Recente nihilstellingen in de kinderopvangtoeslag |
|
Farid Azarkan (DENK), Renske Leijten , Pieter Omtzigt |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoeveel mensen onlangs een «nihilstelling» hebben gekregen over de kinderopvang over 2020 en/of 2021?1
Kunt u aangeven hoe de nihilstelling is ingericht na het rapport Ongekend Onrecht van de parlementaire ondervragingscommissie?2
Worden mensen persoonlijk benaderd of individueel uitgenodigd als zij niet reageren op een informatieverzoek? Zo nee, waarom niet?
Op welke wijze wordt het proportioneel terugvorderen vormgegeven en ook uitgelegd aan inwoners die toeslagen moeten terugbetalen?
Hoe zijn de mensen geselecteerd die een brief om gegevens te leveren over de rechtmatigheid van kinderopvangtoeslag, geselecteerd? Is dit op basis van risicoprofielen gebeurd of op basis van daadwerkelijke gedragingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Klopt het dat bij het opvragen van gegevens omtrent de rechtmatigheid niet is aangegeven welke gegevens aangeleverd moesten worden, noch een termijn is gesteld waarbinnen de gegevens moeten zijn geleverd? Kunt u de brief die is verstuurd aan toeslagenontvangers (geanonimiseerd) aan de Kamer sturen?
Klopt het tevens dat bij de nihilstelling die mensen ontvangen niet wordt aangegeven waarom iemand geen recht op kinderopvangtoeslag heeft over het desbetreffende jaar? Waarom is hier geen gewijzigd beleid naar aanleiding van het rapport Ongekend Onrecht?
Klopt het dat er geen inhoudelijk motivering wordt gegeven van de nihilstelling? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot betere dienstverlening en rechtsbescherming van toeslagenontvangers?
Waarom wordt in de nieuwe beschikking met de nihilstelling opnieuw gesteld dat mensen snel moeten betalen of dat zij binnen 24 termijnen betaald moeten hebben? Kunt u aangeven waarom dit beleid niet gewijzigd is?
Hoe moeten mensen succesvol een bezwaar aantekenen als zij niet weten waarom zij geen recht op kinderopvangtoeslag hebben?
Erkent u dat mensen niet alleen in een bezwaarprocedure bezwaar moeten kunnen maken tegen de (hoogte van de) terugbetaling, maar dat zij ook te horen moeten krijgen waarom zij gecontroleerd zijn om zich daartegen ook te kunnen verweren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Kunt u aangeven hoeveel bezwaarprocedures er op dit moment lopen voor de jaren 2020 en 2021 tegen opgelegde nihilstellingen?
Hoe is geborgd dat mensen de informatie krijgen die zijn nodig hebben om succesvol een bezwaar te kunnen indienen?
Erkent u dat informatievoorziening essentieel is voor de rechtsbescherming van inwoners? En dat de Belastingdienst, door besluiten niet te motiveren, voorbijgaat aan een belangrijk element van de democratische rechtsstaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wordt er nog gewerkt met «opzettelijk en met grove schuld niet aan de wet houden» in het oordeel of iemand geen recht heeft op kinderopvangtoeslag?
Kunt u zich voorstellen dat wij een «deja vu» gevoel krijgen als het gaat om de manier van omgang met het recht van toeslagenontvangers in de vaststelling of er wel of geen recht op kinderopvangtoeslag bestaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op welke wijze is in de afgelopen periode het fraude-onderzoek/handhaving van de rechtmatigheid van toeslagen veranderd waardoor een situatie zoals beschreven in het rapport Ongekend Onrecht niet meer kan optreden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe gaat Toeslagen om met de automatisch gedeelde opvanguren die mogelijk verschillen met de aangevraagde of verantwoordde opvanguren door toeslagaanvragers?
Worden de werkwijzes van het opgeheven «CAF-team» nog gehanteerd? Kunt u aangeven hoe met oud-medewerkers van dit team gereflecteerd is op de werkzaamheden en de «opsporingsaanpak» van het CAF-team?
Geldende richtlijnen inzake persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) aan het begin van de coronacrisis en onderzoek naar Long COVID |
|
Pieter Omtzigt |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u zich de Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)-richtlijn van 24 maart 2020 herinneren, waarin wordt beschreven dat zorgmedewerkers buiten het ziekenhuis alleen beschermingsmaterialen mochten gebruiken bij hoestende/niezende patiënten?1
Kunt u vertellen waarom het RIVM onderscheid maakt tussen bescherming in de ziekenhuiszorg en bescherming buiten de ziekenhuizen, zoals beschreven staat in deze richtlijn van maart 2020? Is hierbij volgens u voldoende rekening gehouden met de risico’s voor medewerkers in verpleeghuizen en thuiszorg?
Bent u bekend met de richtlijn van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), uitgebracht op 21 maart 2020? Kunt u aangeven op basis waarvan en waarom het RIVM een strakke casusdefintie van hoesten en niezen hanteerde bij verdenking op COVID-19?2
Bent u ervan op de hoogte dat de RIVM-richtlijnen van 24 en 27 maart afwijken van de WHO-richtlijnen? Zo ja, kunt u dan aangeven waarom de RIVM-richtlijnen onbeschermd contact aanbevelen bij bijvoorbeeld kort contact, maar wel bij bewezen COVID-patiënten buiten de ziekenhuizen, terwijl de WHO-richtlijn al op 21 maart 2020 aanbeveelt om medische mondneusmaskers te dragen bij contact met voor COVID verdachte en/of bewezen COVID-19 patiënten?3
Kunt u zich het artikel van NOS en Nieuwsuur op vrijdag 11 februari jl. nog herinneren over bemoeienis van het ministerie met Outbreak Management Team (OMT)-adviezen?4
Heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan de NOS geantwoord dat de RIVM-richtlijnen gebaseerd waren op medische adviezen en dat het ministerie «geen eigen toevoegingen» had gedaan, «noch wijzigingen aangebracht»?
Kunt u het precieze antwoord geven dat aan Nieuwsuur gegeven is? Staat u nog steeds achter dat antwoord of wenst u dat antwoord te nuanceren en wilt u deze Kamervraag aangrijpen om dat te doen?
Is deze notitie die door hoogleraren geschreven is, waarin de volgende voorstellen stonden, ingebracht bij het OMT van 14 april:
Klopt het dat de hoogleraren prof. dr. Buurman, prof. dr. Hertogh, prof. dr. Schols en prof. dr. Achterberg deze aanbevelingen inbrachten in het OMT van 14 april en daarmee zeer duidelijk stelling namen?
Hoeveel mensen zijn naar uw schatting tussen 1 maart en 14 april 2020 overleden in verpleeghuizen aan corona?
Heeft het ministerie vervolgens daarop voorgesteld deze zin aan het OMT-advies toe te voegen: «het uit voorzorg gebruiken van PBM bij patiënten die geen (verdenking op) COVID-19 hebben is niet nodig en gelet op de aanhoudende schaarste aan BPM ook niet gewenst»?6
Deelt u de mening dat het advies van de hoogleraren ouderengeneeskunde en de wens van het ministerie mijlenver van elkaar verschillen? Hoe beoordeelt u deze suggestie?
Kunt u vertellen wanneer het ministerie op de hoogte is gesteld van het zorgprobleem «Long COVID» of het «post-COVID-syndroom» en aanvullend vanaf welk moment bekend was dat dit zeker ook zorgmedewerkers betrof?
Vanaf welk moment was u op de hoogte dat Long COVID een structureel en langdurige ziektelast kan opleveren zonder uitzicht op herstel? Wat is er vanaf toen gedaan om deze zorgmedewerkers te ondersteunen?
Kunt u zich herinneren dat u tijdens het debat op 11 april jl. een motie van het lid Omtzigt over structureel meer (biomedisch) onderzoek naar Long COVID ontraadde, en u aangaf dat er al heel veel onderzoek plaatsvindt op dit terrein? Kunt u heel precies aangeven welke publiek gefinancierde onderzoeken in Nederland lopen naar Long COVID en dit uitsplitsen in type onderzoek (oriënterend, revalidatie, psychologisch, biomedisch, trials met geneesmiddelen)?
Bent u van mening dat voldoende onderzoek in Nederland wordt gedaan naar het biomedisch aspect van Long COVID, in lijn met het advies van de Gezondheidsraad op 14 februari 2022?
Deelt u de mening dat vanwege de geldende richtlijnen van het RIVM aan het begin van de coronacrisis en de instemming hiermee door de Inspectie SZW (nu de Arbeidsinspectie), de overheid nu verantwoordelijkheid zou moeten nemen om passende tegemoetkoming te regelen voor deze groep zorgmedewerkers? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven hoeveel aanvragen er door werkgevers zijn gedaan, voor de tijdelijke subsidieregeling die vanaf juni 2022 beschikbaar is, om zorgmedewerkers die met Long COVID te maken hebben minimaal zes maanden en maximaal een jaar langer in dienst te kunnen houden?
Kunt u aangeven op basis van welk evidence u denkt dat herstel en re-integratie na twee jaar nog mogelijk is?
Wat gaat u doen voor de groep zorgmedewerkers die in het begin van de coronacrisis, vaak onvoldoende beschermd, in de frontlinie hebben gewerkt en nu ontslagen zijn of ontslag is aangezegd?
Kunt u toelichten hoe het staat met de beschikbaarheid van een Long COVID-fonds voor zorgmedewerkers? Voor wie en onder welke voorwaarden zullen middelen uit dit fonds beschikbaar zijn en wanneer? Hoeveel aanvragen zijn hiervoor binnen?
Herinnert u zich dat u in het Kamerdebat van 7 april heeft toegezegd op twee vragen nog terug te komen en daar een precies antwoord op te geven?
