Kamerstuk 19637-1330

Verslag van een algemeen overleg

Vreemdelingenbeleid


19 637
Vreemdelingenbeleid

nr. 1330
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 3 maart 2010

De vaste commissie voor Justitie1 heeft op 27 januari 2010 overleg gevoerd met minister Hirsch Ballin en staatssecretaris Albayrak van Justitie over:

– de brief van de minister van Justitie d.d. 2 november 2009 over het WODC-rapport inzake de toepassing en aanscherping van de glijdende schaal (19 637, nr. 1306);

de brief van de staatssecretaris van Justitie d.d. 26 januari 2010 over maximale termijnen voor het tegenwerpen van antecedenten en vreemdelingenrechtelijke procedures (19 637, nr. 1319);

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

De Pater-van der Meer

De griffier van de vaste commissie voor Justitie,

Nava

Voorzitter: De Pater-van der Meer

Griffier: Puts

Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: De Pater-van der Meer, Van Haersma Buma, De Krom, Van Velzen, Fritsma, Van der Staaij, Azough, Anker en Spekman,

en minister Hirsch Ballin en staatssecretaris Albayrak, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministeries.

Voorzitter: De Krom

De voorzitter: Ik open de vergadering van de vaste commissie voor Justitie. Ik heet de bewindslieden, hun medewerkers en mijn collega’s van harte welkom.

De heer Van Haersma Buma (CDA): Voorzitter. Allereerst mijn waardering voor de brief over de aanscherping van de glijdende schaal. «Glijdende schaal» zijn wat cryptische woorden, maar het is de mogelijkheid om vreemdelingen met een verblijfsvergunning de verblijfsvergunning te ontnemen wanneer zij criminaliteit plegen. Die aanscherping is zinvol en nodig, want als wij het rapport van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) bekijken op basis waarvan deze brief is geschreven, zijn er in de onderzochte periode tot 2008 van de ruim 11 000 vreemdelingen die in de criminaliteit zijn geweest en in aanraking zijn gekomen met justitie, maar ruim 100 uitgezet. Die glijdende schaal had tot op heden een heel beperkt effect. Ruim 700 van de 800 mensen voldeden eraan en zelfs van die bijna 800 werd maar een klein deel echt uitgezet. Ik denk dat iemand die een verblijfsvergunning heeft, die nog geen Nederlander is, moet beseffen dat een verblijf in Nederland betekent: hier verblijven volgens een norm die wij allemaal willen, en dat is: geen criminaliteit plegen. Verblijfsrechtelijke consequenties zijn een volstrekt logisch iets.

Het is goed dat in de brief van de bewindslieden een aantal criteria wordt aangescherpt. Huiselijk en eergerelateerd geweld – dingen die ons zeer raken – en andere zware delicten gaan dubbel tellen. Men komt veel eerder aan een verblijfsbeëindiging. Over één zwaar delict heb ik een vraag. In november 2009 was er een bericht in de media dat iemand die voor een eerwraakmoord was veroordeeld, door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zou worden uitgezet. Althans dat wilde de IND heel graag, maar uiteindelijk heeft de rechter dat voorkomen. Op zichzelf is dat conform de huidige criteria, want gezinsleven speelt een rol. Maar leggen de minister en de staatssecretaris zich in een zaak als deze, waarin het gaat om een zeer ernstig misdrijf, in het vervolg bij deze uitspraak neer? Of vinden zij dat de regels moeten worden aangescherpt om het belang van uitzetting van de vreemdeling zwaarder te laten wegen? Gezinsleven speelt een rol en dat blijft het ook bij de individuele afweging spelen, maar zou het bij zeer ernstige delicten toch niet eerder de kant uit moeten gaan van de verblijfsbeëindiging?

Een belangrijk punt in de verbetering is dat niet alleen de glijdende schaal zelf wordt verscherpt, maar ook de uitvoering daarvan. Ook de koppelingen gaan veel beter.

De heer Fritsma (PVV): In die zaak speelt gezinsleven, gekoppeld aan artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Houdt uw pleidooi in dat de CDA-fractie wil dat erop aangestuurd wordt om het EVRM te wijzigen? Dat is het punt dat in die concrete zaak speelt.

De heer Van Haersma Buma (CDA): Op zichzelf is het recht op gezinsleven een grondrecht dat wij internationaal onderschrijven, ook in eigenbelang. Dus artikel 8 van het EVRM wijzigen – los van de vraag of dit Nederland in zijn eentje zou lukken – zie ik niet zo voor mij. Het gaat wel over de vraag hoe je dit afweegt tegenover andere grondrechten en andere grondrechten in het EVRM, zoals bescherming van de veiligheid van de staat en de openbare orde, en het bevorderen van de uitzonderingen die er op artikel 8 van het EVRM zijn. Men kan zich voorstellen dat in dit geval een prejudiciële vraag zou zijn gesteld en dat het voorgelegd zou worden aan het Hof in Straatsburg hoe men hiermee om moet gaan. Daar gaan wij echter niet over, maar de Raad van State. Ik hoor graag van u in uw inbreng hoe u zich voorstelt artikel 8 van het EVRM te wijzigen, als alleen Nederland dat wil. Of wilt u uit het EVRM stappen?

Voorzitter. Het gaat om het daadwerkelijk toepassen van de glijdende schaal. Als iemand een misdrijf pleegt, wordt dan gekeken naar de verblijfsvergunning? Wordt meteen een melding gedaan, zodat kan worden gekeken op welk aantal misdrijven iemand zit en hoelang hij in Nederland is? Wordt daadwerkelijk een toetsmoment gemaakt en gekeken bij een veroordeling van een vreemdeling met een verblijfsvergunning of hij zolang in Nederland is dat de procedure gestart kan worden? Als dat niet zo is, wordt dan bekeken of het om iemand gaat bij wie de veroordelingen kunnen worden opgeteld en de gegevens bewaard, zodat dit in de toekomst tot verblijfsbeëindiging kan leiden?

Mijn fractie vindt dat de lijst aangescherpt kan worden. Het is op zichzelf heel goed dat het kabinet komt met een aparte lijst voor veelplegers. Het is niet zo dat alleen zeer zware en zware delicten moeten leiden tot verblijfsbeëindiging. Ook een serie lichte delicten kan buitengewoon hinderlijk zijn. Mijn fractie verbaast het dat de staatssecretaris en de minister ervan uitgaan dat men bijvoorbeeld in het eerste jaar vijf delicten moet hebben gepleegd alvorens men de verblijfsvergunning kwijtraakt. Waarom zoveel mogelijkheden tot herhaling? Als men in het eerste jaar van een verblijfsvergunning één of twee delicten pleegt, moet men toch weten wat er gaat gebeuren? Wat mij betreft zou men bij het eerste delict een waarschuwing moeten krijgen en bij het tweede de verblijfsvergunning verliezen. Graag een antwoord op de mogelijkheid om in het eerste jaar na twee delicten de verblijfsvergunning in te trekken. Ik kan mij voorstellen dat we in de periode daarna de glijdende schaal iets versoepelen en dat het bijvoorbeeld na twee jaar drie delicten worden.

Mevrouw Van Velzen (SP): Uw voorstel verbaast mij niet, dat had ik gisteren al in de krant gelezen. Ik ben wel verbaasd als ik kijk naar de geschiedenis van de debatten over de glijdende schaal. Ik wil de discussies met oud-minister Verdonk in herinnering roepen waarin de CDA-fractie toch breed achter haar stond toen zij voorstelde om al bij één veroordeling de vreemdeling met verblijfsvergunning zijn vergunning af te nemen. Dit betekent eigenlijk dat de CDA-fractie een draai maakt. Eerst zei ze dat één veroordeling voldoende was en nu mag een vreemdeling plotseling twee delicten plegen. Dat is een stevige koerswijziging. Waarom is de houding van het CDA tegenover de criminele vreemdeling zo coulant geworden?

De heer Van Haersma Buma (CDA): Ik zie die koerswijziging helemaal niet. Het gaat erom dat dit kabinet met een voorstel komt waarbij de vraag is wat haalbaar is en wat niet. U noemt één delict, maar ik haal de minimumveroordeling weg en bij het vroegere voorstel ging het om minimaal één maand voor het eerste delict. Eén maand wordt lang niet altijd opgelegd; het kan ook om een paar weken gaan. Daarom zeg ik dat in het eerste jaar niet meer het minimum telt, maar twee delicten. Het is dus een iets andere insteek dan toen: het is niet meer één delict en een bepaalde minimumstraf, maar twee delicten. Wij gaan er vanuit dat als men één keer voor een klein delict wordt gepakt, men moet weten dat men bij de tweede keer zijn verblijfsvergunning verliest. Het is een andere invulling; ik haak niet meer aan bij één maar bij twee veroordelingen. Daar tegenover zeg ik dat er geen minimum van een maand meer moet zijn. Als men tijdens het eerste jaar van het verblijf in Nederland een twaalfde van die tijd in de cel doorbrengt, is er toch iets helemaal fout?

De heer Anker (ChristenUnie): In de rest van de glijdende schaal stijgt de curve in de eerste maanden wel heel erg sterk. Bij die andere wordt telkens de afweging gemaakt en wordt gezocht naar proportionaliteit. Die mis ik totaal in dat eerste jaar. Als u stelt: bij één veroordeling geel en bij twee rood, dan zou dat eigenlijk voor de komende twintig jaar moeten gelden, als ik u zo beluister.

De heer Van Haersma Buma (CDA): Ik maak van die twee keer later drie keer omdat het hier gaat om de lichte delicten zoals in de glijdende schaal voor de veelplegers in de voorstellen van het kabinet. Als men hier tien jaar zit en in het eerste jaar en in het tiende jaar iets heel kleins doet, moet men niet onder de glijdende schaal voor de zwaardere delicten vallen. Dat is inderdaad niet proportioneel. Daarom gaat het op een gegeven moment naar drie delicten en als er twee delicten in één jaar zijn, geldt de glijdende schaal die door het kabinet als de glijdende schaal voor veelplegers wordt gezien. Vandaar dat ik een glijdende schaal voorstel van twee delicten in het eerste jaar naar drie in het tweede of derde jaar en verder. Anders valt men onder de glijdende schaal voor de zwaardere delicten.

Mevrouw Azough (GroenLinks): Uit de berichten, maar ook uit uw bijdrage, blijkt dat u heel erg het belang van de glijdende schaal wilt oppimpen. Uit het WODC-onderzoek blijkt juist dat het belang beperkt is. Bij maar 28% van het aantal vreemdelingen van wie het verblijf is beëindigd, is dat gebeurd op grond van de huidige glijdende schaal. Alle andere verblijven zijn beëindigd op basis van andere gronden. Hoe probeert u het belang van de glijdende schaal te versterken, behalve met het verscherpen ervan? Wat is daarvan uiteindelijk het effect?

De heer Van Haersma Buma (CDA): Die 28% gaat om het heel kleine aantal dat überhaupt uitgezet wordt. In de onderzochte periode zijn in totaal 11 000 vreemdelingen in de criminaliteit terecht gekomen. Daarvan gaan er uiteindelijk ongeveer 128 het land uit. Dat is een minimaal aantal. Het voorstel van het kabinet maakt dat veel meer mensen onder die glijdende schaal gaan vallen. Er is één categorie waarvan ik vind dat we nog sneller met verblijfsbeëindiging moeten werken: de veelplegers. Uw bezwaar dat dit zo weinig wordt toegepast, wordt daardoor verholpen, want de glijdende schaal wordt dan vaker toegepast. Het is een middel dat niet alleen repressief, maar vooral preventief moet werken.

Mevrouw Van Velzen (SP): Voorzitter. Als men in Nederland te gast is, heeft men zich te gedragen. Doet men dat niet, dan heeft dat consequenties, die uiteraard afhankelijk zijn van de ernst van de gepleegde misdrijven en van hoelang iemand al legaal in Nederland woont. Die consequenties moeten altijd proportioneel zijn. Ik ben blij dat er deze keer wel gekeken is naar de effectiviteit van de bestaande maatregelen. Ik refereerde net al aan het debat met minister Verdonk waarin ins Blaue hinein strafmaatregelen werden voorgesteld zonder dat gekeken werd naar het bestaande beleid en welke effecten dat al had. Zij is daar terecht over teruggefloten. Nu gaat het debat verder en ligt er een voorstel om de glijdende schaal, op basis waarvan iemand met een verblijfsvergunning het verblijfsrecht ontzegd kan worden, stevig aan te scherpen. De SP vindt het het belangrijkste dat die maatregelen proportioneel zijn en niet in strijd zijn met de bestaande internationale verdragen en het Europees recht. Waarom hebben de bewindspersonen deze aanscherping van het beleid niet voorgelegd aan de Raad van State om haar juist op die punten te toetsen?

Bij het lezen van de beleidsbrief aan de Kamer viel mij direct op dat het vergroten van de effectiviteit van de toepassing van het beleid als vijfde en laatste maatregel wordt genoemd. Dit gaat volgens mij over het bestaande beleid en had voorop moeten staan. Iedere beweging om nieuwe regeltjes te bedenken, moet voorafgegaan worden door een contemplatie van wat er al is en of dat goed genoeg gebruikt wordt. Volgens mij is het antwoord daarop nee, dat blijkt ook uit het WODC-rapport. Waarom noemen de bewindslieden dit als vijfde maatregel? Moet dit niet met stip de eerste maatregel zijn?

De regering stelt voor dat minderjarigen die een geweldsdelict hebben gepleegd voortaan ook onder het plakkertje van de glijdende schaal vallen. Dat schept de mogelijkheid om minderjarigen het land uit te zetten of in ieder geval het verblijfsrecht te ontnemen. Tegelijkertijd staat in de brief dat een minderjarige in beginsel niet wordt uitgezet. Wat bedoelen de bewindslieden daarmee? Welk beginsel? Wanneer wordt een crimineel kind uitgezet? Willen zij dat minderjarigen zonder ouders uitgezet worden? Ik wil de garantie dat minderjarigen niet het land uitgezet worden als hun ouders hier verblijven.

Het kabinet wil veelplegers onder de glijdende schaal laten vallen en dus mensen die meerdere, maar niet heel zware delicten in een periode van enkele jaren hebben gepleegd hun verblijfsrecht ontnemen. Dat is geen nieuw fenomeen; dit principe zit ook vast aan het plaatsen van veelplegers in een Inrichting voor Stelselmatige Daders (ISD). Daar gelden echter heel andere regels. Waarom wordt daar zo van afgeweken? Daar geldt dat een veelpleger iemand is die vier delicten heeft gepleegd in de afgelopen vijf jaar en daarvoor een redelijk hoge straf krijgt, namelijk een opsluiting van twee jaar en behandeling. Nu wordt geen periode van vijf, maar van twintig jaar voorgesteld. Ik vraag mij in alle oprechtheid af of iemand die vijf niet-zware delicten in een periode van twintig jaar pleegt een veelpleger is. Moeten wij dat wel zo benoemen? Waarom kiezen de bewindslieden er niet voor om het te beperken tot een periode van vijf jaar zodat het in lijn is met hoe wij met de rest van de veelplegers omgaan? Waarom kiezen zij ervoor om bij die vijf delicten ook delicten van de persoon als minderjarige mee te tellen? Natuurlijk, een veelpleger wordt niet op zijn achttiende geboren, die kan delicten ook als minderjarige plegen, maar gaan zij die delicten volwaardig meetellen? Ik werd erop gewezen dat er jurisprudentie bestaat dat dit helemaal niet mag. Is dat juist? Hoe is dit getoetst aan bestaande verdragen, het Europees Recht en de rechten van het kind? Ik begrijp dat bij het laten meetellen van delicten van de minderjarige bij de volwassen veelpleger het moet gaan om een zwaar delict en dat er sprake moet zijn van een patroon. Wat valt onder een zwaar delict? Een veelpleger is toch in principe iemand die lichte delicten pleegt? Geldt dan vijf fietsendiefstallen als één zwaar delict? De weging hiervan is mij volstrekt onduidelijk. Wij hebben niet voor niets jeugdstrafrecht, dus ik wil weten of de uitgangspunten van het jeugdstrafrecht hier wel overeind blijven. Willen de bewindslieden hier een mogelijkheid scheppen om minderjarigen uit te zetten als zij voor hun achttiende vijf delicten gepleegd hebben of lees ik dat verkeerd? Ik word daar graag in gerustgesteld. Hoe verhoudt dit hele beleidsvoorstel zich tot verdragsrechtelijke verplichtingen?

Het kabinet doet het voorstel om naast onherroepelijke en onvoorwaardelijke veroordelingen tot gevangenisstraf ook taakstraffen en andere maatregelen te kunnen laten leiden tot een verblijfsbeëindiging. Ik snap niet hoe dit gewogen wordt. Gaan de bewindspersonen alles op een hoop gooien of is er sprake voor een bepaalde wisselkoers voor een bepaalde straf? Hoe gaat bijvoorbeeld een maatregel ter beschikkingstelling (tbs) wegen? Is die zwaarder dan een gevangenisstraf of juist lichter omdat het gaat om iemand met een psychische stoornis? Wat gaan zij doen met een gezinstherapie voor jongeren die in familieverband behandeld gaan worden? Hoe wegen een nachtdetentie, een meldplicht bij de politie of reclasseringsbegeleiding mee bij deze glijdende schaal? Het is voor mij volstrekt onduidelijk en zolang die onduidelijkheid bestaat, stem ik hier niet mee in.

