Kamerstuk 21501-30-219

Verslag van een algemeen overleg

Raad voor Concurrentievermogen


21 501-30
Raad voor Concurrentievermogen

nr. 219
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 7 januari 2010

De vaste commissie voor Economische Zaken1, de vaste commissie voor Europese Zaken2 en de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap3 hebben op 1 december 2009 overleg gevoerd met minister Van der Hoeven van Economische Zaken en minister Plasterk van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:

– de brief van de minister van Economische Zaken d.d. 27 november 2009 met geannoteerde agenda voor de Raad voor Concurrentievermogen van 3 en 4 december 2009 (21 501-30, nr. 217);

– de brief van de minister van Economische Zaken d.d. 6 oktober 2009 met verslag van de Raad voor Concurrentievermogen van 24 en 25 september 2009 (21 501-30. nr. 212);

– de brief van de minister van Economische Zaken d.d. 30 oktober 2009 met verslag van de informele Raad voor Concurrentievermogen van 14–16 oktober 2009 in Umeå (Zweden) (21 501-30, nr. 215);

– de brief van de minister van Justitie d.d. 29 september 2009 met BNC-fiche richtlijn inzake bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (22 112, nr. 932);

– de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 12 oktober 2009 met Fiche: Mededeling inzake het communautaire innovatiebeleid (22 112, nr. 939);

– de brief van de minister van Economische Zaken d.d. 12 oktober 2009 met afschrift van de reactie van het kabinet aan de Europese Commissie inzake motorvoertuigensector (22 112, nr. 941);

– de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 2 november 2009 met Fiche: Mededeling inzake versterkte handhaving intellectuele eigendomsrechten (22 112, nr. 953);

– de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 9 november 2009 met Fiche: Mededeling inzake ontwikkeling van een gemeenschappelijke strategie voor sleuteltechnologieën in de EU (22 112, nr. 955);

– de brief van de minister van Economische Zaken d.d. 27 november 2009 met aanbieding studie «Impact Europese kaderprogramma’s in Nederland» (21 501-30, nr. 216).

Van het overleg brengen de commissies bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,

Timmer

De voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken,

Waalkens

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Van Bochove

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken,

Franke

Voorzitter: Timmer Griffier: De Veth

Aanwezig zijn vier leden der Kamer, te weten Besselink, Jan Jacob van Dijk, Jasper van Dijk en Timmer,

en de ministers Van der Hoeven van Economische Zaken en Plasterk van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministeries.

De voorzitter: Ik open deze vergadering van de vaste commissie voor Economische Zaken. Wij gaan spreken over de Raad voor Concurrentievermogen van 3 en 4 december. Ik verwelkom de ministers van Economische Zaken en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap met degenen die hen ambtelijk ondersteunen, evenals de aanwezigen op de publieke tribune. Er zijn wat afmeldingen van verschillende collega’s omdat er in dit huis ook nog andere debatten worden gevoerd. Ik meld dat de VVD heeft laten weten verhinderd te zijn voor dit algemeen overleg. Als eerste geef ik het woord aan mevrouw Besselink namens de PvdA-fractie.

Mevrouw Besselink (PvdA): Voorzitter. Namens de fractie van de PvdA wil ik een aantal onderwerpen behandelen: de onderzoeksruimte, het consumentenrecht, het gemeenschapsoctrooi, de Europese bv, de late betalingen, de regeldruk en het kaderprogramma.

Wat de onderzoeksruimte betreft, steunen wij de inzet van het kabinet op focus en massa. Er wordt ook aangegeven dat wij willen inzetten op een beperkt aantal ambitieuze doelstellingen. Dat vinden wij heel belangrijk. Beter iets goed dan heel veel net niet.

Wij verzoeken de minister, aandacht te vragen om echt op maatschappelijke uitdagingen in te zetten en op duurzaam beleid. Dat wordt aan het eind wel een beetje genoemd, maar dat is uiteindelijk wel heel belangrijk.

Dan willen wij graag extra inzet op de afstemming in de kennisdriehoek, omdat wij in de notitie toch een aantal keren lezen dat de synergie niet goed is en beter kan. Dat blijkt ook weer uit het kaderprogramma. Waarom wachten wij in het kader van de onderzoeksruimte op de samenstelling van de nieuwe Commissie om dan pas een mandaat aan te passen?

Wat het gezamenlijk programmeren betreft, zijn wij het ook eens met de onderwerpen waarop wordt ingezet. In de reactie geeft het kabinet aan, in te zetten op Alzheimer. Er zijn andere prioriteiten benoemd die volgens mij heel goed aansluiten bij onze nationale sleutelgebieden: voedsel, flowers, creatieve industrie. Gaat het kabinet daarop in een later stadium ook inzetten of niet? Graag krijg ik helderheid daarover.

Dank voor de inzet op consumentenrecht. Wij vinden het heel belangrijk dat de consumentenbescherming op een hoger niveau gewaarborgd blijft en wij zijn dus blij met de inzet van de minister.

Over het gemeenschapsoctrooi hebben wij al heel vaak met elkaar gesproken. Het is goed dat er nu eindelijk wel stappen zijn gezet, maar het hete hangijzer hoe wij nu met de talen omgaan, blijft ingewikkeld. Wij vinden het ook goed dat deze minister erop blijft hameren dat dit wat Nederland betreft haast heeft. Ik snap de bottleneck. Wij staan helemaal achter de inzet van de minister voor een beperkt aantal talen. Kan Nederland met onze eigen taal, die minder op de voorgrond staat, nog een rol spelen om andere landen die hiertegenaan lopen misschien over de brug te trekken? Het is echt van belang dat wij het gemeenschapsoctrooi nu gaan regelen voor alle ondernemingen in Nederland.

Wat de Europese bv betreft, steunen wij de inzet voor de bescherming van crediteuren.

De late betalingen zijn afgevoerd van de agenda omdat men er nog niet helemaal uit was, maar dit vinden wij juist een belangrijk punt. Bedrijven moeten als zij een taak bij de overheid hebben neergelegd op tijd hun geld kunnen krijgen. Waarom is dit punt van de agenda afgevoerd, wat is de stand van zaken en wat gaat Nederland doen om te zorgen dat wij onze betalingstermijnen in ieder geval wel halen?

Dan kom ik bij de regeldruk. Wij lezen dat Nederland koploper is in de aanpak hiervan. Dat is prettig om te horen. Kennen de landen die achterblijven Actal-achtige clubs die een aanjaagfunctie kunnen hebben om de regeldruk te verminderen? Hoe functioneren zij en in hoeverre gaat Europa deze landen ook aansporen om te zorgen dat de regeldruk wordt aangepakt?

