Ontvangen 12 juni 2025
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
Na artikel II wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Op lopende aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, gedaan door een gezinslid als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van deze wet, blijft het recht van toepassing zoals dat gold voor de datum van inwerkingtreding van deze wet.
Dit amendement regelt dat er een overgangsregeling komt voor lopende gezinsherenigingsaanvragen. Het onderhavig wetsvoorstel bevat op dit moment geen overgangsregeling voor de aanvullende nareisvoorwaarden en voor de inperking tot het kerngezin. De keuze voor onmiddellijke werking betekent dat de vraag of het nieuwe recht van toepassing zal zijn, afhankelijk wordt van het moment waarop de IND op een aanvraag beslist. Dat kan willekeurig uitwerken, met grote gevolgen voor individuele aanvragen, zeker gelet op grote zaakvoorraden bij de IND in nareiszaken.
In de praktijk kan dit tot resultaten leiden die op gespannen voet staan met de beginselen van rechtszekerheid en gelijke behandeling. Zo kunnen vreemdelingen die bijvoorbeeld een nareisaanvraag hebben ingediend in de wetenschap dat zij daar recht op hadden, als gevolg van het wetsvoorstel met een afwijzing worden geconfronteerd, terwijl andere, gelijktijdig ingediende aanvragen kunnen worden ingewilligd in geval de Minister daar vóór de inwerkingtreding van het wetsvoorstel op beslist. Dat klemt in het bijzonder in zaken die onder het oude recht vielen, maar waarin de wettelijke beslistermijn is verstreken, en die als gevolg van die late beslissing inmiddels onder de werking van het nieuwe recht komen te vallen.
Tenslotte geldt dat zowel voor de nareisvoorwaarden als voor de inperking tot het kerngezin dat indien er geen overgangsrecht is, de kans groot is dat dit in beroep geen stand houdt en de IND in dat geval veel herstelwerkzaamheden zal moeten verrichten, terwijl het doel niet bereikt is.
Piri