De eerste en belangrijkste maatregel die in de brief staat, gaat over de aanscherping van de aanpak van ernstige delicten. Daar wordt een factor twee opgeplakt: die delicten gaan twee keer zo zwaar wegen bij de rekenmachinemethode van de glijdende schaal. Ik begrijp dat voor zedenmisdrijven en voor geweldsdelicten en mishandeling, maar waar het gaat om misdrijven tegen het openbaar gezag en openbare orde en brandstichting vind ik het onduidelijk worden. Wat valt hier precies onder en waarom wordt die factor twee ook daar opgeplakt?

Huiselijk en eergerelateerd geweld zullen sneller leiden tot verblijfsbeëindiging. Ik vind dat een logische en goede zaak. Het is wel teleurstellend dat bij volgende gezinsvormingsaanvragen die eerdere veroordelingen niet tegengeworpen kunnen worden. Ik begrijp niet waarom die keuze is gemaakt. Kunnen de bewindspersonen onderzoeken of een eerdere veroordeling wel tegengeworpen kan worden zodat dit voorstel verbeterd wordt?

Voorzitter: De Pater-van der Meer

De heer Van Haersma Buma (CDA): Hoe is uw oordeel over de glijdende schaal voor veelplegers? Vindt u dat dit inderdaad vijf delicten moeten zijn of vindt u ook dat het na minder delicten mogelijk moet zijn om iemand uit te zetten?

Mevrouw Van Velzen (SP): Ik vind het allemaal een beetje arbitrair of wij nu moeten bepalen of het vijf, vier of drie moet zijn. Ik vind het wenselijk om een parallel te trekken met hoe wij met «reguliere veelplegers» omgaan. Daar staat: vier delicten in een periode van vijf jaar. Vier of vijf, het is allemaal te veel, maar ik heb er moeite mee dat die periode opgerekt is tot twintig jaar. Vijf delicten in twintig jaar vind ik geen veelplegen.

De heer Van Haersma Buma (CDA): U kunt dit niet afdoen met «dit is niet relevant» en «hier gaat het niet om.» Hier gaat het wel om. Het is een groot verschil of iemand na twee of na vijf winkeldiefstallen het land wordt uitgezet. Wat vindt u daarvan? Vindt u ook dat iemand in het eerste jaar vijf keer de fout in kan gaan en dan nog in Nederland kan blijven of vier keer in de fout kan gaan en pas bij de vijfde keer eruit gaat? Of vindt u dat het eerder moet?

Mevrouw Van Velzen (SP): Ik steun het voorstel van het kabinet voor vijf delicten, maar niet in een periode van twintig jaar. Dat vind ik een veel te brede periode.

De heer De Krom (VVD): Voorzitter. Als je iemand bij je thuis te eten vraagt en hij misdraagt zich, dan krab je je nog eens op het hoofd voordat je zo iemand nog een keer uitnodigt. En als hij het nog een keer doet, en nog een keer en nog een keer, lijkt het mij toch vrij onwaarschijnlijk dat je hem nog eens vraagt. Je zet iemand er gewoon uit, dat zou iedereen thuis doen. Iedereen begrijpt dit en de goeden die zich in dit land keurig gedragen, mogen niet lijden onder de kwaden. Dat is nu vaak wel het geval. Hier moet streng worden opgetreden omdat zachte heelmeesters stinkende wonden maken.

In de periode 2002–2008 werden 11 500 vreemdelingen onherroepelijk veroordeeld voor een misdrijf. Van slechts 1% van die groep is de verblijfsvergunning daadwerkelijk ingetrokken. Het intrekken van de verblijfsvergunningen en het uitzetten van criminele vreemdelingen is dus een compleet lachertje. Reden genoeg om er snel iets aan te doen, maar het kabinet koos ervoor om het voorstel van het vorige kabinet niet over te nemen. Inmiddels zijn er al weer jaren verstreken voor er iets nieuws op tafel ligt. De staatssecretaris schudt haar hoofd, maar het is wel waar. Ondertussen gingen de criminelen gewoon vrolijk hun gang. Is de kans dat je strafrechtelijk wordt gepakt en gestraft al niet zo groot, de kans dat dit leidt tot het intrekken van je verblijfsvergunning is bijna zo goed als nul, zo blijkt uit de cijfers.

Het voorstel van het vorige kabinet was dat de veroordeling voor een misdrijf in de eerste drie jaar zou kunnen leiden tot intrekking van de vergunning. In plaats van dat over te nemen en de randen op te zoeken van wat internationaalrechtelijk kan, betoogt dit kabinet van tevoren alweer dat dit beleid wel eens in strijd zou kunnen zijn met artikel 8 EVRM. Bovendien zou de effectiviteit gering zijn omdat er steeds minder veroordeelden zijn die kort een verblijfsvergunning hebben en een strafrechtelijk misdrijf plegen. Ik zou zeggen: nou en? Ieder geval is mooi meegenomen, zeker in de eerste drie jaar als iemand hier nog maar kort is. Kan het kabinet toelichten waarom het de randen van wat internationaalrechtelijk kan niet opzoekt en juist het omgekeerde doet? Waarom schrapt het kabinet de regel die het vorige kabinet voorstelde dat een veroordeling in de eerste drie jaar onherroepelijk kan leiden tot uitzetting?

Het voorstel dat er nu ligt, is een aanscherping van het bestaande beleid, dus er zitten ook positieve elementen in. Als een vreemdeling een straf krijgt opgelegd voor een misdrijf waar zes jaar of langer voor staat, telt dat dubbel. Op kinderpornografie, prostitutie met een minderjarige en eenvoudige mishandeling staat echter vier jaar. Dat vind ik ook heel ernstige misdrijven. Het kabinet legt in de stukken uit waarom het de grens bij zes jaar legt, maar gezien de ernst van dit soort misdrijven is mijn vraag toch waarom het kabinet de grens niet bij drie jaar legt.

Het kabinet introduceert de cumulatie, die aparte schaal voor veelplegers. Ik stel dezelfde vraag als de heer Van Haersma Buma: waarom wordt vijf keer gehanteerd? Een vreemdeling mag iemand vier keer mishandelen of bedreigen voordat hij eruit vliegt. Waarom kiezen wij niet voor: «two strikes, you’re out»? Waarom kiest het kabinet niet onverkort voor het maatschappelijk belang en de slachtoffers? De termijn voor het stapelen van straffen tot vijf jaar wordt losgelaten. Prima. De glijdende schaal wordt in bepaalde gevallen ook toegepast op minderjarigen en langdurigverblijvenden. Naast handelen in verdovende middelen kunnen ook geweldsmisdrijven leiden tot verblijfsbeëindiging. Oké, maar waarom wordt niet gesteld dat elk zwaar misdrijf leidt tot verblijfsbeëindiging? Met andere woorden: als men hier twintig jaar verblijft, kan men nooit meer worden uitgezet. Dat is toch gek? In het wetsvoorstel dat gisteren is aangenomen, kunnen bijvoorbeeld terroristische misdrijven en misdrijven tegen de staat een reden zijn om de nationaliteit van iemand in te trekken. In dit voorstel kan dat met misdrijven van vreemdelingen die hier twintig jaar verblijven niet. Het is toch logisch om dat in dit soort gevallen ook te doen? Misschien kan het kabinet dit ophelderen en uitleggen waarom er voor deze regeling is gekozen.

De openbare ordetoets wordt uitgebreid. Het is eigenlijk onbegrijpelijk dat dit niet allang is gebeurd. Wij hadden daar aan de hand van het voorstel van het vorige kabinet op aangedrongen. Het gebeurt nu wel en dat vind ik positief. Ik was heel verbaasd toen ik las dat er in het geval van een aanvraag voor verlenging van de verblijfsvergunning tot nu toe geen antecedentenonderzoek plaatsheeft. Dat is eigenlijk ongelofelijk, maar het is goed dat dit nu wel gaat gebeuren. Ga daar zo snel mogelijk mee aan de slag. Ik neem ook aan dat criminele antecedenten zonder meer leiden tot afwijzing van een te verlengen verblijfsvergunning. Wat betekent concreet de zinsnede: «De IND gaat vaker toetsen op de openbare orde.»?

Ik constateer dat landen als Denemarken en Engeland een veel strenger regime voeren dan nu in Nederland wordt gevoerd, maar ook nog veel strenger dan het kabinet voorstelt. Die landen zijn ook gebonden aan richtlijn 2004/38/EG, artikel 3 en 8 EVRM en artikel 33 van het Vluchtelingenverdrag. Dat heeft ze er niet van weerhouden om een veel strenger regime op dit onderwerp te voeren dan Nederland. Hoe kan het dat die landen dat wel kunnen? Ik wil dat het kabinet beargumenteert waarom Nederland dat niet kan. Misschien heeft dat iets te maken met de gezinsherenigingsrichtlijn, de richtlijn inzake langdurig ingezetenen en de richtlijn inzake de erkenning als vluchteling, want daar hebben Engeland en Denemarken een opt out voor en Nederland niet. Stel dat Nederland niet aan de Europese richtlijnen zou zijn gebonden, had het kabinet dan wel gekozen voor de systematiek zoals men die in Denemarken en het Verenigd Koninkrijk heeft? Als het antwoord daarop ja is, is het kabinet dan van plan om iets aan die richtlijnen te doen? Waarom combineert de regering de glijdende schaal uit het voorstel van 2005 niet met de eigen voorstellen? Als men dat zou doen, weet ik zeker dat het weinig moeite zou kosten om mijn fractie ervan te overtuigen dat dit een goed voorstel is.

Tbs’ers gaan mogelijk onder het voorstel vallen, maar het mag niet zo zijn – ik verwijs naar de inbreng van de VVD bij wetsvoorstel 31 552 – dat tbs’ers worden uitgezet, vervolgens terugkomen en hier vrij rondlopen. Dat punt kent de minister. Ten slotte: kan het kabinet de effectiviteit van het voorstel toelichten? Gaan we straks 10%, 20%, 5% of 4% van de veroordeelde criminele vreemdelingen ongewenst verklaren?

De heer Fritsma (PVV): Voorzitter. De PVV-fractie is van mening dat de verblijfsvergunning moet worden ingetrokken van iedere vreemdeling die een misdrijf pleegt. Dit is ongeacht verblijfsduur in Nederland, type misdrijf of strafmaat. Voor minder doet de PVV het niet, want deze duidelijkheid is hard nodig om de samenleving te beschermen tegen criminaliteit, overlast en straatterreur. De veiligheid van de Nederlandse burger moet natuurlijk voorop staan en altijd zwaarder wegen dan het belang van criminele vreemdelingen. Dit lijkt de regering niet goed te hebben begrepen, want de aanscherping van de glijdende schaal stelt helaas bitter weinig voor. Zo zegt het kabinet veelplegers te willen aanpakken, maar daar is geen sprake van als men zelfs na het plegen van vier misdrijven in Nederland mag blijven. De samenleving is dan al met drie misdrijven te veel opgezadeld. Nog een voorbeeld: als een vreemdeling nog maar één dag in Nederland is, vers van Schiphol, en hij of zij pleegt een misdrijf waar vier weken gevangenisstraf voor wordt opgelegd – dan moet je in dit land al behoorlijk veel hebben gedaan – dan mag de betreffende vreemdeling gewoon in Nederland blijven. Belachelijk natuurlijk. Kortom: het kabinet komt met een aanscherping van niks en ik vraag nogmaals om als regel te hanteren dat de verblijfsvergunning al na één misdrijf wordt ingetrokken.

Die hele glijdende schaal is voor een groot deel een wassen neus. De schaal heeft betrekking op tientallen jaren, maar de praktijk is dat veel vreemdelingen na drie of vijf jaar het Nederlanderschap verkrijgen. Dan is uitzetting in verband met gepleegde misdrijven – anders dan bij de terreurmisdrijven die wij laatst plenair besproken hebben – al helemaal niet meer aan de orde. Helaas neemt het kabinet het voorstel van de PVV niet over om het mogelijk te maken om van criminelen met de dubbele nationaliteit het Nederlanderschap in te trekken. Ik blijf vragen om dat wel mogelijk te maken, want dit is noodzakelijk om agressie, criminaliteit en overlast, die bijvoorbeeld door Marokkaanse straatterroristen wordt gepleegd, tegen te gaan.

Wanneer door crimineel gedrag of anderszins het verblijfsrecht komt te vervallen en vreemdelingen moeten worden uitgezet, vindt de PVV dat de belastingbetaler hier niet de rekening voor moet betalen. Dat is een absurde situatie waar de PVV verandering in wil brengen. Het is heel makkelijk om het anders te regelen, bijvoorbeeld met het verplicht stellen van een waarborgsom bij iedere aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning. Als de vergunning wordt ingetrokken op grond van gepleegde misdrijven of anderszins, wordt met die waarborgsom de terugvlucht naar het land van herkomst betaald. Graag een reactie van de staatssecretaris op dit voorstel.

Het was al bekend dat de IND niet goed toetst of aan verblijfsvoorwaarden wordt voldaan, maar dat wordt met het WODC-onderzoek over de toepassing van de glijdende schaal weer eens pijnlijk duidelijk. Van de 797 veroordeelde vreemdelingen die tijdens de onderzoeksperiode voor toetsing in aanmerking kwamen, zijn er slecht 257 daadwerkelijk door de IND getoetst. Nog veel minder dan de helft dus. Dit is echt onacceptabel. Dat de glijdende schaal te slap is, is één ding, maar dat hij in de meeste gevallen niet eens wordt toegepast, is helemaal niet uit te leggen. De oplossing die het kabinet hiervoor heeft bedacht, schiet zwaar tekort. Er komt alleen een extra openbare ordecheck bij vervanging van verblijfsdocumenten wegens vermissing of diefstal. Criminelen die hun verblijfsvergunning niet kwijtraken, kunnen dus nog steeds met gepleegde misdrijven wegkomen die normaal gesproken tot intrekking van hun verblijfsstatus zouden moeten leiden. Ik wil het kabinet met klem vragen om beter te toetsen, het liefst standaard één keer per jaar bij iedereen die in het bezit is van een verblijfsvergunning.

In de kabinetsbrief lees ik dat ten aanzien van openbare ordeaspecten het nieuwe computersysteem INDIGO belangrijk wordt. Dat is mooi, want dat systeem is al duur genoeg: 68 mln. terwijl 60 mln. was geraamd, zoals bleek uit Kamervragen. Blijft de schade bij 8 mln. extra of komen wij nog voor grotere verassingen te staan? Wat is de stand van zaken? Wanneer vindt de deeloplevering van INDIGO plaats die oorspronkelijk was voorzien voor eind december 2009? Als dit systeem erbij kan helpen om openbare ordeaspecten beter te handhaven, lijkt het mij van belang om dit zo snel mogelijk verantwoord in te voeren.

Tot slot keer ik terug naar de kern van het verhaal dat de aanpak van criminele vreemdelingen gewoon tekortschiet. Waarom hebben criminele vreemdelingen nog altijd van die bizar gunstige uitzonderingsposities in het vreemdelingenbeleid? Een voorbeeld: normaal gesproken kan de verblijfsvergunning worden ingetrokken wegens verplaatsing van het hoofdverblijf. Dat betekent als men langer dan negen maanden niet meer in Nederland woont. Dat is logisch, want men heeft die verblijfsvergunning immers gekregen voor verblijf in Nederland. Als dat langdurig verblijf in het buitenland komt omdat de vreemdeling daar in de gevangenis zit, wordt hij of zij gespaard en wordt de verblijfsvergunning niet ingetrokken. Alsof hij er dan niets aan kan doen dat hij niet meer in Nederland woont. Dat is natuurlijk onzin, want dan moet hij in het buitenland maar geen misdrijf plegen. Laat die intrekkingsgrond verplaatsing van het hoofdverblijf ook voor gedetineerde vreemdelingen gelden, want het maken van positieve uitzonderingen voor criminelen is echt onzin.

De heer Van Haersma Buma (CDA): U vroeg aan mij of wat ik zei wel binnen artikel 8 EVRM kon. Die vraag speelt ook bij uw voorstel. Stel dat dit niet zo is, wat moet Nederland dan met artikel 8 EVRM doen?

De heer Fritsma (PVV): U kwam met de zaak van de Irakese eermoordenaar die ik al jaren volg en die zaak gaat mij echt aan het hart. In de PVV-visie is het schandalig dat deze man ooit een gezinsleven kon opstarten in Nederland. Wat ons betreft had het zover niet mogen komen, had hij meteen uitgezet moeten worden, had hij geen gezinsleven in Nederland kunnen starten en was artikel 8 EVRM niet eens relevant geweest in deze zaak.

De heer Van Haersma Buma (CDA): Hoewel ik dit kan volgen, vind ik toch dat u mijn dieperliggende vraag moet beantwoorden omdat u hem ook aan mij stelde. U vroeg aan mij of dit allemaal binnen artikel 8 EVRM kan. De Raad van State oordeelt dat dit niet zo is en daar kunnen wij heel ongelukkig mee zijn. Stel dat dit het eindoordeel is, wat moeten wij in Nederland dan met artikel 8 EVRM doen?

De heer Fritsma (PVV): Ik heb nog steeds de hoop dat ook artikel 8 EVRM zich in deze concrete zaak niet verzet tegen uitzetting. Als dat wel zo is, vind ik dat heel zorgelijk, want dan weegt het recht op gezinsleven kennelijk zwaarder dan het belang van de Nederlandse samenleving en dat van de slachtoffers die opgezadeld zijn met een gruwelijke moord. Het is een slechte zaak als artikel 8 EVRM die kant opgaat en dan vind ik dat aangestuurd moet worden op wijziging van het verdrag. Simpel zat.