Over het kaderprogramma heeft de minister ons een brief gestuurd. Wij lezen dat de aanvragen vanuit het mkb zijn verminderd. Wat is de verwachting voor het achtste kaderprogramma? Blijft dit ook voor het mkb open en gaat de minister stimuleren dat het mkb daar ook weer extra op gaat aanvragen, ook gezien de synergie van het Nederlandse en het Europese onderzoeksbeleid, het talentenbeleid van universiteiten en de kaderprogramma-instrumenten ten aanzien van excellent onderzoek? Kan de minister aangeven hoe wij dat nog beter gaan verstevigen? Dat is toch wel iets waar wij steeds tegenaan lopen. Ondanks het feit dat wij dit op elkaar willen afstemmen, gaat het net niet goed genoeg.

De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Het eerste punt is de innovatie voor de Raad van 3 en 4 december. De SP ziet daar het belang van in, vooral als het gaat om de klimaat- en voedselcrisis. Wij hebben wel een aantal vragen.

De Raad stelt in zijn beleidsconclusies dat het Europese onderzoek een focus moet leggen op het oplossen van maatschappelijke uitdagingen. Dat ondersteunen wij. Alleen zegt Nederland dan weer dat deze focus op maatschappelijke uitdagingen zodanig moet worden vormgegeven dat de investeringen in onderzoek uiteindelijk zullen bijdragen aan het verbeteren van het Europese concurrentievermogen. Waar legt Nederland nu de focus? Op dat concurrentievermogen of op het oplossen van de maatschappelijke problemen? U kunt zich voorstellen dat wij de voorkeur geven aan het laatste.

Dan over de European Innovation Act met duurzaamheid als grondslag. Dat is mooi, alleen is de vraag hoe dat zich nu verhoudt tot de opvolger van de Lissabonagenda. Hoe ziet u die verhouding? Denkt u dat de omschakeling naar een duurzame economie een hoofddoel wordt van de opvolger van de Lissabonstrategie? Graag een reactie.

Dan over de Europese onderzoeksruimte, ook wel CREST genoemd, het adviescomité voor wetenschappelijk en technologisch onderzoek. Waar bestaat dit versterkte mandaat uit? Welke partijen zijn vertegenwoordigd in het CREST? Hoe wordt voorkomen dat de adviezen van het CREST te veel worden beïnvloed door één bepaalde lobby? In samenhang met die Innovation Act wordt een strategie ontwikkeld om tot sleuteltechnologieën in de EU te komen. Hoe worden die sleutelgebieden gekozen? Wat zijn de criteria? Kan hier ook de lobby een rol spelen? Graag een reactie. In welke mate doorkruisen de Europese sleutelgebieden de Nederlandse sleutelgebieden? Graag een toelichting daarop.

Over het kaderprogramma heb ik nog een vraag. Nederland doet het goed, lezen wij in de stukken. Er komt meer geld uit Europa dan wij erin stoppen. Dat is natuurlijk altijd goed nieuws, maar het kabinet gaat verder niet in op de conclusies die de onderzoekers trekken over de wetenschappelijke en maatschappelijke impact van de kaderprogramma’s. Wat betekent dat? Is hier nu sprake van een soort rondpompen van geld of is het meer dan dat?

De Verordening inzake de Europese bv over de medezeggenschap is voor ons natuurlijk een belangrijk punt. De minister schrijft dat over de medezeggenschapsrechten nog stevig wordt onderhandeld, met name over de hoogte van de drempel vanaf wanneer onderhandeld moet worden over het toepassen van het medezeggenschapsregime. Kan de minister dat eens toelichten? Hoe verlopen die onderhandelingen?

Hoe is de verhouding tussen de Europese en de Nederlandse medezeggenschap? Kan de uitkomst van het onderhandelingsproces zijn dat er minder medezeggenschapsrechten zijn voor Nederland? Zijn de partijen die in Nederland bij de medezeggenschap van werknemers betrokken zijn, de vakbonden, hierover geconsulteerd en wat vinden zij van het voorstel? De minister schrijft op pagina 14 in een intrigerend zinnetje dat Nederland voor het grensoverschrijdende element een lichte variant wil, die voor het bedrijfsleven weinig beperkingen kent en geen grote administratieve lasten met zich meebrengt. Dat klinkt goed, natuurlijk, wij willen zo min mogelijk administratieve lasten, maar hoe pakt dit uit voor werknemers? Ziet de minister in dat de SP daar ook heel zorgvuldig mee wil omgaan en dat wij de rechten van werknemers niet willen uithollen? Graag een reactie.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Voorzitter. Het eerste stuk waar ik het over wil hebben, is onderzoek en de onderzoeksruimte. Daarbij hebben wij een viertal thema’s op de agenda. Het lijkt alsof zij allemaal met elkaar samenhangen, maar wanneer ik ze zo lees, lijkt het net alsof zij weer niet met elkaar samenhangen. Want er staat iets over de toekomstige prioriteiten voor Europees onderzoek, en daar wordt dan op een bepaald moment in een zinnetje van gezegd dat die prioriteiten een maatschappelijke betekenis moeten hebben. Even verderop staat er iets over gezamenlijke programmering. Dan denk ik: dat zullen wel de thema’s zijn, maar dat blijkt dan weer niet helemaal uit het stuk ervoor. Wellicht kan de minister daar iets over zeggen? Wat zijn wat hem betreft de prioriteiten die er zouden moeten komen op het terrein van Europees onderzoek? Hoe verhoudt zich dat nu weer tot het gezamenlijk programmeren?

Het tweede thema is het CREST. Beide vorige sprekers hadden het ook al over dit adviescomité. Het kabinet heeft erop aangedrongen dat er voorlopig even niet gesproken wordt over het mandaat omdat het eerst wil weten hoe de samenstelling van de Commissie eruit ziet. In hoeverre is dat nu relevant? Wat is de dieperliggende achtergrond geweest om die opvatting te hanteren? Trouwens, wat is er geleerd van het mandaat zoals dat in 1995 is neergelegd? Welke ervaringen zijn toen opgedaan in de afgelopen periode en is de minister van mening dat wij het nu anders zouden moeten doen?

Dan kom ik bij het Lissabonproces. Zoals het nu in de geannoteerde agenda staat, lijkt het alsof de thema’s waarover wij twee weken geleden met elkaar hebben gesproken in belangrijke mate ook worden gedeeld in dat document.

Trouwens, waar blijft het commissiedocument? Misschien kan de minister daar ook nog iets over zeggen. Ik heb wel gezien dat er iets van een consultatiedocument is, maar de echte evaluatie van de Europese Commissie wacht ik af. Wat ik niet in dat stuk zie staan, is hoe wij in de komende periode met elkaar willen omgaan qua procedures. Want wij hebben toen nog wel wat afspraken gemaakt, bijvoorbeeld dat er landenspecifieke aanbevelingen zouden komen. Dat was de inzet van Nederland. Wat is nu de inzet en wat staat er in de raadsconclusies op dat terrein?

