Kamerstuk 21501-30-256

Verslag van een algemeen overleg

Raad voor Concurrentievermogen


Nr. 256 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 7 april 2011

De vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie1, de vaste commissie voor Europese Zaken2 en de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap3 hebben op 8 maart 2011 overleg gevoerd met staatssecretaris Bleker van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en staatssecretaris Zijlstra van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:

  • de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie d.d. 3 maart 2011, betreffende de geannoteerde agenda voor de Raad voor het Concurrentievermogen d.d. 9 en 10 maart 2011 (21 501-30, nr. 251);

  • de brief van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie d.d. 20 december 2010, betreffende het verslag van de Raad voor Concurrentievermogen van 10 december 2010 (21 501-30, nr. 249);

  • de brief van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie d.d. 4 februari 2011, betreffende de jaarlijkse groeiramingen van de Europese Commissie onder het Europees Semester (21 501-20, nr. 506);

  • de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 7 maart 2011, betreffende de fiche: Mededeling grondstoffen en grondstofmarkten: uitdagingen en oplossingen (22 112, nr. 1147);

  • de brief van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie d.d. 8 maart 2011, betreffende de kabinetsreactie op de mededeling van de Europese Commissie «Op weg naar een betere werking van de ééngemaakte dienstenmarkt – voortbouwen op de resultaten van het in de dienstenrichtlijn vastgelegde proces van wederzijdse beoordeling» (22 112, nr. 1148);

  • de brief van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie d.d. 8 maart 2011, betreffende de reactie op het verzoek van de commissie om informatie n.a.v. het krantenartikel «Bolkestein richtlijn herleeft door Rutte» (21 501-30, nr. 252);

  • de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 7 maart 2011, betreffende de reductie van administratieve lasten n.a.v. een verbeterde vormgeving van het toekomstige Kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling (21 501-31, nr. 236).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

Van der Ham

De voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken,

Verburg

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Van Bochove

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

Franke

Voorzitter: Van der Ham

Griffier: Franke

Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Dijksma, Gesthuizen, Koppejan, Schaart, Van Bemmel, Van der Ham,

en staatssecretaris Bleker van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en staatssecretaris Zijlstra van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministeries.

De voorzitter: Goedenavond, dames en heren. We zijn, in ieder geval aan regeringszijde, helemaal compleet. Het is prachtig dat de staatssecretarissen aanwezig zijn en ook nog op tijd: dat gebeurt bij bewindspersonen van ELI niet altijd. Ik heb het niet over u beiden ...

Wij gaan beginnen met dit algemeen overleg over de Raad voor het Concurrentievermogen. Wij hebben hiervoor een uur de tijd. Ik geef iedere spreker drie tot vier minuten spreektijd. Ik wordt daarin coulanter naarmate de sprekers zich beter aan hun tijdslimiet aan houden. Op die manier kunnen we om 21.00 uur keurig het pand verlaten.

Als eerste geef ik het woord aan mevrouw Dijksma, van de PvdA-fractie.

Mevrouw Dijksma (PvdA): Voorzitter, ik denk dat u «de zaal» bedoelt, want voordat wij het pand verlaten, zijn we wellicht een paar uur verder.

De voorzitter: U bent scherp op dit late tijdstip.

Mevrouw Dijksma (PvdA): Dat mag ik hopen, voorzitter. Deze regering verdient dat.

Voorzitter. Ik wil een paar onderwerpen aan de orde stellen. We spreken vandaag over de Raad voor het Concurrentievermogen. Deze heeft een welhaast interessante agenda. In een vorig overleg met de regering is eigenlijk al ruimschoots gesproken over de Europa 2020-strategie. Deze gaat vooral over de hervormingsprogramma's die gericht zijn op het op orde brengen van de begroting. De uitwerking hiervan is voor Nederland een samenvatting van ongeveer het totale kabinetsbeleid. Daarover valt heel veel te zeggen, maar niet in dit uur. Het enige wat ik op dit punt wel graag wil vragen is in hoeverre de regering ook in Europees verband voorbereid is op bijvoorbeeld een verhoging van de olieprijs. Deze verhoging is er, dat is op dit moment door de situatie in het Midden-Oosten een feit. Ik zeg eerlijk dat ik niet nu al wil pleiten voor verlaging van de maximumsnelheid, hoewel deze regering een onverstandige beweging contrair maakt, maar ik wil wel van de staatssecretaris vernemen of hij ten minste daarop voorbereid is. De hoge olieprijs kan immers repercussies voor Nederland hebben. Wordt er op het departement over dit onderwerp nagedacht?

Dan kom ik op de Dienstenrichtlijn. Premier Rutte heeft ons in het debat over de Europese Top verrast met zijn opmerking de Bolkesteinrichtlijn weer van stal te willen halen. Hij wil de daarbij het landvanoorsprongbeginsel opnieuw op tafel leggen, omdat dat wat hem betreft richtinggevend is in de discussie over de dienstenmarkt. Concreet betekent dit dat Poolse werknemers het Poolse minimumloon betaald kunnen krijgen in Nederland. Dat was vijf jaar geleden een reden voor het Europees Parlement om deze richtlijn, terecht, af te schieten. Wij zijn niet blij met deze opmerking van de premier. De vraag is echter wat de positie van de Nederlandse regering is. Zij zegt een ambitieuze agenda te hebben. In de geannoteerde agenda vinden wij overigens van die ambitie weinig terug, want daarin is sprake, overigens terecht, van een vervolmaking van de huidige Dienstenrichtlijn. Dit steunen wij. Verder wil de Europese Commissie nog onderzoeken welke belemmeringen er op de dienstenmarkt zijn. Er wordt dus niet gesproken over het totaal wijzigen van de Dienstenrichtlijn in de richting van een eerder voorstel zoals dat van de heer Bolkestein destijds. Mijn vraag aan het kabinet is daarom: wat willen jullie? Moet ik de inzet geloven zoals deze is geformuleerd in de geannoteerde agenda, namelijk dat Nederland zich committeert aan de bestaande Dienstenrichtlijn, of moet ik de brief van vanmiddag geloven, waarin staat dat de huidige richtlijn onvoldoende is? Als dat het geval is, wil de regering dan het landvanoorsprongbeginsel, dat volgens de premier het hart van de Bolkesteinrichtlijn is, weer van stal halen? Zo ja, in welke vorm? Of betreft het hier slechts een proefballonnetje in het kader van de verkiezingen? Dat kan natuurlijk ook ... Welke belemmeringen op het gebied van beroepskwalificaties wil Nederland precies wegnemen? Vallen onder de verzekeringsplichtigen dan ook de sociale verzekeringen en de werknemersverzekeringen? Zo ja, welke inzet kiest de staatssecretaris daarbij?

Mijn laatste punt betreft het belangrijke thema van de grondstoffen. De Nederlandse regering zegt dat maatschappelijk verantwoord ondernemen in eerste instantie een taak van het bedrijfsleven is. Ik denk dat zij daarmee bedoelt dat het ook in tweede en in laatste instantie vooral een taak van het bedrijfsleven is, want meer dan lippendienst aan dit thema bewijzen doet de staatssecretaris niet. Hij brengt geen nieuwe initiatieven naar voren. Al met al vindt mijn fractie dit, als ik dit zo onparlementair mag zeggen, een slap verhaal. De realiteit is namelijk dat heel veel grondstoffen uit falende staten komen. De opbrengsten gaan niet naar de lokale overheid en al helemaal niet naar armoedebestrijding, maar naar corrupte regimes en lieden met wie wij niets te maken willen hebben. Dat betekent dat de Europese Unie geen grondstoffen moet willen importeren uit conflictgebieden zoals Kongo.