Kunt u aangeven of er in de afgelopen twee jaar in relatie tot de coronacrisis op enig moment een kabinetsbesluit is geweest om bepaalde Wet openbaarheid van bestuur (Wob)-verzoeken niet of later te honoreren? Kunt u aangeven of in de afgelopen twee jaar in relatie tot de coronacrisis is besloten om bepaalde informatie niet met de Kamer te delen? Kunt u deze vragen met redenen omkleed beantwoorden?
Wilt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
De olietanker Sunny Liger |
|
Pieter Omtzigt , Kati Piri (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u contact gehad met het bedrijf of de bedrijven die de Russische olie van de Sunny Liger willen lossen en/of kopen? Welke bedrijven zijn dat en kunt u gespreksverslagen aan de Tweede Kamer doen toekomen?
Welke mogelijkheden ziet u om alsnog te voorkomen dat de Sunny Liger in een Nederlandse haven kan aanmeren?
Kunt u een lijst doen toekomen van schepen met Russische olie en kolen die de afgelopen 14 dagen in Nederland zijn aangekomen en hier gelost hebben? Kunt u een schatting maken van de totale waarde hiervan?
Heeft de oproep van de Minister voor Klimaat en Energie om geen olie of kolen uit Rusland af te nemen, enig effect gehad? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Kunt u voor de afgelopen tien maanden per maand aangeven hoeveel olie en hoeveel kolen Nederland heeft geïmporteerd uit Rusland?
Wilt u een kopie van de antwoorden sturen aan de Oekraïense ambassadeur in Nederland?
Wilt u deze vragen afzonderlijk en binnen een week beantwoorden?
Het verweer van de Staat in de artikel12 procedure omtrent de vervolging van de Belastingdienst |
|
Pieter Omtzigt , Renske Leijten |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorgangers op 12 maart 2021 in een brief aan de Kamer hebben aangegeven dat op tenminste 13 punten overtredingen van wetten hebben voorgedaan in het Toeslagendrama en dat dit stuk voor stuk overtredingen van wetten betreft waarvan duizenden en tienduizenden mensen het slachtoffer waren?1
Staat u nog altijd achter conclusie dat de overtreding van deze wetten voortvloeiden uit concrete (beleids)besluiten van de Belastingdienst die actief zijn genomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Herinnert u zich de belofte in die brief: «In die gevallen waarin de Belastingdienst zich niet aan de wet heeft gehouden, hebben wij dat eerder aan uw Kamer gemeld en dat zullen wij ook in de toekomst aan uw Kamer melden.» Is dit nog staand beleid?
Kunt u de lijst updaten van wetten waaraan de Belastingdienst zich niet heeft gehouden en de ge-update versie van deze lijst met alle u bekende overtredingen aan de Kamer doen toekomen?
Wilt u, wanneer die lijst wordt samengesteld, niet vergeten alle overtreden wetten te vermelden, de recente boetebesluiten van de Autoriteit Persoonsgegevens, discriminatie bij query’s aan de poort, de PWC-rapporten over de Fraudesiganleringsvoorziening (FSV), interne handleidingen voor het toepassen van de risicoselectie en andere zaken waarvan u op de hoogte bent?
Kunt u ook helder weergeven bij welke onderdelen van Belastingdienst de overtredingen precies plaatsvonden?
Kunt u verklaren waarom de Landsadvocaat namens de Staat op 12 april in artikel-12 zaak betoogt dat: «De staat stelt daarbij voorop dat he leed van de gedupeerden van de toeslagenaffaire buiten kuif staat. Door harde regelgeving, een strikte wetsuitleg, vooringenomen handelen, het ontbreken van de menselijke maat en door geen gehoor te geven aan noodsignalen, is ouders en kinderen de afgelopen tien jaar ongekend onrecht aangedaan», maar dat in betoog geheel vergeet te vermelden dat de Belastingdienst jarenlang een groot aantal wetten overtreden heeft en dat dat zeker een van de oorzaken van het toeslagenschandaal geweest is?2
Met wie heeft de Landsadvocaat gesproken om dit schriftelijke verweer te voeren bij Gerechtshof in Den Haag?
Kunt u voorts heel nauwkeurig aangeven of en op welke wijze er overleg gevoerd is met ambtenaren bij de Belastingdienst en de ministeries van Financiën en Sociale Zaken om tot deze verdediging te komen?
Op welke wijze is er politiek akkoord en/of afstemming geweest voor dit verweerschrift? Is het voorgelegd en akkoord bevonden door één of meerdere bewindspersonen en zo ja, welke? Kunt u de beslisnota’s of de documenten waaruit dat blijkt aan de Kamer doen toekomen?
Waarom is besloten om verweer te geven in de artikel 12-procedure die is aangespannen door gedupeerde ouders? Erkent u dat dit niet had gehoeven?
Erkent u dat het een totaal verkeerd signaal is dat de Landsadvocaat namens de Staat nu betoogt dat er in mei 2020 geen aangifte had moeten worden gedaan naar aanleiding van het onafhankelijk advies van de heer Biemond?3 Kunt u uw antwoord toelichten?
Klopt het dat noch de Belastingdienst noch het Ministerie van Financiën nooit meer informatie met het Openbaar Ministerie (OM) heeft gedeeld toen deze onderzoek deed naar aanleiding van de aangifte?4 Waarom is hiertoe besloten?
Het is toch juist dat ten tijde van het onderzoek van het OM de interne handleiding werd gevonden over het inzetten van het risicoclassificatiemodel?5 Waarom is dit niet actief gedeeld?
Is er door de Minister ter zake van de vervolgingsbeslissing een aanwijzing ex artikel 127 van de Wet op de rechterlijke organisatie gegeven? Zo ja, kan die beslissing (en aanverwante documenten) met de Kamer gedeeld worden?
Heeft het kabinet (bewindspersonen) zich op enigerlei wijze bemoeid (of overleg gehad over) met het sepot-besluit of de verdediging van de Advocaat-generaal in de artikel 12-zaak? Zo ja, op welke wijze?
Hebben de huidige directeur-generaal van de Belastingdienst en de directeur-generaal Toeslagen een overdrachtsdossier ontvangen van hun ambtsvoorganger? Kunt u deze overdrachtsdossiers openbaar maken?
Juridische adviezen over box 3 |
|
Pieter Omtzigt |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Herinnert u zich de volgende eerder gestelde schriftelijke vraag (van 3 januari 2022): «Wilt u een lijst met alle uitgebrachte adviezen (interne en externe, inclusief de landsadvocaat) over box-3 vanaf 2010 samenstellen en doen toekomen aan de Tweede Kamer?»1
Herinnert u zich het antwoord: «Ja. Deze lijst moet, zoals het lid Omtzigt zelf aangeeft in de vraag, nog worden samengesteld. Daarvoor is uitgebreid uitzoekwerk nodig, juist omdat ik de vraag van het genoemde lid zo volledig mogelijk wil beantwoorden. Ik ga er daarom vanuit dat de heer Omtzigt ook interne notities bedoelt die als advies aan de bewindspersonen zijn gegaan. Dit betreft dan ook stukken die tot nu toe niet aan uw Kamer zijn overhandigd. Daarom vergt dit meer tijd dan uw Kamer mij voor de beantwoording van deze Kamervragen gunt. De gevraagde lijst met eventueel de daarbij nog niet gepubliceerde stukken zal ik binnen twee maanden aan uw Kamer sturen.»2
Herinnert u zich dat u op 5 april 2022 het volgende antwoord gaf: «in reactie op het schriftelijk overleg (2022Z00005) heb ik aangegeven binnen twee maanden een lijst te delen met alle uitgebrachte adviezen (interne en externe, inclusief de landsadvocaat) over box-3 vanaf 2010, in het bijzonder over de vraag of de box 3-tarieven mogelijk een schending van het eerste protocol van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens opleveren. De inventarisatie is een eind gevorderd, maar nog niet gereed. Ik heb wat meer tijd nodig om de stukken te kunnen delen. Uw Kamer ontvangt deze stukken tegelijkertijd met de richtingennotitie.»3
Herinnert u zich dat u op 15 april 2022 een lijst en een inventarislijst naar de Kamer gestuurd heeft, maar dat dat die lijst niet in 2010 begint, zoals gevraagd, maar in 2015 en dat die gaat over juridische adviezen over strijdigheid met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en niet over alle adviezen?4
Is het u opgevallen dat in de periode 2015–2017 eigenlijk geen adviezen of memo’s zijn uitgebracht, terwijl in die periode toch het Belastingplan 2016 behandeld is, waarin de nieuwe box 3 is ingevoerd met de vele ficties, die uiteindelijk geleid heeft het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021, waarin de Hoge Raad oordeelde dat box 3 in strijd was met het recht op ongestoord genot van eigendom en het discriminatieverbod uit het EVRM en rechtsherstel bood?
Bent u ervan op de hoogte dat vooral bij het Belastingplan 2016 vele fracties in de Tweede Kamer gevraagd hebben naar de juridische houdbaarheid en dat er al arresten van de Hoge Raad uit april 2015 lagen?
Is het gebruikelijk dat er juridische adviezen en analyses ten grondslag liggen aan keuzes om een belasting te veranderen en zeker wanneer het een hervorming betreft van een belastingonderdeel (box 3), dat al meerdere keren tot negatieve uitspraken van rechters en de Hoge Raad heeft geleid?
Als er geen juridische adviezen en analyses waren, op basis waarvan kon het kabinet dan uitspraken doen over het vertrouwen dat deze vernieuwde box 3 juridisch houdbaar zou zijn, zoals de regering herhaaldelijk deed tijdens de behandeling van dat Belastingplan, waarin de discussie over box 3 een zeer prominente plek innam?
Kunt u dus de originele vraag van 3 januari beantwoorden en alle juridische anlayses en adviezen over box 3 vanaf 2010 openbaar maken, inclusief interne adviezen en analyses, inclusief mondelinge en schriftelijke adviezen van de landsadvocaat of andere internen?
Kunt u alle adviezen en analyses uit 2015 (behandeling Belastingplan 2016) en 2016 nog voor de voortzetting van het commissiedebat over box 3 aan de Kamer doen toekomen?