Ten aanzien van het consumentenrecht ondersteunen wij de lijn dat er een harmonisatie zou moeten komen van het Europees consumentenrecht op een hoog niveau. Ik denk dat dit overeenstemt met de manier waarop aan de interne markt handen en voeten wordt gegeven. Nu lijkt er bijvoorbeeld op het terrein van de verhuur van zaken een spanning te bestaan tussen de dienstenrichtlijn aan de ene kant en het consumentenrecht aan de andere kant. In de dienstenrichtlijn wordt het onmogelijk gemaakt dat je verhaal kunt halen op niet-geleverde of slecht geleverde diensten, terwijl dat via het consumentenrecht, in de oude consumentenbeschermingsrichtlijnen wel is opgenomen. Hoe zit dit nu precies? Stel dat ik een partytent voor een feestje zou hebben gehuurd, tenminste dat ik dacht dat ik die gehuurd had, want er blijken twee palen te missen. Daardoor valt mijn feestje in het water, want het regent buiten. Waar kan ik dan verhaal halen? Dat is wel een belangrijk element. Misschien kan de minister daar iets over zeggen.

Omtrent het octrooirecht delen wij de mening zoals de minister die ook op tafel heeft gelegd. Wij zijn het er ook mee eens dat dit vooral een zaak is die door het bedrijfsleven zou moeten worden gefinancierd. Het is ook internationaal privaatrechtelijk, dus om die reden denk ik dat de inzet die de minister daarin gekozen heeft goed is.

Over de Europese bv zijn een paar opmerkingen gemaakt. Wij steunen de lijn, maar wij gaan er wel van uit dat de minister op het terrein van de medezeggenschap binnen wil halen wat zij wil binnenhalen. Als dat niet zo is, zou dat wel eens een ontbindende voorwaarde kunnen zijn.

De minister kondigt aan dat er moet worden voortgegaan met de voltooiing van de interne markt en zij wil daar ook prioriteiten neerzetten. Alleen ben ik wel nieuwsgierig welke prioriteiten. Die ben ik niet tegengekomen in het document.

Dan een laatste thema. Ik mag nu denk ik zo’n zes, zeven jaar de Raad voor Concurrentievermogen volgen en ben daar eigenlijk maar één keer het onderwerp van maatschappelijk verantwoord ondernemen tegengekomen. Elke keer als wij nationaal praten over dit onderwerp, zeggen wij dat er ook een Europese pendant moet zijn en dat hier ook op Europees niveau over moet worden gesproken. Maar ik zie dat nooit terugkomen op deze agenda. Hoe zorgen wij ervoor dat dit thema daar wel terechtkomt? Dit heeft volgens mij nogal wat raakvlakken met datgene waar wij hier mee bezig zijn.

Minister Van der Hoeven: Voorzitter. Er is gesproken over de Europese bv, het octrooi, post Lissabon, de consumentenrechten, de late betalingen en dan nog wat losse punten.

Ik begin met de Europese bv. Wij hebben altijd gezegd dat wij het idee van die Europese bv kunnen steunen als die voldoende zekerheid en betrouwbaarheid biedt aan alle betrokken partijen. Alleen dan heeft het een toegevoegde waarde voor grensoverschrijdende activiteiten en alleen dan biedt het voldoende zekerheid aan werknemers, crediteuren enzovoorts.

Het oorspronkelijke voorstel is op vijf punten aangepast, ook op uitdrukkelijk verzoek van Nederland in de verhouding tussen Europees en nationaal recht, de bescherming van crediteuren, de bescherming van minderheidsaandeelhouders, de bescherming van werknemers en de bestuurdersaansprakelijkheid. Dus dat is allemaal goed geregeld.

De invloed van werknemers is een ander probleem. Dat punt is op dit moment nog niet geregeld, want daarover lopen de opvattingen van de verschillende lidstaten wel heel sterk uiteen. Dan gaat het met name om de hoogte van de drempel vanaf wanneer moet worden onderhandeld over het toepasselijke medezeggenschapsregime. Nu ligt die grens in het huidige compromisvoorstel bij 500 werknemers, van wie minimaal de helft werkzaam moet zijn in een land met een hoger inspraakniveau. Dat is de afspraak. De Nederlandse inzet van een zo laag en zo eenvoudige mogelijke drempel ligt onder die 500 werknemers. Daarin staat wij niet alleen. Duitsland, Oostenrijk en België willen samen met ons die grenzen verder verlagen.

Aan de andere kant staat een aantal landen die die 500 zien als een uiterste grens, die zij nog willen verhogen. Dus een akkoord is nog lang niet in zicht, maar uiteindelijk zal er een compromis moeten komen dat werkbaar is en dat ook goed past bij wat wij willen, namelijk een normale en fatsoenlijke bescherming van werknemers. Daar wordt ook duidelijk over onderhandeld.

Overigens denk ik dat de Europese bv nog wel bruikbaar is, ondanks het feit dat er zo veel verwijzingen in terecht zijn gekomen naar het nationale recht. Dat geldt dan eigenlijk vooral voor die bedrijven die zaken doen in en met nieuwe lidstaten, met name uit Oost-Europa, want daar zitten nog wel heel grote hiaten in het ondernemingsrecht. Als een lokale rechtspersoon bestaat die kan worden gebruikt, is het lastig om te achterhalen hoe dat precies in elkaar zit. Daaraan zie je dat de Europese bv wel duidelijke meerwaarde kan bieden. Dus hier zijn wij nog niet uit.

Mevrouw Besselink (PvdA): Uit het antwoord van de minister begrijp ik dat dit dus nog in proces is en dat er nog van alles kan gebeuren, maar in de stukken staat dat er wordt aangestuurd op een politiek akkoord en dat er besluitvorming moet plaatsvinden op basis van unanimiteit. Dat klinkt mij in de oren alsof er in de volgende Raad een besluit valt, maar uit deze woorden begrijp ik iets anders.

Minister Van der Hoeven: De standpunten liggen vreselijk ver uit elkaar in een aantal landen die verder willen met het ophogen van die grenzen en een aantal landen, waaronder Nederland, die juist omlaag willen met die grens van 500 werknemers. Ik moet nog zien of dat een haalbare kaart blijkt te zijn om tot een definitief akkoord te komen, maar het zal wel zo moeten zijn dat het past bij wat wij willen. Ik vind dat wij het met die 500 eigenlijk wel hebben gehad.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): In hoeverre wijkt deze discussie af van de discussie die wij hebben gevoerd bij de Europese coöperatie en bij de Europese nv? Want daar hebben wij al eerder ervaring met ditzelfde thema opgedaan.

Minister Van der Hoeven: Je ziet wel dat de scheidslijn tussen de landen ongeveer dezelfde als is daar, als u dat bedoelt. Dat is waar, en wij zijn er echt nog lang niet. Wij hebben zelfs tussen de grondleggers van de Europese Unie heel verschillende systemen en heel verschillende rechtsbeschermingsniveaus als het gaat om de inspraak van werknemers. Ik hoef alleen maar Italië en Nederland te noemen en u kunt de verschillen al wel inschatten. Dus u kunt zich voorstellen dat langs die lijnen de verschillen ook nu weer de kop opsteken. Dat is wat ik wilde zeggen over de Europese bv.