Mevrouw Van Velzen (SP): Het is het bekende PVV-geluid waarbij elke vreemdeling als een potentiële crimineel wordt onthaald. Waarschijnlijk doet u daarom ook het voorstel om een waarborgsom neer te leggen. Ik heb daar niks mee. Het verbaast mij wel. U hebt een consistente lijn en als de Kamer gaat debatteren over in hoeverre wij mensen met een dubbele nationaliteit die een terreurdaad in Nederland plegen, kunnen denaturaliseren, dan stemt u plotseling tegen. Bent u er dan voor dat mensen die terreurdaden in Nederland begaan de Nederlandse nationaliteit kunnen blijven behouden? Wat een raar stemgedrag.

De heer Fritsma (PVV): De lijn is helder. De PVV-fractie is van mening dat die wet lang niet ver genoeg gaat. Wij willen dat ook op grond van andere misdrijven dan terreurdaden over wordt gegaan tot intrekking van het Nederlanderschap. Zover wil het kabinet helaas niet gaan en dat is een trieste zaak. Wat betreft uw opmerking over elke vreemdeling een potentiële crimineel; wij pakken de problemen aan waar ze zijn. Als vreemdelingen een misdrijf plegen, zijn het criminelen en die groep moet worden uitgezet. Het liefst op eigen kosten, want u hebt gelijk dat de PVV niet wil dat alle kosten van mislukte integratie op de belastingbetaler worden verhaald. De belastingbetaler betaalt ook al onterecht een half miljard voor inburgering en alle uitzetvluchten. Waarom moet de belastingbetaler voor het wangedrag van criminele vreemdelingen betalen als die worden uitgezet? Dat is toch een kromme situatie?

Mevrouw Van Velzen (SP): Ik constateer dat de PVV niet helemaal tevreden was over het nieuw ingezette beleid van dubbele nationaliteiten en mensen die terreurdaden plegen en dat we dus, als het aan u ligt, maar helemaal niets doen. Als het aan u lag, was die wet weggestemd en hadden wij geaccepteerd dat mensen met een dubbele nationaliteit gewoon in Nederland kunnen blijven, terwijl zij zich terroristisch hebben gedragen. Dat vind ik een bijzonder rare houding voor een partij met een zo’n onvervalst rechts geluid.

De voorzitter: Ik meen mij te kunnen herinneren dat wij dit debat vorige week gehad hebben. Een kort antwoord graag.

De heer Fritsma (PVV): Als de SP en andere partijen gewoon de mening deelden dat criminaliteit niet alleen bij terreurdaden, maar ook bij ander crimineel gedrag hard moet worden aangepakt, dan hadden wij een betere wet gehad die de samenleving beter beschermt tegen criminelen. Juist omdat partijen als de SP dat niet willen, blijven wij met de gebakken peren zitten.

De voorzitter: Dat was een stemverklaring achteraf; ik wil nu terug naar dit debat.

Mevrouw Azough (GroenLinks): De consequentie van het stemgedrag van de PVV is kortweg dat er meer mensen met dubbele nationaliteit zijn. Mijn vraag naar aanleiding van dit debat is: steunt u nou de aanscherping of niet?

De heer Fritsma (PVV): Elke aanscherping is mooi meegenomen, maar de aanscherping die hier ligt, is een aanscherping van niets. Nogmaals: bij de PVV ligt de lijn op één misdrijf. Ik heb net heel veel voorbeelden genoemd waaruit blijkt dat deze glijdende schaal tekortschiet. Een aanscherping is mooi meegenomen, maar dat neemt niet weg dat de PVV-fractie ontevreden is met de aard van die aanscherping.

Mevrouw Azough (GroenLinks): Betekent dit dat er met uw uitgangspunt mensen mogen blijven die meer dan vijf misdrijven hebben gepleegd?

De heer Fritsma (PVV): Ik kan niet duidelijker zijn, want het uitgangspunt van de PVV is dat elk misdrijf één te veel is en dat elke vreemdeling die een misdrijf pleegt weg moet. Simpel zat. U wilt waarschijnlijk vooruitlopen op mijn stemgedrag, maar ik wil eerst de beantwoording van het kabinet op al deze vragen afwachten. De lijn is helder. Elke vreemdeling die een misdrijf pleegt, kan wat de PVV betreft vertrekken, want de samenleving is gebaat bij veiligheid en moet beschermd worden tegen agressie, overlast, crimineel gedrag en straatterreur. Duidelijker kan ik niet zijn.

De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Als je al de stukken nog eens bekijkt, lijkt het of de tijd op dit onderwerp stilstaat. Al in 2003 werd in de Kamer besproken of de glijdende schaal aangescherpt moest worden. Wij spreken hier nu weer over en wij zijn inmiddels zeven jaar verder. Het moet mij van het hart dat dit te traag is. Ik heb geen behoefte om te zwartepieten, maar wel om te reflecteren dat wij ons erg kwetsbaar maken als wij er zeven jaar over doen om hierover tot besluitvorming te komen.

In 2005 hebben wij uitgebreid gesproken over een voorstel dat het kabinet destijds deed om die glijdende schaal aan te scherpen. De SGP-fractie heeft zich daar welwillend in opgesteld en gezegd dat die aanscherping er goed uitzag. Wij hadden wel vragen over de werking van het bestaande stelsel. Maken wij goed gebruik van het gereedschap dat er nu al ligt? Wij kunnen hier wel heel sterk optreden en zeggen dat wij die glijdende schaal eens stevig gaan aanscherpen, maar dat is een slag in de lucht als wij moeten vaststellen dat het bestaande instrumentarium onvoldoende wordt gebruikt. Mede op het punt van de werking van het bestaande stelsel is nog een onderzoek uitgevoerd. Wij moeten vaststellen dat er nog heel wat is blijven liggen onder het huidige systeem. Slechts bij 257 van de 797 vreemdelingen die uitgezet hadden kunnen worden, is sprake geweest van controle aan de hand van de glijdende schaal. Het belangrijkste probleem daarbij was dat er geen verplicht antecedentenonderzoek is bij vernieuwen, vervangen en dupliceren van het verblijfsdocument in gevallen van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, en dat een heel groot deel van het onderzoeksbestand juist die verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd betrof. Het stelt toch wel erg teleur dat ook de bestaande mogelijkheden zo weinig zijn benut en dat daar zo slecht controle op is geweest. Is dat voortaan voorbij? Komt er een heldere verplichting? Zijn al die procedurele beletselen die onderzocht zijn van de baan? Wordt er nu inderdaad goed getoetst of de mogelijkheden zich voordoen om gebruik te maken van de bevoegdheid om tot uitzetting over te gaan?Als ik terugkijk op die zeven jaar is een bijkomende vraag of er in de loop van de tijd al een stevige versterking van de inspanningen is geweest om de bestaande mogelijkheden goed te gebruiken. Zo ja, sinds wanneer is dat het geval? Of is daar weinig van terechtgekomen?

Uit gegevens van het onderzoek blijkt dat bij de toepassing van de glijdende schaal op basis van het voorstel van 2005, de aantallen zouden stijgen van 797 naar 3097. Dat zou een stevige uitbreiding zijn geweest. Hoe zit dat met het huidige voorstel van het kabinet? Dat is een aanscherping van het bestaande stelsel, maar in zekere zin een afzwakking van het voorstel uit 2005. Wij hebben dat onderzoek nu juist uitgevoerd om te bekijken hoe het voorstel uit 2005 zou uitpakken, maar wij weten niet hoe het uitpakt als het afgezwakte voorstel van het kabinet door zou gaan. Is er enig idee om welke aantallen het dan gaat?

De constatering dat de winst vooral te behalen valt in verblijfsvergunningen voor onbepaalde tijd is geen argument om de aanscherping van de bepaalde tijd buiten schot te houden. Wij zijn er voorstander van – dat was ook die welwillende houding in 2005 – dat men in de daadwerkelijke besluitvorming wel degelijk mee laat wegen hoe vaak een bepaald delict zich heeft voorgedaan en hoe ernstig het was, en dat men de bevoegdheid om tot uitzetting over te gaan wegens crimineel gedrag zo ruim mogelijk formuleert. Het kabinet gaat nu weer wat meer nuanceren, wat meer toespitsen. Dat is op zichzelf begrijpelijk – wij steunen ook zeker die aanscherping voor veelplegers – maar in hoeverre kunnen zich er situaties voordoen dat er drie keer sprake is van een bepaald ernstig delict met bijbehorende omstandigheden, en dat wij niet kunnen uitzetten omdat wij te maken hebben met de glijdende schaal en hier geen verblijfsrechtelijke gevolgen aan kunnen verbinden? In hoeverre is het mogelijk om de bevoegdheid om op te treden ruimer te stellen en dit meer als een verbijzondering te zien, als een indicatie? Blijft de mogelijkheid intact om hieraan met minder dan vijf delicten toch verblijfsrechtelijke consequenties te kunnen verbinden?

Ik sluit mij aan bij de vragen en opmerkingen van de CDA-fractie die vraagtekens zet bij die vijf keer die als norm is gesteld. Waarom is pas bij vijf veroordelingen sprake van een crimineel gedragspatroon? Waarom niet bij een lager aantal? Tot slot: er zal vandaag door sommigen naar voren gebracht worden dat het nog wel wat scherper kan en door anderen dat het te ver gaat en dat het milder kan. Het kabinet kan proberen om ermee weg te komen door te zeggen dat het het gevoel heeft dat het gemiddeld genomen op de goede weg zit. Ik herinner dan aan de stelling bij een proefschrift van een tijdje geleden dat wiskundig gezien de waarheid niet altijd in het midden ligt.

Mevrouw Azough (GroenLinks): Maar politiek gezien soms wel.

Voorzitter. Het is inderdaad lastig om dit debat te voeren. Het WODC-onderzoek was niet zomaar, maar om de blinde vlek van de glijdende schaal wat op te helderen. Er was onduidelijkheid over wat nu precies die glijdende schaal voor effect had in het openbare ordebeleid. Nu hebben we een WODC-onderzoek, maar dat – ik deel de frustratie van de heer Van der Staaij – is deels gebaseerd op het voorstel van het vorige kabinet, waardoor een diffuus beeld overblijft van wat het huidige voorstel precies voor effect zal hebben.

Het gaat hier niet om kattenkwaad, maar om zeer ernstige delicten: mensenhandel, huiselijk geweld, zedendelicten, geweldsmisdrijven etc. etc. Het is dus goed dat er sprake is van een stevig openbare ordebeleid. Het voorstel van het kabinet in de brief van 9 oktober 2009 kan mijn fractie grotendeels overnemen of in ieder geval steunen aangezien het niet disproportioneel is, zoals het vorige voorstel dat in 2005 waarin een soort nattevingerwerk werd toegepast. Bij dit voorstel is sprake van een zekere proportionaliteit. Mijn belangrijkste vraag gaat over de effectiviteit van het voorstel. Zoals ook uit het WODC-onderzoek blijkt, is het grootste probleem van de afgelopen jaren vooral het uitblijven van een consequente toepassing van de huidige glijdende schaal tot nu toe. In hoeverre zal het kabinet ervoor gaan zorgen dat er nu wel een consequente toepassing van de voorgestelde regels zal zijn? Ik zie in de brief heel weinig concrete antwoorden terug.

Ik heb ook een aantal vragen over de voorgestelde aanscherping. Minderjarigen zullen als het gaat om ernstige geweldsdelicten ook onder de glijdende schaal vallen, maar als er staat «in beginsel niet uitzetten» wat betekent dat dan precies? Mevrouw Van Velzen stelde die vraag ook. De paragraaf die over deze specifieke aanscherping gaat, bevat geloof ik vier regels, terwijl het toch om fundamentele vragen gaat, zeker als het minderjarigen die in Nederland in een gezinsverband leven betreft. Bij veelplegers die onder de glijdende schaal moeten vallen, is er volgens mij een combinatie van zowel de vijf delicten als de koppeling aan de strafmaat, maar ook mijn vraag is waar die vijf delicten vandaan komen. Ik vind het een tikje willekeurig klinken. Dit betekent niet dat ik de heer Van Haersma Buma steun in zijn voorstel om twee delicten zonder enig oog voor strafmaat mee te nemen. Ik denk dat die vijf delicten op zich prima kunnen, maar in hoeverre kan er een onderbouwing door het kabinet gegeven worden waarom er specifiek voor vijf delicten is gekozen? En dan die vijf delicten in twintig jaar. Er kan grote variatie tussenzitten: als iemand vier delicten heeft gepleegd in het eerste jaar en vervolgens één delict vijftien jaar later, dan levert dat een heel ander beeld op dan vijf delicten in de eerst drie jaar. De vraag die mevrouw Van Velzen terecht stelde en die bij mij ook door juristen is aangekaart is: waarom is er gekozen voor de reikwijdte van twintig jaar? Die klinkt mij een beetje vreemd in de oren. Ik kan uit het WODC-onderzoek die vijf delicten niet destilleren. Hoe gaat de staatssecretaris ervoor zorgen dat dit ook effect heeft?

Ik lees dat de IND vaker zal toetsen op openbare orde bij vervanging van verblijfsdocumenten, want het probleem speelt met name bij degenen met een vergunning voor onbepaalde tijd en bij verlenging. Wat betekent «vaker». Wat betekent het dat er standaard getoetst wordt bij verlenging en verlies, maar niet op andere momenten? Als iemand niet meldt dat zijn verblijfsdocumenten verloren zijn of geen verlenging wenst, dat gebeurt natuurlijk regelmatig, dan zal diegene tussen de mazen doorglippen.

Ook over het uitzetbeleid blijven er veel vragen liggen. Wij hebben de afgelopen jaren regelmatig met de staatssecretaris gediscussieerd over het uitzetten van ongewenst verklaarden of criminele vreemdelingen. Zij refereert in de brief aan de persoonsgerichte aanpak (pga), die veel succesvoller zou zijn, en geeft een aantal voorbeelden. Wat mij betreft levert dit een te diffuus beeld op. De crux zit er niet alleen in dat men mensen ongewenst verklaart en criminele vreemdelingen registreert, maar dat er vervolgens ook sprake is van uitzetting. Ik hoor nog veel te veel verhalen over mensen die ongewenst verklaard zijn, keer op keer geklinkerd worden, in vreemdelingendetentie zitten, maar na bepaalde tijd, zes of dertien maanden of wat dan ook, weer op straat terechtkomen en vervolgens een lange episode van ellende met zich meedragen en meebrengen. Waarom gaat de brief die wij vandaag spreken zo weinig in op de concrete uitvoering van de glijdende schaal en slechts op de aanscherping zoals voorgesteld door het kabinet?

De Kamer hoort te vaak voorstellen tot aanscherping, zoals gisteren het proefballonnetje van de heer Van Haersma Buma van het CDA. Die heeft er ook niet voor gezorgd dat de toets van de openbare orde werd toegepast. Pas door deze minister en staatssecretaris wordt dit toegepast en dan verbaas ik mij over de mediagerichtheid van de heer Van Haersma Buma die stoere verhalen vertelt over twee delicten en dan het land uit. De afgelopen jaren hadden er tal van mensen onder die glijdende schaal kunnen vallen, maar die niet is toegepast. Beëindiging van het verblijf gebeurde vaak op andere gronden. Het CDA blinkt uit in het voor de bühne spelen, zeker in deze tijden, maar ik hoor heel weinig van de heer Van Haersma Buma over de precieze uitvoering van het beleid en de concrete verbetering van de effectiviteit.

De heer Anker (ChristenUnie): Voorzitter. Als je ergens te gast bent, dien je je als gast te gedragen. Ik heb dit uitgangspunt al een paar keer eerder gehoord, volgens mij ook van de heer De Krom die het had over het thuis uitnodigen van mensen voor het eten. Dat zijn mooie beelden. Vreemdelingen worden er extra op aangekeken als ze een misdrijf begaan. Ze houden zich immers niet aan de regels, terwijl ze wel in onze samenleving willen zijn. Deze gedachte is goed te begrijpen. Het staat buiten elke discussie over de glijdende schaal dat wij misdrijven niet kunnen en willen tolereren. Zeker als het misdrijf erg dichtbij komt, is het soms maar goed dat een rechter de taak heeft om een proportionele straf op te leggen, want persoonlijke emoties kunnen soms buitenproportionele vormen aannemen. Het uitgangspunt is dat wij misdaad niet tolereren en dat geldt zowel voor de vreemdelingen als voor de autochtone bevolking.

Zoals gezegd: er gelden bijzondere regels voor de vreemdeling die verblijf heeft in Nederland. Als een vreemdeling die hier verblijft een misdrijf begaat en daar onherroepelijk voor wordt veroordeeld, kan de consequentie zijn dat hij vanwege die veroordeling ook het verblijf in Nederland verspeelt. De norm daarvoor is neergelegd in de zogenaamde glijdende schaal, een gevolg van misdadig handelen die een autochtone Nederlander niet kent. Er wordt hier gemotiveerd afgeweken van het principe «gelijke gevallen worden gelijk behandeld». Dat is goed te begrijpen en dat steunt de ChristenUnie ook. Wij hoeven in Nederland geen ruimte te bieden aan mensen die zich hier vestigen om hun criminele zaak op te zetten. Wij zijn aan onszelf en aan onze rechtsstaat verplicht dat wij daar tegen optreden. Bij lezing van het rapport van het WODC valt op dat er in de Kamer regelmatig wordt gesproken over de glijdende schaal, dat die schaal al een aantal keer is aangescherpt en dat er is gesproken over aanscherpingen. Ook dit onderzoek is gedaan naar aanleiding van de wens om tot aanscherpingen van die glijdende schaal te komen. Het is van belang om te beseffen dat wij ons bij de vormgeving van die glijdende schaal bewust zijn van onze taak als wetgever en dat de normen die wij stellen ook aan het vereiste van proportionaliteit voldoen.