De geluidsopnames van de OMT-vergaderingen, die toch blijken te bestaan |
|
Pieter Omtzigt |
|
Kuipers |
|
Herinnert u zich dat u op 11 april 2022 op mijn vraag: «Zijn er audio opnames beschikbaar van de Outbreak Management Team (OMT)-vergadering van 14 april 2020? Zo ja, waar zijn die dan opgeslagen? Kunt u ervoor zorgen dat er een woordelijk verslag van beschikbaar komt voor de Kamer?» het volgende antwoord gaf: «Er zijn geen audio opnames beschikbaar van OMT-vergaderingen. De verslagen van het OMT zijn vertrouwelijk»?1
Heeft u kennisgenomen van de bijlagen bij het Besluit Wet openbaarheid van bestuur (Wob)-verzoek aangaande het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in de periode mei 2020, deel 4, waarin het fragment uit de volgende mail voorkomt:
«Om de vertrouwelijke omt-geluidsopnames (en andere zaken) goed te archiveren in RIVM.doc zouden we zowel hand-on-hulp als expertise kunnen gebruiken. Liefst iemand die ontzorgt én iemand die alles wat we moeten weten op een rijtje zet. We kunnen natuurlijk zoeken wat wobbaar archiveren is, maar dit ontstijgt toch het niveau waarop we er wel uitkomen met wat handige linkjes op Insite. Hoe pakken we dat aan»?2
Van welke OMT-vergaderingen zijn geluidopnames gemaakt? Kunt u daarvan een lijst verschaffen – nadat u met het RIVM gesproken heeft?
Klopt het dat deze geluidsopnames gewoon onder de Wob vallen en overigens ook onder de archiefwet?
Wie beheert en archiveert de geluidopnames van de OMT-vergaderingen?
Zijn de geluidsopnames van de OMT-verslagen gerubriceerd? Zo ja, sinds wanneer, wat is de rubricering en wie heeft die aangebracht?
Kunt u aangeven wat de rubricering is van de concept-notulen, de notulen, de concept-verslagen en de verslagen van het OMT?
Klopt het dat Kamerleden in principe ook toegang hebben tot vertrouwelijke n staatsgeheime stukken, tenzij het belang van de staat zich er tegen verzet?
Op welke wijze gaat u de Kamer onmiddellijk inzage geven in de geluidsopname of het woordelijke verslag van de OMT-vergadering van 14 april 2020? Indien u ze zelf niet heeft, op welke wijze zult u dan bevorderen dat de Kamer die informatie ter inzage krijgt?
Kunt u de geluidsopnames en/of het woordelijk verslag openbaar maken?
Heeft het ministerie het concept-verslag en/of het concept-advies van de vergadering van 14 april 2020 gekregen? Kunt u deze vraag heel precies en volledig beantwoorden en de gang van zaken schetsen?
Kunt u bevorderen dat de concept-notulen van de vergadering van 14 april 2020 ter inzage komen te liggen bij de Kamer en ervoor zorgen dat alle versies van de concept-notulen ter inzage liggen, evenals de vastgestelde notulen?
Kunt u na overleg met het RIVM en/of OMT-leden alsnog antwoord geven op de vraag: Stond de zin «Het uit voorzorg gebruiken van PBM bij patiënten die geen (verdenking op) Covid-19 hebben is niet nodig en gelet op de aanhoudende schaarste van BPM ook niet gewenst» in de originele concept-notulen of is die zin later aan de concept-notulen toegevoegd?
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en voor 5 mei 2022 beantwoorden in verband met het inplannen van het debat over de OMT-verslagen?
Welke betekenis komt in het verband van uw antwoord op vraag 12, «Op basis van de Arbowet is de werkgever verantwoordelijk voor de arbeidsomstandigheden van werknemers. De werkgever moet de risico’s op de werkvloer inventariseren, evalueren en op basis daarvan passende maatregelen nemen. Professionele richtlijnen door beroepsgroepen en de uitgangspunten van het RIVM geven aan wat de uitgangspunten zijn voor het professioneel gebruik van PBM in verschillende situaties. De aard van richtlijnen is niet om een verplichting op te leggen.», toe aan artikel 7:658 BW als het gaat om het verschaffen van mondneusmaskers en overige persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) door werkgevers aan medewerkers in verpleeghuizen en de thuiszorg, temeer als zij vermoedden dat zij met coronapatiënten te maken hadden?1
Hoe verhouden de opvolgende versies van de richtlijnen voor het gebruik van PBM van het RIVM (met name die van 20 maart 2020, 15 april 2020, 23 april 2022, 1 mei 2022 en 29 mei 2022) zich tot de verplichting van werkgevers zoals neergelegd in artikel 7:658 BW? Wat betekent dat voor het toezicht voor de Inspectie SZW in de maanden maart, april en mei 2020?
Is, in het licht van uw antwoord op vraag 12, «De verdeling van die middelen heeft plaatsgevonden op basis van besmettingsrisico’s in specifieke behandelsituaties, op basis van professionele richtlijnen en op basis van de destijds beschikbare inzichten in virusoverdracht.», hierbij (achteraf gezien) voldoende rekening gehouden met medewerkers in verpleeghuizen en de thuiszorg? Heeft de Nederlandse overheid (achteraf gezien) zijn uiterste best gedaan om te zorgen dat er, ook in tijden van wereldwijde extreme schaarste, PBM beschikbaar waren in Nederland voor medewerkers in verpleeghuizen en de thuiszorg? Hoe beoordeelt u in dat verband dat in Duitsland via een speciaal gezant al sinds begin maart 2020 centraal mondneusmaskers zijn ingekocht?
Had het nieuwe verdeelmodel, dat op 13 april 2020 in Nederland van kracht werd, niet eerder gemoeten, temeer nu in antwoord op vraag 15 wordt aangegeven dat schaarste geen criterium was bij het opstellen van de uitgangspunten voor het gebruik van neusmondmaskers en overige PBM?
Als werkgevers aan medewerkers in verpleeghuizen en de thuiszorg, op basis van artikel 7:658 BW, ook in de maanden maart, april en mei 2020, neusmondmaskers en overige PBM hadden moeten verstrekken, hoe wordt in dat verband dan de aansprakelijkheid van de overheid beoordeeld in het kader van het beleid rond het beschikbaar stellen van medische neusmondmaskers en overige PBM?
Herinnert u zich vraag 19 in de vorige vragenset: «Heeft de regering (juridisch) advies gekregen over mogelijke aansprakelijkheid door het centraliseren van de persoonlijke beschermingsmiddelen en de daaraan verwante vraagstukken? Zo ja, wanneer en van wie en kunt u dat aan de Kamer doen toekomen?»?
Wilt u de vorige vraag heel precies beantwoorden, namelijk of er (juridisch) advies is over mogelijke aansprakelijkheid door het centraliseren van de persoonlijke beschermingsmiddelen en de daar aan verwante vraagstukken?
Kunt u dat advies of die adviezen aan de Kamer doen toekomen? . Kunt u het intern juridisch advies dat is gegeven, over de kaders waarbinnen centraal inkopen mogelijk zou zijn, aan de Kamer doen toekomen?
Herinnert u zich dat u aan de Kamer schreef: «Ondanks het feit dat deze procedure (waaronder testen door RIVM en aanvullende RIVM-richtlijnen voor een aangepast gebruik van deze middelen) niet geheel conform de wettelijke vereisten is, heeft de Staatssecretaris van SZW, gelet op de uitzonderlijke situatie, ermee ingestemd dat deze handelwijze wordt gevolgd en dat de Inspectie SZW tijdelijk de door het RIVM gehanteerde normen en instructies voor gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen als uitgangspunt hanteert bij de invulling van haar toezichtstaken.»?2
Kunt u het formele besluit waarmee de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) hiermee ingestemd heeft, aan de Kamer doen toekomen?
Van wanneer tot wanneer was dat besluit van kracht?
Wat was de wettelijke grondslag voor dat besluit?
Op welke wijze en op welke datum is dat besluit gepubliceerd en publiek kenbaar gemaakt?
Heeft de regering ooit druk uitgeoefend op de V&V sector (of vertegenwoordigers van de V&V sector) om akkoord te gaan met richtlijnen, die feitelijk het zorgpersoneel en de patiënten veel te weinig bescherming boden?
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen twee weken beantwoorden (mede omdat ze eerdere onbeantwoorde vragen bevatten, die meer dan zes weken onbeantwoord bleven)?
De stroperige implementatie van sancties in Nederland |
|
Pieter Omtzigt , Jesse Klaver (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Is er één Minister eindverantwoordelijk voor de implementatie en handhaving van het totale sanctiebeleid in Nederland? Zo nee, draagt dat juist niet bij aan de stroperigheid en onduidelijkheid waarmee Nederland dit oppakt? Bent u bereid dit anders te organiseren?
Hoe kan het dat het kabinet pas ruim een maand na de oorlog een ontheffing heeft verleend voor de fiscale geheimhoudingsplicht uit art. 67AWR?
Kunt u het besluit sturen waarmee u een uitzondering gemaakt heeft op art. 67 AWR?
Hoeveel Advance pricing agreements (APA's) en Advance tax rulings (ATR's) zijn er gevonden die een relatie hebben met de personen die op de sanctielijst staan? Zijn al die APA’s en ATR’s overhandigd aan de autoriteiten die de sancties opleggen en uitvoeren? Kunt u dit toelichten?
Kunt u ook verder gaan en zoeken naar alle APA’s en ATR’s die nog van kracht zijn en deze naast de sanctielijst leggen?
Betekent het feit dat er vanaf juli 2017 een beëindigingsgrond is in de rulings op het moment dat de tegenpartij op de sanctielijst komt te staan, dat er nog actieve rulings zijn van voor 2017 waarin die beëindigingsgrond niet ingebouwd is? Waarom worden deze dan juist niet nu al onderzocht? Bent u daartoe alsnog bereid?