Dan het gemeenschapsoctrooi en de geschilbeslechting. Wij gaan weer een keertje inhoudelijk spreken, dat werd tijd, zeg ik ook in de richting van mevrouw Besselink. Dat is inderdaad waar. Wat nu voorligt, is de verordening voor het gemeenschapsoctrooi. de raadsconclusies met betrekking tot die geschilbeslechting en elementen van het gemeenschapsoctrooi die niet onder de verordening vallen. Ik denk dat het best goed is wat wij daar op dit moment van zien. Die ontwikkeling gaat de goede kant uit. Er zal best nog wel een aantal slagen gemaakt worden, maar ik vind het echt belangrijk dat wij tot een hoog niveau van octrooirechtspraak komen en dat het octrooirecht ook gewoon een hechte eenheid vormt. Daar hebben wij in Europa behoefte aan. Dat betekent ook dat je hoge kwaliteitseisen moet stellen, technische rechters introduceert en ook de eis stelt dat een panel altijd uit verschillende nationaliteiten bestaat. Op die manier groeien rechters naar elkaar toe. Dat vind ik echt een verbetering ten opzichte van het akkoord dat wij in 2003 hadden. Dat was toen centraal ondergebracht bij het Hof van Justitie, dat daar niet voor was toegerust. Wij moeten nog wel een aantal slagen maken.

De verordening voor het gemeenschapsoctrooi stelt deze Raad nu niet vast. Dat kan ook niet, want vandaag is het Verdrag van Lissabon in werking getreden en het Europees Parlement heeft medebeslissingsbevoegdheid. Wij stellen nu alleen maar een algemene oriëntatie vast.

Het talenregime en blijft moeilijk, net als de positie van de nationale octrooibureaus ten opzichte van het Europees Octrooibureau. Dat heeft niet zoveel maken met het gemeenschapsoctrooi, dat klopt, maar een aantal landen wil graag dat hun nationale octrooibureau een grotere rol speelt. Daar is niets op tegen, maar je moet natuurlijk wel dubbel werk vermijden.

Twee belangrijke punten ontbreken, het talenregime en de gemengde overeenkomst. Wat ons betreft, zullen wij er in ieder geval ook op inzetten dat wij proberen ook andere landen zo ver te krijgen om te doen wat wij bereid zijn om te doen.

De heer Jan Jacob van Dijk vroeg hoe het zit met de vernieuwingstaks. Dat is geld dat je moet betalen om je octrooi in stand te houden. Betaal je niet, dan vervalt je octrooi. Wij hebben dat nodig, om het systeem te financieren. maar ook om de octrooihouder te prikkelen om zijn octrooi niet langer in stand te houden dan noodzakelijk is, want dat is ook een rem op innovatie.

Mevrouw Besselink vroeg naar de verdere rol van Nederland, meer dan wat wij tot nu toe gezegd hebben. Het blijft gewoon een zaak van politieke wil of men bereid is om over die hobbels heen te stappen. Het is lastig en ook vaak cultureel bepaald, maar wij blijven onze diplomatieke invloed uitoefenen om op deze manier tot een goed resultaat te komen.

Dat brengt mij bij het punt post-Lissabon, waarover wij inderdaad een vorige keer uitgebreid hebben gesproken. Ik heb begrepen dat de heer Jan Jacob van Dijk geen bezwaren heeft tegen de conclusies die de Raad nu wil aannemen. Er is ook geen sprake van bezwaar tegen die conclusies zoals zij voorliggen. Ook andere raadsformaties zullen daaraan een bijdrage leveren. In de conclusies zelf worden overigens geen procesafspraken gemaakt. Het proces is wel bekend: op het consultatiedocument van 24 november kan tot 15 januari worden gereageerd. Daarna komt de Commissie pas met voorstellen die moeten leiden tot beslissingen door de Europese Raad in maart. Wij reageren volgens de lijn in de reactie op het SER-advies. Dat hebben wij uitgebreid met elkaar besproken op 11 november. Ik zal uw Kamer, onder voorbehoud dat het tijdpad dit praktisch toelaat, na het verschijnen van de voorstellen van de Commissie ook informeren over de inzet voor de Europese Raad. Dat hebben wij zo met elkaar afgesproken, dus dat zullen wij ook doen.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): In het document dat nu voorligt, worden conclusies getrokken van het raadsvoorzitterschap. Daarin worden de thema’s wel benoemd, maar wordt niets over de toekomstige werkwijze gezegd. Daar zit mijn punt, omdat daarin met name ook de vernieuwing zit, niet zozeer in de thema’s. maar wel in de werkwijze.

Minister Van der Hoeven: Dat begrijp ik, maar niet alleen de Raad voor Concurrentievermogen, maar ook allerlei andere raden moeten een bijdrage leveren aan die discussie. Dat betekent inderdaad dat de procesafspraken breder moeten zijn dan wat alleen in de Raad voor Concurrentievermogen aan de orde komt. Ik heb u daarnet aangegeven hoe het proces is zoals het nu bekend is: consultatiedocument, reactie tot 15 januari, dan komt de Commissie met voorstellen en dan zal het kabinet daar ook op reageren, zoals wij ook eerder hebben afgesproken. Ik zal uw Kamer na het verschijnen van de voorstellen ook de inzet voor de Europese Raad doen toekomen. Dat zijn de procesafspraken die zijn gemaakt. Dat geeft in ieder voldoende ruimte om daarop terug te komen op het moment dat het zover is.

Wij willen inderdaad landenspecifieke afspraken. Daar zijn wij voorstander van. Wij zullen dat ook inbrengen, conform de afspraken die wij met u hebben gemaakt op 11 november.

Dat brengt mij bij de consumentenrechten. Dit is de eerste keer dat wij op politiek niveau spreken over de richtlijn consumentenrechten. Wat wij willen is helder: één set Europese consumentenregels. Informatieverplichting, herrroepingsrechten en garanties. Dat betekent dat je op die manier consumenten en ondernemers een grotere rechtszekerheid kunt bieden en dus ook vertrouwen in de interne markt. Wij ondersteunen de doelstelling van het voorstel.

Wij hebben daarbij een aantal uitgangspunten. De ontwerprichtlijn moet bijdragen aan verbetering van het functioneren van de interne markt en aan toename van het consumentenvertrouwen. Zij moet helder zijn, en consumenten en handelaren moeten in staat zijn hun rechten en plichten te kennen en te begrijpen. En zij moet een evenwicht bieden tussen de belangen van de consument en de handelaar. Dat betekent enerzijds een hoog niveau van consumentenbescherming en anderzijds het voorkomen van onnodige extra regeldruk. Wij zullen tijdens de Raad ook specifiek het punt van de wettelijke garantietermijn opbrengen. Die moet wat Nederland betreft gezien worden in samenhang met de bewijslast en met de rechtsmiddelen die de consument heeft. Dat betekent dat de regeling die wij in de Unie treffen vergelijkbaar moet zijn en gelijkwaardige bescherming moet bieden als de huidige nationale regeling.

