de heer Dijkgraaf van de Staatkundig Gereformeerde Partij, meld ik de commissie dat de heer Heijnen van de PvdA geen lid is van deze commissie. Ik kijk even of er bezwaar is tegen zijn deelname aan dit debat. Dat is niet het geval. De heer Heijnen is welkom in dit AO.

De heer Dijkgraaf heeft net bij de regeling van werkzaamheden in de plenaire zaal een vooraankondiging gedaan van een VAO. Als de commissie aan het einde van dit AO besluit om een VAO te houden, is de heer Dijkgraaf als eerste spreker aangemeld.

De heer Dijkgraaf (SGP): Voorzitter. Ik heet de heer Heijnen van harte welkom. Ik heb de vooraankondiging gedaan vanwege de drukke Kameragenda. Dat was volgens de Griffie nodig. Ik ben er echter van overtuigd dat straks zal blijken dat een VAO helemaal niet nodig is omdat al mijn vragen naar tevredenheid zijn beantwoord, zoals gebruikelijk. Laat ik beginnen met de subsidies van het stamcelonderzoek. De bewindslieden zullen het met mij eens zijn dat wij netjes moeten omgaan met ons geld, zeker in deze crisistijd. Laat ik dan ook maar meteen met de deur in huis vallen. Het zou bijzonder zijn als wij onderzoek gaan subsidiëren dat in sommige lidstaten als maatschappelijk en ethisch omstreden wordt beschouwd. Zijn de bewindslieden het met mij eens dat het niet goed is dat iets wat in meerdere lidstaten omstreden is, met Europees geld gefinancierd wordt? Ik spits dit toe op het embryonaal stamcelonderzoek. Dit onderzoek is ethisch omstreden; men kan daar positief over zijn maar ook negatief. Wij zijn dat laatste. Feit is evenwel dat het in verschillende lidstaten verboden is. Met Horizon 2020 dreigt dat echter opnieuw gesubsidieerd te worden. Wij vinden dat een vreemde gang van zaken. Wij hebben hierover eerder vragen gesteld maar de regering lijkt helaas geen probleem te hebben met het feit dat alle lidstaten moeten meebetalen aan omstreden onderzoek. Ik roep de Kamer en de bewindslieden ertoe op om stelling te nemen tegen deze vergaande keuze van Brussel.

Ik kom te spreken over de handelsbelemmeringen en het Europees speelveld. Wij zijn recentelijk op bezoek geweest bij een aantal bedrijven. Daarbij zijn wij gekomen tot vreemde conclusies. Dit kabinet wil, zolang het er nog zit, ondernemerschap stimuleren. Een Nederlands bedrijf in dak- en gevelpanelen zit echter in de problemen. Het had in het verleden op de Duitse markt te maken met een verplicht toelatingsbewijs. Daarvoor is het Europese CE-label in de plaats gekomen waarmee de levering geen probleem meer is. De Duitsers hebben nu echter gezorgd voor een toelatingsbewijs voor montage met daaraan gekoppelde testprocedures. Het CE-label heeft zo nog maar weinig om het lijf, want dit bedrijf komt nu nauwelijks de markt nog op. Een tweede bedrijf handelt in vrachtwagentrailers. De Europese richtlijnen geven aan dat lidstaten geteste en goedgekeurde voertuigen moeten registreren en toelaten. In Frankrijk en Italië krijgt dit bedrijf echter nul op het rekest. Dat mag niet, maar niemand is in staat om daaraan iets te veranderen. Kan de minister iets doen voor dit soort mkb’ers die hard aan de weg timmeren? Het zijn geweldige bedrijven, gerund door jonge gasten, maar ze lopen continu tegen barrières aan. Zij kloppen soms ook bij een ministerie aan, maar het duurt erg lang voordat zij dingen voor elkaar krijgen. De minister kijkt nu heel verbaasd, maar het duurt lang voordat zaken geregeld zijn.

Mevrouw Schaart (VVD): Voorzitter. Ik borduur graag op onderwerpen die ik de vorige keer ook heb aangesneden: de ODR, de online dispute resolution, de ADR, alternative dispute resolution, het EU-octrooi en de richtlijn beroepskwalificaties. Ik begin met de ADR. Ik heb in het vorige debat aangegeven dat er in Nederland een goed systeem van geschillenbeslechting bestaat. Ik ben blij dat het kabinet dezelfde mening is toegedaan. Inmiddels is dit in de Europese Raad en het Europese Parlement besproken. Ik hoor graag wat daaruit is gekomen. Is er begrip voor het Nederlandse standpunt en is het mogelijk dat het Nederlandse systeem beschermd wordt tegen verplichte overheidsinmenging? Nederland mag namelijk niet leiden onder het feit dat andere landen hun zaken niet op orde hebben. Dat is mijn eerste vraag aan de bewindspersonen.

Handel via internet zal alleen maar belangrijker worden voor onze economie. Ik heb dat in verschillende debatten benadrukt. De VVD-fractie is voorstander van een digitale interne markt. In hoeverre kan dit voorstel daaraan bijdragen? Ik ben het met de Commissie en het kabinet eens dat het ontbreken van een goed Europees systeem van online geschillenbeslechting de toegang tot een volledige digitale interne markt belemmert. Het ODR-voorstel moet bijdragen aan het oplossen van problemen met grensoverschrijdende online geschillenbeslechting. Denken de bewindspersonen dat dit voorstel daarvoor in de praktijk kan zorgen? Hoe kan voorkomen worden dat de ODR een wassen neus wordt doordat andere landen hun systemen niet op orde hebben?

Op het eerste oog lijkt de introductie van de Europese beroepskaart sympathiek. Het zal dan immers ook voor Nederlanders met een gereglementeerd beroep gemakkelijker worden om in het buitenland te werken. De minister heeft aangegeven dat bij de introductie hiervan een toename van de administratieve lasten verwacht kan worden. Dat klinkt mijn fractie niet goed in de oren. Ik hoor daarop dan ook graag een nadere toelichting. Verder hoor ik graag welke lidstaten deze kritiek van Nederland delen. De minister heeft aangegeven voorstander te zijn van het invoeren van een beroepskaart voor beroepen met een hogere mobiliteit die in veel of bijna alle lidstaten zijn gereglementeerd. Ook daarbij hoor ik graag over welke beroepen het precies gaat. Wat betekent dit voor Nederlanders die een gereglementeerd beroep hebben dat hier niet onder valt en die wel in het buitenland willen werken?

Over het EU-octrooi is al vaak gesproken, maar er is nog steeds geen definitief besluit over genomen. Ik hoor graag de laatste stand van zaken. Ik ben ook heel benieuwd of er snel overeenstemming komt over de locatie en of er is nagedacht om het EU-octrooirecht in Nederland te vestigen. Wie ligt er nog dwars en hoe kan dat worden opgelost?

De heer Koppejan (CDA): Voorzitter. Ik houd het kort en ga alleen in op het programma van verbetering, het concurrentievermogen van ondernemingen en het mkb. Ik ben het eens met de stelling dat de meerwaarde met name zit in de uitwerking van het financiële instrument om de toegankelijkheid en de financiering van het mkb te vergroten. Aan welke specifieke instrumenten moet dan worden gedacht? Zijn er voorbeelden van andere projecten in dit programma waarin de Europese samenwerking een meerwaarde kan hebben?

Uit onderzoek is gebleken dat door het ontbreken van een digitale interne markt de Europese Unie een potentiële groei van het bbp mist van minimaal 4%. Het voorstel van de Europese Commissie verdient dan ook steun. Wordt daarmee echter ook de kern van het probleem aangepakt, namelijk dat de verschillende wet- en regelgeving van de afzonderlijke lidstaten samen met de ICT-standaarden in Europa meer op elkaar afgestemd zou moeten worden? De huidige verschillen in regelgeving en standaarden leiden tot onnodig hoge nalevingskosten en administratieve lasten. Welke acties worden in EU-verband genomen om dat probleem aan te pakken? Is Nederland eventueel bereid om hierin initiatieven te nemen? Ik krijg hierop graag een reactie van de minister.