Als wij naar de mensen kijken om wie het gaat, moeten wij een belangrijke kanttekening maken. Criminaliteit is nooit goed te praten of goed te keuren. Wij moeten soms echter wel een geheel aan omstandigheden mee kunnen nemen. In de vreemdelingenpopulatie zitten ook mensen die een grotere kans lopen om in de problemen te komen. Ik noem als voorbeeld een voormalig kindsoldaat. Vanuit ernstige trauma’s kan het gebeuren dat een dergelijk iemand in paniek anders reageert dan een gemiddeld mens. Juist als het gaat om het hanteren van grenzen is er al op jonge leeftijd heel veel fout gegaan. Wij helpen diegene niet door dit te vergoelijken en weg te doen -het dragen van een straf kan ook heel erg heilzaam zijn – maar om dat direct te laten volgen door een verblijfsbeëindiging staat op zijn minst open voor debat. Zo zijn er ook slachtoffers van mensenhandel of mensen die anderszins in verkeerde afhankelijke situaties terecht zijn gekomen. Wat mijn fractie betreft moet er binnen grenzen enige ruimte zijn om het geheel van de problemen van deze mensen in ogenschouw te kunnen nemen.

De ChristenUnie kijkt vanuit genoemd perspectief naar de voorstellen van het kabinet. De voorstellen die worden gedaan zijn absoluut een aanscherping van de huidige glijdende schaal. Ik loop ze kort langs. Het eerste punt is de hardere aanpak van ernstige delicten. Het gaat om een aantal zeer ernstige misdrijven die de rechtsorde ernstig schokken, zo staat in de brief. Als ik het goed begrijp zal een veroordeling langer doorwerken in de glijdende schaal door de vermenigvuldiging met de factor twee. De vraag is wel hoe hier in de praktijk mee wordt omgegaan als iemand na vijftien jaar meer Nederlander is dan iets anders. Zijn er dan ook nog serieuze uitzetopties? Wij kunnen wel de verblijfsvergunning afnemen, maar waar moet diegene dan heen? Wij steunen op zich dat men van bepaalde heel zware misdrijven, er zijn er al weer een aantal langsgekomen, langer last heeft als het gaat om de verblijfsstatus.

Het tweede punt is de verlenging van de periode voor cumulatie van straffen en maatregelen. De grens van vijf jaar waarna met een soort schone lei wordt begonnen, wordt weggenomen. Straffen kunnen ook na die vijf jaar worden opgeteld. Ik begrijp dat de maatregel er is zodat vreemdelingen die veel met justitie in aanraking komen geen risicotaxatie kunnen maken van de gevolgen voor hun verblijfsvergunning. De veroordelingen die in de loop van vijf jaar worden opgebouwd, kan men zo interpreteren dat iemand zeer regelmatig met justitie in aanraking komt. Als iemand na vijf jaar nog steeds een serieuze criminele carrière nastreeft, hoeven wij daar in ieder geval geen gelegenheid voor te bieden. Het is dus goed dat dan de mogelijkheid blijft bestaan om de verblijfsvergunning in te trekken. De glijdende schaal voor veelplegers stelt ons voor een vraag. Het is goed te verdedigen dat notoire veelplegers eerder geconfronteerd kunnen worden met de gevolgen voor het verblijf. Ik vraag wel aan de bewindspersonen wat de herkomst is van het aantal van vijf delicten. Zeker als het gaat om een aantal kleinere delicten kunnen de omstandigheden waar ik al eerder bij stilstond een rol spelen. Willen de bewindspersonen daarom ingaan op de proportionaliteit van dit voorstel? Bij het toepassen van de glijdende schaal bij minderjarigen gaat het om het toevoegen van geweldsmisdrijven aan de uitzonderingsgevallen conform de opiumdelicten. Hoe moet ik dit precies interpreteren? Hoe ernstig moeten deze delicten zijn en wat is de maat die daarvoor zal gelden?

Mijn laatste punt is de verbetermaatregelen en het vaker toetsen. Die vraag is al gesteld door de heer Van der Staaij en naar ik begrijp ook door mijn voorgangers, een heel aantal jaren geleden. Wij hebben die glijdende schaal, wij spreken over aanscherping, maar hij wordt zo bar weinig getoetst. Ik geloof nog niet eens in een kwart van de gevallen. Waarom werd dat in het verleden niet gedaan en wat is er voor nodig om dit wel standaard te gaan doen? Het lijkt toch de meest normale zaak om als iemand weer eens bij de IND komt voor verlenging of een nieuw document even te bekijken wat er de afgelopen jaren is uitgevoerd? Hoe moeten wij ons dit voorstellen bij de uitvoering, want als het blijkbaar zo’n probleem is, wil ik graag horen of er bepaalde organisatorische dingen zijn waar wij tegenaan kunnen lopen.

De heer Spekman (PvdA): Voorzitter. Ik moet nog steeds denken over het verhaal van de heer De Krom over wat hij thuis zou doen. De wereld is soms zwart-wit en het is aantrekkelijk om dat hier te vertellen, maar ik ben echt benieuwd wat de heer De Krom doet als een van zijn kinderen verliefd wordt op een meisje of jongen en deze zich misdraagt. Ik schat in dat de heer De Krom dan niet iets weekhartiger wordt – wat hij hier niet zal zeggen – om zijn dochter of zoon in bescherming te nemen. De wereld is niet zwart-wit.

Het voorstel van het kabinet is bedoeld voor veelplegers. Ik heb net het bericht in Trouw gelezen dat in het geval van de twee veelplegers in Slotervaart het hoger beroep is ingetrokken. Wij hebben allemaal in de plenaire zaal gestaan omdat wij het vreselijk vonden dat die jongens – die overduidelijk veelplegers zijn daar is geen enkele twijfel over in de Kamer – niet uitgezet konden worden. En dan zie ik dat het hoger beroep is ingetrokken. Dat soort jongens zorgt systematisch voor overlast in buurten als Slotervaart. Dit willen wij aanpakken. Volgens mij is dat ook mogelijk als het voorstel door de Kamer wordt aangenomen. Daar wil ik graag een antwoord op van de staatssecretaris, want daar gaat het om. Het gaat niet om iemand die één keer een pakje sigaretten heeft gestolen. Dat mag niet, dus niemand moet mij in de mond leggen dat dit mag. Daar is het strafrecht voor. De vraag is alleen of je dit koppelt aan een verblijfsrechtelijke consequentie. Daar moet je niet te losjes mee worden, want dat kan tot de inschatting leiden dat er niet veel meer ongewenstverklaringen en uitzettingen komen. Dat zagen wij aan de voorstellen van het vorige kabinet, van minister Verdonk. De heer Van Haersma Buma gaf aan dat er 11 000 – ik dacht zelf dat het er 12 000 waren – vreemdelingen met onherroepelijke veroordeling zijn en dat 1% daarvan daadwerkelijk het land is uitgezet. Dat is de achilleshiel. Als het niet leidt tot daadwerkelijke uitzettingen is het allemaal niets waard wat wij hier doen.

Ik ben het absoluut eens met de lijn van het kabinet voor een aantal aanscherpingen voor een aantal groepen. Ik kan mij zelfs nog iets voorstellen bij het betoog van de heer Van Haersma Buma over de groep die hier één of twee jaar is. Verder haak ik af bij zijn voorstel, maar als je hier één jaar bent en je doet drie keer iets dat leidt tot de opeenhoping van straffen tot en met een maand, dan zou men kunnen overwegen om uit te zetten. Ik krijg graag een reactie van het kabinet wat dit betekent voor de effectiviteit voor het proces om mensen niet alleen onherroepelijk te veroordelen, maar ook uit te zetten. Als het leidt tot een grotere groep van mensen die hier in de illegaliteit onderduikt en voor veel meer overlast zorgt in de steden, dan is dat alleen maar vreselijk. Dan richt ik mij het liefst op de meest erge gevallen zoals die twee broers in Slotervaart of op degene waar de heer Fritsma zich terecht erg druk over maakt, de Irakees die eerwraak heeft gepleegd. Wij moeten wat wij nu aanscherpen in verhouding zien tot en met de slagkracht die wij kunnen ontwikkelen om effectiever te zijn.

Over de effectiviteit heb ik een aantal vragen. Zijn er geen tussenstappen mogelijk om het geheel effectiever te laten zijn? Ik kan mij voorstellen dat dit moeilijk is, maar ik hoor graag een reactie van het kabinet. Kan er ook gekeken worden naar een laatste waarschuwingssysteem, een soort voorwaardelijke ongewenstverklaring of naar de mogelijkheid dat de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wordt omgezet in een vergunning voor bepaalde tijd? Kunnen dat soort opties om de slagkracht te vergroten worden onderzocht? Wij vinden dat uit de strafrechtketen standaard een signaal aan de IND moet worden gegeven als er een delict gepleegd is door de houder van een verblijfsvergunning. Waarom is dat nu zo moeilijk? Daarbij moet naar ons idee de IND worden verplicht om naar aanleiding van zo’n signaal daadwerkelijk een onderzoek te starten of gegevens in het dossier op te nemen. Alleen dan kunnen criminele vreemdelingen effectief worden gestraft. Collega Van der Staaij is vrij uitgebreid op die effectiviteitsvraag ingegaan en daar ligt voor ons echt de crux.

In de aanscherpingen kunnen wij ons kort en goed vinden. Wij hebben nog wel enig gevoel bij het voorstel van de heer Van Haersma Buma over het eerste jaar. Ik wil graag weten wat het effect is op de ongewenstverklaringen, ook in relatie met de tbs. Tbs is een gruwelijk middel voor iemand die helemaal niet behandeld en ook niet uitgezet kan worden, maar wij hebben iemand die echt een bedreiging is voor de openbare orde liever in tbs dan op straat en dan maar eindeloos lang. Dat is pijnlijk en geen fraaie oplossing, maar soms is er geen mooie oplossing mogelijk. Het betreft voor een deel de groep waar het hier om gaat, die ernstige overlast geeft en de openbare orde bedreigt. Misschien is het een optie om verder uit te werken zodat we criminelen niet op straat krijgen, maar weten aan te pakken. Tot slot een punt dat hier zijdelings mee te maken heeft, maar misschien is het procedureel. Er stond een stukje in de Volkskrant over Somalië. Ik krijg graag een brief van het kabinet in reactie op dat bericht.

Mevrouw Azough (GroenLinks): De Marokkaanse crimineel die u aanhaalde in het voorbeeld, een van de twee broers die uitgezet zou moeten worden en waarvan de rechtbank in Amsterdam oordeelde dat dit niet mogelijk was, was ook niet uitgezet onder deze voorgestelde glijdende schaal. Het probleem hierbij was dat de IND zijn zaakjes niet op orde had. De registratie van de gegevens bleek niet accuraat te zijn, waardoor de rechtbank concludeerde dat deze jongeman, in de twintig en al vijftien jaar in Nederland, niet uitgezet kan worden. Ook daar zie je dat de uitvoering de achilleshiel is van het uitzetbeleid van de staatssecretaris.

De heer Spekman (PvdA): Ik ben het er volstrekt mee eens dat de effectiviteit bepaald wordt. Het met grote woorden en veel bravoure zeggen dat alles strenger en strakker wordt, terwijl de zaken niet voor elkaar zijn, leidt misschien tot veel handgeklap in de buitenwereld, maar tot resultaat nul. Ook bij deze jongens zou met een strakkere glijdende schaal eerder ingegrepen kunnen worden en worden voorkomen dat die jongens zolang de boel terroriseren.

Minister Hirsch Ballin: Voorzitter. Ik dank de Kamer voor de steun voor de benadering die de staatssecretaris en ik in de brief hebben gekozen. Het was eigenlijk heel prettig voor ons om te horen dat de hoofdlijn van een gecoördineerde aanpak in strafrecht en vreemdelingenrecht van criminele illegalen zo breed wordt gedeeld, speciaal van degenen die ernstige feiten begaan en dit tot gewoonte maken. Ik heb genoteerd dat de heer De Krom zei dat ook hij dit als een aanscherping ziet en dat hij daar nog bepaalde wensen bij had. Ik ga dadelijk in op de verhouding tot beleidsalternatieven die hij en anderen op enkele punten voor zich zagen. Voor ons is belangrijk dat deze samenhangende aanpak wordt ondersteund. Ik wil opmerken dat daarin de meerwaarde ligt van dit beleid, naast de specifieke uitwerking van de voorstellen naar onze bedoeling en inzichten. Wij nemen regelmatig deel aan de vergaderingen van de Raad van ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken van de Europese Unie (JBZ) en daar komen wij collega’s tegen die een waterscheiding hebben tussen het migratiebeleid dat onder het ene ministerie valt en de rechtshandhaving die onder het andere ministerie valt. Dan is het soms de taak van collega Albayrak en mij om erop te wijzen dat er allerlei onderwerpen zijn zoals mensenhandel en andere vormen van criminaliteit die een relatie hebben tot het personenverkeer en grenscontroles en hoe belangrijk het is om dit in samenhang te zien en aan te pakken. Dit gebeurt niet in andere lidstaten waar dat verdeeld is, met alle gevolgen van verkokering.

Ondanks het feit dat dit punt in één ministerie zat en zit, maar in de voorgaande periode wel met twee ministers, hebben wij te veel verkokering aangetroffen. Wij hebben ons ten doel gesteld om dit in samenhang te bezien. Het is van belang voor de overtuigingskracht en de effectiviteit, zowel van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde als van het vreemdelingenbeleid om adequaat en met aanscherping te reageren op diegenen die de staatssecretaris wel eens heeft aangemerkt als draaideurillegalen, dus degenen die een crimineel gedragspatroon combineren met een verblijf hier te lande. Dat willen wij niet accepteren. Dat heeft geleid tot de maatregelen die wij in de brief hebben beschreven, zowel op het punt van de regels als op de organisatie van het beleid. Mijn collega zal straks alles wat betrekking heeft op de uitwerking van de glijdende schaal bespreken.

Ik heb in het debat dat wij kort voor het kerstreces hadden over Saban B. het voornemen aangekondigd dat wij een taskforce zouden installeren. Dat hebben wij gisteren gedaan. De taskforce staat onder leiding van de procureur-generaal, de heer Moraal, en omvat deskundige mensen uit de politie, de gemeentelijke hoek en de verschillende sectoren van justitie die hierbij betrokken zijn en draagt zorg voor een effectieve uitvoering van het samenhangende beleid dat ons voor ogen staat. Dat is een kwestie van organisatorische maatregelen en aansluiting van processen. De taskforce begint met het analyseren van de werkprocessen en gaat niet onmiddellijk naar de automatisering, al is die daar wel nuttig voor. Op die manier willen wij dit beleid dat wij in de brieven hebben beschreven effectief maken.

Bij effectief beleid hoort ook dat wij niet overbieden. Daarmee reageer ik op het punt of het niet nog scherper kan. Wij hebben er natuurlijk niets aan als wij in een soort verlangen naar het nog meer markeren van de scherpte en de stevigheid van onze doelstellingen in situaties terechtkomen waarin veelvuldig moet worden geprocedeerd en waarin vragen opkomen over de proportionaliteit. Hoezeer ik ook begrijp dat de heer Van Haersma Buma en anderen zeggen dat wangedrag niet pas bij vijf keer begint maar al eerder, moeten wij in het oog houden dat het allemaal moet blijven voldoen aan de eisen van proportionaliteit die gelden uit hoofde van de Europese regelgeving, verdragsrechtelijk en als het bijvoorbeeld gaat om vrij personenverkeer. Daarbij moeten wij de illusie ter zijde schuiven dat degenen die hier altijd al thuis zijn geweest allemaal van die brave burgers zijn. Ik wil daaraan toevoegen dat de waarschuwing die in ons beleid vervat is niet begint bij de vijfde keer. Die waarschuwing begint eigenlijk bij de eerste en zeker bij de tweede keer. Iemand bij wie je ziet, en dat mag ook tot uitdrukking worden gebracht, dat het niet bij één keer in de fout gaan blijft, is gewaarschuwd dat een gecontinueerd gedragspatroon van criminaliteit zich op den duur niet laat verenigen met een verblijfsvergunning.