Wij hebben ook aangegeven voorstander te zijn van een vaste herroepingstermijn. Dat geldt zowel voor verkoop op afstand als voor buiten de verkoopruimte gesloten overeenkomsten. Dit betekent dat ook op dit punt van meet af aan helderheid moet worden verschaft binnen de richtlijn. De reikwijdte van de ontwerprichtlijn is op dit moment niet helemaal helder. Met name de verhouding met de sectorspecifieke communautaire regeling en met de dienstenrichtlijn, waarnaar de heer Jan Jacob van Dijk vroeg, is een wezenlijk punt, dat moet worden opgelost. Dat is op dit moment niet helder. Dat betekent dat wij hierover meer helderheid willen krijgen, zodat de vraag die hij terecht stelt ook gewoon wordt beantwoord.

Die partytent van de heer Jan Jacob van Dijk is een dienst. De consumentenrichtlijn stelt in het hoofdstuk over non-conformiteit regels inzake de rechten van de consument bij de koop van goederen. Dat is het recht op levering en de regeling met betrekking tot de wettelijke garantie. De gevolgschade van het niet-leveren van een goed wordt daarin niet geregeld. De vraag is natuurlijk: staat u in de regen? Misschien op dat moment wel. Zowel bij koop als bij huur van die partytent worden de rechten van de consument ten aanzien van de gevolgschade geregeld in het algemene contractenrecht van het Burgerlijk Wetboek. Het zou dus in feite geen probleem moeten zijn. Met andere woorden, daar wordt het probleem van de regen à la minute niet mee opgelost.

Mevrouw Besselink vroeg waarom de late betaling van de agenda af is. De Raad wil tegelijk oplopen met het Europees Parlement. De behandeling in het Europees Parlement heeft vertraging opgelopen. Dat betekent dat wij daar even pas op de plaats hebben gemaakt. Zoals het ernaar uitziet, zal het Europees Parlement in februari 2010 hierover rapporteren. Als het goed geregeld kan worden, heeft dat natuurlijk ook baat voor het Nederlandse bedrijfsleven. Er is heel veel export die dan ook goed en snel betaald wordt. Overigens gelden de maatregelen dan ook direct voor de lagere overheden of de medeoverheden. Dat zou denk ik ook voor Nederlandse ondernemers een heel groot winstpunt zijn.

Ik kom bij de vragen over de interne markt en nog wat losse punten. Mooi, zei de heer Jan Jacob van Dijk, maar wat ga je dan doen in de komende periode rondom de stroomlijning van de interne markt? Ik vind het prima dat de heer Barroso het initiatief heeft genomen om te laten onderzoeken waar het tekortschiet en welke acties je verder moet ondernemen. Laat ik een paar voorbeelden noemen: de correcte toepassing en handhaving van interne marktregels in de praktijk, de aanbestedingsregels en de mededingingsregels. Ik vind ook dat je de bestaande instrumenten systematisch moet evalueren. Als je dat niet doet, heb je gewoon een probleem. De evaluatie van de dienstenrichtlijn is zo’n punt, want er wordt niet voor niets voorzien in een systeem van peer review. Dit betekent dat je eigenlijk wederzijds beoordeelt hoe het zit met de nationale voorschriften. en met name of de eisen die worden gesteld aan dienstverleners uit andere lidstaten wel gerechtvaardigd zijn. Wij willen ook graag naar een harmonisatie van de specifieke diensten en wij willen graag een monitoring van de sectoren die nu bijvoorbeeld zijn uitgesloten van de dienstenrichtlijn. Dit soort zaken is natuurlijk precies waar het om gaat teneinde de interne markt beter te laten functioneren dan tot nu toe het geval is, en niet op papier, maar vooral in de praktijk.

Wat doen andere lidstaten aan betere regelgeving, vroeg mevrouw Besselink. Zij hebben allemaal, met uitzondering van België, een nationale reductiedoelstelling van zo’n 25% en een aantal kent een soort Actal, waaronder Nederland en Zweden. Wij wisselen veel ervaringen uit. Wat het voorzitterschap heeft gedaan, is dat er documenten zijn gemaakt die de best practices in kaart brengen. Daar kun je als land natuurlijk je voordeel mee doen. De Commissie heeft een soort impact assessment board die naar de voorstellen van de Commissie kijkt, met name naar de administratieve lasten daarvan. Ik denk dat dit ook niet overbodig is.

Mevrouw Besselink vroeg ook of onze inzet gericht is op synergie van het beleid in de kennisdriehoek. Het antwoord is ja. Zij wil verder de rol van het mkb in het actiekaderprogramma behouden. Dat kan onder andere door een specifieke plek voor valorisatie en kennisverspreiding, en ook door minder bureaucratie, waardoor de programma’s toegankelijker worden, met name voor het midden- en kleinbedrijf. Daar komt wat Nederland betreft toch een enorm groot gedeelte van de innovatie vandaan.

Mevrouw Besselink (PvdA): Dat betekent dus dat wat deze minister betreft ook in het volgende kaderprogramma weer meer mkb’ers aanvragen doen en dus ook geld krijgen?

Minister Van der Hoeven: Laat ik het anders formuleren: dat ook in het volgende kaderprogramma de regels en alles wat daarmee samenhangt zodanig zijn dat het midden- en kleinbedrijf daar prima aan kan meedoen. Ik kan het mkb er niet met de haren bij slepen, maar wij kunnen er wel voor zorgen dat de voorwaarden waaronder men kan meedoen zodanig zijn dat zij ook een positieve uitdaging vormen voor het midden- en kleinbedrijf.

Mevrouw Besselink (PvdA): Je ziet inderdaad kopgroepen die al wel heel goed bezig zijn met het verminderen van de regeldruk, en groepen die wat achterblijven. Kennen met name landen die achterblijven wel Actal-achtige clubs, of weet u dat niet?

Minister Van der Hoeven: Dat varieert heel sterk. Zullen wij daarop terugkomen in het verslag van de vergadering van de Raad voor Concurrentievermogen? De situaties zijn echt heel verschillend. Zoals ik al zei, heeft België geen reductiedoelstelling van ongeveer 25% en is er niet in alle landen een Actal-achtige constructie.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Ik had nog een vraag gesteld over maatschappelijk verantwoord ondernemen.

Minister Van der Hoeven: U hebt gelijk dat die vraag was blijven liggen. Het onderwerp als zodanig onder die titel staat niet op de agenda, wel raakt een aantal deelonderwerpen aan verantwoord ondernemen. Zij komen ook in verschillende raden aan de orde, niet alleen in de Raad voor Concurrentievermogen. Wat ik u toezeg, is dat wij eens even kijken in welke raadsformaties elementen van maatschappelijk verantwoord ondernemen aan de orde komen. Dat maakt het ook iets gemakkelijker om daarover te kunnen spreken, omdat je dan ook ziet welke onderwerpen bijvoorbeeld niet getackeld worden. Het is natuurlijk wel zo dat niet alleen in de Raad voor Concurrentievermogen, maar ook in de Milieuraad, als het gaat om duurzaam produceren, elementen aan de orde komen. Wat dat betreft, is de Europese constellatie natuurlijk iets anders dan de Nederlandse, maar het is misschien wel goed om die inventarisatie eens even te maken. Dat wil ik u graag toezeggen.