Kan de minister of de staatssecretaris aangeven wat de gevolgen zijn van het voorgestelde Europese kader ten aanzien van de richtlijn beroepskwalificaties? Betekent het vereiste van twaalf jaar dat men niet meer met zes jaar basisschool en vijf jaar havo de opleiding voor verpleegkundige aan het hbo-v kan doen?

Ik ben het eens met de kabinetsinzet om het aantal van 4 700 gereglementeerde beroepen in Europa drastisch terug te brengen. Het is goed dat Europa deze gereglementeerde beroepen gaat evalueren. Wanneer verwacht de minister dat dit proces wordt afgerond en dat reglementering van beroepen in Europa zich beperkt tot de beroepen waar bescherming van het publiek belang aan de orde is?

Wat onderzoek en innovatie in het kader van Horizon 2020 betreft: is de minister het met ons eens dat wij het begrip «excellentie» niet alleen mogen associëren met fundamenteel universitair onderzoek en aantallen peer reviewed publicaties maar dat innovatie en toepassing van onderzoek en maatschappelijke impact minstens zo belangrijk zijn en dat derhalve verschillende soorten onderzoek, zoals die uitgevoerd worden door hogescholen en universiteiten, vragen om verschillende beoordelings- en evaluatiecriteria zonder daarbij af te doen aan de methodologische kwaliteit?

Ik kom te spreken over het Europees Instituut voor Innovatie en Technologie en de strategische agenda. De regering pleit terecht voor enige terughoudendheid om het budget van dit instituut zo sterk te laten groeien zolang het EIT niet naar behoren functioneert. Krijgt Nederland hiervoor voldoende steun van de andere lidstaten? In hoeverre is een groei van het budget van 300 naar 10 mld. sowieso niet veel te fors? In hoeverre kan deze investering voldoende terugverdiend worden? Is het kabinet voornemens om deel te nemen aan één van de drie lopende en de twee komende innovatieprogramma’s? Zo ja, met welke Nederlandse financiële bijdrage?

Wat het fiche inzake de mededeling geavanceerde computing betreft, is de CDA-fractie geen voorstander van het voorstel om lidstaten een bepaald percentage van hun jaarlijkse begroting voor openbare aanbestedingen te laten reserveren voor HPC-aanbestedingen, en zeker geen 10%; althans niet Europees opgelegd. Dit is een verantwoordelijkheid van lidstaten zelf. Hoe kijkt de minister hier tegenaan?

De heer Heijnen (PvdA): Voorzitter. Mevrouw Dijksma, die dit algemeen overleg zou doen, moest met spoed even naar huis. Vandaar dat ik een kwartier geleden het verzoek kreeg om dit voor haar waar te nemen. Wat de PvdA-fractie betreft, staat de Europese agenda – dus ook de agenda van de Raden – volledig in het teken van het bestrijden van de crisis, het handhaven en het uitbreiden van werkgelegenheid. Dat heeft prioriteit. De vraag van de PvdA-fractie richt zich in het bijzonder op het programma COSME 2014–2020 ten behoeve van het mkb. Is het kabinet ervan overtuigd dat de inspanningen het grootst mogelijke rendement hebben in termen van werkgelegenheid om perspectief te bieden aan jongeren? Worden de fondsen die in dat verband aan de orde zijn, van tevoren beoordeeld op werkgelegenheidseffecten? Het gaat natuurlijk om het mkb, maar ook daarvan is vast te stellen wat meer of minder bijdraagt aan groei van de werkgelegenheid. Wij zien graag dat ten aanzien van deze fondsen, en zo mogelijk andere fondsen waarover de minister in het kader van de Europese agenda spreekt met zijn collega’s, een soort doorlichting wordt gemaakt van welke benutting van fondsen het meest bijdraagt aan het bestrijden van de crisis.

In relatie tot de richtlijn beroepskwalificaties hebben wij vandaag een brief gekregen van VNO-NCW en MKB-Nederland die aanleiding geeft tot zorg. Daarin wordt gesteld dat de richtlijn geen ruimte laat voor de prima opleiding in Nederland van mbo verpleegkunde. Ik hoor nu dat hetzelfde kan gelden voor de hbo-opleiding verpleegkunde. Daarvan kan natuurlijk geen sprake zijn. Europa mag geen belemmeringen opwerpen voor onze te prijzen opleidingen verpleegkunde. Ik ben ontzettend benieuwd naar de manier waarop beide bewindspersonen ervoor gaan zorgen dat deze richtlijn geen consequenties heeft voor Nederland op het punt van de kwalificatie voor de zorg.

Ik kom ten slotte te spreken over het ACTA. Wij hebben net een brief gekregen van de minister en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie waarin staat dat de Raad van State afziet van het geven van een advies omdat er advies is gevraagd aan het Hof van Justitie in Europa. Dat heeft echter een nogal lange doorlooptijd. Hoe verhoudt een en ander zich tot uitspraken die binnen afzienbare tijd te verwachten zijn van het Europees Parlement over het ACTA?

De heer Verhoeven (D66): Voorzitter. Het ACTA staat voor veel dingen die de D66-fractie niet wil accepteren: handhaven van auteursrechten zonder aanzien van het medium, de regels van namaakgoederen blind doorvertalen naar het internet, controle versus vertrouwen, ISP’s als politie en geen enkele bal bij de contentindustrie. Dat hiervoor geen nieuwe wetgeving nodig is, stelt ons niet gerust. Het leggen van een extra slot op bestaande wetgeving maakt het namelijk moeilijker om bestaande wetgeving ooit nog aan te passen. Dat brengt ons alleen maar dieper in het moeras dat het auteursrecht op internet al is. Ik stel daarom twee vragen. Kan de minister reageren op berichten dat het Duitse ministerie voor economische samenwerking en ontwikkeling landen als Marokko en Mexico actief afraadt om het ACTA te ondertekenen? Kan hij toezeggen dat hij bij afwijzing van het ACTA door het Europees Parlement begin juli volledig zal stoppen met het ratificeringsproces? Ik krijg graag een positief antwoord daarop.

Ik kom te spreken over het mkb, het midden- en kleinbedrijf, het kloppend hart van onze economie. Ik zie weer prachtige, ronkende zinnen in de geannoteerde agenda. Ik hoor graag van de minister of naast het «promoten» van ondernemerschap ook met de bril van groei gekeken wordt. In het jaarverslag van EL&I staat namelijk dat Nederland inmiddels rond het optimale aantal ondernemers zit en dat de focus daarom verlegd gaat worden naar doorgroeien; doorgroeien van ondernemingen en doorgroeien van het midden- en kleinbedrijf. Gaan wij dat ook in Europa actief voorstellen en ons daarvoor hard maken?

Ik sluit af met de digitale interne markt. Er wordt gewerkt aan Europese helderheid over geschillenbeslechtiging oftewel de ADR en de ODR. Dat is een nieuwe vervolmaking van de digitale markt. Met klachtenafhandeling vergroot je natuurlijk het vertrouwen van de consument in internet. Op Twitter en Facebook zouden mensen zeggen: +1, dat is een goed zaak, daar moeten wij voor gaan. Wat ons betreft, mag dat zo ver gaan dat er basiseisen komen voor de ADR en de ODR. Die kunnen dan gelden voor de complete Europese markt met voldoende ruimte voor de verschillende landen om het nog beter in te richten. Ik krijg graag een reactie van de minister op dat voorstel.

Ik maak tot slot een opmerking over notice and take down, het uit de lucht halen van websites door de ISP. Hierover schrijft de minister in het BNC-fiche over elektronische handel. De D66-fractie stelt voor om dit nog wat scherper te stellen. Zou het niet wenselijk zijn om deze zware maatregel, die eigenlijk gewoon neerkomt op censuur, alleen te laten gelden bij zware criminaliteit? Ik krijg hierop graag een reactie.

De heer Van Bemmel (PVV): Als de minister negatief antwoordt op uw voorstel om het ACTA niet te ondertekenen, steunt u dan ons voorstel om gewoon als Kamer te zeggen: de minister moet dat niet ondertekenen?

De heer Verhoeven (D66): Ik heb geleerd om nooit antwoord te geven op als-danvragen, maar voor u maak ik graag een uitzondering. Als de PVV-fractie eindelijk het licht ziet en de goede richting op draait, zal ik met zeer veel interesse naar eventuele voorstellen daartoe kijken. Ik sluit niet op voorhand uit dat mijn fractie daaraan steun verleent.