Ik ga in op de punten van de heer De Krom, zonder dat ik eraan voorbijga dat ook hij de doelstelling van de aanscherping heeft uitgesproken. Hij heeft daarbij een vergelijking gemaakt met de beleidsvoornemens van de toenmalige minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Natuurlijk hebben wij die voornemens ook bezien op het moment dat wij de verantwoordelijkheid voor dit beleidsterrein op ons namen. Het oogpunt van effectiviteit is ook de reden geweest dat het WODC-onderzoek heeft plaatsgevonden. Er is echter het een en ander aan voorafgegaan. Ik wil absoluut niet de indruk wekken dat ons beleid hetzelfde is als dat van de toenmalige minister, maar ik wil er wel op wijzen dat in haar brief aan de Kamer van 2005 ook is ingegaan op het zeer kritische advies dat de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) destijds op juridische gronden heeft uitgebracht. Ik verwijs naar Kamerstuk 19 637, nr. 971 waarin op bladzijde 6 na een bespreking van de Europese regelgeving gezegd wordt dat van strijdigheid tussen de voorgenomen aanscherping en de Europese weten regelgeving geen sprake zou zijn. Maar daar volgt iets op, want dit was uitsluitend gebaseerd op het oordeel van de toenmalige minister dat strijdigheid zou moeten worden vermeden in de concrete toepassing. Er volgt: «Een en ander betekent wel dat het nationale openbare ordebeleid indien de Europeesrechtelijke wegingsfactoren aan de orde zijn – hetgeen heel vaak het geval is – niet in alle gevallen kan worden toegepast.» Op bladzijde 9 vindt de Kamer ten aanzien van de langdurig ingezeten derdelander een passage van dezelfde strekking: «Het hangt ervan af hoe het criterium van voldoende ernstige bedreiging moet worden geïnterpreteerd.» Dat moet dus per geval worden beoordeeld en het voorspelbare gevolg van deze ogenschijnlijk verdergaande beleidsvoornemens van toen was geweest dat onze diensten zouden worden opgezadeld met een veelheid van concrete gevallen waarin het beleid niet had kunnen worden toegepast. Die consequentie is vervolgens onderkend in de nadere antwoorden aan de Kamer waarbij op bladzijde 23 de passage staat: «Door het opstellen van nadere beleidsregels zal verder invulling worden gegeven aan het beleidskader, hetgeen de rechtszekerheid voor de betrokkenen vergroot.» Anders gezegd: wat met de ene hand werd gegeven, moest na de confrontatie met de juridische vereisten met de andere hand weer worden genomen. Of misschien moet ik zeggen: wat met de ene hand werd genomen, moest met de andere hand worden toegegeven. Het leek mij goed om dit voorop te stellen en de reële verhouding tot de toenmalige, door ons dus aan nadere toetsing onderworpen, beleidsvoornemens duidelijk te maken.

Mevrouw Van Velzen (SP): De bezwaren tegen het oude voorstel van oud-minister Verdonk zijn helder, net als het commentaar van de ACVZ. Als het echter gaat om het huidige voorstel heb ik dat commentaar niet gezien. U zegt dat het moet voldoen aan de eisen van de Europese Unie, van verdragen, van proportionaliteit, maar wat is dan de proportionaliteit van het voorstel dat u doet? Als ik wijs op het getal van vijf delicten, kan ik mij voorstellen dat drie, vier of zes delicten net zo goed binnen die proportionaliteit vallen. Ik sluit mij aan bij mijn collega’s die zeggen dat die keuze onderbouwd moet worden.

Minister Hirsch Ballin: Die vraag over de proportionaliteit hebben wij ons gesteld. De toenmalige advisering door de ACVZ en wat wij intussen met de Kamer hebben besproken over verdere Europese regelgeving is verdisconteerd in deze benadering. Natuurlijk, als men vijf voorstelt is de legitieme vraag: waarom niet vier, zes, drie of zeven? Die vraag geldt bij elke wettelijke grens die men stelt. Wij menen dat zowel op dit punt als op het punt van de zesjaarsgrens een goed beargumenteerde afweging is gemaakt, die ons vrijwaart van eindeloze discussies bij de rechter over de verenigbaarheid met het Europese recht, maar die wel een zinvolle en belangrijke bijdrage levert aan de aanscherping die ons voor ogen staat. Uiteraard zal de toepassing hiervan verder worden gemonitord.

Mevrouw Van Velzen (SP): De minister heeft zichzelf een vraag gesteld en beantwoordt die met: ja, het is proportioneel en het is goed beargumenteerd. Dat argument staat echter niet in de brief. Het is gewoon een keuze. Kunt u die argumenten aan de Kamer voorleggen? U ziet dat daaraan getwijfeld wordt en ik vind dat terecht.

Minister Hirsch Ballin: Het is eigenlijk zoiets als een beeld dat uit punten wordt opgebouwd. Het moet gaan om een crimineel gedragspatroon. Wij denken dat wij dit kunnen beargumenteren, ook uit oogpunt van proportionaliteit in verhouding tot de Europese regelgeving, wanneer er sprake is van vijf delicten, los van de zwaarte van de afzonderlijke vergrijpen en de opgelegde straffen. Ik kom dadelijk nog op die zesjaarsgrens terug. Naarmate het aantal punten kleiner is, wordt het beeld van het gedragspatroon minder duidelijk. Daarom hebben wij geargumenteerd vanuit wat wij nodig hebben om een crimineel gedragspatroon vast te stellen. Als wij daaronder gaan zitten, is er een grotere kans op bijvangst van gevallen waarin wij niet kunnen spreken van een crimineel gedragspatroon. Hoger gaan zitten, met zes of zeven delicten, is ook weer niet nodig. Daarom vinden wij het getal van vijf een redelijke beoordeling.

De heer De Krom (VVD): Ik kom nog even terug op dat voorstel uit 2005. De minister haalde het betreffende Kamerstuk aan en dat doe ik ook. Op pagina 10 en 11 staat beschreven hoe de situatie is in Denemarken, Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk. Het toenmalige voorstel was ook gemaakt met het oog op het regime in die landen. In Denemarken geldt bijvoorbeeld dat een vreemdeling kan worden uitgezet als hij bij een verblijf tot drie jaar tot een gevangenisstraf wordt veroordeeld, ook in voorwaardelijke gevallen. In mijn eerste termijn zei ik al dat ook Denemarken onderwerp is van artikel 3 en 8 van het EVRM en artikel 33 van het Vluchtelingenverdrag. U kunt dat niet tegenwerpen als argument waarom het niet kan, maar dat doet u wel in de brief. U zegt op pagina 2 dat die artikelen uit het EVRM in de weg kunnen staan om een dergelijk regime in Nederland in te voeren. In dat soort landen geldt het ook niet, dus waarom hier wel? Dat kan de reden niet zijn.

Minister Hirsch Ballin: Mijn antwoord omvat twee elementen. Het ene is dat wat de heer De Krom naar voren brengt waar is voor het EVRM, maar niet voor de Europese regelgeving. Noorwegen is geen lidstaat, Denemarken, het Verenigd Koninkrijk en Ierland hebben opt outs gebruikt. Het tweede element is dat voor het EVRM geldt wat ik net zei: naarmate men meer discussies over zich afroept, heeft men meer behoefte aan nadere beleidsregels om over het doel heen schieten te voorkomen – dat werd ook door de voormalige minister onderkend – en roept men over zich af dat er meer gevallen voor de rechter worden gebracht. Laten wij ons realiseren dat Noorwegen een land is dat met aanzienlijk lagere aantallen te maken heeft dan Nederland en dat het dus ook om reden van effectieve uitvoering van het beleid van belang is dat wij niet over ons doel heen schieten.

De heer De Krom (VVD): Begrijp ik uit het antwoord van de minister dat wat hij schrijft op pagina 2 van zijn brief feitelijk niet houdbaar is? Hij zegt dat het voorstel uit 2005 waarschijnlijk niet in te passen is binnen het kader van artikel 8 EVRM. Mijn betoog is juist dat dit in het geval van Denemarken en het Verenigd Koninkrijk wel kan, dus waarom zou dat hier niet kunnen? Dan komen wij op het volgende argument dat er Europese richtlijnen zijn die in Nederland wel van toepassing zijn, maar in die landen niet, vanwege die opt out. Dan is mijn vraag: als wij die opt out ook hadden gehad, had u dan eenzelfde regime als in Denemarken willen invoeren?

Minister Hirsch Ballin: Het voorstel uit 2005 is zoals het omschreven is in dat onderzoek. Het wordt omschreven zonder wat we daar de destijds aangekondigde onderkende noodzaak van nadere beleidsregels en de gevallen waarin de rechter tot het oordeel moet komen dat het niet past van moeten «aftrekken». Wat ik hier heb geschreven, is geheel consistent met de toelichting die ik net heb gegeven.

De heer Van der Staaij (SGP): Ik begrijp de redenering van de minister dat als wij uitgaan van vijf delicten wij juridisch het sterkste staan en zo min mogelijk discussie over ons afroepen of er daadwerkelijk sprake is van crimineel gedrag. Waarom wordt er echter bij minder delicten niet de mogelijkheid geopend om dat te toetsen? Het kan wel degelijk zo zijn dat het bij drie delicten, met bijkomende of specifieke omstandigheden, evengoed proportioneel is. Is nu niet de consequentie van de redenering van het kabinet dat men in die gevallen niet aan die toetsing toekomt?

Minister Hirsch Ballin: De reden waarom we voor dat getal van vijf hebben gekozen, mag niet los worden gezien van onze keuze ten aanzien van bepaalde ernstige delicten. Als het gaat om «slechts» één of twee ernstige delicten geldt het andere onderdeel van onze brief. Dat deze consequenties intreden bij vijf lichtere delicten, dus bij een crimineel gedragspatroon, is een kwantificering van het patroon, maar dat betekent niet dat de seinen niet al op een eerder moment op onveilig gaan. Dat zal uiteraard deel uitmaken van de boodschap die aan de betrokkene wordt gegeven met dit beleid en in de concrete toepassing.

De heer Van der Staaij (SGP): Waarom wordt de mogelijkheid niet geopend dat er bij minder dan vijf delicten wordt gezegd dat wij dit willen wegen en het in zo’n geval misschien wel proportioneel vinden om tot intrekking van de verblijfsvergunning over te gaan? Dat vind ik juist de charme van een voorstel waarbij men de bevoegdheid vrij ruim formuleert zodat men aan de belangenafweging toekomt, maar weet dat men misschien wat zwakker staat en beter moet afwegen wat men doet als het om een beperkt aantal delicten gaat.

Minister Hirsch Ballin: Misschien is er een misverstand. Het voorstel ten aanzien van vijf delicten, het criminele gedragspatroon los van de zwaarte van de vergrijpen, komt niet in plaats van maar bovenop de toepassing van de glijdende schaal. Op het moment dat zich een ernstiger feit voordoet, geldt zonder meer de glijdende schaal. Er zijn twee aanscherpingen: de ene betreft de criminele gedragspatronen en de andere het dubbel tellen van de ernstigste misdrijven. Die nemen niets weg van de bevoegdheden die er zijn om ook bij ernstige delicten conform de glijdende schaal consequenties te verbinden.

De heer Van der Staaij (SGP): En bijvoorbeeld bij drie lichtere delicten?

Minister Hirsch Ballin: Dan geldt de glijdende schaal.

De heer Van Haersma Buma (CDA): Ik sluit aan bij de opmerkingen van de heer Van der Staaij. Het kabinet gaat uit van een crimineel gedragspatroon en dat wordt bij vijf of meer delicten duidelijk. Ik vind het onbevredigend als wij met een verwijzing naar Europa vier lichte delicten in één jaar moeten accepteren en geen mogelijkheid hebben om daar een verblijfsbeëindiging aan te koppelen. Ik vind het een volstrekt logische wens van een lidstaat om dat te willen. Is het inderdaad zo hard dat Europa dat zou zeggen? Het kabinet gaat uit van een crimineel gedragspatroon, maar wat als als criterium herhaaldelijk crimineel gedrag wordt genomen? Dat is ook iets onwenselijks. Dan zit men niet vast aan het patroon, maar kan men bij twee delicten in het eerste jaar al uitzetten.

Minister Hirsch Ballin: Het is verstandig om hier te kijken naar de toepassingspraktijk. Als het gaat om vergrijpen waarvan wij zeggen dat die niet één en zeker niet twee keer mogen voorkomen, dan zal dat tot uitdrukking komen in de straftoemeting door de rechter en dan gaat de glijdende schaal werken. Uw intenties en die van de staatssecretaris en mij zijn dezelfde: wij willen niet dat verblijfsvergunningen worden gecombineerd met criminele gedragspatronen. Ik wil niet de indruk wekken dat wij het allemaal op zijn beloop laten zolang men niet vijf keer in de fout is gegaan. Ik noemde de waarschuwing die al wordt gegeven aan de recidivist vanaf de tweede keer, want er hoeven maar drie delicten van de lichtste soort te zijn en het verblijfsrecht is verspeeld. Het OM en de rechter kunnen en moeten vaststellen dat bij zwaardere delicten ook een zwaardere straf past en dat gaat ook werken vanaf de tweede keer. Ik betwijfel vooralsnog, maar ik sta open voor leren uit de praktijk, of dat wat u op voor ons alleszins begrijpelijk gronden naar voren brengt als iets wat wij niet moeten hebben, niet al wordt gedekt door onze voorstellen. Wij hebben er niets aan als het beleid bij de eerste de beste gelegenheid onderuit wordt gehaald door rechters die oordelen dat het niet proportioneel is, niet beantwoordt aan het Europese recht of het recht op gezinsleven aantast zonder dat duidelijk voldaan is aan het openbare ordecriterium. Daarom kiezen wij deze benadering, waarbij wij uiteraard openstaan voor leren in de praktijk.

Mevrouw Azough (GroenLinks): U had het over via de puntjes tekenen. Bij puntjes gaat het vooral om de afstand tussen de puntjes. Bij het voorstel in 2005 zijn er met recht heel veel juridische bezwaren gerezen. U zegt terecht dat u dat voorstel niet kunt en wilt overnemen, maar u geeft geen juridische onderbouwing van de houdbaarheid van uw voorstel. Waarom hebt u het niet voorgelegd aan de Raad van State? Kunt u een nadere toelichting geven waarom dit voorstel niet op bezwaren stuit van Europese richtlijnen over gezinshereniging, langverblijvende derdelanders en dergelijke of het associatieverdrag met Turkije?

Minister Hirsch Ballin: Waar wijzigingen van AMvB’s en wetgeving nodig zijn, wordt uiteraard het advies van de Raad van State ingewonnen. Voor zover het gaat om beleidswijziging hebben wij op het punt van de juridische expertise, naast de juridische expertise die wij in huis hebben, gekeken naar wat de ACVZ destijds heeft aangegeven. De ACVZ is destijds erg duidelijk geweest. Wij hebben daarover regelmatig contact in Europees verband en uiteindelijk kan daar zelfs de Raad van State niet aan helpen. De Raad van State kan in de advisering geen prejudiciële vragen stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) kan al helemaal niet prejudicieel worden benaderd tot op heden. De argumentatie is naar onze overtuiging sluitend in het licht van alles wat erover is geschreven in de vakpers, in het ACVZ-advies en dergelijke. Wij realiseren aan de ene kant een betekenisvolle aanscherping van het beleid en brengen ons aan de andere kant niet in de positie van het risico dat het bij de eerste de beste gelegenheid door de rechter onderuit wordt gehaald.

Mevrouw Azough (GroenLinks): Op het ACVZ-advies is destijds ook kritiek gekomen, met name van de Commissie Meijers. Daar gaat u nu niet verder op in.

Minister Hirsch Ballin: Ik heb niet alles wat de commissie-Meijers heeft geschreven op het netvlies. De ACVZ is het adviesorgaan voor dit soort onderwerpen voor de overheid. In ieder geval stel ik mij voor dat het advies van de Commissie Meijers niet in de richting wees van wat uw collega’s net naar voren hebben gebracht.

De heer Fritsma (PVV): Ik hoor u een paar keer zeggen dat intrekking van de verblijfsvergunning bij criminele vreemdelingen disproportioneel kan zijn. Het gaat er natuurlijk om dat de mate van agressie, overlast en criminaliteit waar de Nederlandse burger last van heeft disproportioneel is. Daar moet u naar kijken. Als u zegt dat wij pas verblijfsvergunningen gaan intrekken na vijf keer, dan zadelt u de Nederlandse samenleving onnodig op met gepleegde misdrijven. Per persoon kunnen we vier misdrijven minder tolereren door gewoon na één misdrijf de verblijfsvergunning in te trekken. Waarom kiest u daar niet voor? Als u kijkt naar disproportionaliteit moet u bekijken wat de effecten zijn van wangedrag, straatterreur en criminaliteit voor de samenleving. Daar moet u voor kiezen: voor de Nederlandse burger en de veiligheid. Dat doet u met dit voorstel niet.

Minister Hirsch Ballin: Ik weet niet of ik u een plezier doe door te zeggen dat ik het met u eens ben, maar dat zeg ik toch maar wel. Zeker op het soort feiten waar u van spreekt, ernstige geweldsmisdrijven, dingen die het gevoel van de veiligheid in het geding brengen, wordt niet pas met de vijfde keer gereageerd, maar met de eerste keer, hetzij via de glijdende schaal, hetzij met de aanscherping die voor de ernstigste misdrijven gegeven is. Ik heb absoluut niet gezegd dat het disproportioneel is om vreemdelingen die zich hier misdragen de verblijfsvergunning te ontnemen. Ik weet niet of het u gelukkig maakt om te vragen om gelukkig te zijn met onze voorstellen, maar veel erger kan ik het niet maken.

De heer Fritsma (PVV): Het is geen antwoord op de vraag. Het gaat erom dat na vijf misdrijven de verblijfsvergunning wordt ingetrokken in het voorstel van het kabinet, maar dat kan ook na één keer. Dan bespaart u de samenleving vier misdrijven.

Minister Hirsch Ballin: Zeker, dat kan ook na één keer en daar voorzien onze voorstellen ook in.

Voorzitter. Waarom ligt de grens bij zes jaren voor de andere aanscherping die in ons beleid gegeven is, namelijk voor de categorie misdrijven die dubbel tellen? Wij denken dat zes jaar een in het Wetboek van Strafrecht goed ondersteunde afbakening is omdat deze grens op een aantal terreinen in het Wetboek van Strafrecht is terug te vinden. In het Wetboek van Strafrecht hebben wij dit onderscheid op verschillende terreinen. Ik noem de grens voor de OM-afdoening, de grens voor de afdoening door middel van een transactie. Het is dus een herkenbare afgrenzing en daarom hebben wij daar aansluiting bij gezocht met de zesjarentermijn.