Zijn er presentaties gegeven door de Nederlandse overheid over het Nederlandse vestigingsklimaat aan Russische bedrijven, personen en/of overheden, bijvoorbeeld door het Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) of door Nederlandse ambassades? Zijn er dergelijke presentaties gegeven door Nederlandse advieskantoren, gefaciliteerd door de Nederlandse overheid, via ambassades ofwel NFIA ofwel anderszins?
Hoe kan het dat de Belastingdienst eerst nog twee weken heeft moeten wachten op een advies van de Landsadvocaat over de vraag of gegevensdeling over Russische oligarchen wel in lijn is met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), terwijl gegevensdeling essentieel is in de opsporing? Hoe kunt u dit totale gebrek aan urgentie uitleggen?
Kunt u de conceptwijziging voor het uitvoeringsbesluit over de Algemene verordening gegevensbescherming opsturen, inclusief het advies van de Autoriteit Persoonsgegevens?
Wat bekent het precies dat het toezicht en de handhaving van sancties op de terreinen van vastgoed, kunst en erfgoed, het eigendom van bedrijven en niet-financiële dienstverlening op dit moment «nog niet is geregeld», aldus de kabinetsbrief van 1 april1? Vindt hier nu überhaupt geen toezicht en handhaving plaats? Wanneer gaat dit geregeld worden?
Waarom kijkt Nederland in de vergelijking met andere landen alleen naar tegoeden bij de financiële sector, terwijl er bijvoorbeeld in Italië al voor bijna een miljard aan goederen is bevroren?
Heeft u überhaupt wel zicht op de sancties ten aanzien van niet-financiële activa? Hoeveel niet-financiële activa zijn er op dit moment in Nederland bevroren door niet-financiële instellingen?
Hoe wordt de naleving van sancties bij niet-financiële instellingen voor niet-financiële activa gewaarborgd?
Kan de bevriezing van niet-financiële tegoeden voortaan worden meegenomen in het overzicht? Zo niet, waarom kan dit in andere landen dan wel?
Hoe kan het dat, hoewel trustkantoren doorgaans niet direct tegoeden aanhouden, in de eerste overzichtstabel van in Nederland bevroren tegoeden (van 14 maart jl.) gemeld werd dat er door trustkantoren geen tegoeden bevroren zijn, terwijl op 31 maart is gemeld dat «trustkantoren [...] circa EUR 227 miljoen hebben bevroren»? Waarom is de bevriezing van vermogensbestanddelen van een doelvennootschap eerst niet en nu wel meegerekend?
Hoeveel vermogen was er op 14 maart al bevroren, doordat trustkantoren als bestuurder van een doelvennootschap vermogensbestanddelen bevroren hadden?
Hoe kan een trustkantoor als bestuurder van een doelvennootschap vermogen van die doelvennootschap bevriezen? Hoe kan voorkomen worden dat dit niet gewoon voorkomen wordt door aandeelhouders en/of uiteindelijke belanghebbenden, bijvoorbeeld door de bestuurder te verwijderen?
In hoeverre zorgt het afscheid nemen van Russische klanten door trustkantoren ervoor dat deze trustkantoren niet langer in staat zijn om als bestuurder van de doelvennootschap vermogensbestanddelen te bevriezen? Hoe gaat u dit mogelijke probleem ondervangen in de aanstaande spoedwetgeving?
Welke termijn stelt de sanctiewet om tegoeden te bevriezen? Betekent het feit dat het totaaloverzicht van bevroren tegoeden nog kan wijzigen, dat tegoeden die nu nog niet bevroren zijn maar dat straks wel zijn, en dus voor een wijziging in het totaaloverzicht zorgen, eigenlijk nu direct al en niet pas op een later moment bevroren moeten worden? Wanneer is een dergelijke vertraging een overtreding van de sanctiewet?
Staat de Russische Federatie zelf ook op de sanctielijst? Zo ja, betekent dit dat diensten aan de Russische Federatie zelf, zoals door advocatenkantoren aan de Zuidas, ook verboden worden? Zo nee, bent u bereid ervoor te pleiten ook Rusland zelf op de lijst te zetten?
Erkent u dat het vorige kabinet, in tegenstelling tot wat u beweert in de beantwoording op Kamervragen van de leden Klaver en Van der Lee2 geen reactie heeft gegeven op het rapport van de Commissie doorstroomvennootschappen, maar enkel een samenvatting van het rapport, en daarbij aangegeven heeft dat een reactie juist aan dit kabinet is? Welke deadline geeft u zichzelf om de Kamer te informeren over hoe u wilt omgaan met de adviezen van de Commissie Doorstroomvennootschappen?
Ziet u aanleiding om het proces om tot een inzet te komen ten aanzien van hoe om te gaan met de aanbevelingen van de Commissie Doorstroomvennootschappen, te versnellen? Zo ja, hoe wordt deze deadline dan naar voren gehaald? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven of u bereid bent om te pleiten voor een «global asset registry»? Heeft u hier zelf ook een mening over, los van het feitelijke gegeven dat de Europese Commissie op dit moment een onderzoek doet naar de haalbaarheid? Bent u bereid om los van die haalbaarheid te zeggen, dat als dit inderdaad haalbaar blijkt te zijn, dit iets is dat u steunt?
Op welke manier wordt het faciliteren van geldstromen van geopolitieke opponenten, zoals Rusland, als separate dimensie van de onwenselijkheid van de trustsector in Nederland, meegenomen in het onderzoek naar de voor- en nadelen van de trustsector? Bent u het met ons eens dat deze geopolitieke dimensie een uiterst relevante is in de beoordeling van de wenselijkheid van een verbod op trustdienstverlening?
Vindt u het wenselijk dat anderen dan financiële instellingen die kunnen beschikken over vermogen van gesanctioneerden, bevriezingen niet hoeven te melden? Maakt dit het niet zeer moeilijk, zo niet onmogelijk, om de naleving van de sanctiewet in die gevallen te controleren? En bent u bereid om anderen dan financiële instellingen alsnog op te roepen bevriezingen te melden, ook om de alertheid te vergroten?
Wat gaat u, ook in Europees verband, doen om het sanctielek te dichten als twee of meer gesanctioneerden samen meer dan 50% van de aandelen hebben in een vennootschap, omdat deze aandelenbelangen niet opgeteld mogen worden?
Kunt u aangeven waarom het nog langer wenselijk is dat Russische oligarchen die (nog) niet op de sanctielijst staan, onbelast vermogen kunnen wegsluizen naar Saoedi-Arabië en/of de Verenigde Arabische Emiraten? Waarom ziet Nederland hier eenzijdig af van de heffing van dividendbelasting?
Kunt u toelichten op welke manier het belastingverdrag tussen Nederland en Cyprus dat op 1 juni 2021 gesloten is, de mogelijkheden voor vermogende Russen, die veel van Cyprus als doorvoerhaven van geld gebruikmaken, om via belastingontwijkingsconstructies geld vanuit en naar Nederland toe te schuiven, vergroot?
Wat zijn de overwegingen om enkel een inspanningsverplichting voor cliëntenonderzoek in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) te hebben, en geen resultaatverplichting? Bent u bereid in het licht van de acute crisis te onderzoeken of de Wwft op dit punt aangescherpt kan worden?
Op basis waarvan schat u in dat er slechts in een beperkt aantal gevallen bestuurders of hun vennootschappen later dan 2017 op de sanctielijst gezet zijn? Is dat aantal juist door de recente sanctiegolf niet vrij groot? En is in deze gevallen de automatische beëindigingsgrond niet getriggerd? Kan dat niet anders?
Hoe kan het dat de Belastingdienst informatie over fiscale aangelegenheden van gesanctioneerde personen lang niet altijd paraat heeft, of dat deze informatie achterhaald is?
Wat is het verschil tussen de taakgroep, de stuurgroep en de sanctie-eenheid?
Kunt u een organogram toesturen met de relatie tussen de Nationaal Coördinator, de stuurgroep, de taakgroep, de sanctie-eenheid, en andere relevante entiteiten in de governance van het uitvoeren/implementeren/handhaven van de sancties, wie hierin vertegenwoordigd zijn, en hoe deze organen zich in de verantwoordelijkheid tot elkaar verhouden?
Kunt u de wettelijke bevoegdheden en verantwoordelijkheden (inclusief vindplaats) geven voor de Nationaal Coördinator sanctiebeleid, de stuurgroep, de taskforce en de sanctie-eenheid? Kunt u heel precies aangeven wie voor welk besluit verantwoordelijk is?
Kunt u een precies overzicht geven van alle ministeries, agentschappen, ZBO’s, etc. die een taak hebben bij het uitvoeren, opleggen en afdwingen van sancties?
Wat heeft de nationaal coördinator sinds zijn komst strakgetrokken in de operationele uitvoering van de implementatie van de sancties?
Kunt u aangeven in het internationale overzicht dat u naar de Kamer gaat sturen over het vergelijk van het succes van de implementatie van sancties, hoeveel procent van het totale gesanctioneerde vermogen dat in landen gestald staat, en het totale gesanctioneerde vermogen dat in landen bevroren is, daadwerkelijk bevroren is?
Wat wordt bedoeld met «Met betrekking tot het toezicht op de naleving van de sanctieregelgeving door advocaten en notarissen wordt in samenwerking met de Minister voor Rechtsbescherming gewerkt aan een noodzakelijke wettelijke regeling» uit de brief van 6 april3? Welke wettelijke grondslag is er nu niet en waarom was die er niet? Wat gaat daardoor nu mis? Wordt er in de tussentijd al verzocht dat notarissen en advocaten handelen in lijn met wat later geborgd zal worden door de noodzakelijke wettelijke regeling?
Bent u ervan overtuigd dat er genoeg FTE’s zijn vrijgemaakt voor de coördinatie van de implementatie van sancties? Is 1 FTE per relevant departement genoeg? Waarom?