Het kabinet zegt het bedrijfsleven te geloven en uit te gaan van het zelfregulerend vermogen. Het resultaat daarvan is dat wij achterlopen, zelfs in vergelijking met landen als India en de Verenigde Staten. De broodnodige regelgeving en de controle op de winning en productie van grondstoffen komen dus niet goed van de grond. Dit is slecht voor de consument, want die weet niet of hij een «goed» of «fout» product koopt. Het is slecht voor mens en milieu. Mijn fractie vraagt daarom of de staatssecretaris toch nog bereid is om zijn verantwoordelijkheid te nemen – het is een gevleugeld begrip in zijn kringen – en of hij transparantie van de gegevens over de wijze van winning van grondstoffen en arbeidsomstandigheden van de werknemers wil afdwingen. Dat zouden gegevens moeten zijn die kunnen worden geverifieerd door burgers en maatschappelijke organisaties.

Voorzitter. Ik wil het hierbij laten. Er valt nog veel te zeggen over het octrooi en de Consumentenrichtlijn, maar het is onmogelijk om dat allemaal aan de orde te stellen in het uur dat ons vandaag ter beschikking staat.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Voorzitter. Ik begin direct met de Dienstenrichtlijn. De regering laat duidelijk blijken dat het afgewogen compromis voor haar slechts een tussenstap is naar nog verdergaande liberalisatie. De regering speculeert er zelfs op verdere liberalisatie af te dwingen via nauwere samenwerking met een kopgroep. Ik breng in herinnering dat destijds mede door aandringen vanuit Nederland, met brede steun in deze Kamer, het landvanoorsprongbeginsel grotendeels uit de richtlijn is gesloopt. Wat schets mijn verbazing – niet helemaal, gezien de achtergrond van de premier – toen ik de premier onlangs hoorde zeggen: je zult het landvanoorsprongbeginsel van de welbekende Bolkestein- alias Dienstenrichtlijn opnieuw op tafel moeten leggen en de implicaties daarvan moeten bezien. Daarover dan ook een vraag. Is dit de inzet van de regering? Dat is mij niet duidelijk geworden uit de twee brieven van de bewindspersonen. Het CDA was, in ieder geval in de media, heel erg duidelijk over zijn reactie. Bij monde van de fractievoorzitter: «De Britse premier Cameron zei laatst dat hij terug wil naar de oorspronkelijke Dienstenrichtlijn. Dat wil zeggen dat Polen en Roemenen hier voor een paar euro kunnen komen werken omdat zij werken volgens de arbeidsvoorwaarden uit hun eigen land. Rutte heeft dat voorstel omarmd maar het CDA zal zo'n voorstel zeker niet steunen». Dit zijn woorden die mijn fractie van harte ondersteunt. Is het CDA het met ons eens dat deze brieven van de bewindspersoon niet duidelijk maken dat dit de inzet zal zijn in Europa?

Ik ga verder met wat concrete vragen naar aanleiding van de brief. De regering schrijft dat honderden belemmeringen zijn opgeheven, maar dat nog niet alle landen klaar zijn met de implementatie. Waarom dan niet afwachten tot andere landen klaar zijn met implementeren en evalueren, voordat we opnieuw gaan sleutelen aan de richtlijn?

De regering steunt de effecten van de gelijktijdige toepasselijkheid van diverse maatregelen, te bezien vanuit het perspectief van de dienstverleners respectievelijk dienstenontvangers. Klopt het dat de regering vindt dat de Dienstenrichtlijn en het doel daarvan voorrang hebben ten opzichte van andere richtlijnen? Zo ja, waarom? Die andere richtlijnen bestaan toch evengoed niet voor niets?

De regering schrijft expliciet dat ze het bedrijfsleven bij de prestatietest wil betrekken. Prima, maar waarom worden niet ook de sociale partners genoemd? De regering onderschrijft de door de Commissie gesignaleerde problemen als gevolg van nationale regulering van beroepen en activiteiten, nationale eisen inzake aandeelhouderschap en rechtsvorm alsmede problemen in verband met verzekeringsplicht. Vanuit welk gezichtspunt wordt dit als een probleem gezien? Dergelijke eisen aan dienstenaanbieders hebben doorgaans een goede reden, vanuit bijvoorbeeld consumentenbescherming of veiligheid. Zo lijkt het erg onverstandig om aan een accountant, tandarts of anderszins gespecialiseerde dienstenaanbieder geen specifieke kwalificatie-eisen te stellen. Het is evenzeer niet raar als een lidstaat aan een aanbieder van mooie siervuurwerkshows een brandverzekering verplicht stelt. Ik krijg graag een reactie op deze specifieke voorbeelden.

De regering beschrijft het evaluatieproces vooral als iets wat bezien moet worden vanuit het perspectief van de dienstverlener en -afnemer. Dat lijkt een te enge formulering. Moet de vraag of overheden hun bescherming van zaken zoals veiligheid of binnenmilieu binnen de huidige regels kunnen uitvoeren, ook niet worden bezien vanuit het algemeen belang? Onze fractie ziet graag dat de regering inzet op een breder evaluatiekader. Anders vermoeden we dat we in een fuik naar een bepaalde uitkomst van de evaluatie worden geleid, namelijk de uitkomst meer liberalisatie van de dienstenmarkt, zonder dat er een andere mogelijkheid is.

Als het kan, heb ik nog twee korte punten, voorzitter.

De voorzitter: Heel, heel kort, mevrouw Gesthuizen.

Mevrouw Gesthuizen (SP): De regering ziet, kort door de bocht, de promotie van meer vrijhandel als de beste garantie voor grondstofvoorzieningszekerheid. Ik heb een meerkeuzevraag. Is dat niet a) naïef ten opzichte van andere machtsblokken in de wereld, zoals China en b) contraproductief ten opzichte van de wens van ontwikkelingslanden om beschermd te worden tegen exorbitante prijsstijgingen die hun bevolking treffen?

Bij het vorige, schriftelijke, overleg waren de onderhandelingen over de Consumentenrichtlijn nog volop aan de gang. We zijn er echter op gewezen dat een akkoord er zomaar zou kunnen zijn. Is dat juist? Is er een kans dat er geprobeerd wordt om in de eerste lezing met het Europees parlement een akkoord te bereiken? Zo ja, is het zo dat de Kamer dan geen kans meer heeft om een uiteindelijke resultaat te beoordelen voordat dit is vastgesteld? Dat laatste is bij een dergelijk onderwerp onaanvaardbaar.

De heer Van Bemmel (PVV): Voorzitter. Ik beperk me tot de analyse van de Europese Commissie over de prioriteiten die gesteld zouden moeten worden. De Europese Commissie is, zoals bekend, niet een van de grootste vrienden van de PVV. We zullen deze ambities dus door een zeer kritische bril bekijken. Ik loop ze puntsgewijs langs.

De PVV is het eens met een rigoureuze begrotingsconsolidatie. Veel lidstaten hebben er een puinhoop van gemaakt. Griekenland, Portugal, Ierland, Spanje, Italië en, dichterbij, zelfs België hebben op veel te grote voet geleefd. Dergelijke landen moeten behoorlijk onder curatele worden gesteld. Ook zouden ze verplicht moeten worden, jaarlijks een nationale verklaring te publiceren. Ik heb hier in het verleden bij de Commissie voor de Rijksuitgaven al op aangedrongen. Kunnen we er nogmaals op aandringen?