De voorzitter: Dan is nu het woord aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Minister Plasterk: Voorzitter. Misschien één algemeen punt voordat ik aan de resterende specifieke vragen toekom. Dat wordt getriggerd door de terechte opmerking van de heer Jasper van Dijk: Nederland doet het goed in het kaderprogramma. Hij verbond daar vervolgens de vraag aan: maar zijn wij dan niet aan het rondpompen? Dat is misschien een mooie aanleiding om nog even goed te kijken wat het voor ons betekent om het goed te doen.

Ten eerste is het wat u zegt feitelijk waar. Als je naar «juste retour» zou uitrekenen, naar dat wij eruit krijgen en wat wij erin stoppen, zou je 4,4% moeten krijgen. Wij krijgen 6,6%, dus dat betekent dat onze kennisinstellingen kennelijk hoog scoren en daardoor uit de kaderprogramma’s meer dan evenredig krijgen. Dus natuurlijk kun je daar blij om zijn. Als het omgekeerd was, zouden wij ons wel zorgen moeten maken.

Toch denk ik dat wij het er waarschijnlijk wel over eens zullen zijn dat de doelstelling uiteindelijk natuurlijk niet kan zijn om er meer uit te halen dan erin zit. Want met zijn allen samen is het ook een zero-sum game. Juist wanneer je goed denkt vanuit het oogpunt van subsidiariteit – laten wij alleen maar in Europa regelen wat wij daar het beste kunnen en moeten regelen – is de doelstelling nu juist op een terrein als innovatie en onderzoek helder. Op dat gebied kan die subsidiariteit heel helder zijn, om drie redenen.

De eerste, voor de hand liggende reden, zijn gewoon de faciliteiten. Het gaat om dingen die je je als land alleen niet zou kunnen veroorloven en die je ook niet volledig bezet. De tweede reden kan zijn het in de hand werken van grote mobiliteit. Zelfs als een land in zijn eentje zou besluiten om dat te doen, dan werkt dat natuurlijk niet, dus dan moet je met elkaar proberen beletsels weg te nemen. Maar de derde reden, daar gaat het in het geval van programmeren om. Als ik het mij goed herinner van mijn colleges van lang geleden, is er de wet van Ricardo, die zegt dat je met zijn allen efficiënter produceert wanneer je je specialiseert.

Dus wanneer alle landen samen het beste onderzoek op ieder deelterrein zouden subsidiëren, ben je minder goed uit dan wanneer je het samen in een pot stopt en zegt: wij stoppen het in het beste onderzoek dat wij samen hebben, en dan accepteren wij het dat het op het ene terrein in Parijs misschien wat beter gaat, en op het andere terrein in Utrecht of – laten wij geen Nederlandse stad noemen – in Tytsjerksteradiel waar het misschien wat beter gaat. Dat is dan dus geen rondpompen, want je doet dat natuurlijk alleen maar als je vertrouwen hebt dat het oordeel dat wetenschappelijk en ook maatschappelijk wordt geveld – want die worden samen altijd gewogen – een goed oordeel is en dat je daar uiteindelijk met zijn allen beter van wordt, zodat je binnen zo’n continent op die manier het beste onderzoek honoreert. Dat is denk ik toch de basis voor wat we samen gaan doen. Ik ben zelf altijd heel kritisch – en dat zijn wij sowieso als kabinet – om te zorgen dat wij geen dingen in Europa gaan regelen die wij beter nationaal kunnen regelen, maar juist dit terrein leent zich er heel goed voor om dingen op elkaar af te stemmen en samen te doen.

De heer Jan Jacob van Dijk en mevrouw Besselink verbonden daar nog de algemene vraag aan hoe de grote maatschappelijke thema’s zich nu verhouden tot het honoreren op wetenschappelijke kwaliteit. Ik zie daar geen tegenstelling tussen. De thema’s zoals zij uiteindelijk vorm zullen krijgen, zullen natuurlijk altijd globaal zijn. In het oude programma zaten wat thema’s als ICT of biotechnologie, bij het nieuwe programma kun je denken aan duurzaamheid, landbouw, voeding, gezondheid, cultureel erfgoed, dat soort programma’s. U noemde het zelf al, maar dat moet natuurlijk allemaal nog vorm krijgen. Wij zijn daarover aan het denken en zijn er nog niet uit. Daarbinnen kun je vervolgens natuurlijk ook heel goed gewoon bottom-up kijken en zorgen dat je het beste onderzoek honoreert. Dus ik denk niet dat het een tegenstelling is of toepassing dan wel kwaliteit de doorslag geeft. De toepassing bepaalt de grote maatschappelijke thema’s waarop wij het gaan doen, waarvan een groot deel zich overigens ook via de markt vertaalt.

De heer Jasper van Dijk vroeg of het maatschappelijk of economisch relevant is. De manier waarop onze samenleving is georganiseerd, is dat als wij duurzaamheid belangrijk vinden, wij dat entameren, maar dat betekent dus niet dat wij allemaal als staat gaan organiseren. Dat gebeurt natuurlijk voor een heel groot deel via de markt. Het hele thema van duurzaamheid via productie die zich in de markt realiseert.

Vanuit die uitgangspunten proberen wij nu samen die wetenschappelijke programma’s te maken. Dat brengt mij bij de specifieke vraag van mevrouw Besselink om meer aandacht voor duurzaamheid. Die duurzaamheid zit wel voor een groot deel in de onderzoeks- en innovatieprogramma’s. Binnen het kaderprogramma van nu zijn de thema’s energie en milieu. Daarvoor zijn behoorlijke budgetten gereserveerd, ook onder het thema energy, gericht op het reduceren van de CO2-uitstoot, de opvang en de opslag van CO2, in Nederland ook een actueel thema, zoals wij allemaal weten. Voor het ontwikkelen van duurzame energietechnologie en een intelligent energienetwerk is het huidige programma, dus van 2007 tot 2013, 2,3 mld. beschikbaar. Voor het thema milieu, gericht op klimaatverandering en milieutechnologie, is 1,8 mld. voor diezelfde periode. Het gaat om nieuwe technologische projecten op energiegebied, bijvoorbeeld het programma Intelligent Energy. Er is nu al een behoorlijke aandacht voor, en dit zal natuurlijk voor de nieuwe programmering een van de belangrijke thema’s zijn.

Op de vragen over de kennisdriehoek heeft de collega van EZ al voldoende geantwoord.

