Stemming

Amendement van de leden Ouwehand en Thieme waarmee grondgebonden uitbreiding van de melkveesector alleen mogelijk is als een bepaald aantal graasdiereenheden niet wordt overschreden

4,0 %
96,0 %


50PLUS

CU

PvdD

PVV

PvdA

GrBvK

SP

GL

VVD

D66

CDA

GrKÖ

SGP

Klein

Van Vliet


Nr. 30 AMENDEMENT VAN DE LEDEN OUWEHAND EN THIEME

Ontvangen 12 november 2014

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

I

In artikel I, onderdeel A, onder 2, wordt, onder vervanging van «vier» in de aanhef door «vijf» en onder vervanging van de punt aan het einde van onderdeel nn door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

oo. graasdiereenheid:

de eenheid bedoeld in artikel 21b.

II

Artikel I, onderdeel E, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «wordt een artikel» vervangen door: worden drie artikelen.

2. Na artikel 21a worden twee toegevoegd, luidende:

Artikel 21b

  • 1. Een graasdiereenheid is de voedselbehoefte van een stuk melkvee uitgedrukt in de voedselbehoefte van één melkkoe die in een kalenderjaar 6.000 kilogram melk met een vetpercentage van 4% produceert.

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke hoeveelheid graasdiereenheden wordt gerekend voor melkvee dat niet voor de melkproductie wordt gehouden.

Artikel 21c

  • 1. Het is verboden op een bedrijf per hectare bij dat bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond op enig moment een groter aantal stuks melkvee te houden dan overeenkomt met drie graasdiereenheden.

  • 2. Het verbod in het eerste lid is gedurende de eerste twee jaar na de inwerkintreding van dit artikel niet van toepassing op bedrijven die op het moment van inwerkintreding een groter aantal stuks melkvee houden dan drie graaseenheden per hectare bij dat bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond.

III

In artikel II wordt na «21, eerste lid,» ingevoegd: 21c, eerste lid.

Toelichting

Dit amendement regelt dat er een maximum wordt gesteld aan de melkproductie per hectare in de Nederlands veehouderij. Dat is nodig om ervoor te zorgen dat de dieren niet nog verder worden doorgefokt om steeds maar meer melk te produceren. Het zorgt bovendien voor een wettelijke verankering van het grondgebonden karakter van de melkveehouderij. Dit wordt bereikt om de verplichting tot weidegang te verbinden aan een maximum van drie Graasdiereenheden per hectare.

In de Structuurnota Landbouw van 1990 van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Visserij werd al gesteld: «Voor de grondgebonden veehouderij zal een norm worden ingevoerd voor het maximaal aantal graasdieren per ha cultuurgrond. Doel van deze maatregel is het grondgebonden karakter van het houden van graasvee te handhaven en te versterken. De norm kan voorkomen dat de relatie tussen het gebruikte areaal en het aantal dieren losser wordt door de aanwending van meer aangekocht voer. De verdere concentratie van de grondgebonden veehouderij zal door de graasdiernorm worden afgeremd terwijl tegelijkertijd de spreiding van deze veehouderij-activiteit zal worden bevorderd. Gedacht wordt aan een orde van grootte van ten hoogste drie melkkoeien per hectare, met dien verstande dat de graasdiernormen zullen worden afgestemd op de normen van mest- en ammoniakbeleid».

(Tweede Kamer, Vergaderjaar 1989–1990, 21 148, nrs. 23 p. 74)

Indieners zijn van mening dat de tijd nu rijp is om deze norm daadwerkelijk in te voeren. De melkveehouderij verliest steeds meer zijn extensieve en grondgebonden karakter. De toegenomen melkproductie per koe heeft grote negatieve gevolgen voor de gezondheid en het welzijn van de koe.

De graasdiernorm leidt tot een koppeling van o.a. melkvee aan de oppervlakte grond. Door de voedselbehoefte van de koe als uitgangspunt te nemen, in plaats van de hoeveelheid fosfaat, wordt bovendien aangesloten bij de breed gedragen wens van een grondgebonden melkveehouderij.

Door invoering van een maximaal aantal graasdiereenheden per hectare worden dus twee doelen bereikt: de melkveehouderij blijft grondgebonden, en het dierenwelzijn wordt geborgd. Het wettelijk vastleggen van de graasdiernorm is in lijn met de van de intrinsieke waarde van het dier, die sinds 2009 in de Wet Dieren erkend wordt.

3 GDE per hectare komt overeen met ca. 0,65 GDE jongvee en 2,35 GDE melkvee. 2,35 GDE melkvee = ca. 14.000 liter melk per hectare.

Voor bedrijven die bij ingangsdatum van deze wet niet voldoen aan de in het eerste lid opgenomen verbod geldt een uitzondering voor dit verbod van maximaal 2 jaar. Dat geeft deze bedrijven voldoende gelegenheid om hun melkveestapel in overeenstemming te brengen met hun grondpositie.

De omrekentabel die bij de graasdiereenheden hoort luidt als volgt:

– één koe die 6.000 liter melk produceert

=

1,00 GDE.

– één koe die 7.000 liter melk produceert

=

1,09 GDE,

– één koe die 8.000 liter melk produceert

=

1,19 GDE

– één kalf (0–1 jr)

=

0,40 GDE

– één pink (1–2 jr)

=

0,70 GDE

– één koe (8.000 kg melk) + bijbehorend jongvee

   

(uitgaande van 35% vervanging)

=

1,58 GDE

– één koe (10.000 kg melk) + bijbehorend jongvee

   

(uitgaande van 35% vervanging)

=

1,78 GDE

– één koe (8.000 kg melk) + bijbehorend jongvee

   

(uitgaande van 25% vervanging)

=

1,47 GDE

– één koe (10.000 kg melk) + bijbehorend jongvee

   

(uitgaande van 25% vervanging)

=

1,67 GDE

Ouwehand Thieme


Amendement van de leden Ouwehand en Thieme waarmee grondgebonden uitbreiding van de melkveesector alleen mogelijk is als een bepaald aantal graasdiereenheden niet wordt overschreden

2014-11-12
Dossier: 33979
Indiener(s): Esther Ouwehand (PvdD), Marianne Thieme (PvdD)
Onderwerpen: dieren landbouw
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33979-30.html