Het corrigeren van macro-economische onevenwichtigheden is een goed streven. Dat moet echter geschieden vanuit een ijzeren discipline. Bovengenoemde landen zijn door hun eigen onverantwoordelijke financiële gedrag op achterstand geraakt. Het is nu buigen of barsten. Anders wordt het tijd voor een splitsing in een euro en een «zeuro». De verantwoordelijke noordelijke lidstaten houden op deze manier de euro levensvatbaar. Verder dient elke nieuwe toetreding van lidstaten te worden afgesteld; niet nog meer lijken uit de kast.

Het mobiliseren van de arbeidsmarkten is typisch iets voor Nederland. Werkgelegenheid is iets wat Nederland zou moeten doen. Duidelijk is dat er zo veel mogelijk moet worden ingezet op een fiscaal gunstig regime voor werkenden. Naast een hogere fiscaal vrije voet valt te denken aan een soort «arbeids-DigiD» die allerlei voordelen oplevert. Wellicht is het interessant om hierover na te denken. Ik krijg graag een reactie op dit voorstel.

De voorgestelde Europese kinderopvangmaatregelen moeten we niet doen. Een dergelijke maatregel komt neer op het rondpompen van geld en valt wat mij betreft onder het hoofdstuk «linkse maakbaarheidsplannetjes». Bovendien zien zonder deze maatregelen opa en oma hun kleinkinderen nog eens. Zelf heb ik vier dochters. Ik heb hun opvang helemaal zelf geregeld; ik had daar nooit overheidsbemoeienis of zelfs Europese bemoeienis voor nodig.

Gelukkig kan ik punt 4, de hervorming van de pensioenstelsels, overslaan. Inmiddels heeft de EU daar namelijk van afgezien. Zo zie je maar, de EU neemt soms goede maatregelen.

Zoals bekend is de PVV tegen de flexibilisering het arbeidsrecht. Wij willen geen gemorrel aan het ontslagrecht.

Dan kom ik op het punt ruim baan voor groei. We lezen over te veel barrières, die het grensoverschrijdende verkeer van goederen tegengaan. Op dit moment betreft dit verkeer nog maar 5% van het GDP. Slechts 7% van de consumenten koopt online wegens bovenstaande problemen. Mijn vraag is waar deze barrières uit bestaan. De genoemde 7% lijkt zorgwekkend. Is het vrije verkeer van goederen binnen de EU toch niet zo vrij? Verder zou er ingezet kunnen worden op een eenvoudigere betalingswijze binnen de EU. Te denken valt aan een soort iDEAL-systeem dat voor alle lidstaten geldt. De huidige IBAN- en SWIFT-codes stammen nog uit de jaren negentig en mogen het museum in.

De plannen voor een Europees belastingsysteem mogen direct de prullenbak in. Belasting heffen moet Nederland zelf blijven doen.

Ik heb nog een enkele afsluitende opmerking. Ik heb al eerder gezegd dat met name de maakindustrie in Nederland en andere lidstaten achterstand oploopt door de doorgeschoten klimaatambities in Europa. Landen als China en India hebben hier veel minder een boodschap aan. Zij concurreren deze belangrijke bedrijfstak op korte termijn weg uit Europa. Het is dus tijd voor bezinning. Ik heb een goed voorbeeld. We hebben net carnaval gehad. De aanwezigen hebben wellicht iets gelezen over de zogenaamde «sambavarkens», om maar even in carnavalsfeer te blijven. De Europese Unie onderhandelt nu met Brazilië over het feit dat het Braziliaanse varkensvlees makkelijker op de Europese markt zou moeten komen. Op dit moment zijn er heel veel boeren die hierdoor gigantisch op achterstand komen. Zij hebben namelijk te maken met milieueisen en allerlei reglementen waar de Braziliaanse boeren niets mee van doen hebben. De laatste hebben dus een grote voorsprong. Is dit wat we willen? De PVV-fractie vindt van niet.

Hoeveel tijd heb ik nog, voorzitter?

De voorzitter: U hebt niet veel tijd meer, maar als u nog eens een leuk woord als «sambavarken» erin gooit, krijgt u nog wat tijd van mij.

De heer Van Bemmel (PVV): Ik zal mij beperken tot nog één punt, voorzitter. De PVV is een groot tegenstander van de zogenaamde Bolkesteinrichtlijn. Me dunkt dat we toch wel genoeg problemen hebben momenteel met Poolse, Bulgaarse en Roemeense arbeiders. Laten we eerst ons eigen leger werklozen maar eens aan de slag krijgen.

De heer Koppejan (CDA): Voorzitter. Ik loop een aantal punten langs. Als eerste kom ik op de jaarlijkse groeianalyse. Het CDA kan zich vinden in de aanbevelingen uit de analyse van de Europese Commissie. Met name het punt van doorvoeren van structurele maatregelen ter bevordering van de groei is voor deze raadsbehandeling van belang. Mijn fractie pleit voor verdere verbetering van het investeringsniveau en verbetering van de valorisatie van de onderzoeksresultaten.

Bij de evaluatie van het Zevende Kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling vragen wij ons af of het nieuwe instrument van risk sharing finance facility kan helpen in het regionale beleid. Nederland moet inspelen op de tweede tranche van 1 mld. die in 2011 vrijkomt. Zijn er al inschrijvingen hierop? Hoe kan de regering hierin ondersteunen?

Wat betreft de reductie van de administratieve lasten vindt mijn fractie dat er voor het Achtste Kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling echt een nulmeting van de administratieve lasten moet komen. Wij hebben hier al eerder voor gepleit. Ook is er behoefte aan een doelstelling voor reductie van de administratieve lasten. Ik krijg hier graag een reactie op.

Dan kom ik op de grondstoffenmarkt en grondstoffen. Gezien de recente ontwikkelingen is dit een belangrijk onderwerp. Het is goed dat de Commissie dit binnen de G20 verder oppakt. Mijn fractie ondersteunt het streven naar openbaarmaking van financiële gegevens van bedrijven die in de mijnbouwindustrie actief zijn. Onder andere collega Verburg heeft al aandacht gevraagd voor het belang van transparantie omtrent de herkomst van bijvoorbeeld steenkool. Dit moet de staatssecretaris hoog op de agenda zetten. Ik krijg graag een toezegging op dit punt.

Collega Van Bemmel had het al over de onderhandelingen over Mercosur die op 14 en 18 maart in Brussel plaatsvinden. We zijn blij dat de staatssecretaris hier nu zit, want dan kunnen wij hem er rechtstreeks op aanspreken. Immers, terwijl wij ons in Nederland druk maken over megabedrijven, lijkt het erop dat we de deur openzetten voor producten afkomstig van gigabedrijven, waarbij het maar de vraag is of deze voldoen aan de hoge EU-standaarden, laat staan aan de Nederlandse voorwaarden ten aanzien van productie, als het gaat om diergezondheid, dierenwelzijn, arbeidsomstandigheden en milieudruk. Kan de staatssecretaris ons garanderen dat hij staat voor het Nederlandse gezinsbedrijf en dat er geen enkele concessie wordt gedaan die negatief uitpakt voor de Europese landbouw?

Dan de Interne Markt Akte. Verdere versterking van de interne markt is belangrijk als motor voor economische groei en werkgelegenheid. Daarom is het van groot belang dat nu spoedig via versterkte samenwerking het EU-octrooi tot stand wordt gebracht. In dat verband vinden we de uitspraak die het Europees Hof van Justitie vandaag heeft gedaan zorgelijk. De oprichting van een gerecht voor het Europees en Gemeenschapsoctrooi zou onverenigbaar zijn met het recht van de Unie. Hoe nu verder?