Staatssecretaris Albayrak: Voorzitter. De brief die wij vandaag bespreken, moet de Kamer niet op zichzelf zien. De aanpassing van de glijdende schaal is een van de vele maatregelen van ons beleid die de Kamer de laatste jaren heeft mogen ontvangen. Die maatregelen zijn nadrukkelijk een volgende stap en op punten een aanscherping, maar ze zijn vooral gericht op het effectiever gebruiken van bestaande mogelijkheden. Ook de eerdere aanscherpingen van de glijdende schaal waren een mogelijkheid, maar daarvan – dat heb ik al vele malen gezegd – was het effect ons niet duidelijk omdat het monitoren en het registreren van de toepassing ontbrak. Mede daarom heb ik gezegd dat het mij een iets te makkelijke stap leek om de oplossingen voor de problematiek waarover wij spreken te zoeken in wederom een ongerichte aanscherping van de glijdende schaal. Het voorstel van het vorige kabinet in 2005 leek een ongericht schot hagel, terwijl wij met een gerichtere aanpak een betere bijdrage kunnen leveren aan de bestrijding van criminaliteit door ook vreemdelingrechtelijke maatregelen in te zetten. Het WODC-onderzoek is daar vrij concludent in. De Kamer heeft de aantallen genoemd. Het gaat om het inrichten van een infrastructuur die ons in staat stelt om te meten en beter toe te passen om afspraken te maken tussen de strafrechtketen en de vreemdelingenketen, om het nakomen van die afspraken te meten door middel van protocollen zoals het protocol Vreemdeling in de Strafrechtketen (VRIS) en de taskforce die wij gisteren hebben ingesteld. Het is niet een onsje meer of een onsje anders. Dit gaat ervoor zorgen dat wat al die jaren is blijven liggen in die samenwerking tussen strafrecht en vreemdelingenrecht nu wel goed wordt opgepakt. Het melden van een vreemdeling die in de strafketen voorkomt zodat de IND op dat moment kan bekijken of het consequenties moet hebben voor de verblijfstitel, mag geen toevalligheid meer zijn. Dat is te vaak nagelaten in het verleden en daar wordt nu in voorzien. Het is een van de voorwaarden om vreemdelingenrechtelijk op te kunnen treden tegen vreemdelingen die in de strafrechtketen te afgezonderd opgesloten bleven zitten en te weinig vanuit de vreemdelingenrechtelijke invalshoek werden bekeken op eventuele verblijfsbeëindiging met ongewenstverklaring en uitzetting als gevolg.

De bijdrage aan de bestrijding van overlast en criminaliteit door deze aanscherpingen en maatregelen is evident. Wij willen normatief zijn als het bijvoorbeeld gaat om de integratie van vreemdelingen. Het vraagstuk van integratie zou een heel andere zijn, als wij in de handhaving van wat wij al hebben afgesproken strakker waren geweest, ook vanuit de strafrechtketen. Dat wij nu bepaalde gedragingen zwaarder gaan wegen als het gaat om de verblijfsvraag en de intrekking van verblijfsvergunningen, is vooral ingegeven door het normatief willen zijn naar nieuwkomers. Wij willen de normen en waarden van deze samenleving niet alleen onder de aandacht brengen, maar sneller tot een verblijfsbeëindiging laten leiden als mensen zich hier niet aan houden. Dat normatieve, inderdaad gedacht vanuit de preventie, is een belangrijke beweegreden geweest om tot het samenspel tussen onze portefeuilles te komen. Voor mij als verantwoordelijke voor het Vreemdelingenbeleid heeft het te maken met het draagvlak dat wij hebben en willen behouden voor de bescherming voor vluchtelingen en het respect voor family life. Als wij de goeden niet van de kwaden scheiden, als wij niet optreden tegen de kwaden, zijn wij medeverantwoordelijk voor het afnemend draagvlak. Dat willen wij een halt toeroepen met deze manier van optreden tegen criminele vreemdelingen, illegalen, maar ook tegen vreemdelingen die een verblijfstitel hebben die ingetrokken moet worden op het moment dat men zich schuldig maakt aan strafbare feiten.

De heer Van der Staaij (SGP): De staatssecretaris zei net: effectiever optreden door betere uitvoering. Dat is heel goed, maar dat staat eigenlijk ook in dat ACVZ-advies van 2005 en is al jaren eerder vastgesteld. Wat is er de afgelopen vijf jaar gebeurd om die uitvoeringspraktijk te verbeteren?

Staatssecretaris Albayrak: Wat er sinds het aantreden van dit kabinet is gebeurd, hebt u niet alleen in brieven kunnen lezen, maar ook in de debatten die wij hebben gehad kunnen horen. In de voorstellen die wij zelf hebben gedaan en waar wij over hebben gedebatteerd, zien wij de intensivering van de ongewenstverklaring. Dat is een pilot die daadwerkelijk meer inzicht heeft gegeven in de reden waarom het instrument dat wij in de wet hebben staan niet werd gebruikt en hoe wij daar nu de effectiviteit van kunnen vergroten. Sterker nog, het spreekt voor zich: tussen 2008 en 2009 zien wij een stijging. In 2008 waren het 1510 ongewenstverklaringen, in 2009 1640. Die pilot werpt vruchten af. Het zijn soms de meest praktische dingen die het effectief uitwisselen van de bestanden en de vraag of een persoon in de strafrechtketen misschien een vreemdeling was waar de IND iets mee moest in de weg stonden. Wij hebben praktische verberingen aangebracht in de samenwerking, de informatie-uitwisseling, de identiteitsvaststelling, het aansluiten van de basisadministratie vreemdelingen, dus van de registratie en de vreemdelingenketen op de verwijsindex personen, de strafrechtketen, het spreken van dezelfde taal, dezelfde definities hanteren. De voorlopig laatste stap daarin is gisteren gezet met de taskforce VRIS.

Het vaker toetsen bij vernieuwing en kwijtraken van documenten gebeurt niet pas op dat moment. Bij de eerste aanvraag en het eerste moment dat iemand veroordeeld is, gaat dat nu standaard gebeuren. Dat is het VRIS-protocol. Daar bovenop worden alle mogelijkheden die de IND heeft om de openbare ordeaspecten te wegen gebruikt. Ook als iemand zijn document kwijtraakt en weer aanklopt voor een nieuw document komt er een check op de openbare ordebeletselen. Dat was tot nu toe niet de praktijk.

De heer Fritsma (PVV): Ik kom terug op het normatieve karakter dat u het Vreemdelingenbeleid mee wilt geven. Het klinkt mooi, maar in de praktijk mislukt het volkomen. We zien uitgerekend vandaag dat die twee Marokkaanse broers die Slotervaart op stelten hebben gezet met onacceptabele straatterreur, mogen blijven. Dat is in de praktijk het signaal dat dit kabinet afgeeft. Ik wil van dit voorbeeld weten wat er aan de hand is. Schiet de door u voorgestelde glijdende schaal hier tekort? Van elke vreemdeling kun je een strafblad opvragen, dus de bewijsvoering zou geen probleem mogen zijn.

Staatssecretaris Albayrak: Wij hadden in dit geval helemaal niets aan de glijdende schaal. Het is een oude zaak en afgezet tegen de bestaande glijdende schaal konden wij hier niets mee. Desalniettemin heeft dit kabinet er niet in berust dat wij hier niets mee konden doen. Wij zagen in onze benadering, in onze argumentatie, een kans om een verhaal op te houden over een mogelijk verblijfsgat waardoor ondanks de oude glijdende schaal mogelijk het verblijf beëindigd kon worden en ze ongewenst verklaard konden worden. Hiermee zijn wij bij herhaling in het ongelijk gesteld door de rechter. Dat debat hebben wij met de Kamer gehad en wij hebben gezegd dat wij op enig moment daarin moeten berusten. Het was een verloren zaak en het verblijfsgat was door ons niet hard te maken. Daar heeft de rechter naar gekeken en wij hebben met de Kamer van gedachten gewisseld over de administratie. Maar onder andere deze zaak is de aanleiding geweest voor de aanscherpingen waar wij het vandaag over hebben. Wij willen niet dat het hebben van een crimineel gedragspatroon, ook als dat begint tijdens de minderjarigheid, uiteindelijk kan leiden tot het blijven in Nederland vanwege een vreemdelingrechtelijke bescherming door het aantal jaren dat mensen hier hebben gewoond of door de minderjarigheid. Die zaak heeft geleid tot de veelplegersaanpak, de cumulatie, die vijf keer waar u net met de minister over sprak, maar ook tot de benadering waar ik straks iets over zal zeggen.

De heer Spekman (PvdA): Ik verwacht dat als die broers nog een keer over de schreef gaan, alsnog de consequentie voor het verblijfsrecht gaat gelden. Mijn vraag ging echter over de effectiviteit, want die kent uiteindelijk twee stapjes. Het eerste is dat de veroordeling wordt omgezet in een ongewenstverklaring en het tweede is terugkeer. Nu is in Den Haag een project gestart met een toplijst van personen die Nederland zouden moeten verlaten. Ik ben benieuwd of dat ondertussen ook in andere steden en regio’s is gaan spelen om ervoor te zorgen dat meer mensen terugkeren. Zijn daar al resultaten van?

Staatssecretaris Albayrak: Dat is een onderdeel van de totaalaanpak waar we met enige trots de cijfers van laten zien: de pga van de meest hardnekkige criminele draaideurillegalen. Wij gebruiken bij deze multibenadering alle punten in het dossier om door te rechercheren. Dat levert op dat sommige mensen die al zeventien of twintig jaar niet verwijderbaar waren, meerdere aliassen hadden, toch verwijderbaar blijken te zijn. Elke persoon met dit profiel die wij kunnen uitzetten, is winst. Dit zijn de mensen die de grootste overlast in de straten en wijken van Nederland veroorzaken. Over het cijfer van 70% van twee jaar geleden hebben wij vorig jaar veel debatten gehad, maar wij weten dat vorig jaar ook 70% van alle VRIS-klanten zijn uitgezet. Niet alleen in Den Haag, maar landelijk en inclusief deze meest hardnekkige pga-groep. Dat is fors, ik geloof dat het totaal 650 personen betrof. Dat zijn aantallen die in de geschiedenis van de benadering van criminele illegalen nog nooit zijn voorgekomen en waar wij met trots naar verwijzen.

Voorzitter. De Kamer heeft de illegalenbrief met maatregelen gekregen: zij heeft het programma Uitzetten/Vastzetten gekregen waarvan de ISD en de tbs onderdeel uit maken. Als mensen om welke reden dan ook niet uit te zetten zijn, maar wel blijvend crimineel gedrag vertonen, zetten wij ze langer vast. Vroeger werden mensen niet in de ISD opgenomen omdat er geen perspectief op resocialisatie was. Dat accepteren wij niet meer. Als dit betekent dat ze twee jaar voor kleine delicten van straat worden gehaald, doen wij dat. Daarmee ontstaat een flinke stok achter de deur en zullen mensen er sneller voor kiezen om bijvoorbeeld wel hun echte naam te zeggen. Dan kunnen ze uitgezet worden in plaats van dat ze hier twee jaar een straf uitzitten. Het is een multibenadering waarvan wij de eerste effecten al zien.

Wij zijn niet teruggeschrokken voor het uitbreiden van bevoegdheden als daar vanuit de praktijk om wordt gevraagd. Als wij zien hoeveel meer de Vreemdelingenpolitie nu kan en mag – het wetsvoorstel daarvoor zullen wij hoop ik dit voorjaar nog behandelen – en als wij zien hoe wij de bevoegdheden hebben uitgebreid in de vorm van het mogen zoeken in een huis waar een illegaal is aangetroffen, dan vraag je je bijna af waarom wij dat niet eerder hebben gedaan. Als je vroeger een illegale vreemdeling aantrof in een woning, mocht je niet in kastjes en laatjes kijken of daar een paspoort lag. Dat gaan wij allemaal regelen.

De heer De Krom (VVD): Die zaken van die jongeren uit de Diamantbuurt en van die twee die u niet uit kunt zetten, zijn nou precies die zaken die een ongelofelijke inbreuk maken op het rechtsgevoel van mensen, in ieder geval op dat van mij. Ik kan dit niet meer uitleggen. Dit is zo ernstig. Het gaat om criminele jongeren die inbraken en overvallen plegen, die auto’s in brand steken. Ik begrijp dat 80% van die groep uit de Diamantbuurt geen Nederlands paspoort heeft. Gaan wij die nu wel aanpakken?

Staatssecretaris Albayrak: Deze brief getuigt ervan dat wij ons niet willen neerleggen bij die realiteit. In het verleden werd dit gedrag te veel als jeugdzonde geaccepteerd; we gingen opnieuw tellen als ze meerderjarig waren, of ze hadden een vergunning voor bepaalde tijd en kregen er een voor onbepaalde tijd omdat wij niet cumuleerden. Dat maken wij allemaal ongedaan. De veelplegersregeling gaat uit van cumulatie. Stel dat men als jeugdige allemaal kleine dingetjes heeft gedaan die overlast gaven, maar die bij elkaar opgeteld niet voldoende waren om een verblijfsvergunning in te trekken. Nu kan men bij zijn eerste veroordeling als men achttien is geworden die verblijfsvergunning alsnog kwijtraken. Dat is nieuw. Als in de veelplegersaanpak die wij nu voorstellen iemand als minderjarige voldoende doet om zijn verblijfsvergunning kwijt te raken, kunnen wij dat doen. Wij zetten minderjarigen in principe niet uit. Wij kunnen echter wel uitzetten als er adequate opvang is voor iemand die voldoet aan de criteria voor intrekking. Stel dat een van de ouders in het land van herkomst woont, waarom zou je een minderjarige dan niet uitzetten? Onze voorstellen zijn niet alleen ingegeven door het voorbeeld van de broers uit Slotervaart, maar voorzien in een aanpak die in de toekomst is gericht op overlast- en criminaliteitsbestrijding en echt verschil gaat uitmaken. Ter volledigheid: met de broers in Slotervaart zijn we niet helemaal klaar. Het zijn verdachten in nieuwe strafrechtelijke onderzoeken en dat betekent dat daar uitdrukkelijk de vreemdelingrechtelijke vraag bij betrokken wordt. Het krijgt nog wel een staartje.

Voorzitter. De heer Van der Staaij vroeg wat voor gevolgen het zou hebben voor de aantallen intrekkingen als wij het oude voorstel zouden invoeren. Dat zou betekenen dat we alles zien als een aanleiding om een vergunning in te trekken gedurende de eerste drie jaar en dat zou met een onbeperkt effect zijn, afhankelijk van de criminaliteitscijfers die wij in de statistieken tegenkomen.

De Kamer heeft weinig vragen gesteld over de brief die ik gisteren heb gestuurd over het niet meer accepteren van «verjaring» van strafrechtelijke veroordelingen als het gaat om het vreemdelingrechtelijk tegenwerpen. Ik wijs op de forsheid van die wijziging. Die moet de Kamer zich goed realiseren. Ook die wijziging is ingegeven door een incidentele zaak waar de heer Fritsma de afgelopen jaren met enige regelmaat aandacht voor heeft gevraagd, die van de Irakese eerwraakmoordenaar. Dat was een erfenis uit het verleden, een zeer oude zaak, waar wij vaak met de Kamer over hebben gesproken. Inmiddels was de termijn verstreken dat wij vreemdelingrechtelijk mochten tegenwerpen dat deze man voor deze zeer ernstige zaak was veroordeeld. Dat was een juridisch feit en daar kon ik weinig mee. Desalniettemin hebben wij sinds het aantreden van dit kabinet alle handvatten gepakt om niet te berusten in het verblijf. Daar is uiteindelijk een uitspraak van de Raad van State op gevolgd die uitgaat van family life met een minderjarig kind. Die moest door mij in acht worden genomen waardoor berust moest worden in het verblijf. Ik heb gezegd dat ik zeer weinig mogelijkheden zag om die uitspraak van de rechter naast mij neer te leggen. Ik heb de tussenliggende tijd tussen het debat in de Kamer en nu gebruikt om te zoeken naar mogelijkheden en heb onder andere bekeken of het belang van het minderjarige kind daadwerkelijk is gediend bij de samenwoning, bij family life, met deze vader met zijn verleden. Daar heb ik deskundig advies over gevraagd en ik heb de Raad voor de Kinderbescherming gevraagd om te kijken naar die samenwoning die de rechter aanwezig achtte. Dat is een uitgebreid onderzoek geweest, waarbij de omgeving van het kind, de school, het kind zelf en de ouders bevraagd zijn. Dat rapport bevestigt echter de omstandigheden die voor de rechter aanleiding zijn geweest voor zijn uitspraak. Ook dat rapport geeft mij geen mogelijkheden om daaraan voorbij te gaan. Dat betekent dat wij moeten berusten in het verblijf, maar gezien de rechterlijke uitspraak doen wij dat vanaf het moment dat eerst toereikend is aangetoond dat tussen de betrokkene en zijn minderjarig kind sprake is van feitelijke invulling van het gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 EVRM. Dat leidt tot de conclusie dat de verblijfsvergunning niet verleend zal worden vanaf de datum waarop de vreemdeling dat vraagt, die waarop het procedeergedrag is begonnen, maar vanaf 4 december 2007 en alleen voor de duur van het minderjarig zijn van het kind. De verblijfsvergunning wordt tijdelijk afgegeven tot 19 november 2010. Ik achtte het goed om dit debat te gebruiken om deze laatste stand van zaken met de Kamer te delen.

