Ontvangen 25 juni 2025
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
Artikel I, onderdeel A, vervalt.
II
Artikel I, onderdeel B, vervalt.
III
Artikel I, onderdeel C, vervalt.
IV
Artikel I, onderdeel D, vervalt.
V
Artikel I, onderdeel M, vervalt.
VI
Artikel I, onderdeel N, vervalt.
VII
Artikel I, onderdeel O, vervalt.
VIII
Artikel I, onderdeel Q, vervalt.
IX
Artikel I, onderdeel R, onderdeel 1, vervalt.
X
Artikel I, onderdeel S, onderdeel 1, vervalt.
XI
Artikel I, onderdeel U, vervalt.
XII
Artikel I, onderdeel V, onderdelen 1 en 2 alsmede de aanduiding «3.» voor het derde onderdeel vervallen.
XIII
Artikel I, onderdeel X, vervalt.
XIV
Artikel I, onderdeel EE, vervalt.
XV
Artikel I, onderdeel FF, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel 1 vervalt.
2. Onderdeel 2 vervalt.
XVI
Artikel I, onderdeel GG, vervalt.
XVII
Artikel I, onderdeel HH, vervalt.
XVIII
Artikel I, onderdeel II, vervalt.
XIX
In artikel II wordt «artikel 28 niet is ingewilligd» telkens vervangen door «de artikelen 28 of 33 niet is ingewilligd» en wordt «artikel 28 is ingetrokken of niet is verlengd» telkens vervangen door «de artikelen 28 of 33 is ingetrokken of wiens verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 niet is verlengd».
XX
Artikel III, eerste lid, vervalt.
Met dit amendement wordt de asielvergunning voor onbepaalde tijd gehandhaafd. Het afschaffen van de asielvergunning onbepaalde tijd, zoals het onderhavig wetsvoorstel regelt, zal in de praktijk leiden tot nog meer druk bij de al overbelaste IND en de rechtspraak. Asielgerechtigden zullen vaker dan nu het geval is moeten verzoeken om verlenging van hun asielstatus. Dit zorgt voor een enorme stijging in het aantal procedures bij de IND. Daarmee stijgen ook de werklast en kosten van de IND, waardoor de achterstanden nog meer zullen oplopen.
Net zoals de Raad van State stelt de indiener dat de terugkerende herbeoordeling van de asielstatus kan leiden tot onnodige spanning en onzekerheid bij statushouders en hun integratie in de Nederlandse maatschappij – die op grond van het Vluchtelingenverdrag (artikel 34) moet worden bevorderd – bemoeilijken. Bovendien constateert de indiener dat de status van een vluchteling in principe niet aan regelmatige herziening onderhevig mag zijn, daar dit het gevoel van veiligheid, die de internationale bescherming juist moet bieden, ondermijnt. Zo stelt het UNHCR handboek dat de vluchtelingenstatus niet continu in twijfel mag worden getrokken, omdat vluchtelingen recht hebben op rechtszekerheid.
Aanvullend constateert de indiener dat in de Rijkswet op het Nederlanderschap is bepaald (in artikel 8 lid 1 onder b) dat naturalisatie alleen mogelijk is voor degene «tegen wiens verblijf voor onbepaalde tijd geen bedenkingen bestaan». Asielstatushouders kunnen op dit moment naturaliseren als zij in het bezit zijn van een vergunning onbepaalde tijd asiel. De vergunning bepaalde tijd asiel wordt gezien als een vergunning met een «tijdelijk doel». Met het vervallen van de vergunning onbepaalde tijd asiel is daarmee naturalisatie voor asielstatushouders niet meer mogelijk terwijl in het Vluchtelingenverdrag (artikel 34) en het Europees Nationaliteitsverdrag (artikel 6 lid 4) staat dat de mogelijkheid van naturalisatie voor vluchtelingen moet worden vergemakkelijkt.
Piri