Welke ambities zijn er nog op het gebied van het terugdringen van de administratieve lasten en een vereenvoudiging van de regelgeving? Hoe wordt de toepassing, uitvoering en handhaving van interne marktregels verder verbeterd?

Dan kom ik op de Small Business Act. De aandacht voor het mkb dient beter verankerd te worden in het Europese regeldrukprogramma Smart Regulation. Ook vragen wij aandacht voor een beter toegang van het mkb tot het financieringsinstrumentarium van de Europese fondsen. VNO-NCW en MKB-Nederland hebben een vrij uitvoerig commentaar opgesteld ten aanzien van de Small Business Act en de Single Market Act. We vragen de staatssecretaris graag om een schriftelijke reactie op de suggesties van VNO-NCW.

We steunen de inzet van het kabinet om zo spoedig mogelijk alle andere lidstaten de Dienstenrichtlijn te laten implementeren.

Mevrouw Dijksma (PvdA): Ik was heel verheugd dat ik de heer Koppejan hier zag zitten. Ik dacht: nou, de CDA-fractie gaat er op het punt van de Dienstenrichtlijn met gestrekt been in. Anders sturen ze hem immers niet. Nu zegt hij dat de CDA-fractie de regering steunt. Welk standpunt van de regering steunt hij precies? Het standpunt van de premier, die zegt dat we teruggaan naar de Bolkesteinrichtlijn, of het standpunt dat de huidige richtlijn alleen wat verbeterd hoeft te worden?

De heer Koppejan (CDA): Dat gestrekte been hebben anderen, die meer aan voetbal doen. Ik houd mij gewoon aan de brief die we vandaag hebben ontvangen. Daarin lees ik helemaal niets over het standpunt van onze minister-president. Wat de minister-president aan uitspraken en wensen doet in zijn vrije tijd, laat ik graag aan hem. Ik houd mij gewoon aan de brief van de regering. Die is helder en die kan ik ondersteunen.

Mevrouw Dijksma (PvdA): Het wordt hier naast mij ook al gezegd: de minister-president heeft misschien vrije tijd waarin hij leuke dingen doet, maar hij is toch altijd premier. Dat geldt zeker als hij uitspraken doet over de Bolkesteinrichtlijn. Daarom wil ik graag vandaag van de heer Koppejan horen dat op het moment dat de regering van mening zou zijn dat de Bolkesteinrichtlijn van stal moet worden gehaald, de CDA-fractie, misschien niet met het gestrekte been maar wel op gepaste wijze, daar dwars voor gaat liggen. Doet de heer Koppejan dat, of had de heer Van Haersma Buma alleen maar praatjes voor de bühne?

De heer Koppejan (CDA): In de eerste plaats hebben wij geen praatjes voor de bühne. Als er een brief zou komen met daarin het standpunt van de minister-president zoals mevrouw Dijksma dat verwoordt, reageren we daar zeker kritisch op.

Mevrouw Schaart (VVD): Voorzitter. Voor de VVD is er een aantal belangrijke onderwerpen in dit AO. Ik zal heel kort aandacht besteden aan het EU-octrooi, de Consumentenrichtlijn, de evaluatie van de Dienstenrichtlijnen en de grondstoffenschaarste.

De VVD heeft altijd benadrukt dat het van belang is dat het EU-octrooi er snel komt. Het valt te betreuren dat het niet mogelijk was om tot overeenstemming te komen met alle lidstaten. Er is echter lang genoeg onderhandeld en de VVD-fractie steunt het voorstel tot versterkte samenwerking dan ook van harte. Kan de staatssecretaris inschatten hoe lang het nog duurt voordat er daadwerkelijk een EU-octrooi komt door deze versterkte samenwerking? Is er nagedacht over de kosten van juridisch geldige vertalingen van het EU-octrooi in geschillenprocedures? Het Europees Hof heeft in zijn advies aangegeven dat het problemen voorziet wanneer een bedrijf uit een land waar de taal niet Engels, Frans of Duits is, een procedure wil starten. In principe heeft namelijk iedereen het recht om een dergelijke procedure in de eigen taal te voeren. In een dergelijk geval zou er dus op kosten van de EU een juridisch bindende vertaling van het EU-octrooi moeten komen. Kan de staatssecretaris inschatten hoe hoog deze kosten zijn? Denkt hij dat het om een aanzienlijk bedrag gaat? Hoe kunnen we dergelijke hoge kosten voorkomen?

Het oorspronkelijke idee achter de Consumentenrichtlijn was dat het consumentenrecht volledig geharmoniseerd zou worden. De VVD betreurt het ten zeerste dat men voor de hoofdstukken over garanties en oneerlijke bedingingen nu minimumharmonisatie overweegt. Eén consumentenrecht in geheel Europa schept duidelijkheid voor consumenten en bedrijven, zeker nu mensen steeds vaker over de grens producten kopen, bijvoorbeeld via internet. Wanneer men overgaat tot minimumharmonisatie leidt dit ertoe dat bedrijven alsnog met 27 verschillende regimes te maken zullen krijgen De VVD vindt dit echt onwenselijk. Is de staatssecretaris dit met mij eens? Kan hij aangeven waarom men in de Raad niet tot overeenstemming kan komen? Ziet hij mogelijkheden om alsnog over te gaan tot maximumharmonisatie op alle gebieden?

Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik hoop wel dat het kabinet voet bij stuk houdt, want er was in het verleden al de nodige scepsis, ook bij de vorige minister van Justitie, over maximumharmonisatie. Ik vraag mij af of mevrouw Schaart inziet dat maximumharmonisatie de facto een verslechtering van het consumentenrecht betekent voor veel mensen in Nederland.

Mevrouw Schaart (VVD): Ik vind dat men klaar moet zijn voor de toekomst en de ogen niet moet sluiten voor wat er gebeurt. Feit is dat bedrijven en consumenten in Nederland steeds vaker over de grenzen zaken doen en dingen kopen. We zijn daaraan gebonden en moeten ons dat realiseren Het is ook een enorme kans. Ik wil dus klaar zijn voor de toekomst en dit meteen goed geregeld hebben.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Klaar zijn voor de toekomst willen wij allemaal. Heel veel mensen maken daar heel veel werk van, daarbij al dan niet gehinderd door dit kabinet. Het gaat er echter om dat ik mevrouw Schaart hoor zeggen «doe ons maar maximumharmonisatie», terwijl we in principe met minimumharmonisatie al veel rechtszekerheid kunnen bereiken voor consumenten en ondernemers. Zij wil maximumharmonisatie, ook al gaat dat ten koste van de rechten van Nederlandse consumenten.

Mevrouw Schaart (VVD): Ik wil zo veel mogelijk pleiten voor maximumharmonisatie, maar ik realiseer me ook dat je met 27 lidstaten van doen hebt. Ik wil de staatssecretaris voor deze Europese Raad meegeven wat ons standpunt is. Natuurlij moet je onderhandelen met verschillende lidstaten. Minimumharmonisatie is voor mijn fractie echter te weinig. Hopelijk komen we ergens in het midden uit. Wij zien het liefst maximumharmonisatie, maar ik realiseer mij terdege dat we dat niet heel snel zullen realiseren met alle 27 landen.