De heer Fritsma (PVV): Die laatste stand van zaken bevalt mij absoluut niet. Het kabinet zegt daadkrachtig op te treden tegen criminele vreemdelingen, maar wij hebben hier een praktijkzaak van een Irakese moordenaar die met een auto over een weerloze vrouw heeft gereden en met een stok haar schedel heeft ingeslagen. De kinderen van die vrouw moesten gedwongen toekijken en dit monster krijgt nu een verblijfsvergunning. Hoe kunt u dit rijmen met uw opmerking dat u oog hebt voor de veiligheid van de samenleving en dat u normatieve kaders wilt scheppen in het vreemdelingenbeleid ten aanzien van de openbare orde? Dat kunt u gewoon niet waarmaken. Dat blijkt nu wel weer met deze zaak. Ik wil hier graag een reactie op, want dit praktijkvoorbeeld zegt alles. De zaak van deze moordenaar die nu een verblijfsvergunning krijgt, zegt alles over het onvermogen van dit kabinet om criminele vreemdelingen aan te pakken en dat is een schande.

De heer De Krom (VVD): We spreken hier over een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Ernstiger kan ik mij bijna niet voorstellen. De overheid is niet in staat om zo’n man, die zulke afgrijselijke misdrijven heeft gepleegd er gewoon uit te gooien. Ik vind dat er sprake is van een crisis als u daar niets aan kunt doen. Het recht op het gezinsleven gaat kennelijk voor op een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Dit is totaal doorgeslagen regelgeving. Dit ondermijnt het vertrouwen in de rechtsstaat op een zeer serieuze manier. U moet heel duidelijk aangeven dat dit soort gevallen niet meer voor mogen komen in Nederland. Ik weet wel dat u dat misschien niet morgen met een druk op de knop kan regelen, maar dit kan gewoon niet doorgaan.

De heer Spekman (PvdA): Ik sluit mij aan bij de heer Fritsma en de heer De Krom. Voor mijn rechtsgevoel voelt dit zeer onplezierig aan. Het recht op een gezinsleven is één ding en ik kan mij voorstellen dat het meisje dat nu nog minderjarig is heel wat voor haar kiezen heeft gekregen. Daar moeten wij niet zomaar overheen walsen. De keerzijde daarvan is dat de vader een dader van eerwraak is. Ik ben benieuwd of er door experts, en dat is niet de kinderbescherming, goed is gekeken naar het gevaar op herhaling. Hebben echte experts gekeken en hoe schatten die het in? Is dat geen aanknopingspunt om die man uit te zetten, hoe vreselijk dat ook is voor die dochter? Wij zitten hier in een heel moeilijke situatie en ik sluit mij aan bij de heren De Krom en Fritsma dat wij moeten proberen om deze man uit het land te krijgen.

De heer Van Haersma Buma (CDA): Kortheidshalve sluit ik mij daar ook bij aan. Overigens begrijp ik dat de staatssecretaris geen andere gevoelens heeft dan wij. Begrijp ik goed dat, gelet op de huidige situatie met de uitspraak van de Raad van State, de staatssecretaris als optie heeft om als dat kind meerderjarig is wel over te gaan tot uitzetting van deze man? Zo ja, gaat zij die ook gebruiken? Dan doen wij in ieder geval het maximale dat binnen de huidige regels mogelijk is, maar moeten wij wel bekijken hoe wij hier in de toekomst mee omgaan.

Mevrouw Azough (GroenLinks): Misschien vergis ik mij, maar wij hebben het vandaag vooral over wat de toekomst zou moeten brengen. Ik sluit mij aan bij de gevoelens van boosheid en frustratie, maar volgens mij heeft de staatssecretaris heel duidelijk uitgelegd waarom het onder de huidige regels helaas niet anders kan. Ik mag hopen dat met het aanbreken van de meerderjarige leeftijd van het kind er sprake is van daadwerkelijke uitzetting.

Staatssecretaris Albayrak: Ik heb het misschien wat zakelijk verteld, maar die boosheid deel ik. Dat is evident. De regels zoals wij die vandaag voorstellen, zijn eerder niet aangepast. Dat gegeven heeft onder andere geleid tot de uitspraak van de rechter die kijkt naar bestaande regelgeving. Dat betekent een combinatie van de verjaring met het feitelijk aangetoond zijn van familieleven met een minderjarig kind, waarbij in het belang van dat kind is gehandeld. In antwoord op de vraag van de heer Spekman zal ik de commissie het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming vertrouwelijk toesturen, zodat zij zelf kan zien op welke manier de experts het onderzoek hebben gedaan dat tot deze conclusies leidt. Wij hebben alle creativiteit laten zien om te bekijken wat voor vergunning dit moest zijn en vanaf welk moment. Wij hebben de uitspraak van de rechter zo uitgelegd dat het werkt met terugwerkende kracht tot het eerste moment dat genoegzaam is aangetoond dat er sprake was van family life. Daarom hebben wij dat moment in december 2007 genomen en niet een moment dat er jaren voorlag, zoals de claim was, en voor de duur van de minderjarigheid. Dat betekent dat dit een tijdelijke vergunning is omdat voor de rechter in deze uitspraak leidend was dat er sprake was van family life met een minderjarig kind. Het kind is nog een klein jaar minderjarig, wordt in november 2010 achttien en dan wordt de verblijfsvergunning ingetrokken.

De heer Fritsma (PVV): De Raad van State heeft bepaald dat de staatssecretaris een nieuwe beslissing op het ingediende bezwaarschrift moet nemen. Ik blijf erbij dat het de morele plicht is van het kabinet om te proberen een negatieve beslissing op het bezwaarschrift uit te brengen. Ik eis van het kabinet om dit te doen, want dit pik ik gewoon niet. Ik pik het niet dat zo’n monster een verblijfsvergunning krijgt. Het is een schande. Dat er met terugwerkende kracht tot december 2007 een verblijfsvergunning wordt gegeven, zegt genoeg. Deze man heeft daarvoor kennelijk geen invulling gegeven aan het gezinsleven, vanaf december 2007 plotseling wel, waarschijnlijk om een verblijfsvergunning te krijgen en hij komt er nu mee weg ook. Als die vergunning tot december 2010 doorloopt, gaat hij natuurlijk voortgezet verblijf vragen, want dat kan na drie jaar. Deze man gaat niet meer weg. Het is van belang dat de staatssecretaris een negatieve beslissing op het bezwaarschrift neemt, want die ruimte is er. De Raad van State heeft niet anders bepaald dan dat er een nieuwe beslissing moet worden genomen.

Staatssecretaris Albayrak: Nee, die ruimte laat de uitspraak van de Raad van State mij helaas niet. Die zegt dat ik een nieuwe beslissing moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De inhoud van die uitspraak is die ik u net in een notendop heb meegedeeld. Met de combinatie van die feiten en met inachtneming van die uitspraak hebben wij deze benadering gekozen die het maximale is wat ik te bieden heb. Het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming dat ik u toestuur, werpt een ander licht op uw stelling over family life en de redenen waarom dat samenleven is begonnen.

De heer Fritsma (PVV): Nogmaals, er is ruimte om een nieuwe afwijzende beschikking uit te sturen en die ruimte benut het kabinet niet. De Raad van State heeft gezegd: kom met een nieuwe beschikking op bezwaar. Ik vraag het kabinet om alles uit de kast te halen met alle mogelijke overwegingen die er zijn. Doe nader onderzoek op alle mogelijke terreinen en probeer in ieder geval nog met een negatieve beschikking te komen.

Staatssecretaris Albayrak: Dat is precies wat ik heb gedaan. Ik heb daarbij alle grenzen die er zijn opgezocht. Dit is daarvan het resultaat.

Voorzitter. Dit is het tweede voorbeeld dat voor mij een indringende reden was om te bekijken hoe wij in de toekomst kunnen voorkomen dat wij nog eens geconfronteerd worden met dergelijke situaties. Dat heeft de Kamer gelezen in de brief die zij gisteren heeft gekregen. Ik begrijp dat die brief niet is geagendeerd?

De voorzitter: Er is gisteren wellicht een brief ontvangen, maar die is voor vandaag niet geagendeerd.

Staatssecretaris Albayrak: Dan loop ik daarop vooruit omdat wij zo uitgebreid over deze individuele zaak hebben gesproken. Bij levensdelicten gaan wij niet meer uit van verjaringstermijnen. Wij zullen vreemdelingrechtelijk blijven tegenwerpen als er sprake is van een levensdelict. Voor overige delicten zullen wij analoog aan de verdubbeling van de delicten waar de minister over sprak de termijn van tien jaar verdubbelen tot twintig jaar. Daarbinnen kunnen wij vreemdelingenrechtelijk tegenwerpen.

Over de veelplegers heeft de minister al uitgebreid gesproken, maar ik hecht eraan een misverstand weg te nemen. De veelplegersregeling komt niet in plaats van de glijdende schaal. Die glijdende schaal is: one strike, you’re out. Niks twee, drie, vier of vijf. Op het moment dat men in het eerste jaar dat men hier woont een strafbaar feit pleegt waarop meer dan een maand onvoorwaardelijk staat, kan men zijn verblijfsvergunning kwijtraken. Dat is één; dat blijft. Daarnaast gaan wij straffen, ook taakstraffen, cumuleren. Degene die vier keer iets kleins doet, raakt ook zijn verblijfsvergunning kwijt als de straffen opgeteld meer dan een maand onvoorwaardelijk zijn. Ook bij andere voorbeelden is de cumulatie een essentieel onderdeel dat de Kamer in het totaalbeeld niet mag vergeten. Daarbovenop komen de veelplegers, waarbij wij zeggen dat ongeacht de strafmaat, of dat nou een dag is of een week, het feit dat men het vijf keer doet voldoende is om los van de aard van het delict de vergunning kwijt te raken. Dat is allemaal bovenop de glijdende schaal zoals die al geldt. Dat samenspel is volgens mij een zeer adequate manier om overlast en criminaliteit, ook van de minder zware delicten, te kunnen bestrijden met het vreemdelingenrecht.

Ik heb gezegd waarom het voorstel van 2005 een schot hagel was. Daarmee werd de energie van de mensen die hiermee aan de slag moesten op de verkeerde dingen ingezet. Als dat uiteindelijk bij de belangenafweging tot en met het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg zou leiden tot veroordelingen, steken wij geld en energie in zaken waar wij uiteindelijk niets mee opschieten. Dit is een gerichte aanpak van vormen van criminaliteit met meer mogelijkheden dan er tot nu toe waren.

Natuurlijk zullen wij als wij deze wijzigingen toepassen bekijken of ze een betere slagkracht opleveren. Dat is een continu proces. Deze maatregelen zijn nu juist bedoeld om de slagkracht van de uitvoering te vergroten door de infrastructuur die wij creëren.

Aan het eind van zijn betoog had de heer Fritsma een suggestie die mij niet gek in de oren klonk en waar ik nader naar wil kijken. Hij zei dat als mensen met een verblijfsvergunning in het buitenland verblijven, de vergunning kan vervallen en dat dit niet het geval is als er sprake is van detentie. Ik kan mij voorstellen dat ook dit geen zwart-wit-werkelijkheid is – er kan een veroordeling zijn in een land waarvan wij ernstig twijfelen aan het functioneren van de rechtsstaat – maar ik vind die vraag wel gerechtvaardigd. Wij moeten bekijken of detentie langer dan negen maanden een reden moet zijn om tot verblijfsbeëindiging over te gaan vanwege langdurig verblijf buiten Nederland. Dus met alle gradaties die daarin aan te brengen zijn, wil ik toezeggen dat ik onderzoek zal doen naar de voors en tegens.

Tot slot het voorstel van de heer Fritsma om bij toelating met een waarborgsom te werken, een soort «verwijderingsbijdrage». Wij hebben in het wetsvoorstel Modern Migratiebeleid een aantal mogelijkheden gecreëerd om de referent die om toelating van iemand anders vraagt verantwoordelijk te maken voor de kosten die komen kijken bij de verwijdering. Het is niet helemaal hetzelfde, maar wij zijn langs een andere weg bezig met een betere manier om hetzelfde doel te dienen. De manier waarop hij dat zou willen, is, denk ik, amper uitvoerbaar.

De heer Van Haersma Buma (CDA): Voorzitter. Ik bedank de bewindslieden voor de uitgebreide beantwoording en zeker ook voor de inzet die in dit AO is toegelicht. Die inzet gaat in zijn algemeenheid leiden tot een aanscherping van de glijdende schaal, maar vooral tot een betere toepassing daarvan. Dat is grote winst.

Ik heb nog een vraag over de veelplegers. Ik realiseer mij dat wij voor 90% zeggen dat dit de richting is die wij moeten gaan en dat het kabinet daar snel verder mee moet, maar wij vragen ons toch af of wij mensen die minder delicten hebben gepleegd niet al het land uit kunnen zetten. De staatssecretaris refereerde aan gezinsleven, maar dat geldt niet voor iedereen. Ook in het eerste jaar zijn er mensen die gezinsleven niet kunnen tegenwerpen omdat ze alleen zijn. Ik wacht dit antwoord af, maar ik wil dit wegen met mijn fractie. Afhankelijk daarvan zal ik de voorzitter vragen een VAO aan te vragen over dit onderdeel.

Ik heb nog een opmerking voor de heer Fritsma. Wij hadden een interessante discussie over artikel 8 EVRM. Ik ben blij met zijn gematigde reactie, want ik hoor hem niet zeggen dat hij het EVRM wil opzeggen, alleen dat hij wil dat Nederland nader onderhandelt. Als dat klopt, kunnen wij verder discussiëren over hoe dat zou moeten.

De heer De Krom (VVD): Voorzitter. Ik blijf hier met een ongelooflijk onbevredigd gevoel achter, met name door de zaak van de Irakees die eerwraak heeft gepleegd, maar ook door die criminele broers in de Diamantbuurt. Ik ben van mening dat er sprake is van een totaal doorgeslagen rechtsbescherming voor misdadigers in dit land. Dit is niet meer uit te leggen en dat is een oorzaak dat mensen het vertrouwen in de rechtsstaat verliezen. Dat vind ik heel ernstig. Ik vind dat het rechtssysteem moet zijn gericht op bescherming van de samenleving en de slachtoffers. Het is nu gewoon omgekeerd. Dat is voor mij onverteerbaar.

Het probleem is elke keer weer die regelgeving, ook de internationale en niet alleen artikel 8 EVRM, maar ook de Europese richtlijnen. Daar kunnen wij wat aan doen, zeker als het over de Europese richtlijnen gaat. Ik wil toe naar het systeem dat men in Denemarken en het Verenigd Koninkrijk heeft. Daar kan men dat doen omdat men een opt out heeft. Wij hebben die niet. Waarom eigenlijk niet? Ik kijk niet specifiek naar de bewindslieden, maar het is een belangrijke vraag. Waarom hebben wij die niet en kunnen wij die niet alsnog krijgen? Dan kunnen wij naar dat soort systemen toe. Ik blijf het onbevredigend vinden, ook die vijf keer. Ik heb goed geluisterd naar de argumentatie van de minister, maar ik vind dat ook in het geval van misdrijven waarop een geringe gevangenisstraf staat, vijf keer gewoon te veel is. Ik blijf vasthouden aan twee keer.

Mevrouw Van Velzen (SP): Voorzitter. Ik wil graag wat opheldering over het toekomsttraject. Is dit het? Komt er nog een wijziging van het Vreemdelingenbesluit? Komt er nog nadere regelgeving ofwel komt de Kamer hier nog over te spreken? Als dat niet zo is, denk ik dat het wenselijk is dat wij met elkaar een VAO aanvragen.

De argumentatie waarom vijf delicten in een periode van twintig jaar iemand een veelpleger maken, vind ik niet overtuigend. Ik heb nog eens in het ACVZ-advies gekeken en dat hanteert de reguliere definitie, dat wil zeggen vier à vijf delicten in vijf jaar tijd. Ik wil nogmaals vragen waar de bewindspersonen de argumentatie vandaan halen en waarom zij denken dat dit proportioneel is. Op de vragen die ik heb gesteld over de weging van taakstraffen en maatregelen wil ik graag antwoord hebben, want het is mij volstrekt niet duidelijk hoe tbs weegt, hoe een taakstraf weegt en hoe veroordelingen voor een minderjarige meewegen. Hetzelfde geldt voor de vermenigvuldiging met factor twee bij misdrijven tegen de openbare orde, openbaar gezag en brandstichting. Tot slot: waarom kan een eerdere veroordeling voor huiselijk geweld of eerwraak niet worden tegengeworpen bij gezinsvormingsaanvragen?

De heer Fritsma (PVV): Voorzitter. Ik ben gewoon woedend. Ik kan het niet anders uitleggen. Ik ben woedend over het feit dat die Irakese eermoordenaar een verblijfsvergunning krijgt. Wij hebben het hier over de aanpak van criminele vreemdelingen, maar als puntje bij paaltje komt stelt het helemaal niets voor. Dat wordt bewezen door het feit dat iemand die een weerloze vrouw afslacht en kinderen dwingt toe te kijken bij die daad, gewoon mag blijven. Eigenlijk is daar alles mee gezegd. Eigenlijk is daar de slapte en het onvermogen van het kabinet mee uitgelegd. Om op de vraag van de heer Van Haersma Buma over artikel 8 EVRM te reageren: deze man krijgt door artikel 8 EVRM die verblijfsvergunning. Dat is ook de reden waarom de PVV wil dat dit niet meer gebeurt. Als het noodzakelijk is om dat verdrag te wijzigen dan moeten wij dat doen en desnoods moeten wij het opzeggen. Ik wil dat het niet nog een keer voorkomt dat zo’n monster een verblijfsvergunning krijgt. Daar kan ik heel helder en kort over zijn.