De voorzitter: Ik sta geen vervolgvragen toe. Ik dank de Kamer voor de eerste termijn. Het woord is aan de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, met het verzoek om door de antwoorden heen te vliegen.

Minister Verhagen: Voorzitter. Ik begin met het ACTA. De regering blijft op het standpunt staan dat het ACTA in overeenstemming is met de Nederlandse en Europese regelgeving. Dat is ook in eerdere brieven en algemene overleggen uiteengezet. Dat kon toen ook op de volmondige steun van de heer Van Bemmel en de voltallige PVV-fractie rekenen.

De voorzitter: Ik onderbreek u even voor een punt van orde. Er zijn twee bewindspersonen aanwezig en ik stel daarom voor om maximaal twee interrupties per woordvoerder te doen gedurende de beantwoording in eerste termijn.

De heer Verhoeven (D66): Voorzitter. Omdat u de minister onderbrak, zou ik graag de laatste twee zinnen van de minister over de PVV graag nog eens horen.

Minister Verhagen: Voorzitter. Zoals de heer Verhoeven terecht constateerde kon dat standpunt op volledige instemming van de PVV en de heer Van Bemmel rekenen. Wij zagen daarom toen geen aanleiding om Commissaris De Gucht terug te fluiten in de onderhandelingen die op dat moment plaatsvonden.

De voorzitter: De heer Van Bemmel voelt zich natuurlijk uitgelokt en reageert daarom even.

De heer Van Bemmel (PVV): Het is uitlokking en daarom kost het mij gelukkig geen interruptie. Wij hebben de minister inderdaad toestemming gegeven om te onderhandelen. Ik ben namelijk geen voorstander van censuur van ministers, misschien in tegenstelling tot D66. De D66-fractie wilde uitstel, maar mijn fractie zei: laat maar eens kijken wat het exact is. Inmiddels is dat duidelijk. Mevrouw Kroes neemt er afstand van en overal bestaat hierover negativiteit. Daarom moet het komen tot afstel. Het antwoord van de heer Verhoeven was overigens niet erg bevredigend. Hij zei: ik kijk nog wel eens naar die motie. Nu Europa echt in het gedrang komt, krabbelt hij terug.

Minister Verhagen: Er was toen geen sprake van onderhandelingen. Het onderhandelingsmandaat van de Commissaris werd vastgesteld. Dat was in lijn met opvattingen die wij eerder in de Kamer hadden gewisseld en die in de tekst stonden. Desalniettemin heeft de ondertekening niet plaatsgevonden, hoewel wij op 16 december hebben ingestemd met het verdrag, ook op basis van de instemming van de heer Van Bemmel. Wij hebben het verdrag echter niet ondertekend. Ook het ratificatieproces is niet gestart, omdat de ondertekening nog niet heeft plaatsgevonden. Zolang er geen ondertekening heeft plaatsgevonden, kan niet met een ratificatieproces worden gestart. Voordat ik het aan het parlement ter goedkeuring voorleg, moet ik er eerst zelf een handtekening onder zetten. Ik heb dat niet gedaan.

De Kamer heeft de motie-El Fassed aangenomen. Op basis daarvan heb ik besloten om de Raad van State om advies te vragen over de grondrechten en onze Grondwet. Omdat Commissaris De Gucht vrijwel tegelijkertijd het Hof van Justitie om een oordeel vroeg over de vraag in hoeverre het overeenkomt met Europese regelgeving, heb ik de vicepresident van de Raad van State gevraagd of hij ruimte zag om een nader advies te geven op dat van het Hof van Justitie. De Kamer heeft daarover inmiddels informatie gekregen. De Raad van State meent dat het gevraagde advies en de voorlichting in hoge mate zouden samenvallen met het advies van het Hof van Justitie. Dat zou niet van toegevoegde waarde zijn. Ik heb de Kamer toegezegd dat Nederland geen handtekening zet onder het ACTA zolang niet onomstotelijk vastgesteld is dat het verdrag niet in strijd is met de grondrechten. Het is natuurlijk prima om het hoogste juridische orgaan om een opvatting daarover te vragen. Omdat er op 12 september nieuwe verkiezingen worden gehouden, ligt het in de rede om het advies van het Hof van Justitie af te wachten. Collega Teeven en ik hebben dat ook bericht aan de Kamer. In reactie op de heer Van Bemmel zeg ik dan ook: het ligt niet in de prullenbak, maar wij tekenen niet zolang wij het advies van het Hof van Justitie niet hebben. Dat lijkt mij juist. Het zou de heer Van Bemmel sieren als hij met zijn oordeel, dat nu anders is dan in december vorig jaar, wacht tot die uitspraak er is. Als de rechter oordeelt dat een en ander volledig met elkaar in overeenstemming is, hoop ik dat zowel de heer Van Bemmel als de heer Verhoeven bereid is om daar goed naar te luisteren als zij na de verkiezingen terugkeren in ons midden.

De heer Heijnen heeft gevraagd naar die achttien maanden waarin het Hof zich erover buigt en naar de positie van het Europees Parlement. Op dit moment zijn er vijf commissies van het Europees Parlement. Ik ga geen uitspraak doen over wanneer het Europees Parlement iets uitspreekt, want daarover gaat het Europees Parlement zelf. Het is niet aan mij om daarover opvattingen te hebben. Het zou mij niet sieren als ik dat hier zou uiten. Ik heb daarover misschien privéopvattingen, maar die heb ik niet als minister. Er zijn vijf commissies in het Europees Parlement die zich over het ACTA buigen. Uiteraard is er één overkoepelende rapporteur. Die rapporteur van het leidingscomité voor handel heeft het Europees Parlement weliswaar aanbevolen om het ACTA te verwerpen omdat op dit moment niet duidelijk genoeg is hoe het zit met die burgerrechten, maar de vier andere commissies zijn daarover nog in discussie. De hoofdrapporteur heeft voorgesteld om de stemming daarover uit te stellen tot juni. Eind juni, begin juli bekijken wij of dat in stemming komt of dat men besluit om het advies van het Hof af te wachten en het achttien maanden te parkeren. Dat zien wij nog wel. De heer Verhoeven kan gerust zijn: zonder de goedkeuring van het Europees Parlement kan überhaupt geen ratificatie plaatsvinden voor het deel van het ACTA dat onder de EU-competentie valt. Ik weet niet sinds wanneer, maar sinds een van de verdragen, misschien het Verdrag van Lissabon, is instemming van het Europees Parlement vereist. Daarom kan er geen ratificatie plaatsvinden als het Europees Parlement daarmee niet instemt. Misschien is dan zelfs de heer Van Bemmel een keer blij met het Europees Parlement.

Over de geschillenbeslechting zijn verschillende vragen gesteld. Ik wijs erop dat de minister van Veiligheid en Justitie de eerstverantwoordelijke is op dit dossier. Uiteraard stemmen wij dat goed af. Voor alternatieve geschillenbeslechting en een verordening voor online geschillenbeslechting hoopt de Commissie in ieder geval die buitengerechtelijke geschilbeslechting binnen Europa een definitieve stimulans te geven. Op zich onderstreep ik het belang van de aanwezigheid van alternatieve geschillenbeslechting in alle lidstaten, juist omdat het ontbreken daarvan de digitale en online markt in de weg staat. Ik maak mij er wel sterk voor dat het Nederlandse systeem op basis van zelfregulering hierdoor niet op de schop gaat. De voorzitter van de Europese Raad wil in het kader van verbetering van het groeivermogen snel resultaat hierop boeken. Of een akkoord haalbaar is, is echter nog niet met zekerheid te zeggen. Ook hierin heeft het Europees Parlement overigens medebeslissingsbevoegdheid. Dat is ook bezig met een standpuntbepaling. Ik zal mij ervoor inzetten dat de belangrijke punten voor Nederland overeind blijven in die onderhandelingen tussen het Europees Parlement, de Commissie en de Raad. Het is natuurlijk wel van belang dat in dat overleg de alternatieve geschillenbeslechting overeind blijft.