Voorzitter. Uiteraard vind de VVD-fractie het van het allergrootste belang dat de Dienstenrichtlijn overal in Europa goed geïmplementeerd wordt. Ik ben verheugd dat het kabinet het belang van deze richtlijn inziet en zelfs aangeeft dat we met de implementatie van deze richtlijn er nog lang niet zijn. Graag hoor ik van de staatssecretaris hoe Nederland het op het gebied van implementatie doet ten opzichte van andere landen. Welke verbeterpunten zijn uit de bilaterale gesprekken met andere landen naar voren gekomen? Uit de stukken blijkt dat enkele landen grote vertraging hebben opgelopen bij het implementeren van de Dienstenrichtlijn. In hoeverre hebben Nederlandse burgers, consumenten, last van deze falende implementatie? Kan de staatssecretaris toezeggen dat hij zich hard zal maken voor een snelle implementatie in deze landen? Het kan natuurlijk niet zo zijn dat we in Nederland alle belemmeringen met een ongelofelijke snelheid weghalen, terwijl andere landen deze gewoon in stand houden. Ik pleit dus voor een level playing field.

Zoals al vaak benadrukt door mijn partij, is het zaak dat er in Europa en in Nederland beleid wordt gemaakt dat een antwoord biedt op het vraagstuk van de grondstofschaarste. Zeldzame grondstoffen zijn voor veel bedrijven van groot belang, met name voor innovatieve bedrijven, bijvoorbeeld bedrijven die bezig zijn met het maken van chips. Steeds vaker zien we dat landen als China het exporteren van dergelijke grondstoffen om protectionistische redenen beperken. Het is zaak dat Nederland zowel als Europa daar een antwoord op heeft. Hoe ziet de staatssecretaris het Nederlandse grondstoffenbeleid, in het licht van het EU-beleid? Uit de stukken blijkt dat het kabinet van mening is dat men in het EU-beleid een sterke relatie zou moeten leggen met Europese initiatieven op het gebied van verduurzaming. Hoe ziet de staatssecretaris dit voor zich? Op welke manier zal hij zich in Europa inzetten om dit te bereiken?

Mijn laatste punt betreft het toezicht op de naleving van de Single Market Act. Voor een goed functionerende interne markt is het zaak dat er streng toezicht is op de naleving van de regels. Helaas bereiken mijn fractie uit de markt berichten dat de Europese Commissie dikwijls om politieke redenen afziet van een inbreukprocedure. Hoe kijkt de staatssecretaris hier tegenaan? Ook heeft bijvoorbeeld Hongarije een speciale crisisbelasting ingevoerd die alleen betaald moet worden door bepaalde buitenlandse bedrijven. Dat is uiteraard in strijd met Europese regelgeving. De VVD vindt dan ook dat de Europese Commissie in dit soort gevallen direct moet optreden. Kan de staatssecretaris toezeggen dat hij de situatie in Hongarije onder de aandacht zal brengen van de Raad? Kan hij toezeggen dat hij alles in het werk zal stellen om Hongarije te dwingen zich aan de regels te houden?

De voorzitter: De bewindspersonen hebben gevraagd om tien minuten schorsing. Omdat we voor dit AO tot 21.00 uur de tijd hebben, stel ik voor dat we de bewindspersonen volop interrumperen als dat nodig is, maar geen tweede termijn houden.

Ik begrijp nu dat staatssecretaris Zijlstra begint. Ondertussen overlegt staatssecretaris Bleker met zijn ambtenaren. Op die manier is er geen schorsing nodig.

Het woord is aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de heer Zijlstra. Vol verwachting klopt ons hart.

Staatssecretaris Zijlstra: Voorzitter. Ik heb slechts een paar vragen gekregen. De heer Koppejan wil weten hoe we in Europa valorisatie kunnen verstevigen. Behalve het beleid dat we in Nederland voeren op dit gebied, namelijk het samenbrengen van het bedrijfsleven en kennisinstellingen, waaronder universiteiten, om de valorisatiecomponent te verbeteren, zullen we ook in Europese programma's die op het gebied van wetenschap worden neergezet aandacht vragen voor dit onderwerp. Europa heeft de insteek om een kaderprogramma te richten juist op die gebieden waar de combinatie van bedrijfsleven en kennisinstellingen wordt vormgegeven.

We moeten echter wel oppassen voor de valkuil dat we op een gegeven moment alleen nog maar bezig zijn met valorisatie. Onderzoek is immers een pijplijn; je zult altijd fundamenteel onderzoek moeten doen om het begin van de pijplijn gevuld te houden en om ervoor te zorgen dat er een continue stroom is van valorisatie van nieuwe bedrijvigheid. Daar willen we immers naartoe: nieuwe producten en nieuwe ontwikkelingen die ook een oplossing kunnen bieden voor de grondstoffendiscussie. We hebben te maken met schaarse grondstoffen uit soms politiek gevoelige landen. Ook daarom is het belangrijk om funderend onderzoek te doen dat nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt. Zo kunnen praktische problemen, bijvoorbeeld op het gebied van grondstoffen, worden tegengegaan. De heer Koppejan heeft echter gelijk: we doen het in Nederland maar ook eigenlijk in Europa minder goed dan zou kunnen voor wat betreft valorisatiecomponent. Daarom gaan we daar meer aandacht voor vragen, zonder het eerste deel te verwaarlozen.

Het instrument van de risk sharing financing werkt goed. Het betreft het verstrekken van krediet voor onderzoek waarbij als het misgaat Europa het risico dekt. Als ondersteunend element willen we dit graag overeind houden, maar we willen voorkomen dat er wildgroei ontstaat. Dan creëer je namelijk een situatie waarin Europa als een soort bank fungeert die als motto heeft: als u het slecht doet, betalen wij en als u het goed doet, mag u het geld houden. Dat is kapitalisme als het goed gaat en socialisme als het slecht gaat. Dat is geen goed systeem. We hebben een systeem nodig dat aan beide kanten de zaak afdekt: of je bouwt risico's in en dan gelden die risico's beide kanten op, of je dekt alle risico's af, maar dan gaat dat ook beide kanten op. Als ondersteunend element om bepaalde gaten te dichten in het Europees onderzoekslandschap vinden wij echter nog steeds dat risk sharing financing overeind moet worden gehouden.

In het vorige AO hebben we al gesproken over een nulmeting voor de administratievelastendruk. Gisteren heb ik de commissie daarover een brief doen toekomen. Op dit moment worden de administratieve lasten inzichtelijk gemaakt. Wij delen van harte het streven van de heer Koppejan om de administratieve lasten naar beneden te krijgen. Dat vereist een nulmeting. Deze vindt nu plaats. In deze meting wordt bezien wat er gaande is en hoe we vanuit de nulmeting kunnen komen tot een reductie van de administratieve lasten. Belangrijk daarbij is de vraag of je differentiatie aanbrengt tussen de betreffende sectoren. In Europa is het nu nog zo dat voor een boer in Italië met een aantal koeien in de wei, een hele poppenkast qua subsidietaakstelling geldt om te bezien of deze boer echt het aantal koeien bezit dat hij opgeeft. Daar kunnen we ons soms iets bij voorstellen. Diezelfde enorme bureaucratie aan verantwoording wordt echter ook losgelaten op kennisinstellingen waarmee al decennialang wordt samengewerkt en waar de risico's heel anders liggen. Daartussen zul je differentiatie moeten aanbrengen om te komen tot een forse verlaging van de administratieve kosten en nalevingkosten op het gebied van KP8. De bereidwilligheid bij de Europese Commissie is er, maar het zal moeten blijken of de Europese Raad het ook ondersteunt. Nederland zal in ieder geval in lijn met hetgeen de heer Koppejan aangaf dit zeer ondersteunen en proberen om het voor elkaar te krijgen.