Waarom eerst de nieuwe commissie afwachten bij het ERA? Het CREST is een orgaan dat zowel de Raad als de Commissie adviseert. Het huidige mandaat stamt uit 1995, dus voordat de Lissabondoelstelling en de Europese onderzoeksruimte waren gelanceerd. Dat moet nu echt wel vervangen worden. Tot nu toe heeft de commissie het voorzitterschap gevoerd. Door de opname van die Europese onderzoeksruimte in het nieuwe verdrag en de gezamenlijke verantwoordelijkheid tussen de Unie en de lidstaten voor het beleid moeten de lidstaten een duidelijker rol krijgen in de besturing van het CREST. Het moet nog helder worden wat precies die rol is. Er is vanuit de lidstaten een zekere neiging om het voorzitterschap te laten rouleren. De Nederlandse inzet daarbij is dat wij het belangrijk vinden dat er zo goed mogelijk wordt voorgezeten. Wanneer we door het voortdurend rouleren elke keer een ander aan het woord krijgen, wordt uiteindelijk het functioneren van CREST daar ook niet beter van. Wij vinden dus het niveau en de continuïteit van het voorzitterschap belangrijker dan dat iedere keer iedereen weer aan zijn of haar beurtje komt.

De heer Jan Jacob van Dijk vroeg hoe het proces van gezamenlijk programmeren eruit ziet.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Even terug naar het eerste. Ik vind dat eerlijk gezegd geen antwoord op de vraag die wij hadden gesteld, namelijk waarom u afwachtte met het opstellen en goedkeuren van het mandaat totdat de Commissie samengesteld zou worden. Het zou eerlijk gezegd niet uit hoeven maken wie dan uiteindelijk commissaris is. Of laat u het daarvan afhangen of die wel of niet voorzitter mag worden van de club? Het mandaat gaat verder dan alleen maar wie voorzitter is. Het gaat ook over de werkwijze en de onderwerpen die wel niet aan bod mogen komen. Ook daarop heb ik geen antwoord van u gekregen.

Minister Plasterk: Daar hebt u gelijk in, ik was ook nog niet aan de beantwoording toe. U hebt gelijk dat dit niet van de persoon dient af te hangen. De reden dat wij hier even mee gewacht hebben – het kon overigens ook in de tijd, daar even mee wachten – is dat wij de portefeuilleverdeling binnen de Commissie wilden kennen. Met name of het onderzoeks- en innovatiebeleid onder één commissaris zou komen of weer onder twee verschillende commissarissen. Daarom hebben wij even afgewacht tot de portefeuilleverdeling zijn beslag had gekregen. Nogmaals, dat kon ook in de tijd. Onze voorkeur heeft het, nogmaals, om niet te rouleren met het voorzitterschap.

Dan heeft de heer Jan Jacob Van Dijk heeft een paar vragen gesteld over gezamenlijk programmeren. Op dit moment zijn naast het reeds gekozen programma op het gebied van de neurodegeneratieve ziekten, zoals Alzheimer, drie initiatieven geïdentificeerd die zich zouden kunnen lenen voor gezamenlijk programmeren. Ik noemde al landbouw, voedsel en klimaatverandering als één cluster, en gezondheid, voeding en preventie van dieetgerelateerde ziekten, en cultureel erfgoed. De Raad nodigt de Commissie uit om tijdens de komende vergadering bij te dragen aan de voorbereiding van drie gezamenlijke programmeringsinitiatieven van de lidstaten en om de stand van zaken met onderzoek op die drie terreinen in kaart te brengen. Op basis daarvan kan de Raad dan wellicht definitief instemmen met die initiatieven.

Tegelijkertijd zullen de betrokken lidstaten ter voorbereiding op die thema’s een managementstructuur moeten gaan opzetten en de strategische agenda verder uitwerken. Het aanstaande Spaanse voorzitterschap heeft reeds aangegeven te zullen doorgaan met het identificeren van andere, nieuwe, gezamenlijk te programmeren initiatieven. Dat zou eventueel kunnen leiden tot een tweede en derde ronde van voorstellen voor thema’s voor dat gezamenlijk programmeren.

Bij de Nederlandse inzet daarvoor – dit vloeit voort uit wat ik hierover al in algemene zin zei – is het voor Nederland van belang om te zorgen dat dit zoveel mogelijk aansluit bij de terreinen waar wij goed in zijn. Wij kijken dus ook naar de clusters van onderzoek waarmee wij voor de dag kunnen komen in Europa. Aan de andere kant gaat het natuurlijk ook om terreinen die een belangrijke commerciële impact kunnen hebben, ook voor Nederland. Het is logisch in het verloop der dingen dat die twee dan ook in elkaars verlengde liggen. Op landbouwgebied is er een groot belang met de goede Landbouwuniversiteit die wij hebben. En iets vergelijkbaars geldt voor de gezondheidszorg en de thema’s en onderzoeken op dat terrein. Het geldt daarnaast ook voor duurzaamheid, en wellicht ook op andere terreinen. Dus wij gaan die twee dingen in ieder geval goed in de gaten houden.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Wij hebben aan de ene kant dat gezamenlijk programmeren, waarvoor u drie prioritaire velden hebt aangegeven. Daarnaast hebben wij nog een aantal onderzoeksinitiatieven die binnen de Europese onderzoeksruimte gaan plaatsvinden. Zijn dat dezelfde onderwerpen? Want in de geannoteerde agenda wordt gezegd dat het gaat om projecten met een maatschappelijke betekenis. Ik hoop dat elk project dat wordt gedaan een maatschappelijke betekenis heeft, dat vond ik niet zo gek veel zeggen. Is dat nu hetzelfde of is het iets anders?

Minister Plasterk: Zij moeten hun definitieve beslag nog krijgen. Zoals u al zegt, zijn maatschappelijke thema’s er altijd. Het is ook buitengewoon moeilijk om een onderzoek te verzinnen dat geen maatschappelijke relevantie heeft. De vraag is hoe grofmazig of fijnmazig je dat wilt gaan vaststellen.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Het zal ongetwijfeld aan mij liggen, maar wat ik eigenlijk wil weten, is: is datgene wat wij in dat gezamenlijk programmeren gaan doen exact hetzelfde als wat onder het eerste agendapunt van de toekomstige prioriteiten voor Europees onderzoek staat? Of praten wij over twee of drie verschillende dingen?

Minister Plasterk: Nee, het is niet op voorhand exact hetzelfde, dus dat signaleert u terecht.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Wat is dan uw inzet ten aanzien van de toekomstige prioriteiten voor Europees onderzoek? Want u zegt dat u zult gaan inzetten op projecten die maatschappelijke betekenis hebben. Dat is dus iets anders.

Minister Plasterk: Nee, ik heb dat nader ingevuld. Dat betekent projecten die maatschappelijke betekenis hebben, waarbij Nederland een significante bijdrage kan leveren en het ook voor de economie van belang kan zijn dat er dingen gebeuren. Ik heb indicatief een aantal terreinen genoemd, landbouw, duurzaamheid, gezondheidszorg et cetera.