Mevrouw Schaart vroeg hoe die expliciete uitzonderingspositie voor zelfregulering geregeld gaat worden. Het Nederlandse systeem dat gebouwd is op die zelfregulering in combinatie met bestuursrechtelijke maatregelen, zou overeind kunnen blijven. Dat is positief nieuws. Herhaaldelijk is door de Commissie bevestigd dat wij met het systeem dat wij kennen, al grotendeels voldoen aan de richtlijn. Ook aan het toezicht is voldoende vorm gegeven met de bestaande subsidierelatie en de erkenningsregeling met het ministerie van Veiligheid en Justitie, de toezichtrelatie van het ministerie van Financiën en het Klachteninstituut financiële dienstverlening. Wij zullen wel, als die richtlijn aangenomen wordt, de erkenningsregeling een wettelijke grondslag moeten geven. Die was er tot het einde van de vorige eeuw en daaraan moeten wij opnieuw vorm geven. Dat lijkt op zich geen onoverkomelijk probleem. Dat doet ook niets af aan het systeem van zelfregulering. Wij moeten daaraan gewoon een wettelijke basis geven.

Enkele leden vroegen of de online geschillenbeslechting bijdraagt aan de interne markt. Het platform zoals voorzien in de verordening zorgt ervoor dat de consumenten nu één loket krijgen waarmee zij met een klacht tegen een buitenlandse online leverancier terecht kunnen. Dat is natuurlijk van belang, want die consument moet natuurlijk beschermd worden. Die consument hoeft niet meer zelf te bepalen waar hij met zijn klacht naartoe gaat. Dat zoekt die Europese Commissie uit. Ook helpt het netwerk bij het bekijken of een klacht in der minne kan worden opgelost. Als dat niet mogelijk is, zorgt het voor een goede doorgeleiding en voor de aanwezigheid van de juiste documenten. De terugkoppeling over de uitkomst loopt ook via dit centrum. Daarmee wordt de drempel voor online geschillenbeslechting sterk verlaagd. Dat draagt bij aan het vertrouwen van de consument dat hij niet met de kat blijft zitten als hij een kat in de zak koopt. Daarmee draagt het ook bij aan de interne markt. Het haalt immers de vrees weg bij de consument dat hij geen verhaal kan halen als hij problemen ervaart bij de koop van een product in het buitenland. Door in te zetten op meer algemene omschrijvingen van de eisen aan geschillenbeslechting, op het bedrijfsleven en op het vormvrij zijn van toezicht wil ik ervoor zorgen dat de administratieve lasten tot een minimum beperkt blijven.

De heer Verhoeven vroeg of ik voorstander ben van basiseisen voor de ADR en de ODR. De kern van de Europese voorstellen is het stellen van een aantal basiseisen aan de ADR en de ODR. ADR-instellingen moeten aan verschillende kwaliteitseisen voldoen. Die eisen zijn in lijn met de eisen die in Nederland reeds aan de geschillencommissies worden gesteld. Daarbij is te denken aan toegankelijkheid, expertise, transparantie en onpartijdigheid. Ik sta hier dus positief tegenover omdat ik een positieve werking zie op het functioneren van de interne markt en op de economische groei. Op basis van de huidige stand van zaken heb ik goede hoop dat wij met het Nederlandse systeem binnen de regels blijven en het niet om zeep geholpen wordt. Anders zou ik mij er uiteraard tegen verzetten.

Mevrouw Schaart (VVD): Dat klinkt inderdaad heel mooi. Ik hoor evenwel graag hoe andere landen dit systeem op orde krijgen. Ik ben het met de minister eens dat het waarschijnlijk wel goed komt met ons toezicht en met ons systeem. Hoe gaat dat echter in landen zoals Spanje, Portugal en Frankrijk, waar het online zaken doen minder goed ontwikkeld is? Daar zijn er zelfs hele gebieden waar geen internet voorhanden is. Daar kun je ook niets kopen, zoals de minister nu zegt, dus daar is het online zakendoen inderdaad geen probleem. Maar goed, op enig moment gaan die mensen hopelijk ook de online wereld ontdekken. Ik sluit mij aan bij wat de heer Verhoeven vraagt: kan er met een soort basiseisenkenmerk voor gezorgd worden dat het systeem geen wassen neus wordt maar echt gaat functioneren?

Minister Verhagen: Daarom waren de vragen van de heer Verhoeven relevant. Ik heb aangegeven welke minimumeisen geformuleerd gaan worden. Ik heb dat antwoord gekoppeld aan de vraag of Nederland daaraan voldoet. Ik heb daarop ja gezegd. In andere landen zal men daar ook aan moeten gaan voldoen. Als de richtlijn aangenomen is, zal de Europese Commissie daarop toezien.

Zoals bekend zijn wij voorstander van de spoedige totstandkoming van een unitair octrooi en een octrooigerecht. Ik ben buitengewoon blij met de hele economische-groeiagenda en de initiatieven die de nieuw gekozen president Hollande neemt ten aanzien van de economische groei. In dat kader is het van belang om de interne markt daadwerkelijk eens handen en voeten te geven, zodat wat wij allang hebben afgesproken, goed gaat functioneren. Een van de dingen die daarbij horen, is het Europees octrooi. Het is natuurlijk van de zotte dat dat er nog steeds niet is. Een Nederlands bedrijf is daar tien tot twintig keer zoveel aan kwijt als een Amerikaans bedrijf. Ik heb mij zelf buitengewoon ingespannen, ook samen met het Belgische en Poolse voorzitterschap, voor het doorbreken van dit hoofdpijndossier, dat al vijftien jaar voortduurt. Zeker in deze economische tijden is een doorbraak essentieel voor het versterken van de Europese groei. Inhoudelijk waren wij een heel eind gekomen tijdens het Belgische en Poolse voorzitterschap. Helaas is het onder het Poolse voorzitterschap niet gelukt om overeenstemming te bereiken. Dat lag niet aan de inhoud, want daarover hadden wij eindelijk min of meer overeenstemming bereikt. Wij hadden ook rekening gehouden met een aantal specifieke eisen van het Nederlandse bedrijfsleven. Ik heb toen wel tegen het Nederlandse bedrijfsleven gezegd: als jullie nu dwars gaan liggen omdat het niet voor de volle 100% voldoet aan wat wij ideaal vinden, zijn wij zo tien jaar verder; laten wij dit resultaat dus nemen. Wij hadden daarbij nog elementen ingebracht om zoveel mogelijk rekening mee te houden.

Toen liep de zaak echter vast op de zetel. Ik heb het Pools voorzitterschap vriendelijk gezegd, in lijn met wat mevrouw Schaart zegt, dat Nederland meer dan bereid was om kandidaat te zijn voor huisvesting van die zetel. Dit in het licht van grote lidstaten die per se de zetel wilden hebben, maar tegelijkertijd het licht in de ogen van andere niet gunnen en die zetel dus niet naar een andere grote lidstaat wilden laten gaan. Ik heb samen met de gemeente Den Haag ook afspraken gemaakt over die mogelijkheid. Ik vind het echter niet uit te leggen in deze economische crisis, in deze tijd, dat het dossier van een Europees octrooi zou stranden op een gebrek aan overeenstemming over de zetel. Ik heb hem natuurlijk liever in Den Haag, maar desnoods komt die in Brussel. Het is natuurlijk te gek voor woorden dat wat nu gerealiseerd kan worden en evident voordeel oplevert voor de bedrijven, die op dit moment eigenlijk voor iedere cent moeten knokken, strandt op het landen van een zetel, ongeacht of dat in Londen, Brussel, Parijs, Berlijn, Bonn of Den Haag is. Wij zijn kandidaat, maar ik ga de zaak er niet op blokkeren. Ik vind het belangrijker dat het pakket inhoudelijk goed is en dat het bedrijfsleven er goed mee uit de voeten kan. Er was een goed evenwicht bereikt. Als dat er is, kunnen wij ermee instemmen. Ik wil evenwel voorkomen dat een bepaalde lidstaat gaat zeggen: als wij niet de zetel krijgen, willen wij de inhoud veranderd zien. Als het pakket inhoudelijk verslechtert, heb ik daar uiteraard problemen mee. Ik zal dat ook kenbaar maken. Een goede kwaliteit van de rechters, een grote rol van de centrale divisie octrooirecht en een flexibel talenregime in het proces moeten in elk geval geregeld worden. Dat zat ook in het oude voorstel. Het kabinet heeft samen met de gemeente Den Haag een aantrekkelijk bod gedaan voor de kandidatuur van die stad. Daar kan het niet op stranden. Dat zal voor mij echter niet de doorslag zijn om de zaak te blokkeren. Daarvoor is het te belangrijk.