De heer Koppejan (CDA): Het is mooi dat er een nulmeting komt. Worden er echter exacte doelstelling geformuleerd over het terugdringen van de administratieve lasten? Kunnen we risk sharing finance facility inzetten in het regionale beleid in Nederland? Welke rol kan de regering spelen om de inschrijving hierop te stimuleren, zodat Nederland maximaal de financiële mogelijkheden benut?

Staatssecretaris Zijlstra: Ik houd het even bij het wetenschappelijke element. In Europa is een discussie gaande over de vraag of de verdeling van wetenschapsgelden moet worden voorzien van een regionale component. Met name door landen uit oostelijk Europa wordt dit met nadruk aangestipt. Veel van de betere universiteiten bevinden zich in west en zuid Europa. Bij meer onderzoeksgeld vissen de Oost-Europese landen grotendeels achter het net. Nederland wil die vervuiling – zo noem ik het maar even – van de wetenschappelijke criteria niet hebben. Wij zullen er zo veel mogelijk voor gaan liggen. Wij vinden dat de structuurfondsen bedoelt zijn om regionale verschillen in Europa zo veel mogelijk teniet te doen. De enorm belangrijke kenniscomponent in de economische ontwikkeling van Europa moet bezien worden op basis van slechts kwaliteitscriteria. Immers, alleen door het beste onderzoek te bieden waarmee er heel goede toepassingen komen voor de economie, zullen we voor elkaar krijgen dat Europa in de kennisrace kan blijven meedraaien. Als we daarin regionale componenten bouwen, zijn we bezig op de verkeerde schaal. Dat moet gebeuren in het kader van structuurprogramma's. De heer Koppejan doelde in zijn vraag op het kader van de wetenschappelijke kaderprogramma's. In dat kader moeten we dat niet doen.

De heer Koppejan (CDA): Dat vind ik overtuigend argument. Heeft de staatssecretaris zicht op de Nederlandse universiteiten die daarvan maximaal gebruikmaken? Kwalitatief heeft Nederland immers goede universiteiten.

Staatssecretaris Zijlstra: Het achtste kaderprogramma is op dit moment in ontwikkeling. Er moet nog veel worden ingevuld. We zien echter nu al een concept aankomen waarbij universiteiten, kennisinstellingen, bedrijfsleven en ook hogescholen – vanwege toegepast onderzoek – tot een gebundelde aanbieding moeten komen voor bepaalde onderwerpen zoals healthy aging en food science. In Nederland kom je dan al tot een bundeling van kennisinstellingen. De heer Koppejan heeft al kunnen zien dat de universiteiten van Utrecht en Eindhoven gaan samenwerken. Groningen, Twente en Nijmegen gaan dat ook doen evenals Leiden, Rotterdam en Delft. We krijgen dus ook bij de aanbiedingen al een regionale clustering. In het kader van de Veermanagenda zullen we zorgen dat universiteiten zich veel meer gaan richten op waar ze goed in zijn, om te voorkomen dat we alles op één plek klonteren. Zo krijg je spreiding. Die levert een veel effectievere besteding op van gemeenschapsgeld. Zo komt eigenlijk vanzelf tot stand wat de heer Koppejan feitelijk beoogt, zonder dat we de criteria van toewijzing geweld aandoen. Als we dat zouden doen, is probleem namelijk niet of het geld binnen Nederland naar Amsterdam of Twente gaat, maar dat het niet naar Nederland gaat doch naar Polen. Dat is niet onze insteek.

De voorzitter: Tot zover de vragen aan de staatssecretaris van OCW. Het woord is aan de staatssecretaris van ELI, de heer Bleker, die nu komt binnensnellen. Dat doet hij heel effectief, want hij is nu ook aan het woord.

Staatssecretaris Bleker: Voorzitter. Dank voor de flexibiliteit. Ik behandel de volgende blokjes: de Dienstenrichtlijn, het octrooi, grondstoffen en olieprijs, consumentenrecht en een aantal algemene punten aan het einde.

De voorzitter: Ik stel voor na ieder blok gelegenheid te geven om vragen te stellen.

Staatssecretaris Bleker: Zoals bekend zorgt de dienstensector voor meer dan 75% van het bnp. Ook de werkgelegenheid in deze sector is gigantisch. De inzet van de Nederlandse regering treffen de commissieleden aan in de brieven die inmiddels aan hen zijn gestuurd. Die inzet is zeer overzichtelijk, namelijk in Europees verband ervoor zorgen dat het zo spoedig mogelijk komt tot een complete en adequate implementatie van de Dienstenrichtlijn in alle 27 lidstaten. Dat belang staat voor Nederland voorop. De regering concentreert zich dus de voorliggende Dienstenrichtlijn. Die moeten we goed laten functioneren en volledig geïmplementeerd krijgen in alle 27 lidstaten. In de huidige situatie is de Dienstenrichtlijn geïmplementeerd in 19 lidstaten. De inzet is dus zorgen dat dit zo snel mogelijk compleet wordt afgerond en dat de Dienstenrichtlijn dan ook feitelijk goed functioneert. We zullen aandringen bij de Europese Commissie om, als er signalen zijn dat de Dienstenrichtlijn in bepaalde landen weliswaar formeel is geïmplementeerd maar materieel niet voldoende wordt geëffectueerd, stappen te ondernemen tegen deze landen.

Mevrouw Dijksma (PvdA): De staatssecretaris concentreert zich op wat voorafgaande aan de evaluatie van de Dienstenrichtlijn moet gebeuren. Dat is een logische stap. De vraag van mijn fractie gaat echter over datgene wat de premier heeft gezegd. Daarover zwijgt de staatssecretaris in alle talen. Waarom is dat?

Staatssecretaris Bleker: Dat is nu niet aan de orde. Ik heb geformuleerd wat de inzet van de Nederlandse regering is. De minister van ELI heeft er ook nog vandaag een brief over geschreven omdat er kennelijk onduidelijkheden waren ontstaan over dit onderwerp. Die brief is natuurlijk ook geschreven namens de minister-president.

Mevrouw Dijksma (PvdA): Ik begrijp daarmee dat de eerdere woorden van de premier als vergaand voorbarig kunnen worden betiteld en dat hij kennelijk niet namens de Nederlandse regering sprak toen hij stelde dat hij van mening was dat de Bolkesteinrichtlijn weer van stal moest worden gehaald. Inhoudelijk is dat goed nieuws, maar de vraag blijft of er dan in de toekomst ook geen voornemens zijn om op het moment dat de evaluatie gedaan is, terug te keren naar dat voorstel. Heeft de staatssecretaris dat al besloten?

Staatssecretaris Bleker: Wij hebben geen intenties om nu, op de toekomst vooruitlopend, andere varianten, varianten die in een vroegere periode zijn verworpen, weer te berde te brengen. Ik denk dat alles op alles moet worden gezet om deze richtlijn op een goede manier te laten werken Overigens komen we daarmee qua effect heel dicht bij wat destijds beoogd werd met de Bolkesteinrichtlijn.

Mevrouw Gesthuizen (SP):Ik ben blij met de woorden van de staatssecretaris, hoewel ik het allemaal erg voorzichtig vind. Ook ben ik er niet blij mee dat dit onderwerp schitterde door afwezigheid in de brieven van het kabinet. Ik vind het namelijk onacceptabel dat wij door de minister-president, nota bene via de pers, op deze manier geconfronteerd worden met deze zaak. Het zorgt voor onrust in de samenleving, want er was breed maatschappelijk verzet, met name door vakbonden, tegen juist dit element van de Dienstenrichtlijn. Wordt de minister-president teruggefloten op dit onderwerp? Hoe moeten wij dit zien?