Mevrouw Besselink (PvdA): Mijn vraag sluit hierbij aan. Bij de vorige Raad voor Concurrentievermogen hebben wij discussies met u en minister Van der Hoeven gehad over het EIT, het European Institute of Technology, dat ook weer allerlei prioriteiten aangaf waar wij als Europa sterk in moesten zijn. Toen dachten wij al wat dan in godsnaam de ERA is en hoe dat zich met elkaar gaat verhouden. Dat was al een hele klus en het verhoudt zich niet helemaal. Nu krijgen wij er een derde bij, wat zich dan blijkbaar ook niet helemaal verhoudt. Dus ik roep de minister op om wat steviger in te zetten dat die synergie er moet zijn. Hij gaf net aan dat het goed komt met die kennisdriehoek en dat wij daarop inzetten, maar dit is nu weer een voorbeeld waar wij wel inzetten maar uiteindelijk volgens mij heel veel versnippering bereiken, terwijl wij dat wij allemaal niet willen. Specifiek over dat gezamenlijk programmeren begrijp ik dat de minister zegt dat wij op de dingen waar wij in Nederland sterk zijn, gaan inzetten. Dus ook bijvoorbeeld foods and flowers via Wageningen, prima. Maar hij zegt ook dat hij nog geen definitieve toezeggingen doet, want hij wil eerst maar eens een beetje afwachten. Waar zit die terughoudendheid in?

Minister Plasterk: Dat is geen terughoudendheid. Met de raadsconclusies gaat het stapje voor stapje in Europa. Zij bevatten nu alleen nog maar de richtlijnen voor de manier waarop wij de prioriteiten gaan bepalen. Dus dat gaat stap voor stap. Ik gaf u net wat indicaties van terreinen waarop het voor de hand ligt dat wij die vanuit Nederland belangrijk vinden, maar wij zullen het eerst in Europa eens moeten worden over de manier waarop wij dat gaan doen en de criteria die wij daarbij gaan hanteren. Dat heeft niets met het European Institute of Technology te maken. Dat is echt een ander programma, dus er is ook geen versnippering. Dat is echt bedoeld als een faciliteit. Daarover hebben wij bij een andere gelegenheid ook uitgebreid gesproken. Het gaat nu om het inrichten van de ERA, de European Research Area. Dat moeten wij stapje voor stapje doen.

De voorzitter: Ik kijk even of de leden behoefte hebben aan een tweede termijn.

De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Ik heb geen behoefte aan een tweede termijn. Ik heb nog één vraag aan de minister van Economische Zaken, die ik dank voor haar toelichting rond de Europese bv en de kwestie van de medezeggenschap. De inzet daarop is goed, maar ik zou toch nog graag willen weten of het mogelijk is dat hier toch een verzwakking voor Nederlandse werknemers de uitkomst kan zijn. Ongetwijfeld willen wij dat hier niet, maar is dit een mogelijke uitkomst, of kan de minister ons geruststellen dat Nederland dat niet zal accepteren?

Minister Van der Hoeven: Het compromisvoorstel zoals dat op dit moment voorligt, is de grens van 500 werknemers waarvan minimaal de helft werkzaam is in een land met een hoger inspraakniveau. Dus dat betekent als het om Nederland gaat -dat is het land met het hogere inspraakniveau – dat dit dan geldend is. Het kan dus niet zo zijn dat het anders gaat. Maar van de andere kant is het ook zo, en dat weet u, dat wij daar nog niet uit zijn, want wij moeten nog onderhandelen over de hoogte van die drempel, die bepaalt vanaf wanneer moet worden onderhandeld over het toepasselijke medezeggenschapregime.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik wens u heel veel sterkte met de onderhandelingen.

Minister Van der Hoeven: Dat heb ik nodig.

Toezeggingen

De voorzitter: Ik heb één toezegging waarbij ik van de minister van Economische Zaken ook nog graag een termijn hoor. Er komt een inventarisatie in welke raadsformaties onderwerpen van maatschappelijk verantwoord ondernemen aan de orde komen en daarover wordt de Kamer geïnformeerd.

Minister Van der Hoeven: Ik zal kijken of dat bij het verslag kan van de Raad voor Concurrentievermogen die nu gaat plaatsvinden.

De voorzitter: Dus dit wordt toegevoegd aan het verslag van de Raad voor Concurrentievermogen van 3 en 4 december.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Schreijer-Pierik (CDA), Vendrik (GroenLinks), Ten Hoopen (CDA), Spies (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Samsom (PvdA), Timmer (PvdA), voorzitter, Irrgang (SP), Jansen (SP), Biskop (CDA), ondervoorzitter, Ortega-Martijn (ChristenUnie), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Graus (PVV), Zijlstra (VVD), Besselink (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Vos (PvdA), De Rouwe (CDA) en Elias (VVD).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Jan Jacob van Dijk (CDA), Sap (GroenLinks), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Koşer Kaya (D66), Ulenbelt (SP), Blok (VVD), Boelhouwer (PvdA), Kalma (PvdA), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Karabulut (SP), Luijben (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Atsma (CDA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Bosma (PVV), Meeuwis (VVD), Van Dam (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD), Heerts (PvdA), Algra (CDA) en Weekers (VVD).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Atsma (CDA), Van Bommel (SP), ondervoorzitter, Van der Staaij (SGP), Waalkens (PvdA), voorzitter, Ormel (CDA), Van Velzen (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Haverkamp (CDA), Jan Jacob van Dijk (CDA), Blom (PvdA), Eijsink (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Jonker (CDA), Irrgang (SP), De Roon (PVV), Pechtold (D66), Ten Broeke (VVD), Gill’ard (PvdA), Jasper van Dijk (SP), Thieme (PvdD), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie) en Peters (GroenLinks).

Plv. leden: Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), De Wit (SP), Van der Vlies (SGP), Vos (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Van Heugten (CDA), Lempens (SP), Schermers (CDA), Knops (CDA), Jacobi (PvdA), Samsom (PvdA), Kuiken (PvdA), Teeven (VVD), Spies (CDA), Roemer (SP), Wilders (PVV), Nicolaï (VVD), Van der Ham (D66), Van der Burg (VVD), Besselink (PvdA), Van Leeuwen (SP), Ouwehand (PvdD), Voordewind (ChristenUnie) en Vendrik (GroenLinks).

XNoot
3

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Depla (PvdA), Remkes (VVD), Van Bochove (CDA), voorzitter, Joldersma (CDA), Jan de Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Jan Jacob van Dijk (CDA), Leerdam (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Roefs (PvdA), ondervoorzitter, Verdonk (Verdonk), Van Leeuwen (SP), Biskop (CDA), Bosma (PVV), Pechtold (D66), Zijlstra (VVD), Langkamp (SP), Jasper van Dijk (SP), Besselink (PvdA), Ouwehand (PvdD), Dibi (GroenLinks), Anker (ChristenUnie) en Smits (SP).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Gill’ard (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Atsma (CDA), Ferrier (CDA), Uitslag (CDA), Vietsch (CDA), Schinkelshoek (CDA), Jacobi (PvdA), Elias (VVD), Timmer (PvdA), Van Dam (PvdA), Van der Burg (VVD), Gesthuizen (SP), Jonker (CDA), Fritsma (PVV), Van der Ham (D66), Ten Broeke (VVD), Van Bommel (SP), Leijten (SP), Bouchibti (PvdA), Thieme (PvdD), Peters (GroenLinks), Ortega-Martijn (ChristenUnie) en Gerkens (SP).