Veel leden hebben gesproken over de beroepskwalificaties. Op de inhoud zal de heer Zijlstra straks ingaan. Ik ga met name in op de gereglementeerde beroepen. Nederlandse ondernemers lopen in de praktijk tegen problemen op. Op korte termijn zijn op dit gebied grote winsten te behalen. De heer Koppejan wees daar ook op. Als je nu de grens over gaat om te werken in een beroep dat daar gereglementeerd is, voldoe je al bij voorbaat niet omdat je niet de juiste kwalificatie hebt. Formeel kan de markt dan open zijn, maar als iemand niet in bijvoorbeeld Duitsland of Frankrijk de beroepskwalificatie kan krijgen, kan hij daar nooit aan de slag. Dat vormt dan een oneigenlijke handels- of dienstbelemmering. Wij zullen ons ervoor inzetten om de lange lijst van gereglementeerde beroepen fors te reduceren. Er zijn op dit moment zo’n 800 gereglementeerde beroepen in Europa. Een kwart daarvan – 200 – is alleen gereglementeerd in één lidstaat. De mobiliteit van beroepsbeoefenaars wordt veel beter indien lidstaten op objectieve wijze zouden bepalen welke beroepen al dan niet gereglementeerd zouden moeten zijn. Om die reden heeft de Europese Commissie een kritische evaluatie voorgesteld. Wij steunen dat. Elke lidstaat dient aan te geven welke beroepen gereglementeerd zijn. Zelfs dat is namelijk onduidelijk op dit moment. Bovendien moeten zij aangeven waarom die reglementering noodzakelijk en proportioneel is. Andere lidstaten krijgen vervolgens de kans om daarop te reageren, bijvoorbeeld door best practices uit te wisselen of andere manieren van regelgeving voor te stellen. Het doel is evenwel gericht op aanzienlijke reductie.

Voorzitter: Dijkgraaf

Minister Verhagen: Op dit moment staan wij nog aan het begin van de onderhandelingen hierover. Het is dus allerminst zeker dat die evaluatie nu gaat beginnen. Wij zullen ons daarvoor in elk geval inzetten. Ik vind het positief dat lidstaten, waaronder Spanje en Polen, zelfstandig begonnen zijn met een evaluatie van noodzaak en proportionaliteit. Dat zijn landen met veel gereglementeerde beroepen. Daar zijn zelfs al veel gereglementeerde beroepen afgeschaft, op basis van die evaluatie. Nederlandse ondernemers kunnen daarvan profiteren. Het zou goed zijn als meer landen dit voorbeeld zouden volgen.

Mevrouw Schaart vroeg waarom wij kritisch zijn over de Europese beroepskaart. Je geeft een prikkel tot reglementering. Lidstaten die een beroep niet hebben gereglementeerd, moeten een administratieve infrastructuur gaan optuigen om de kwalificaties die door een beroepsbeoefenaar worden aangevoerd te valideren, bijvoorbeeld door een beroepsorganisatie hierom te vragen. Dat geeft echter geen garantie op toegang tot dat beroep. Wij kennen zelf relatief weinig gereglementeerde beroepen. De beroepskaart voor niet-gereglementeerde beroepen biedt dan ook weinig voordelen. Er bestaan ook geen wettelijke beoordelingseisen aan de hand waarvan die beroepskwalificaties gecontroleerd kunnen worden. Wij zullen ons ervoor inzetten om die beroepskaart in een beperkte vorm in te voeren, bijvoorbeeld alleen voor de gereglementeerde beroepen of alleen voor beroepen die in een groot aantal lidstaten zijn gereglementeerd zodat er overzicht is, maar niet het geheel dat men nu voor ogen heeft. Dat is volkomen onnodig.

Voorzitter: Van Vliet

De heer Heijnen (PvdA): Ik krijg de indruk dat de minister klaar is met zijn antwoord op het punt van de beroepskwalificaties. Wij willen de reglementen ter bescherming van het publiek belang handhaven. De mobiliteit moet daarnaast wel zo intensief mogelijk worden gemaakt. Ik heb nog niet de reactie van de minister gehoord op de zorgen die onder andere door VNO-NCW en MKB Nederland zijn geuit. De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heeft zitting in de Raad Concurrentievermogen. Hij zou onze beroepskwalificatiestructuur daarin toch moeten verdedigen?

Minister Verhagen: Ik heb gezegd dat de heer Zijlstra op die elementen ingaat. Wat ik namens de Nederlandse regering inbreng in die Raad, komt overeen met wat door de verschillende bewindslieden naar voren wordt gebracht. Het is natuurlijk niet de bedoeling om bij dit algemeen overleg de staatssecretaris, die specifiek gekomen is om deze vraag te beantwoorden, het woord te ontnemen.

De heer Heijnen (PvdA): Geenszins.

Minister Verhagen: En als het antwoord van de staatssecretaris niet naar bevrediging is, kan de commissie ons natuurlijk adviseren om voor een andere opstelling te kiezen in de Raad voor Concurrentievermogen.

De heer Dijkgraaf stelde een vraag over vrachtwagentrailers en de goedkeuring van voertuigen; in Frankrijk en Italië krijgen bedrijven nul op het rekest. Hij vroeg op welke manier ik voor zo’n bedrijf opkom. Op het element van de gereguleerde beroepen ben ik net ingegaan, maar dit is weer een andere zaak. Dat er problemen worden ervaren met het registreren van motorvoertuigen in sommige EU-lidstaten – Frankrijk, Spanje en Italië – is helaas bekend. Mede om die reden ligt er op dit moment een voorstel van de Europese Commissie om de registratie van motorvoertuigen te vereenvoudigen. De Kamer heeft daarover onlangs een BNC-fiche toegestuurd gekregen. Bij SOLVIT komen over dit onderwerp ook regelmatig klachten binnen. Vaak blijkt SOLVIT na bemiddeling in staat te zijn om problemen te verhelpen. Dat neemt niet weg dat burgers en bedrijven vaak met lange wachttijden en hoge kosten geconfronteerd worden. Er zijn ook zaken geweest voor het Europees Hof waarbij bijvoorbeeld Frankrijk op de vingers is getikt. Het probleem blijft bestaan, mede doordat de registratie van motorvoertuigen vaak op zeer decentraal niveau binnen de lidstaten georganiseerd is. Ik zal hiervoor aandacht blijven vragen, want ik ben het ermee eens dat dit haaks staat op wat is afgesproken. Het feit dat Frankrijk al een tik op de vingers gekregen heeft, geeft aan dat het Europees Hof dezelfde opvatting is toegedaan.

De heer Dijkgraaf (SGP): Ik vind het prettig dat de minister hieraan aandacht besteedt. Hij gebruikt evenwel de formulering «blijft geven». Dat kan positief geduid worden en dat doe ik graag, maar ik vind ook dat er een schepje bovenop moet ten opzichte van het verleden. Ik zeg dat niet als verwijt aan de minister, maar ondernemers lopen hier gewoon blijvend tegenaan. Dat geldt niet alleen voor de vrachtwagens, maar ook voor het CE-keurmerk, in Duitsland. Eigenlijk moet men gewoon voldoen aan die regels, maar men doet dat niet. Wat kan de minister nog meer doen? Kan hij daarover terugrapporteren aan de Kamer?

Minister Verhagen: Nog meer bevoegdheden aan de Europese Commissie, maar ik geloof niet dat dat het antwoord is.

De voorzitter: Was de heer Dijkgraaf al klaar met zijn vraag?

De heer Dijkgraaf (SGP): Ik snap de beperkingen van de minister, maar er moet iets gebeuren. Het is zonde om die jonge ondernemers af te remmen in plaats van hen te steunen.