Staatssecretaris Bleker: Ik heb volstrekt helder zojuist het standpunt van de regering verwoord en in een tweetal brieven is dat eveneens gebeurd. Dat is het standpunt van de Nederlandse regering.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Dus de volgende keer dat de minister-president wat roept in de pers, moeten wij dat maar met een korreltje zout nemen?

Staatssecretaris Bleker: Ik wil er geen kwalificatie aan hechten; ik ken de teksten ook niet precies. Ik ga gewoon uit van het standpunt van de Nederlandse regering en dat is klip-en-klaar verwoord in twee brieven en ook in dit AO. Terugblikken op wie wat wanneer heeft gezegd en hoe dit te interpreteren, doe ik niet.

De voorzitter: De staatssecretaris vervolgt met het blokje octrooi.

Staatssecretaris Bleker: Mevrouw Schaart wil weten hoe lang het duurt totdat er een EU-octrooi is. Op dit moment is dat nog niet precies te voorzien, maar de Europese Commissie heeft de verwachting uitgesproken dat de route die nu is ingezet, met de versterkte samenwerking, in 2014 tot een operationele richtlijn voor Europees octrooi zal leiden.

Mevrouw Schaart heeft ook een vraag gesteld over de vertaalkosten bij de geschilbeslechting. Deze kosten zijn er inderdaad en kunnen nooit helemaal worden voorkomen. Juridische procedures zijn echter niet alleen voor rekening van de Europese Unie; ook de partijen die het conflict aangaan dan wel die een rechterlijke uitspraak vragen zijn erbij betrokken. Hoe dan ook, er zullen kosten zijn en we hebben geen indicatie hoe hoog die zullen zijn. Naar onze vaste overtuiging echter is het altijd goedkoper, ook voor het bedrijfsleven, dan blijven voortgaan op de manier waarop het nu gaat. Het belangrijkste van het construct dat nu via de politieke samenwerking in beeld komt, is dat het uiteindelijk kostenverlagend is, met name voor landen waar veel octrooiaanvragen zijn. Dat zijn met name de Noordwest-Europese landen, waartoe Nederland ook behoort. Het kost wat, maar het levert ook veel op, met name voor het bedrijfsleven. Dat spreekt natuurlijk iedereen aan, maar zeker mevrouw Schaart.

De heer Koppejan vraagt of ik het advies van het Hof van Justitie ken en, zo ja, hoe ik daartegen aankijk. Eerder heeft de Raad het Hof van Justitie om advies gevraagd over de verenigbaarheid van het beoogde EU-octrooirecht met het Verdrag. Om verwarring te voorkomen: het advies van het Hof gaat over de octrooirechtspraak, oftewel het systeem voor de octrooigeschillenbeslechting. Dat is een ander traject dan de instelling van het EU-octrooi en de bijbehorende vertaalregelingen. Ook juridisch zijn dit twee gescheiden trajecten. De bedoeling is dat het EU-octrooirecht zal oordelen over zowel EU-octrooien als de niet-communautaire Europese octrooien. Europese octrooien zijn octrooien die vallen onder het EU-octrooiverdrag, waarbij zowel de EU-lidstaten als derde landen aangesloten zijn. Vandaag is het advies van het Hof uitgebracht. Momenteel wordt het door onze juristen en die van de Commissie van de juridische dienst van de Raad op waarde geschat. We houden hierover nauw contact met de Europese Commissie. De tendens van het advies is kritisch. De conclusie is dat het systeem zoals we dat voor ogen hadden, niet verenigbaar is met het Verdrag. Daarover zullen we dus nader spreken, ook in juridisch verband. We houden daar nauwe contacten over met de Commissie. Ik loop daar echter niet op vooruit. Dat zou prematuur zijn. Dat hierover nog juridisch dispuut moet plaatsvinden, is duidelijk.

Dan kom ik te spreken over iets wat we allemaal ondervinden, namelijk de hogere olieprijs. Deze heeft verschillende invloeden op de Nederlandse en Europese economie. Daarbij moet wel worden gezegd dat de olieafhankelijkheid en de energieafhankelijkheid van de Nederlandse economie aanzienlijk lager is dan die van veel andere economieën in Europa. Natuurlijk houden we goed de vinger aan de pols, zowel in Nederland als in Europees verband. Er zijn positieve effecten voor ons land, bijvoorbeeld voor de aardgasbaten en accijnzen. Er zijn ook negatieve effecten, met name de kostenverhogingen voor energie-intensieve sectoren binnen het bedrijfsleven. Op dit moment is echter nog geen eindbeeld te geven. De vraag is hoe de olieprijs zich de komende maanden ontwikkeld. Is de stijging van lange duur of wordt zij ingegeven door onzekerheid, met name in landen in het noorden van Afrika en in het Midden-Oosten? Eén ding is duidelijk: Nederland en ook Europa hebben ontzettend veel baat bij een stabielere politieke situatie in het noorden van Afrika en in de Arabische landen. De Europese Raad zal vrijdag spreken over de vraag welke maatregelen kunnen worden genomen om die stabiliteit te bevorderen.

Mevrouw Dijksma vraagt het een en ander over grondstoffen in algemene zin. Haar vragen betreffen met name het punt van duurzaamheid. Grondstoffen schijnen inderdaad een steeds schaarser goed te worden en van bijna geopolitiek belang te worden. Ik vind dit een situatie waarop wij ons meer ten principale zouden moeten beraden, zowel in Nederland als in Europa. Door VNO-NCW is een duidelijk verzoek gedaan aan het ministerie van ELI om strategischer na te denken over de grondstofvoorziening van de Europese samenleving en industrie. Dat gaan we doen. Volgens mij heb ik een toezegging gedaan dat we daarop in de loop van het voorjaar apart terugkomen. Ik moet wel zeggen dat er op het punt van duurzaamheid heel interessante initiatieven zijn vanuit het bedrijfsleven, vaak met steun van de overheid, om te komen tot verduurzaming van de keten van grondstof tot consumentenproduct. Ik heb vandaag met vertegenwoordigers van het Initiatief Duurzame Handel hierover overlegd. We willen proberen om met een aantal andere West-Europese landen een gezamenlijke aanpak te ontwikkelen die we stap voor stap ook in de gehele Europese Unie kunnen bepleiten. Op dat punt nemen Nederland en het Nederlandse bedrijfsleven goede initiatieven. De Nederlandse overheid is dan ook bereid om met bijvoorbeeld Zweden, Duitsland en de Benelux verder te overleggen om te bezien of we een en ander op Europese schaal handen en voeten kunnen geven.

Mevrouw Dijksma (PvdA): Dat VNO-NCW bij de staatssecretaris komt om te gaan «strategeren» over hoe het in de toekomst moet met de grondstoffenwinning is echt iets anders dan maatschappelijk verantwoord ondernemen. Dat eerste gaat over het bedrijfsleven dat zich terecht zorgen maakt over de vraag hoe het straks nog aan grondstoffen kan komen. Ik sprak echter over het feit – en volgens mij deed de heer Koppejan dat ook, toen hij verwees naar een eerder initiatief van mevrouw Verburg – dat er in dit parlement behoefte is aan transparantie over de keten. We moeten in dat kader niet wachten op mooie initiatieven. Er moet gewoon gehandeld worden en wel door de staatssecretaris. Gaat hij dat doen?