In hoeverre zijn er de afgelopen tijd overschrijvingen geweest van de nationaliteit van boten en vliegtuigen in het Koninkrijk, bijvoorbeeld van de Russische of Cypriotische vlag naar de vlag van de Marshall-eilanden? Erkent u dat dit een mogelijke «loophole» is, waarmee sancties ontweken kunnen worden?
Bent u bereid financiële instellingen op te roepen in het naleven van de sancties grote voorzichtigheid en terughoudendheid te betrachten? Bent u het met ons eens dat het onwenselijk zou zijn als er financiële instellingen zijn die hier opportunistisch in zouden opereren?
Waarop is de verwachting gebaseerd dat de goederenstroom met Rusland in de loop van de tijd weer zal toenemen, zeker als nog hevigere sancties bepaald niet uit de sluiten zijn?
Kunt u meer zeggen over de 137 miljoen euro die de FIOD in beslag heeft genomen, omdat overtreding van de sanctiewet dreigde?
Kunt u deze vragen één voor één en binnen twee weken beantwoorden?
Zeer forse onregelmatigheden bij de uitkering van de zorgbonus in 2020 en 2021 |
|
Pieter Omtzigt |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met misstanden bij de uitkering van de zorgbonus, waarover de Minister voor Langdurige Zorg en Sport de Kamer op 1 april 2022 informeerde en waaruit bleek dat deze bij 35% van de gevallen in de steekproef fiscaal niet juist waren toegepast?1
Klopt het dat de door het kabinet beloofde zorgbonus een bedrag van € 1.000,– (2020) en van ten hoogste € 500,– (2021) netto bedraagt?
Wat was de reden van een verplichting voor zorgaanbieders de zorgbonus aan te wijzen als eindheffingsbestanddeel?
Waarom staat in artikel 9 van de Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19 dat «de zorgaanbieder is verplicht de uitkering van de bonus aan te wijzen als eindheffingsbestanddeel (...)», terwijl de Minister voor Langdurige Zorg en Sport in haar brief d.d. 1 april 2022 inzake «Verantwoording bonusregeling» inmiddels spreekt over «(...) de voor de bonusregeling geldende uitzonderingsmogelijkheid om de bonus door middel van eindheffing netto aan de zorgprofessional uit te betalen»? Waarom is een keiharde verplichting opeens een uitzonderingsmogelijkheid geworden?
Is het niet gewoon fraude indien zorgaanbieders de zorgbonus niet als eindheffingsbestanddeel hebben aangewezen en dus in strijd hebben gehandeld met artikel 9 van de Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19?
Kunt u heel precies aangeven wat fiscaal toegestaan is en wat niet?
Kunt u op basis van de steekproef aangeven hoeveel van de uitgekeerde zorgbonussen onrechtmatig waren?
Is het u bekend dat zorgaanbieders een fors subsidievoordeel genieten als zij de zorgbonus niet aanwijzen als eindheffingsbestanddeel, aangezien het kabinet aan zorgaanbieders een budget heeft verstrekt alsof de vrije ruimte van de werkkostenregeling (die in 2020 en 2021 overigens zelfs is verhoogd) steeds zou zijn overschreden en een belastingafdracht van 80% van toepassing zou zijn?
Klopt het dat als de zorgbonus bruto uitgekeerd wordt, de werkgever wel 1.800 euro subsidie krijgt, maar dat hij slechts 1.000 euro bruto loon kwijt is en daar bovenop de werkgeverslasten, en dat hij zo een voordeel van vele honderden euro’s in zijn eigen zak kan steken?
Kan het zijn dat het hiervoor bedoelde voordeel een belangrijke reden is dat in een steekproef bij zorgbonussubsidies tot € 125.000,- in maar liefst 35% van de gecontroleerde aanvragen fouten zijn geconstateerd waarbij wordt gesproken over «onjuiste belastingafdracht»?
Kunt u heel precies aangeven welke vormen van «onjuiste belastingafdracht» u bent tegengekomen en kunt u die kwantificeren?
Sinds wanneer worden duidelijke signalen van een onjuiste belastingafdracht genegeerd en zelfs in de doofpot gestopt, want u heeft besloten het bij de steekproef te laten en geen nader onderzoek in te stellen? Bent u toch bereid nader onderzoek te doen, dus niet enkel een steekproef, naar de precieze wijze en fiscale behandeling van de verstrekking van zorgbonussen over 2020 en 2021?
Kunt u het besluit over het definitieve subsidiebedrag (vaststellingsbeschikking) in elk geval opschorten voor de situaties dat zorgaanbieders de zorgbonus niet hebben aangewezen als eindheffingsbestanddeel, zodat terugvorderingsmogelijkheden blijven bestaan?
Het onder vraag 6 bedoelde voordeel is afhankelijk van de precieze verloning en de specifieke werkgeverslasten, maar kan substantieel zijn, want voor een zorgbonus van € 1.000 heeft de zorgaanbieder immers in principe € 1.800 subsidie ontvangen (vergelijk artikel 4 van de Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19), waarbij er niet steeds € 800 eindheffing wordt betaald maar geen of in elk geval lagere werkgeverslasten, waarbij tevens niet valt uit te sluiten dat de zorgbonus (onterecht) als gerichte vrijstelling is verstrekt; kan een inschatting worden gemaakt van het totale bedrag van de zorgbonussubsidie van ruim € 3 miljard voor 2020 en 2021 dat niet is besteed aan de zorgbonus en de belasting- en premieheffing daarover?
Acht u het parlementaire budgetrecht geschonden doordat via verschillende (incidentele suppletoire) begrotingen uiteindelijk ruim € 3 miljard door het parlement is geautoriseerd ten behoeve van het verstrekken van zorgbonussen, terwijl mogelijk een substantieel bedrag daarvan niet voor deze uitgave is aangewend?
Welke acties onderneemt u om de onterecht verstrekte zorgbonussubsidie terug te halen?
Een zorgverlener die de zorgbonus niet netto heeft ontvangen, heeft niet alleen een lagere bonus ontvangen maar ook lagere toeslagen en andere inkomensafhankelijke tegemoetkomingen; in hoeveel gevallen is hiervan sprake? Wat is het gemiddelde nadeel per geval?
Welke mogelijkheden heeft een verpleegkundige of ambulancemedewerker die de zorgbonus niet netto ontvangen heeft, om die alsnog netto te ontvangen?
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Het gebruik van privé berichtenservices en privé mailboxen door bewindspersonen voor hun werk |
|
Pieter Omtzigt , Laurens Dassen (Volt), Jesse Klaver (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich dat de oud-Minister Kamp tijdens zijn ministerschap gebruik heeft gemaakt van zijn Gmail-adres en daar twintig keer vertrouwelijke documenten op heeft ontvangen, waaronder een keer staatsgeheimen?1
Ja, ik verwijs hiertoe ook naar de beantwoording van kamervragen van 17 november 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 521) die daarover destijds zijn gesteld aan oud-minister Kamp.
Herinnert u zich dat oud-Staatssecretaris Snel weigerde om inzicht te geven in de berichten op zijn privé mobiele telefoon toen er onderzoek gedaan werd naar het toeslagenschandaal en het memo-Palmen?2
Ja. Staatssecretaris Snel heeft geen medewerking verleend voor vrijwillige inzage in zijn privételefoon. Volgens Staatssecretaris Snel bevatte zijn privételefoon geen zakelijke correspondentie. Zie daartoe het onderzoeksrapport van PricewaterhouseCoopers als aangeboden aan uw kamer op 30 september 2021.3
Herinnert u zich dat de op 20 maart 2019 de Afdeling bestuursrechtspraak uitspraak gedaan heeft over de vraag of de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) van toepassing is op sms- en WhatsApp-berichten en dat de uitspraak helder is: op sms- en WhatsApp-berichten over een bestuurlijke aangelegenheid is de WOB van toepassing, ongeacht of deze berichten op de zakelijke of privé telefoon van een bestuurder of ambtenaar staan?3
Ja, ik ben bekend met deze uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waaruit volgt dat sms- en WhatsAppberichten documenten zijn in de zin van de Wob. Wat betreft het toepassingsbereik van de Wob heeft het lid Agema gelijk dat ook berichtenverkeer via een privéaccount hieronder valt, voor zover het een bestuurlijke aangelegenheid betreft waarover een Wob-verzoek is ingediend. Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is er rijksbreed beleid ontwikkeld over het gebruik van chatdiensten en het bewaren van chatberichten5. Uitgangspunt is dat het gebruik van digitale middelen mogelijkheden biedt maar daarbij dient er altijd rekening te worden gehouden met de aard van de informatie. Zo dient er zo min mogelijk gebruik te worden gemaakt van berichtenapps voor werkgerelateerde communicatie. Voor bestuurlijke besluitvorming wordt het gebruik van berichtenapps ontraden. Gebeurt dit toch dan moeten chatberichten over de bestuurlijke besluitvorming worden geborgd binnen de organisatie.
Ik wil hierbij benadrukken dat dezelfde informatie niet twee keer hoeft te worden bewaard. Dit ook in verband met het belang van ordentelijke archiefvorming.
Is het bestuurlijke besluit uit het chatbericht ook op een andere manier geborgd binnen de organisatie, bijvoorbeeld in een nota of e-mail, dan kan het oorspronkelijke chatbericht worden verwijderd. Bestuurlijke besluiten die niet op een andere manier zijn geborgd, worden opgeslagen binnen de informatiesystemen van de organisatie. Elk ministerie is er zelf verantwoordelijk voor dat er in lijn met het rijksbrede beleid wordt gehandeld. Ik verwijs hiertoe ook naar mijn eerdere kamerbrief van 25 februari 2022 (met kenmerk: 2022Z00847).
Bent u ervan op de hoogte dat op het blog van de landsadvocaat verder staat: «Dit betekent dat bestuursorganen ervoor zullen moeten zorgen dat sms- en WhatsApp-berichten ordelijk worden bewaard»?
Ja. Zie ook mijn antwoord bij vraag 3.