Minister Verhagen: Dat ben ik met u eens. Ik zal bekijken op welke wijze wij er een schepje bovenop kunnen doen. Ik zei een beetje gekscherend dat de Europese Commissie nog meer bevoegdheden zou moeten krijgen, maar dat zal waarschijnlijk niet op uw instemming kunnen rekenen. Een tik op de vingers van het Hof is op dit moment het beschikbare instrumentarium. Punt blijft dat andere lidstaten daarop zijn aan te spreken, ook in de bilaterale contacten. Daarvoor moet aandacht worden gevraagd bij de Europese Commissie. Verder moeten de bedrijven worden gesteund en worden voorgelicht over de wijze waarop zij hun gelijk kunnen halen. SOLVIT speelt daarin een rol. Ik ben het volledig met u eens dat het een buitengewoon irritant en onwenselijk gegeven is.

De voorzitter: Tussen 19.00 uur en 19.15 uur vinden stemmingen plaats in de plenaire zaal. Ik zal dit overleg daarvoor moeten schorsen. Het zou handig zijn als de minister dan zijn deel van de beantwoording in eerste termijn heeft voltooid.

De heer Dijkgraaf (SGP): Ik heb de minister ook verzocht om terug te koppelen wat uit die zoektocht naar meer actie kan komen.

Minister Verhagen: Als ik hier dan nog zit, doe ik u dat graag toekomen.

De heer Dijkgraaf (SGP): Of uw opvolger natuurlijk.

Minister Verhagen: Natuurlijk. Ja, dat zeg ik toe.

De heer Koppejan vroeg wat de echte bijdrage is aan het mkb: aan welke specifieke instrumenten kan daarbij worden gedacht? Het programma zet sterk in op meer toegang voor het mkb tot financiering in de vorm van eigen vermogen. In het voorstel is een eigenvermogenfaciliteit voor investeringen in de groeifase van het mkb en een leenfaciliteit voor het mkb opgenomen. Andere projecten met meerwaarde voor Europese samenwerking zijn het vergemakkelijken van markttoegang, het stimuleren van internationale samenwerking, samenwerking qua innovatie zoals dat via Enterprise Europe Network wordt ondersteund. Hierdoor worden mkb’ers in contact gebracht met andere EU-programma’s, zoals Horizon 2020. Ook wordt het mkb gestimuleerd tot internationale samenwerking op het gebied van innovatie.

De heer Heijnen vroeg naar de werkgelegenheidseffecten. Hij vroeg eerst: wat zijn specifiek de effecten op de jeugdwerkloosheid? Daarna verbreedde hij zijn vraag tot de werkgelegenheidseffecten. Ik vind dat een terecht punt. Het programma voor het mkb richt zich met name op de financiering, waaronder het krijgen van kredieten. Dat is op zich belangrijk voor de groei van bedrijven en daarmee ook voor het creëren van banen. Andere fondsen die een belangrijke bijdrage daaraan leveren, zijn de fondsen van Horizon 2020, voor onderzoek en innovatie. Ik ben het met de algehele vraag eens dat een instrument ter bevordering van de groei van de economie en de werkgelegenheid daarop moet worden getoetst. In relatie tot de hele discussie die in het kader van de groeiagenda plaatsvindt, bijvoorbeeld over het benutten van structuurfonds, heb ik gisteren gezegd dat het niet gaat om het financieren van een zwembad in Andalusië, maar om het zodanig inzetten van geld dat er een optimaal effect ontstaat op de werkgelegenheid. Daarover gaat de discussie woensdag natuurlijk ook. Daarover gaat ook de discussie over hoe aan die groeiagenda vorm wordt gegeven. Ik ben het er volledig mee eens dat de werkgelegenheidseffecten daarbij maximaal betrokken moeten worden.

De heer Koppejan zegt dat het begrip «excellentie» niet alleen geassocieerd mag worden met fundamenteel universitair onderzoek. «Excellent onderzoek» is een breed begrip. Het gaat om het financieren van het beste onderzoek. Publicaties en citaties kunnen een graadmeter zijn voor de kwaliteit van onderzoeksinstellingen, maar zijn slechts één van de methodes om extern onderzoek te bepalen. De vraag is met name wat de impact van onderzoek is. De heer Koppejan wees terecht op valorisatie en op de bijdrage aan de economische groei; draagt het daadwerkelijk bij aan een sterkere economie en een betere maatschappij? Die zaken spelen ook zeer nadrukkelijk een rol bij het toekennen van middelen in het kader van Horizon 2020. Ik acht dat net als de heer Koppejan van groot belang.

De besluitvorming over het budget voor het EIT maakt onderdeel uit van de integrale onderhandeling over het meerjarig financieel kader. Dat is dus nu niet aan de orde. Daarover wordt ook nog niet door andere lidstaten gesproken. Of Nederland op dit punt steun krijgt, is op dit moment dan ook niet te zeggen. Misschien kan de heer Zijlstra daarop nader ingaan.

De digitale interne markt is op dit moment sterk gefragmenteerd. Dat leidt tot hoge kosten, administratieve lasten en weinig grensoverschrijdend digitaal verkeer. Het gat tussen de nationale elektronische handel en de elektronische handel over de grenzen heen groeit eigenlijk met de dag. Er is ook geen legaal aantrekkelijk aanbod van online content terwijl wij toch gewoon een aantal toonaangevende initiatieven hebben op het gebied van e-commerce. Zo’n 68% van de Nederlandse consumenten maakt wel eens gebruik van het internet om te winkelen. Dat is het hoogste percentage in Europa. Ik zie het belang van het realiseren van een digitale interne markt. Dat is naar mijn mening zeker veelbelovend. Ik heb samen met gelijkgezinde lidstaten aan alle collega’s in de Europese Unie daarover een brief gestuurd. Dat belang begint nu onderkend te worden, ook door andere landen. Ik hoop op voortgang. De Europese Commissie komt met een aantal belangrijke voorstellen, zoals het ontwikkelen van legaal en grensoverschrijdend aanbod van online producten, een beter betaal- en bezorgsysteem, herziening van de richtlijn elektronische handtekening en een Europees initiatief voor cloud computing. De voorstellen moeten nog nader uitgewerkt worden, maar goed, het begint de goede kant op te gaan.

De heer Van Bemmel en de heer Verhoeven vroegen wat de notice and take down inhoudt. De Europese Commissie zet in op een gemeenschappelijke aanpak van onrechtmatig materieel op internet. Daarbij wordt overwogen om verdere maatregelen bij de provider mogelijk te maken. De verdere uitwerking is nog niet bekend. Ik volg de ontwikkelingen uiteraard met belangstelling. Ik heb aangegeven tegenover de heer Van Bemmel dat ik de verdere uitwerking van de Europese plannen afwacht maar uiteraard let op proportionaliteit en subsidiariteit. De heer Verhoeven gaat erg ver door een en ander te willen beperken tot zware criminaliteit. Ik doe daarover nu nog geen uitspraak. Ik wil eerst dat voorstel zien. Het lijkt mij goed om ons eerst te buigen over het voorstel en daarover van gedachten te wisselen. Over de term «zware criminaliteit» alleen al is een hele boom op te zetten. Moeten er dan menselijke slachtoffers gevallen zijn? Dat lijkt mij in deze context wat overdreven, tenzij iemand een computer naar het hoofd van iemand anders gooit.

Hiermee ben ik gekomen aan het einde van mijn beantwoording.

De voorzitter: Ik heb de stemmingsbel nog niet gehoord; laten wij dus meteen doorgaan naar de staatssecretaris van OCW, met het dringende verzoek aan hem om er een beetje doorheen te vliegen, gelet op de beperkte tijd.

De heer Verhoeven (D66): Je kunt wel zeggen dat het allemaal nog te vroeg is en dat de ontwikkelingen moeten worden afgewacht – dat is op zich waar – maar je kunt ook een zelfbewuste positie innemen in Europa en ervoor zorgen dat de vragen die de minister opwerpt en die ik ook stel, duidelijk worden afgepeld. Gaat de minister van het door mij genoemde punt ook een punt maken in Europa?

Minister Verhagen: Ik hoor graag van de heer Verhoeven op een ander tijdstip wat hij verstaat onder «zware criminaliteit» in dit kader. Ik maak er een grapje over, maar daar gaat het natuurlijk wel om.