Staatssecretaris Bleker: Ik heb het vanmiddag gedaan. Zoals ik al zei, heb ik gesproken met vertegenwoordigers van het Initiatief Duurzame Handel. Zij redeneren juist vanuit grondstoffen, ketens en de duurzaamheid in de ketens. Op terrein van de «food» wordt daarbij eerst gesproken over de vraag wat duurzaamheid is. Daarvoor worden rondetafelgesprekken belegd. Met allerlei ngo's erbij wordt bekeken hoe je duurzaamheid in de gehele keten kunt organiseren en worden er criteria geformuleerd. Vervolgens worden er connecties gelegd tussen de handel, de afnemers en de producenten. Er wordt geprobeerd om op kleine schaal bepaalde producenten, bijvoorbeeld visboeren, op die manier de grondstof te laten winnen dan wel te produceren. Dan wordt het in de keten gebracht en opgeschaald. Dit gebeurt nu al. Dit is volgens mij handelen, namelijk ondersteunend handelen richting ngo's, consumenten- en producentenorganisaties en het bedrijfsleven. Nederland hoeft zich daarvoor niet te schamen. Ik wil proberen dit op te schalen, samen met een aantal West-Europese landen.

Mevrouw Dijksma (PvdA): Het punt is dat Nederland op dit punt juist achterloopt, zelfs bij landen als de Verenigde Staten en India, die toch niet echte voorlopers zijn op veel van dit soort terreinen. Ik twijfel er niet aan dat de staatssecretaris met goedwillende ondernemers heel vruchtbare gesprekken voert over individuele initiatieven. Ik spreek hem echter niet aan op dergelijke gesprekken. Ik vraag van hem beleid, breed en voor iedereen, ook voor die ondernemer die niet goedwillend is en niet bij de staatssecretaris langskomt met een mooi initiatief en het eigenlijk zelfs liever niet heeft. Daarover gaat het debat.

Staatssecretaris Bleker: Weet u wat ik denk, voorzitter? Als je in staat bent om met een aantal grote bedrijven, bijvoorbeeld Unilever, dergelijke stappen te zetten en je zorgt dat het aan de producentenkant en bij de intermediairs, bij de handel, op orde komt, start je met grote stromen. Dat is een zeer effectieve interventie om vervolgens ook andere bedrijven diezelfde route op te krijgen. Het werkt beter dan bijvoorbeeld een rapportageplicht. Van rapportages an sich wordt je niet beter; er moet iets gebeuren. Wij hebben het maatschappelijk verantwoord ondernemen op de agenda staan maar veel belangijker is dat bedrijven dat doen. Dit soort bedrijven – en het zijn echt de grote – laten daar goede voorbeelden van zien. Ik vind dat echt effectief handelen.

Mevrouw Schaart (VVD): Mevrouw Dijksma heeft het over bedrijven die het misschien niet zouden willen. Dat lijkt me niet realistisch. Er zijn maar weinig bedrijven die graag door andere landen tegengewerkt worden in het aannemen van hun grondstoffen. Ik ben in dit verband nog niet zolang geleden bij KLM geweest. Daar wordt de grondstof coltan die in vliegtuigen is verwerkt, hergebruikt, samen met een Amerikaans bedrijf. Op zich ben ik blij dat het bedrijfsleven altijd weer een weg vindt en innovatieve manieren vindt om de problemen op te lossen. Dat neemt niet weg dat landen in Afrika, bijvoorbeeld Nigeria, en landen als China, heel veel barrières opwerpen. Daar moeten wij iets aan doen. Ik ben heel blij dat de staatssecretaris zegt dat dit wil aanpakken in Nederlands en Europees verband. Het gaat er mij om hoe we de grote landen als China en Nigeria gaan aanpakken.

Staatssecretaris Bleker: Vanuit de EU zijn we volop doende om een land als China aan te spreken op de beperkingen die het lijkt op te leggen bij de export van strategische grondstoffen. Er wordt nu door de Europese Commissie gekeken of er een zaak bij de WTO kan worden aangekaart. China wordt dus heel nadrukkelijk op dit soort zaken aangesproken, eventueel zelfs via een formele zaak vanuit de WTO. Ik denk dat op termijn China geen baat heeft bij een vechthouding, een slechte verhouding met de rest van de wereld ten aanzien van grondstoffen. Het is zelf immers ook afhankelijk van de wereld om China heen. Voor de ontwikkelingslanden blijft een zekere flexibiliteit bestaan. Deze mogen tot op zekere hoogte exportbeperkingen benutten om de eigen industrie, die nog op een heel laag niveau staat, niet door de hoeven te laten zakken maar te ondersteunen.

Mijn één na laatste punt betreft consumentenrechten. We kunnen er heel veel over spreken, maar er is gewoon geen draagvlak in Europa voor harmonisatie op een door ons aanvaardbaar niveau. Mevrouw Gesthuizen wees er terecht op dat harmonisatie betekent dat je niveau kiest. We moeten geen niveau kiezen dat naar onze normen te laag ligt. Er is geen draagvlak voor harmonisatie als het een niveau betreft dat voor ons maatschappelijk en politiek onaanvaardbaar is. Dan maar even geen harmonisatie.

Ten slotte ga ik nog even op de «sambavarkens» in, naar aanleiding van een vraag van de heer Van Bemmel. Ik zou haast denken, wie wil er geen samba varken, maar dat is een andere kwestie. In de brief die de commissie vandaag krijgt, ter voorbereiding van het algemeen overleg over het gemeenschappelijk landbouwbeleid, wordt aan dit onderwerp gerefereerd. Ik las zondagavond nog even de website van een van de grote kranten. De schrijver werd geprikkeld door de term «sambavarken». Ik dacht: jee, nieuw probleem. Het kan ook een probleem vormen. Het kabinet blijft ervoor pleiten dat bij WTO-onderhandelingen, WTO-deals en vrijhandelsovereenkomsten met landen als Brazilië ook vanuit Europa in WTO-verband offensief de Europese landbouwbelangen worden meegewogen. Het kan niet zo zijn dat wij hier volgens heel behoorlijke, hoge Europese standaarden vlees produceren en vervolgens en deal sluiten in breder verband met Brazilië waarin Brazilië wordt toegestaan om op grote schaal vlees naar ons land te exporteren dat ver onder de Europese standaarden qua bijvoorbeeld dierenwelzijn wordt geproduceerd. De opmerking van de heer Van Bemmel is dus niet aan dovemansoren gericht. Ik moet welzeggen dat het heel erg opletten blijft. We wegen hier alle belangen mee.

Mevrouw Schaart (VVD): Ik had een vraag gesteld over de speciale crisisbelasting die Hongarije wil invoeren voor bedrijven uit andere landen en over het feit dat de Europese Commissie daar geen inbreukprocedure tegen wil starten. Is de staatssecretaris bereid om dit probleem aan te kaarten?

Staatssecretaris Bleker: Dit is al aangekaart op het niveau van staatssecretarissen, ministers en zelfs de premiers. Hierbij moeten we echter wel op één punt letten, namelijk dat het lidstaten vrij staat hoe zij hun belastingsysteem opzetten. Uiteraard mag hierbij niet worden gediscrimineerd naar aanleiding van het land van herkomst. Ik heb overigens begrepen dat het voorstel als gedeeltelijk is ingetrokken door Hongarije. Het zou onrecht doen aan de Commissie om te zeggen dat deze de zaak soms met de mantel der liefde bedekt.

De voorzitter: Helaas is zijn de geluidsopnames weggevallen. Het laatste stuk van dit verslag zal dus een samenvatting en geen letterlijk verslag zijn.

Ik dank alle aanwezigen en sluit de vergadering.