Kunt u inzicht geven van elk van de bewindspersonen in de kabinetten Rutte III en Rutte IV of zij gebruik maken van privéemail adressen voor hun werk en van berichten (zoals Signal, WhatsApp en Telegram en kunt u per bewindspersoon aangeven van welke privé mail gebruikt gemaakt is/wordt en van welke berichtenservice?
Ten aanzien van de bewindspersonen van het huidige kabinet zal ik uiterlijk binnen 2 weken na verzending van deze brief het gevraagde inzicht geven of er gebruik wordt gemaakt van privéemail adressen en berichtenservices voor het werk. Met betrekking tot de bewindspersonen van het vorige kabinet zal ik binnen 2 weken inzichtelijk maken hoe de relevante berichten binnen de organisaties zijn veiliggesteld.
Kunt u van elk van de mailboxen en berichtenboxen die gebruikt worden of die gebruikt zijn voor werk tijdens de periode als bewindspersoon (die dus bij de vorige vraag benoemd zijn) aangeven (1) in welke periode ze gebruikt zijn, (2) of het gebruik van berichten en email veilig geschiedt en (3) of de berichten ordelijk en veilig bewaard worden en zo ja, waar?
Zie mijn antwoord bij vraag 5.
Deelt u de mening dat de berichten die hier genoemd zijn – privé mail adressen en berichtenservices die door een bewindspersonen voor hun werk gebruikt worden, dus gewoon onder de WOB vallen en bij een WOB verzoek doorzocht zullen moeten worden?
Zie mijn antwoord bij vraag 3. Aanvullend merk ik op dat privé en partijpolitieke berichten niet onder de Wob vallen, werkgerelateerde documenten wel.
Deelt u de mening dat al deze berichten van elke mailbox en berichtenservice die voor werk gebruikt wordt, beschikbaar moet zijn voor verzoeken van vorderingen voor een parlementaire enquête?
Ja. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet op de Parlementaire enquête kan er door een ingestelde parlementaire commissie een afschrift van, inzage in of kennisneming van werkgerelateerde documenten gevorderd worden, ongeacht de gehanteerde vorm van communicatie. In antwoord op de vraag van het lid Agema betekent dit dus dat zakelijke e-mails die verzonden zijn vanuit of ontvangen op een privéaccount desgevraagd beschikbaar worden gesteld voor een parlementaire enquête of een onderzoek door de Onderzoeksraad voor Veiligheid. Zie ook het antwoord bij vraag 7.
Heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport uit kabinet Rutte III voor zijn werk als Minister gebruik gemaakt van een icloud email adres, dat naar boven kwam in de berichten van de WOB over de aanpak van de corona-aanpak?
Ja.
Zijn de berichten van dit icloud email adres veilig en volledig opgeslagen en worden die beschikbaar gesteld voor WOB-verzoeken en een parlementaire enquête naar het coronabeleid? Zo nee, waarom niet? En zo ja, wie draagt daar zorg voor?
De secretarissen-generaal van de ministeries van VWS en BZK hebben opdracht gegeven aan de CIO/CISO van het eigen departement om vast te stellen of er risico’s zijn geweest met betrekking tot beveiliging ofwel vastlegging ten behoeve van de Wob, een parlementaire enquête of archivering. Uitkomst van die analyse is dat er geen risico op een beveiligingsincident is waargenomen en ook geen risico is ontstaan met betrekking tot de archivering. Er zijn geen e-mails aangetroffen met gerubriceerde informatie. De privé mailaccounts bevatten zowel privécorrespondentie als zakelijke mails. Vastgesteld is dat het bij de zakelijke mails in vrijwel alle gevallen ging om berichten die zijn verstuurd van of naar zakelijke accounts van VWS, respectievelijk BZK. Ook de aangetroffen e-mails in VWS-context tussen externen en de privéaccounts van de heer De Jonge zijn, zover waargenomen kan worden, structureel doorgestuurd naar het VWS e-mail account van de heer De Jonge. De overige mails betreffen mails met openbare en publieke informatie die is gedeeld met externen vanuit een zakelijke context.
De berichten die zijn verstuurd van of naar zakelijke accounts van VWS, respectievelijk BZK zijn veiliggesteld op dezelfde voet als alle berichten op een zakelijk account van een ministerie. Deze berichten zijn dus ook beschikbaar voor Wob-verzoeken en een parlementaire enquete over het coronabeleid. Twee programma-directies dragen hier onder verantwoordelijkheid van de bewindslieden van VWS zorg voor.
Kunt u deze vragen één voor één en voor donderdag 7 april 2022 om 9.30 uur beantwoorden i.v.m. het plenaire debat op die dag? Indien de overzichten zoals gevraagd in de vragen 5 en 6 niet beschikbaar zijn, kunnen alleen die twee vragen twee weken later, dus op 21 april 2022 beantwoord worden.
Ja.
Het artikel ‘Lobbyist Jack de Vries heeft toegangspas voor ministerie van Defensie’ |
|
Laurens Dassen (Volt), Pieter Omtzigt |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Lobbyist Jack de Vries heeft toegangspas voor Ministerie van Defensie»?1
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie Dassen c.s. waarover u zowel in het debat van de regeringsverklaring van 19 januari 2022 als in het commissiedebat Integriteit openbaar bestuur van 10 maart 2022 heeft aangegeven bezig te zijn met de uitwerking van een verplicht lobbyregister?2
Kunt u in een tijdspad schetsen wanneer en hoe deze motie Dassen c.s. uitgevoerd zal worden?
Hoe verhoudt de vrije toegang van een lobbyist tot een ministerie zich tot deze aangenomen motie Dassen c.s. over het invoeren van een lobbyregister?
Bent u het ermee eens dat de vrije toegang van een lobbyist aan een ministerie onwenselijk is? Zo ja, hoe bent u van plan dit, conform de motie Dassen c.s., te voorkomen?
In welke mate hebben personen die in dienst zijn van of gelieerd zijn aan een departement, met een (neven)functie in de lobbysector, op dit moment vrije toegang tot een overheidsdepartement? Kunt u daar een overzicht van sturen? Zo nee, waarom niet?
In hoeverre bent u van mening dat het überhaupt onwenselijk is dat personen die in dienst zijn van of gelieerd zijn aan een departement tevens een lobbyfunctie uitvoeren en in welke gevallen zou dit niet per se onwenselijk zijn? Graag een toelichting.
Kunt u een overzicht geven van alle contacten, onderwerpen, ontmoetingen, inclusief de onderliggende documenten, data en besproken punten, die hebben plaatsgevonden tussen de Minister van Defensie en de heer De Vries in het kader van zijn lobbybelangen vanuit het lobbykantoor waar hij bij werkt danwel zijn rol binnen de Vereniging van Veteranen? Zo ja, kunt u dit overzicht direct naar de Tweede Kamer sturen?
Hoe verenigt u de vrije toegang van een lobbyist aan een overheidsdepartement met de eed die ambtenaren afleggen waarin zij zweren het aanzien van het ambt niet te schaden?
In hoeverre is de vierde aanbeveling van de Europese anti-corruptiewaakhond GRECO, die tien aanbevelingen heeft gedaan met betrekking tot de integriteit van bewindspersonen en hoge ambtenaren, over regels en richtlijnen over contact tussen lobbyisten en hoge ambtenaren te verenigen met de vrije toegang van de heer De Vries tot het departement van Defensie? Op welke manier ziet het departement erop toe dat deze aanbeveling wordt opgevolgd en kunt u in het algemeen een toelichting geven op de mate waarin de vierde aanbeveling wordt toegepast op de departementen?
De aangenomen motie om binnen 48 uur de fiscale gegevens van de personen op de sanctielijst te beschikking te stellen aan de autoriteiten die de sancties moeten opleggen en handhaven |
|
Pieter Omtzigt |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennis genomen van de op donderdag 24 maart om 14.00 uur aangenomen motie Omtzigt (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1788) die de regering verzoekt ervoor zorg te dragen dat alle beschikbare fiscale gegevens, inclusief APA (Advance Pricing Agreements) en ATR (Douanecertificaat), zo spoedig mogelijk en liefst binnen 48 uur beschikbaar zijn voor alle autoriteiten in Nederland die toezicht houden op de naleving van de sancties tegen Rusland?
Ja.
Herinnert u zich dat u in de Kamer vertelde: «De Belastingdienst is zelf ook gehouden aan de sanctiewet. Men mag geen relaties aangaan met gesanctioneerde partijen en geen informatie delen met anderen autoriteiten over rulings. Dat valt allemaal onder de fiscale geheimhoudingsplicht.»?1
Ja.
Wilt u het tweede deel van het antwoord herzien of preciseren?
Het klopt dat het verstrekken van de gevraagde informatie in beginsel valt onder de fiscale geheimhoudingsplicht. Voorts kan dit antwoord op twee punten nader worden aangevuld.
Op de eerste plaats kan in incidentele onvoorziene gevallen ontheffing van deze geheimhoudingsplicht worden verleend2. Deze ontheffing valt binnen de bevoegdheid van de Minister van Financiën en is inmiddels namens de Minister verleend. De fiscale geheimhoudingsplicht staat dus niet langer aan verstrekking van de informatie in de weg.
Daarnaast moet echter ook worden getoetst of het verstrekken van de gevraagde informatie aan de betrokken autoriteiten is toegestaan op basis van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Hierover is recent nader advies ingewonnen bij de Landsadvocaat.