De voorzitter: De stemmingen vinden om 19.15 uur plaats. Het woord is nu eerst aan de heer Zijlstra, staatssecretaris van OCW.

Staatssecretaris Zijlstra: Voorzitter. De heer Dijkgraaf heeft een vraag gesteld over stamcelonderzoek. Hij wil graag dat Europese wetenschappelijke programma’s geen onderzoek financieren waarvoor embryonale stamcellen worden gebruikt. Onderzoek met menselijke stamcellen worden slechts gefinancierd via Europese programma’s als de inhoud van het onderzoeksvoorstel dat rechtvaardigt en als het wettelijk is toegestaan in de deelnemende lidstaten. De wetgeving van de lidstaten is dus leidend. Ik weet dat de partij van de heer Dijkgraaf niet graag wil dat via Europa nationale wetgeving wordt beïnvloed. In Nederland is het verboden om een embryo speciaal voor wetenschappelijk onderzoek tot stand te brengen en speciaal tot stand gebrachte embryo’s te gebruiken voor wetenschappelijk onderzoek. Dergelijke onderzoeken worden hier dus niet gefinancierd door Europese programma’s, want dat zou in strijd zijn met onze wetgeving. Het kabinet is van mening dat het goed is dat onze wetgeving leidend is en dat wetgeving in andere landen niet leidend mag zijn voor hoe het hier geregeld is. Dat zou ook impact kunnen hebben op onderzoek op het gebied van een aantal landbouwkundige zaken. Nederland is daarin wat ruimer dan andere landen. Wij zouden niet willen dat genetische modificatie onmogelijk zou worden in de Nederlandse landbouwsector omdat dat in bepaalde andere Europese landen niet is toegestaan. Hetzelfde geldt hiervoor. Nationale wetgeving is leidend, evenals de onderzoekskwaliteit. Er worden geen grenzen opgerekt, noch naar de ene kant, noch naar de andere kant.

De heer Dijkgraaf (SGP): Op zich kan ik die redeneerlijn volgen. Daar zit ook wel iets aantrekkelijks in, omdat de heer Zijlstra, de geachte staatssecretaris, heel slim aanhaakt bij wat wij allebei willen, namelijk dat er zoveel mogelijk nationaal plaatsvindt. Het betekent echter dat landen die hiermee niet instemmen, wel daaraan meebetalen. Zij betalen mee aan onderzoek waar zij pertinent tegen zijn, vanuit een ethische overtuiging. Het is prima dat dat onderzoek nationaal plaatsvindt, maar laten zij dat dan ook maar nationaal betalen.

Staatssecretaris Zijlstra: Als wij dat generiek gaan toepassen, zullen ook onderzoeksterreinen in het gedrang komen die Nederland prima vindt. Het staat de landen in kwestie vrij om te kijken of de wetgeving op dat punt voor aanpassing vatbaar is. Ieder land heeft daarin zijn eigen autonomie en wetgeving. Het kabinet wil voorkomen dat via een achterdeur nationale wetgeving wordt beïnvloed door Europese onderzoeksprogramma’s op een bepaalde manier in te vullen. Volgens mij zijn de SGP en de heer Dijkgraaf op andere terreinen daarvan absoluut geen voorstander. Ik stel voor om het ook op dit terrein niet in te voeren, want voor je het weet is een precedent geschapen waarvan wij allemaal niet blij worden.

Wij delen de zorg die in de mbo-brief wordt geuit. Het kabinet vindt het ook wat simplistisch om te stellen dat een bepaald aantal jaren vooropleiding volstaat. Overigens moeten wij goed in de gaten houden dat het gaat om de automatische erkenning in het buitenland. Het is niet zo dat ons onderwijsstelsel in één keer aangepast moet worden. Wij willen echter wel graag dat als Nederlandse verpleegkundigen van een mbo komen, zij kunnen meedraaien in de automatische erkenning. Wij hebben daarom tegenover de Europese Commissie al aangegeven dat voor ons de feitelijke vormgeving van de equivalentiebepaling, oftewel de uitzonderingsbepaling, van belang is. Daarin ligt de speelruimte. De huidige vorm vinden wij te strikt. Mijn collega van VWS zal hierover de nadere gesprekken moeten voeren. Ook minister Van Bijsterveldt van Onderwijs zal, volgens mij komende donderdag al, met de MBO Raad overleggen over hoe hiermee moet worden omgegaan. Wij zien hetgeen is aangegeven in de brief als een punt van zorg.

De heer Koppejan heeft gevraagd hoe het zit met de HPC en de verplichting om daaraan nationaal bij te dragen. Laat ik het goed zeggen: de Europese wens om daaraan nationaal bij te dragen. Wij zijn daar niet voor. Dat punt delen wij met de heer Koppejan. Nationale lidstaten bepalen zelf op welke wijze zij zaken van de HPC willen financieren. Zij kunnen daar de Europese of de nationale prioriteiten in volgen.

Op «excellentie» is de minister al ingegaan. Dat is een breed begrip. Het betreft inderdaad niet alleen fundamenteel onderzoek, maar het moet wel excellent zijn. Dat zet Nederland in Europa ook continu neer. Excellentie is van fundamenteel belang. Het gaat om de concurrentiekracht van Europa in de wereld. Als wij categorie b-onderzoek feitelijk zouden financieren, zouden wij helemaal niet onderscheidend bezig zijn ten opzichte van de VS, China en noem maar op. Het moet echt het beste onderzoek zijn wil het gefinancierd worden.

De heer Heijnen (PvdA): Ik zit nog een beetje met dat punt van die mbo verpleegkunde. Het lijkt mij vanzelfsprekend dat u de zorg van de Kamer deelt. De brief van VNO-NCW en MKB-Nederland is echter alarmerend van toon. Daarin staat dat als de richtlijn van kracht wordt, niet alleen Nederlandse verpleegsters niet meer kunnen werken in andere lidstaten, maar dat ook volgens de Nederlandse wetgeving hun opleiding niet meer wordt erkend. Zo staat het in de brieven van VNO-NCW en MKB-Nederland. Ik neem die niet altijd even serieus, maar als het om dit soort technische zaken gaat toch wel.

Staatssecretaris Zijlstra: Wij nemen die brieven altijd serieus. Het is dan ook belangrijk om vast te stellen dat het gaat om de automatische erkenning van de betreffende beroepen, dus in dit geval van de Nederlandse verpleegkundige naar het buitenland. Dat betekent niet dat het hele opleidingsstelsel moet worden hervormd. Daarbij vinden wij het te simplistisch gesteld dat in het buitenland geen automatische erkenning kan plaatsvinden omdat er een jaartje vooropleiding minder is. De collega van VWS is ermee bezig om dit onderwerp te bespreken in Europa. Volgens mij gebeurt dat op 12 juni voor het eerst. De insteek daarbij is dat het op een andere wijze vorm moet krijgen. De equivalentiebepaling die er nu nog vaag in zit, moet zodanig worden toegeschreven dat het in Nederland – en in andere landen waarin dit ook een probleem is – zodanig wordt ingevuld dat het geen problemen oplevert. Dat proces is net begonnen. De collega van VWS is daarin leidend omdat het om zorgberoepen gaat. Minister Van Bijsterveldt overlegt aanstaande donderdag met de MBO Raad onder meer over dit dossier om een onwenselijke situatie te voorkomen. Wij delen dus de zorg, maar erkennen ook dat wij aan het begin van het vormgevingsproces staan. Bovendien staan wij hierin niet alleen. Andere landen, waaronder Duitsland en Oostenrijk, hebben vergelijkbare problemen. Het is te simplistisch om te zeggen dat het met een bepaald aantal jaren vooropleiding per definitie goed zal zitten. Wij zijn op zich voorstander van het stellen van strengere eisen aan beroepen als die van de verpleegkundige omdat dat belangrijke beroepen zijn.

De heer Heijnen (PvdA): Hoe verhoudt deze geruststellende tekst zich tot de stelling dat deze richtlijnherziening mogelijk al in 2013 in werking treedt? De staatssecretaris zegt dat de discussie nog maar aan het begin staat. Met de brief van VNO-NCW en MKB-Nederland wordt echter gesuggereerd dat de discussie in het eindstadium zit.