Verder vindt de PVV-fractie dat na ieder misdrijf die een vreemdeling pleegt de verblijfsvergunning moet worden ingetrokken. Ik heb nog twee punten waarop ik antwoorden wil krijgen van de staatssecretaris. Het eerste punt betreft de stand van zaken van INDIGO. Het tweede punt betreft de toepassing van de glijdende schaal. Nogmaals: het is ongelofelijk dat de IND in minder dan de helft van de gevallen die schaal toepast. Hoe wordt dat verbeterd? Kan er één keer per jaar standaard getoetst worden? Kan er, in aansluiting op wat ook anderen gezegd hebben, geen signaal vanuit de strafrechtketen automatisch naar de IND gaan zodat de IND onmiddellijk verblijfsvergunningen in kan trekken?

De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Wij steunen de aanscherpingen die plaatsvinden en de inzet voor een effectievere uitvoering en toepassing van het instrumentarium van de glijdende schaal. Het gaat te ver om nu al te zeggen dat wij daar tevreden mee zijn. Het wordt beter, maar de vraag is of het nog niet verder verbeterd moet worden. Er zijn complicaties: iemand moet eerst strafrechtelijk veroordeeld zijn, vervolgens moet de verblijfsvergunning worden beëindigd en dan moeten wij iemand ook nog eens uitgezet zien te krijgen. Al die optredende juridische complicaties kunnen in de praktijk zoveel hobbels opleveren dat ik mij afvraag of het systeem uiteindelijk toch niet al te rechtvaardig is en leidt tot machteloosheid. Blijven juist de zaken die vandaag aan de orde zijn gekomen op een andere manier toch niet weer voorkomen? Ondermijnt dat gevoel van machteloosheid dat wij in zo’n zaak met elkaar uitstralen niet het vertrouwen in de rechtsstaat?

De staatssecretaris zei dat als het gaat om het criminele gedragspatroon het louter en alleen gaat om het aantal van die vijf veroordelingen en dat de opgelegde straf daarbij geen rol meer speelt. Dat begreep ik niet omdat ik in de brief in het staatje onderaan pagina 7 zag dat bij het aantal van die vijf ook de opgelegde straf een rol speelt. Graag een verheldering op dat punt. Ik zie nog steeds niet in waarom men niet met een lager aantal dan vijf veroordelingen zou kunnen volstaan als men de bevoegdheid wil hebben om op te treden. Ik zeg niet dat het altijd moet en kan, maar waarom kan de bevoegdheid niet wat ruimer worden geformuleerd? Ik ga er vanuit dat daar bij vijf veroordelingen in ieder geval altijd sprake van is, maar waarom geen toets bij minder veroordelingen?

Mevrouw Azough (GroenLinks): Voorzitter. Mij is niet duidelijk wat het uiteindelijke resultaat en de effectiviteit zullen zijn van de voorstellen. Er zal sprake zijn van meer controles en dergelijke, maar als het gaat om registratie van gegevens zijn er nog kanttekeningen. Het beeld is nog diffuus. Het kabinet zegt dat een aantal van vijf delicten proportioneel is en dat dit is op basis van het ACVZ-advies. In dat advies staat inderdaad dat vier à vijf delicten proportioneel zouden kunnen zijn, maar binnen een termijn van vijf jaar. Dat staat haaks op de termijn van twintig jaar die het kabinet kiest.

Wij steunen de voorstellen, maar de zaken zijn niet zwart-wit. Het voorbeeld van die twee Marokkaanse jongens uit Slotervaart is typerend. Dat wij er nu niet in slagen om ze uit te zetten, is het sluitstuk van falen, maar daar is het natuurlijk al veel eerder misgegaan. Het gaat om jongens die begin twintig zijn, maar al vijftien jaar in Nederland verblijven. Het is niet nu pas fout gegaan om het zo maar te zeggen. Dat het fout gaat bij de rechtbank past totaal bij het debat van vandaag, want het gaat fout omdat die gegevens rondom de verblijfsvergunning niet goed geregistreerd zijn door de IND. Daardoor zegt de rechtbank: we weten het niet goed genoeg en kunnen niet meegaan in uitzetting.

De heer Anker (ChristenUnie): Voorzitter. Ik heb nog een vraag openstaan over punt 4 uit de brief over de toepassing van de glijdende schaal bij minderjarigen, de geweldmisdrijven die nu aan de opiumdelicten worden toegevoegd. Ik vroeg mij af wat nu precies de orde van grootte van die misdrijven is en hoe dat gaat gelden.

Wij maken ons nu terecht erg druk over de ernstige kwesties van de Irakees en die twee jongens uit Amsterdam, maar wij hebben het hier over de toekomst en hoe wij dan willen handelen. Het is goed als de bewindspersonen aangeven hoe het met deze jongens zou zijn afgelopen als de regels die nu worden voorgesteld zouden gelden. Het blijft onbevredigend dat dit niet altijd getoetst wordt. Blijkbaar was dat al een debat voordat ik in de Kamer zat. Ik vroeg aan de staatssecretaris hoe zij dat voor zich ziet. Ik ken de overheid langzamerhand goed genoeg om te weten dat wij niet van de ene op de andere dag van 25% op 100% zitten. Dat zal ongetwijfeld met allerlei tussendoelen moeten, maar ik wil daar meer over horen. Ik wil ook op de hoogte worden gesteld, niet alleen van de drama’s waar het niet is gelukt, maar ook van al die zaken waarin op een goede manier die glijdende schaal is toegepast zodat wij dat ook zichtbaar hebben.

De heer Spekman (PvdA): Voorzitter. Wij kunnen de redenering van het kabinet over de aanscherping in grote lijnen volgen. Dat geldt ook voor die over de glijdende schaal voor de veelplegers; er ligt natuurlijk ook nog die opgelegde straf of maatregel bij vijf of meer veroordelingen oplopend van een maand naar veertien maanden. Dus het is niet alleen de hoeveelheid delicten, maar ook de hoeveelheid maanden. Ik twijfel nog steeds over wat er mis is met maximaal drie delicten in het eerste jaar.

De effectiviteit van de uitvoering pleit nog steeds tegen de voorstellen. De staatssecretaris zei dat er vorig jaar 650 vreemdelingen zijn uitgezet. Dat vind ik de complimenten waard, maar als je dit afzet tegen de 12 000 vreemdelingen in het WODC-onderzoek is dat 5,5%. Dat is een goede verbetering ten opzichte van dat ene procent, maar wij zijn er nog lang niet. Het grote risico bestaat dat wij steeds meer ongewenstverklaringen krijgen die niet leiden tot daadwerkelijke uitzetting. Dat is in mijn ogen nog een veel grotere bedreiging voor de maatschappelijke rechtsorde en de onveiligheid in straten, buurten en wijken. Dan zijn wij geen prettige samenleving meer, want dan lopen er mensen rond die ongewenst zijn verklaard en die zich overleveren aan overlevingscriminaliteit. Het is cruciaal dat Kamer de vinger aan de pols houdt en dat dit verhaal omgezet wordt in resultaten. Hoe gaan de bewindspersonen ons adequaat op de hoogte houden van de uitwerking van hun beleidsvoornemens? Hoe gaan die leiden tot uitzetting en niet tot een papieren werkelijkheid van hard, harder, hardst?

Minister Hirsch Ballin: Voorzitter. De heer Van Haersma Buma en de heer Spekman hebben terecht aandacht gevraagd voor de uitwerking in de praktijk. Daar gaat het ons uiteraard ook om. Daarom wil ik kort maar krachtig onderstrepen dat wij hier te maken hebben met een zeer betekenisvolle verandering in de zin van een aanscherping van het beleid in combinatie met het vreemdelingen- en strafrechtelijk beleid. Degenen die de indruk proberen te wekken dat mensen hier naar hartenlust een misdrijf kunnen begaan en duurzame verblijfsrechten hebben, hebben eenvoudig ongelijk. Dat is absoluut niet het gevolg van het aangescherpte beleid dat wij hier vandaag verdedigen. Misschien hebben wij er wat te abstract over gesproken, maar ik geef met betrekking tot de veelplegers een voorbeeld. Als een jonge criminele vreemdeling veel overlast veroorzaakt door het meermalen en veelvuldig plegen van bijvoorbeeld winkeldiefstal, straatroof of inbraak, door het plegen van meer dan tien strafbare feiten, een verblijfsvergunning heeft vanaf 2006, veroordeeld wordt tot korte onvoorwaardelijke gevangenisstraffen van in totaal zeven maanden, is dit te weinig om tot verblijfsbeëindiging over te gaan. Met het introduceren van de glijdende schaal voor veelplegers wordt niet alleen de opgelegde straf, maar ook het aantal keren meebepalend voor de verblijfsbeëindiging. Als er sprake is van vijf of meer – natuurlijk is dat een afgrenzing, wij willen niet dat ons beleid wordt ontwricht door eindeloze procedures – dan is er sprake van een situatie waarin de norm nog maar op vier maanden staat. In de situatie waarin op dit moment geen verblijfsbeëindiging mogelijk is, is dat zonder meer ruimschoots het geval bij het beleid dat wij realiseren als de regelingen zijn aangepast. Het is een wijziging van het Vreemdelingenbesluit, dus van AMvB en Vreemdelingencirculaire.

Als over dit onderwerp wordt gesproken, moeten wij ons goed realiseren dat deze gecoördineerde inspanning op het gebied van strafrecht en vreemdelingenrecht een ingrijpende wijziging is ten opzichte van het bestaande beleid en van wat er de afgelopen tien, vijftien jaar heeft gegolden op dit terrein. Wij doen dit allemaal ter wille van de kwaliteit van de handhaving van de rechtsorde, van de vrije samenleving die wij willen beschermen. Daarbij moet mij wel iets van het hart. Als er in dit verband wordt gezegd dat het EVRM maar moet worden gewijzigd of opgezegd, dan zijn wij bezig met het ondermijnen van wat wij met dit beleid consequent verdedigen. Dat geldt ook voor onze inzet op het Europese beleid. Ik zeg dit in antwoord op de heer De Krom, zonder eraan voorbij te gaan dat hij ons in belangrijke mate heeft gesteund in deze benadering. Als het gaat om het kiezen voor een opt out op het terrein van het vreemdelingenbeleid, dan doen wij iets anders dan door de jaren heen is verdedigd. Indertijd hebben de VVD-minister van Buitenlandse Zaken en ongeveer alle fracties betreurd dat een aantal lidstaten heeft gekozen voor die opt out. De VVD-minister van Buitenlandse Zaken heeft er destijds, gesteund door mij in mijn toenmalige rol, juist voor gevochten om dit soort opt outs de wereld uit te helpen. Dat is ook ons belang als wij een Europees asielbeleid nastreven. Dat mogen wij niet opgeven als beelden niet beantwoorden aan de realiteit van het beleid dat ons voor ogen staat. Als het gaat om de zaak van die eerwraakmoordenaar zijn wij niet over een nacht ijs gegaan na de rechterlijke uitspraak, maar in dit land nemen wij rechterlijke uitspraken wel in acht. Wij hebben met een aanvullend onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming bekeken wat er mogelijk is om te voorkomen dat er een duurzaam verblijfsrecht ontstaat. Wij staan hier voor een effectieve en betekenisvolle aanscherping van het beleid, een nog niet eerder vertoonde afstemming van wat er vreemdelingrechtelijk en strafrechtelijk gebeurt, en wij staan tegelijkertijd voor de waarden die daaraan ten grondslag liggen: onze verhouding tot de internationale rechtsorde, eerbiediging van rechterlijke uitspraken en bescherming van onze samenleving.

Staatssecretaris Albayrak: Voorzitter. Hier sluit ik mij zonder meer bij aan. Ik hoop dat ik de aarzeling van de heer Van Haersma Buma om mee te gaan in onze benadering van de veelplegersaanpak weg kan nemen. Niet door een herhaling van wat ik heb gezegd, maar door op te merken dat juist heel zorgvuldig is gekeken naar de proportionaliteit, naar de achtergronden van een delict die moeten meewegen. Het is echter de rechter die die weging doet en dat komt tot uitdrukking in de strafmaat. Wij kunnen ons voorstellen, zonder in de casuïstiek te vervallen, dat een vrouw die met een Nederlander is getrouwd en een pasgeboren baby heeft, een diefstal pleegt en dat misschien twee keer doet in het eerste jaar, wel haar straf krijgt maar niet meteen met uitzetting bedreigd moet worden. Als wij dat standaard zouden doen, zou het oordeel van de rechters die naar de belangenafweging en family life kijken waarschijnlijk in ons nadeel zijn. Dan zijn wij alleen maar bezig met het bezighouden van niet alleen de IND, maar ook met een juridisering van de toelatingsvraag waar uiteindelijk het effect van zal zijn dat dit allemaal ten koste gaat van wat wij echt willen bestrijden. Ik hoop dat ik de heer Van Haersma Buma met dit argument kan afhouden van de route die hij wil vervolgen.

De praktijk in het Verenigd Koninkrijk en Denemarken is ondanks de opt out wel gebonden aan het EVRM. Ook daar zijn veroordelingen in individuele zaken waar men zich uiteindelijk bij moet neerleggen. Het is echt niet zo dat alle afwijzingen die men zou willen doen, met de opt out en de manier waarop ze wellicht met het EVRM omgaan, standaard tot het resultaat leiden dat de heer De Krom suggereert. De praktijk is daar echt genuanceerder. Het is geen ideale wonderbenadering om op te treden tegen criminele illegalen.

Mevrouw Van Velzen vroeg waarom wij een veroordeling voor huiselijk geweld niet kunnen tegenwerpen bij huwelijksmigratie. Zij heeft in de huwelijksmigratiebrief kunnen lezen dat wij dat graag willen. Wij kunnen nu alleen openbare orde tegenwerpen aan de partner die komt, maar veroordelingen van de partner die hier is, kunnen wij niet tegenwerpen. In het kader van de emancipatie en integratie hebben wij samen met minister Van der Laan gezegd dat wij het niet wenselijk vinden dat iemand die hier is veroordeeld voor huiselijk geweld, nog een keer een partner laat overkomen die wederom in die kwetsbare situatie terecht kan komen. Dat punt heb ik vorige week tijdens de informele JBZ-raad in Toledo opgebracht en gezegd dat wij daar voorstellen voor zullen doen bij de evaluatie van de gezinsherenigingrichtlijn die ons nu in die mogelijkheid beperkt.

Wij kunnen hier over elkaar heen buitelen met kwalificaties over de zaak van de Irakees en die zullen nooit voldoende zijn om te veroordelen, ook emotioneel, wat het resultaat van deze werkelijkheid is. Wij hebben ons daarbij neer te leggen. Dit geval en de broers in Slotervaart zijn natuurlijk symbolen geworden, maar er zijn er nog velen. Ik heb mij de afgelopen tijd afgevraagd hoe vaak wij ons nog moeten neerleggen bij de uitkomsten van de toepassing van beleid en regels uit het verleden. Het antwoord van de minister en mij is dat wij ons daar niet meer bij willen neerleggen. Daarom hebben wij de voorstellen voor structurele wijzigingen van zowel regels, wetten als beleid als ook uitvoering gemaakt. Wij willen juist verantwoordelijkheid nemen zodat wij ons niet meer hoeven neer te leggen bij de uitkomsten die wij de afgelopen tijd te vaak hebben gezien. Wij spreken hier totaal niet in machteloosheid. Ondanks de gegevens waar wij respect voor moeten hebben, hebben wij genoeg ruimte gezien om dit voor de toekomst te veranderen.

Tegen mevrouw Azough zeg ik dat het inherent is aan het feit dat wij met voorstellen voor de toekomst komen, dat wij de effectiviteit ervan niet keihard in de vorm van een meting met de Kamer kunnen delen. Wij kunnen wel zeggen dat ook dit beleid geëvalueerd gaat worden en dat het WODC-onderzoek wat mij betreft een nulmeting is die na een aantal jaren herhaald kan worden. Het INDIGO-systeem gaat daar ook meer dan genoeg mogelijkheden voor geven. Op de vraag van de heer Fritsma kan ik zeggen dat de eerste fase van dit systeem in december 2009 in preproductie is gegaan. De rest van fase 1 wordt in het voorjaar van 2010 afgerond en fase 2 bestaat uit internetportalen voor digitale dienstverlening en wordt in de rest van het jaar 2010 gerealiseerd. De heer Van der Staaij vraagt terecht om een correctie. De vijf keer is niet los van de strafmaat en is dus inderdaad gecombineerd met de aangescherpte glijdende schaal en de strafmaat die wij daarin hanteren. De heer Spekman vroeg naar de Somaliërs en het bericht in de Volkskrant. Ik zal hem voor het debat over de visie op bescherming mijn reactie op die uitspraak doen toekomen.

De voorzitter: Dit procedurevoorstel is ook gedaan door de VVD. Ik heb het antwoord gehoord, maar wij doen dit ook nog een keer correct af via de procedure. Bij de regeling zal ik naar aanleiding van dit debat een VAO aanvragen. Ik sluit de vergadering.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Haersma Buma (CDA), Van Velzen (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Krom (VVD), Azough (GroenLinks), Timmer (PvdA), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), De Roon (PVV), Roemer (SP), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA) en Anker (ChristenUnie).

Plv. leden: Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Besselink (PvdA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Leijten (SP), Sterk (CDA), Ulenbelt (SP), Jan de Vries (CDA), Weekers (VVD), Van Gent (GroenLinks), Dijsselbloem (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Fritsma (PVV), Karabulut (SP) Koşer Kaya (D66), Gill’ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Bouchibti (PvdA), Smilde (CDA) en Slob (ChristenUnie).