Deze geeft aan dat de sanctiewet en de sanctieverordening als grondslag mogelijk niet duidelijk genoeg is om gegevens uit te mogen wisselen. De Landsadvocaat adviseert daarom om op korte termijn ook te zorgen voor een nadere wettelijke grondslag. Hieraan wordt momenteel hard gewerkt door aanpassing van art. 43c van de Uitvoeringsregeling AWR en de Autoriteit Persoonsgegevens te vragen om spoedadvies. Daarnaast is het de autoriteiten die toezicht houden op de sanctiewet ook toegestaan om informatie te vorderen Dit, in combinatie met de ontheffing van de fiscale geheimhoudingsplicht die reeds is afgegeven, geeft nu al een mogelijkheid om gegevens te delen met de betreffende autoriteiten. De Landsadvocaat vindt dit namelijk een juridisch voldoende robuuste oplossing in afwachting van een duidelijke, voorzienbare en voorspelbare grondslag voor de gegevensverstrekking. Daarom kan de Belastingdienst volgens de Landsadvocaat de resultaten wel alvast met de bevoegde autoriteiten delen. Het definitieve advies van de Landsadvocaat wordt op zeer korte termijn nagestuurd aan uw Kamer.
De Belastingdienst is uitvoerder van de sancties en gaat in gesprek met de toezichthouders over de benodigde informatie. Bij het verstrekken van informatie door de Belastingdienst past wel een aantal kanttekeningen. Niet alle fiscale informatie is relevant voor het toezicht op de naleving van de sanctiewet. Daarnaast is de informatie waar de Belastingdienst over beschikt niet altijd actueel, en kan deze inmiddels zijn achterhaald. De Belastingdienst zal hiervoor alle dossiers handmatig doorlopen. De FIOD kan, anders dan de Belastingdienst, ook bevoegde autoriteit, toezichthouder of handhaver in het kader van de sanctiewet zijn. Er wordt momenteel alles op alles gezet om ervoor te zorgen dat de Belastingdienst de relevante informatie uit de rulings (APA’s en ATR’s) zo spoedig mogelijk uit kan uitwisselen voor zover deze noodzakelijk is voor andere autoriteiten om de sanctiewet uit te voeren.
Klopt het dat de Belastingdienst de navolgende officiële overeenkomsten heeft om gegevens te delen met de volgende instanties: een dienstverleningsovereenkomst met het Ministerie van Justitie en Veiligheid en DJI (Dienst Justitiële Inrichtingen), een convenant met de Arbeidsinspectie, een convenant met de Stichting AFM, een convenant met de Autoriteit Consument en Markt, een convenant met de Autoriteit woningcorporaties, een convenant met de Dienst Wegverkeer (RDW), een dienstverleningsovereenkomst met het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de DJI, een convenant met het Ministerie van Justitie over de samenwerking op het gebied van de Wet Bevordering Integriteitsbeoordeling door het Openbaar Bestuur (BIBOP), een convenant met het Bureau Financieel Toezicht, een convenant met het Centraal Administratiekantoor (CAK), een convenant met het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek), een convenant met het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) en het UWV (Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen), een convenant met het Centraal Justitieel Incassobureau (CJI), een convenant met diverse partijen betreffende Citydeal Zicht op ondermijning, een convenant samenwerking CT Infobox 2020, een convenant met het Directoraat-Generaal Fiscale Zaken, een convenant houdende afspraken over de samenwerking in het kader van het Financieel Expertise Centrum (FEC), een convenant met het iCOV (infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen), een convenant met het Informatie Knooppunt Zorgfraude (IKZ), een convenant met de Interventieteams (LSI), een convenant met de Kamer van Koophandel, convenant met de Kansspelautoriteit, een convenant met de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie, een convenant Kopieoplossing Handelsregister tussen Belastingdienst, CBS, Dienst Justis, KvK en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, een convenant met het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO), een convenant Belastingdienst (Landelijk Incassocentrum) en de vereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren (NVVK), een convenant LIEC/RIEC met het Ministerie van Veiligheid en Justitie, Openbaar Ministerie, Politie, Burgemeesters/korpsbeheerders en lokale besturen, een convenant met het Ministerie van Buitenlandse Zaken, een convenant met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, een convenant met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)/ Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), een convenant met het NIVRA en de NOvAA, een convenant Overname inning en invordering van verontreinigingsheffing rijkswateren VWS, een convenant met de Politie inzake het gebruik van ANPR camera’s van de Politie, een convenant met de Politie over aanleveren gegevens referentielijsten ANPR, een convenant met de Raad voor Rechtsbijstand, een convenant met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, een convenant met de Sociale Verzekeringsbank (SVB), een convenant met de Stichting inlichtingenbureau, een convenant met de Stichting Normering Arbeid, een convenant met het Team TRACK van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, een convenant met het UWV inzake gegevensuitwisseling Wet tegemoetkomingen loondomein, een convenant bestrijding van zorgfraude. Voortzetting Bestuurlijk Overleg Integriteit Zorgsector en een convenant met het Zorginstituut Nederland?2
Ja, dat klopt. De bevoegdheid tot het uitwisselen van informatie is gebaseerd op wet- en regelgeving. De genoemde overeenkomsten bevatten hiertoe een uitwerking, vaak van praktische aard.
Klopt het dat de Belastingdienst ook nog heel veel data op andere wijze gedeeld heeft met publieke en private partijen, zoals bij de illegale zwarte lijsten, waar 300.000 burgers en bedrijven op stonden?
Op 25 januari jl.4 heeft uw Kamer het rapport van PwC over externe gegevensdeling over burgers die in FSV stonden ontvangen. Hierin is geen volledige juridische analyse opgenomen over de mate waarin de geconstateerde gegevensverstrekking gedekt is binnen elk van de convenanten. Zoals in de brief van 25 januari is aangegeven, zal nader worden onderzocht in hoeverre voor de geconstateerde gegevensdelingen een voldoende rechtsgrondslag bestond.
Klopt het dat de Belastingdienst met meer dan 100 landen belastinggegevens uitwisselt?
Ja, dat klopt. Nederland wisselt financiële gegevens uit van personen en bedrijven volgens de Common reporting standard (CRS) met ruim 100 landen. Deze uitwisseling is geregeld in de Wet op de internationale bijstand bij de heffing van belastingen (WIB).
Klopt het dat Nederland, zelfs na het opzeggen van belastingverdrag met Rusland door Rusland, gewoon belastinggegevens blijft uitwisselen met Rusland onder CRS?
De automatische uitwisseling van financiële gegevens met Rusland vond niet plaats op basis van het per 1 januari 2022 door Rusland opgezegde bilaterale belastingverdrag, maar vond plaats op basis van het Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in belastingzaken (WABB-verdrag). Beëindiging van het bilaterale belastingverdrag had derhalve geen invloed op de uitwisseling van informatie volgens de CRS. Uiteraard is de informatie-uitwisseling met Wit-Rusland en Rusland door de huidige situatie in de wacht gezet.
Hoe beoordeelt u het feit dat u totaan het aannemen van eerdervermelde motie gewoon belastinggegevens van toeslagenouders en van de FSV-lijst met zeer veel instanties heeft gedeeld, dat u belastinggegevens van iedereen met ongeveer elke publieke instelling van Nederland deelt en dat u belastinggegevens met Rusland deelt, maar dat u geen belastinggegevens van mensen op de sanctielijst deelde met de autoriteiten die de sancties moeten handhaven in Nederland?
Voor de uitvoering van wetgeving is een effectieve gegevensuitwisseling tussen verschillende instanties noodzakelijk. Tegelijkertijd dient zulke uitwisseling uiteraard te voldoen aan de eisen die de wet daaraan stelt.
Op welk moment heeft u een overeenkomst getekend met alle autoriteiten die de sancties moeten opleggen om alle belastinggegevens (inclusief APA- en ATR-rulings) te delen? Kunt u deze overeenkomsten onmiddellijk met de Kamer delen?
De Belastingdienst heeft overeenkomsten gesloten met de instanties die zijn vermeld bij vraag 4. Voor de uitvoering van de motie-Omtzigt (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1788) zullen de relevante, beschikbare gegevens worden verstrekt aan alle autoriteiten in Nederland indien en voor zover nodig voor de naleving van de Sanctiewet 1977. Als het voor de verstrekking van deze gegevens noodzakelijk is om nadere afspraken neer te leggen in een overeenkomst zal daartoe worden overgegaan.
Hoeveel mensen staan om de sanctielijsten en hoeveel rulings hebben betrekking op deze mensen?
De Belastingdienst brengt op dit moment in kaart welke Advance Pricing Agreements (APA) en Advance Tax Rulings (ATR) er zijn met personen die op de EU-sanctielijst staan. Met name de laatste categorie is complex om uit te zoeken. De Belastingdienst inventariseert dit vanaf juli 2017 omdat sinds dat moment er een beëindigingsgrond in de APA’s en ATR’s is vastgelegd indien de vennootschap of bestuurder op de EU-sanctielijst voorkomt. De verwachting met betrekking tot de EU-sancties Rusland is dat het om een beperkt aantal gevallen gaat, maar de inventarisatie is nog in volle gang zodat daarover nog geen definitief uitsluitsel gegeven kan worden. De Belastingdienst heeft altijd strikt de beperkende beleidskaders gehanteerd, wat tot gevolg heeft dat bij een relatief beperkt aantal structuren zekerheid vooraf is verleend door middel van een APA of ATR met betrekking tot personen die later op de EU-sanctielijst komen te staan. Bij de inventarisatie wordt naar alle ingediende verzoeken vanaf 1 juli 2017 tot nu gekeken, dus niet alleen naar de verzoeken die tot een ruling hebben geleid. Dat betekent dat alle APA- en ATR-verzoeken van over die periode individueel wordt bekeken. De Belastingdienst verwacht deze week de eerste (voorlopige) beoordeling van de 3400 verzoeken af te ronden. Vanwege de zorgvuldigheid en de rechtsstatelijkheid vindt nog een (verdiepings)analyse plaats om tot een eindbeoordeling te kunnen komen. Hier is de Belastingdienst op dit moment al handmatig mee bezig en dit wordt binnen enkele weken geheel afgerond.
Op welk moment zijn al deze rulings uitgewisseld met de autoriteiten die de sancties moeten opleggen?