Staatssecretaris Zijlstra: Wij hebben het hier over de Raad Concurrentievermogen, waar het onderwerp überhaupt niet op de agenda staat. Wij moeten de dingen even goed benoemen. Uit mijn hoofd wordt er op 12 juni in een Europese Raad over gesproken. Dan begint het proces van verkennen wat de verschillende lidstaten willen en waar de voetangels en klemmen liggen. De MBO Raad en VNO-NCW hebben er gelijk in dat wij natuurlijk niet rustig moeten afwachten om vervolgens te moeten constateren dat wij de boot hebben gemist. Wij zijn echter heel alert op het feit dat er wellicht sprake is van een probleem bij de automatische erkenning in andere lidstaten. Het kabinet onderkent dat volledig. Wij gaan een heldere lijn innemen en ons aansluiten bij de lidstaten die hetzelfde probleem hebben. Het is zeker geen gepasseerd station.

Ik kom ten slotte op de vraag van de heer Koppejan over de EIT. Wij onderschrijven de lijn dat de EIT zich eerst meer moet bewijzen voordat wij het fors gaan uitbreiden.

De voorzitter: De stemmingsbel gaat nu. Hebben de leden behoefte aan een tweede termijn? Ik constateer dat dit het geval is. Na de stemmingen komen wij kort nog even bij elkaar.

De vergadering wordt geschorst van 19.15 uur tot 19.25 uur.

De voorzitter: Ik heropen de vergadering. Wij hebben nog maar een paar minuten voordat de zaal ontruimd moet worden. Ik kijk even wie er behoefte heeft aan een tweede termijn. Iedere spreker krijgt nog één minuut.

De heer Van Bemmel (PVV): Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor de beantwoording. Ik houd het kort. Nederland heeft een voortrekkersrol op het gebied van open internet. Ik vind dat Nederland niet moet meedoen en niet moet tekenen. Wij moeten gewoon zeggen: wij doen het niet. Ik hoop dat de heer Verhoeven toestemming krijgt van «Alexander de Grote» van zijn partij om hierin mee te gaan.

De heer Dijkgraaf (SGP): Voorzitter. Ik trek namens mijn fractie de conclusie dat andere landen invloed krijgen op de financiering van onderzoek als dat via Brussel gaat maar niet op de inhoud van dat onderzoek. Ik blijf daarom bij mijn verzoek om een VAO en zal daarbij een prachtige motie indienen. Ik vermoed dat de staatssecretaris het aannemen daarvan vervolgens ontraadt, maar dat hoort ook bij het spel. De mooiste moties zijn de moties die worden ontraden door het kabinet maar worden aangenomen door de Kamer en vervolgens tot wasdom komen. Daarvoor doen wij het.

De voorzitter: Uw verzoek om een VAO is genoteerd. Ik zal dat straks herhalen.

De heer Heijnen (PvdA): Voorzitter. Minister Verhagen sprak behartigenswaardige woorden over de functie van alles wat aan de orde is op die Raad Concurrentievermogen: groei, werkgelegenheid en perspectief voor jonge werklozen in de landen die iets verder weg liggen in de EU. Dat zijn mooie woorden, maar hoe staat het met de daden? Wat zal na deze Raad de bijdrage zijn aan de crisisaanpak die nu aan de orde is in Europa? Dat is vooralsnog niet specifiek genoeg aangegeven.

De heer Verhoeven (D66): Voorzitter. Ik dank de bewindspersonen voor hun beantwoording. Ik ben blij dat de heer Dijkgraaf zijn verzoek om een VAO handhaaft. Ik heb mij daar zelf ook al voor ingeschreven. Ik zal na hem graag het woord voeren en een voorstel doen om de metamorfose van de PVV gestalte te geven. Ik verheug mij daar nu al op.

Mevrouw Schaart (VVD): Voorzitter. Ik heb nog een vraag voor de staatssecretaris over Horizon 2020. Daarover hebben wij nog niet veel gesproken. Nederland schijnt met andere lidstaten te pleiten voor het maken van een horizontale prioriteit van sociale en geesteswetenschappen omdat dit de integraliteit zou bevorderen. De VVD-fractie onderschrijft dit niet en vindt juist dat vanwege het belang van sociale en geesteswetenschappen geen aparte prioriteit gemaakt zou moeten worden maar dat een integrale benadering belangrijker is. Horizon 2020 hanteert excellentie als criterium en dat is goed, maar een nieuwe versnipperde aanpak zal wellicht een averechts effect hebben. Ik krijg daarop graag nog even een toelichting.

Minister Verhagen: Voorzitter. Ik onderstreep dat ik het van harte eens ben met de heer Heijnen dat niet alleen in de Raad voor Concurrentievermogen maar ook in de Europese Raad en de informele bijeenkomst van deze week gekeken moet worden naar hoe de economische structuur en het concurrentievermogen worden versterkt en hoe betere afspraken voor financiering van het mkb te organiseren zijn. Dat is ondersteuning van de groeimotor. Ik onderstreep zeer nadrukkelijk dat initiatieven ten goede moeten komen aan alle lidstaten, niet alleen aan Zuid-Europa. Dat laat onverlet dat bij het toewijzen van financiën aan de structuurfondsen, die zich met name richten op de zwakkere lidstaten, veel meer aandacht moet komen voor de werkgelegenheidseffecten. Dat zal ook een element van de discussie zijn in de Europese Raad. De voorstellen in de Raad voor Concurrentievermogen – over octrooi, beroepskwalificaties, aanbestedingsregels, digitale interne markt, betere implementatie, handhaving en uitvoering van de interne markt – zijn van groot belang voor het versterken van het groeivermogen en voor de werkgelegenheid. Ik begrijp dus het pleidooi van de heer Heijnen. Voor mij is het van het grootste belang dat in relatie tot de parallelle structuren in de Europese Raad ingezet wordt op garantie voor financiering van het bedrijfsleven, dus de kredieten. Europa kan daarin echt een rol spelen. Wij moeten ons hier nu richten op het beter werken van die interne markt. Ik heb het octrooi genoemd en die andere voorstellen. Die zullen hoe dan ook bijdragen aan meer werkgelegenheid.

Staatssecretaris Zijlstra: Voorzitter. Op het punt van de geesteswetenschap kan ik mevrouw Schaart geruststellen. De regering is hierover duidelijk: het moet een integraal onderzoeksprogramma zijn waarin ook plaats is voor bijvoorbeeld de geesteswetenschappen. Allerlei separate, versnipperde programmaatjes voor verschillende wetenschapsterreinen is niet onze inzet.

De voorzitter: Daarmee zal de Kamer het even moeten doen. Wij hebben de volgende toezegging genoteerd. De minister van EL&I zal de Kamer nader informeren over de extra inzet ten behoeve van de problematiek van het CE-label voor het mkb. Misschien kan de minister een termijn noemen voor die nadere informatie? Ik hoor nu «voor de zomer». Dat lijkt mij zeker haalbaar.

De heer Dijkgraaf (SGP): Even ter aanvulling: het gaat om het CE-label maar ook om de registratie van vrachtwagens.

De voorzitter: Ik hoor de minister zeggen dat hij dat meeneemt. Er is een VAO aangevraagd door de heer Dijkgraaf. Dat wordt door de Griffie doorgeleid met hemzelf als eerste spreker. De stemmingen daarover zullen voor 30 en 31 mei moeten plaatsvinden. De vragen van de heer Dijkgraaf waren vooral gericht aan de staatssecretaris, maar er zijn meer mensen die dat VAO willen benutten. Heeft de commissie er behoefte aan dat de minister daar ook bij is?

De heer Verhoeven (D66): De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie? Jazeker.

De voorzitter: Dan zullen wij de minister en de staatssecretaris allebei daarvoor uitnodigen.

Minister Verhagen: Ik ben in ieder geval de rest van de week in Turkije. Er is echter altijd een bewindspersoon die namens het kabinet de heer Verhoeven voortreffelijk van antwoord kan voorzien.

De voorzitter: Misschien de heer Rutte.

De heer Verhoeven (D66): Daar neem ik genoegen mee.

De voorzitter: Ik dank de bewindspersonen voor de beantwoording en de publieke tribune voor de interesse.