De Belastingdienst verwacht op zeer korte termijn de gegevens van de desbetreffende rulings voor uitwisseling gereed te hebben. Zodra dat het geval is, zal de informatie voor zover deze noodzakelijk is voor andere autoriteiten om de sanctiewet uit te oefenen zo spoedig mogelijk worden uitgewisseld. Hierbij passen wel de kanttekeningen met betrekking tot de informatie in deze rulings zoals deze in het antwoord op vraag 3 zijn opgenomen.
Zijn alle andere belastinggegevens die voor de sancties relevant zijn, ook uitgewisseld?
Voor zover een rechtsgrond aanwezig is, zal de ons bekende en in deze context relevante informatie worden uitgewisseld.
Is er in Nederland beslag gelegd op onroerend goed?
Met sanctieregelgeving wordt er geen beslag gelegd op tegoeden of bezittingen. Dit kan enkel op basis van een strafrechtelijke titel. Wel worden op basis van sanctieregelgeving tegoeden en economische middelen bevroren. Dit betekent dat er bijvoorbeeld geen overdracht van eigendom kan plaatsvinden. In het geval van onroerend goed betekent dit ook dat er geen diensten mogen worden verleend aan de persoon die op de sanctielijst staat, zoals bijvoorbeeld notariële diensten of makelaarsdiensten. Daarnaast kunnen er geen transacties plaatsvinden om eigendom over te dragen, te verhuren of te verhypothekeren. Het is dus niet mogelijk om eigendom over te dragen of te verplaatsen van een persoon op de sanctielijst. Overtreding van deze regels is een economisch delict, en dus strafrechtelijk vervolgbaar.
Op hoeveel onroerend goed is er beslag gelegd en zijn alle gegevens van het kadaster gebruikt?
Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 13 wordt er onder sanctieregelgeving geen beslag gelegd op tegoeden en economische middelen. De Europese sanctieregels vereisen dat alle economische middelen van personen en entiteiten op de sanctielijst worden bevroren. Onder bevriezing van economische middelen wordt verstaan het voorkomen dat economische middelen worden gebruikt om op enigerlei wijze tegoeden, goederen of diensten te verkrijgen, onder meer door deze te verkopen, te verhuren of te verhypothekeren. Alle economische middelen van de personen en entiteiten op de sanctielijsten zijn bevroren, dus ook de onroerende goederen. Het is voor een ieder verboden om te handelen in strijd met de bevriezing. Notarissen zijn de poortwachter in het tegenhouden van transacties van onroerende zaken van personen en entiteiten op de sanctielijst: op grond van de Sanctiewet 1977 en de Wet op het notarisambt mogen zij sinds het ingaan van de sancties geen medewerking verlenen aan transacties van onroerende zaken van personen en entiteiten op de sanctielijst. Naast de generieke strafbaarstelling in de Sanctiewet 1977, is de notaris onderworpen aan toezicht uitgeoefend door het Bureau Financieel Toezicht en aan tuchtrecht uitgeoefend door de kamers voor het notariaat. Sinds de sancties in 2014 controleren de notarissen al bij transacties van onroerende goederen op de sancties. De Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie heeft bij de aanvullende sancties in 2022 haar leden ook geïnformeerd hierover.
Het Kadaster beheert de registers voor registergoederen (waaronder onroerende zaken). In aanvulling op de taak die door de notarissen reeds wordt uitgeoefend regelt het kabinet dat het Kadaster in de registers een aantekening zet bij registergoederen van personen en entiteiten op de sanctielijst. Daarmee wordt voor een ieder inzichtelijk bij het raadplegen van de registers welke registergoederen door de sancties bevroren zijn. Hierdoor wordt het voor de gebruiker van die gegevens, net als voor de notaris, direct duidelijk dat niet mag worden meegewerkt aan een transactie ten aanzien van dat registergoed. Deze aantekening wordt mogelijk gemaakt in een regeling van de Minister van Buitenlandse Zaken, in overeenstemming met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, die begin komende week wordt vastgesteld.
Voor registergoederen op naam van natuurlijke personen en entiteiten op de sanctielijst kan het Kadaster die aantekening direct plaatsen als de ministeriële regeling in werking is getreden. Voor registergoederen op naam van rechtspersonen waar die natuurlijke personen op de sanctielijst een uiteindelijk belang in hebben of mee verbonden zijn, ligt dit complexer. Het Kadaster beschikt niet over een overzicht van rechtspersonen waar de natuurlijke personen op de sanctie lijst een uiteindelijk belang in hebben. Dit geldt voor alle instanties die hiermee te maken hebben. Het kabinet komt aanvullend op bovenstaande maatregelen in dezelfde ministeriële regeling met een grondslag om de informatieverstrekking van de Kamer van Koophandel naar het Kadaster mogelijk te maken. Hiermee kan, voor zover deze informatie bekend is bij de Kamer van Koophandel, inzichtelijk gemaakt worden welke rechtspersonen het betreft (en daarmee dus welke registergoederen op naam van die rechtspersonen het betreft). Veelal gaat het om ingewikkelde bedrijfsconstructies.
Er bestaat geen meldplicht voor een toezichthoudende instantie om bevroren onroerend goed aan te geven, zoals wel het geval is binnen de financiële sector aangaande banktegoeden. Daarmee is niet bekend welke totale waarde de bezittingen in onroerend goed van personen op de sanctielijst hebben in Nederland.
Is er in Nederland beslag gelegd op andere goederen, bijvoorbeeld cash, boten of kunst? Kunt u aangeven hoe het onderzoek naar het bezit op deze goederen verloopt?
Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 13 en 14 wordt er onder sanctieregelgeving geen beslag gelegd op tegoeden en economische middelen. Dit kan enkel op basis van een strafrechtelijke titel. Bevriezing onder sanctieregelgeving betekent dat er bijvoorbeeld geen overdracht van eigendom kan plaatsvinden. In het geval van de genoemde voorbeelden betekent dit ook dat er geen diensten mogen worden verleend aan de persoon die op de sanctielijst staat, zoals het verwerken van cash-betalingen, het cureren van kunstcollecties of dienstverlening aan vaartuigen. Het betekent echter niet dat dergelijke bezittingen actief worden verzameld door de overheid en worden opgeborgen. Er bestaat geen meldplicht voor een toezichthoudende instantie om bevroren cash, boten of kunst aan te geven, zoals wel het geval is binnen de financiële sector aangaande banktegoeden. Echter, vanwege het feit dat er geen diensten mogen worden verleend en het verwerken van transacties is verboden, zijn de tegoeden wel bevroren.
Door de FIOD is nog geen beslag gelegd op goederen die onder de sanctiemaatregelen vallen. Wel heeft de FIOD 137 mln Euro in beslag genomen van banktegoeden die niet waren bevroren en mogelijk gebruikt zouden worden bij overtredingen van de Sanctiewet.
De FIOD kan uitsluitend beslag leggen indien sprake is van een mogelijke overtreding van de sanctiemaatregelen en in dat kader een strafrechtelijk onderzoek is gestart. Artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering biedt daartoe de mogelijkheid. De Douane voert het toezicht uit op het verkeer van deze sanctiegoederen. Dit doet de Douane door aangiften te analyseren en te controleren, aanvragen van vergunningen te controleren en zendingen fysiek te controleren. Als er een vermoeden is dat zendingen onder de werking van de sanctiemaatregelen vallen, worden deze voorgelegd aan de Centrale Dienst In & Uitvoer van Douane (CDIU). De CDIU beoordeelt de goederen, de transactie en doet een check op de eindgebruiker. Bij vrachtzendingen waarover twijfel bestaat, stemt de CDIU af met het Ministerie van Buitenlandse Zaken dat verantwoordelijk is voor de naleving van de sanctiemaatregelen. Wanneer de beoordeling is dat er inderdaad sprake is van een vermoedelijke overtreding draagt zij de zaak over aan een gespecialiseerd team binnen de Douane, het Team Precursoren, Strategische goederen en Sanctiewetgeving (POSS). Dit team kan een bedrijf een waarschuwing opleggen. Ook heeft dit team de mogelijkheid om contact op te nemen met het Openbaar Ministerie over eventuele strafrechtelijke gevolgen.
Er zijn sinds het uitbreken van de oorlog 45 aangiften (peildatum 25 maart) van goederen gedaan waar mogelijk sprake is van een overtreding van de sanctiemaatregelen. In 13 gevallen zijn de goederen alsnog vrijgegeven en mochten hun weg vervolgen. Het ging bijvoorbeeld om ladingen hout die vanuit Rusland op weg waren naar België. Van 7 zendingen is na afgerond onderzoek vastgesteld dat deze goederen de opgegeven bestemming niet mogen volgen. Het gaat vooral om onderdelen voor de olie-industrie en databeveiliging. De goederen gaan retour naar de exporteur en dus niet naar de oorspronkelijk opgegeven bestemming. Over de overige 25 aangiften is nog geen finale beoordeling gedaan en loopt het onderzoek nog.
De Douane heeft op dit moment nog geen goederen als boten of kunst in beslag genomen in het kader van de sanctiemaatregelen.
Kunt u aangeven of er persoonlijke ontmoetingen geweest zijn (of telefoongesprekken, e-mail-gesprekken of whatsapp-gesprekken) tussen personen op de sanctielijsten en bewindspersonen en/of ambtenaren in afgelopen tien jaar? Zo ja, welke van deze ontmoetingen zijn u dan bekend?
Er wordt geen overzicht bijgehouden van contacten die bewindspersonen en ambtenaren hebben met personen die op sanctielijsten staan. Het is daarom niet mogelijk aan te geven of, en zo ja en in hoeveel gevallen, er sprake is geweest van dergelijke contacten. EU-sancties zijn geen doel op zichzelf maar dragen bij aan een breder beleidsdoel, waarbij voor maximale effectiviteit de samenhang met andere instrumenten in ogenschouw dient te worden genomen. Sancties zijn geen strafmaatregel, in de kern tijdelijk en werken preventief: ze zijn bedoeld om het beleid of gedrag van een land, organisatie of persoon te veranderen. Contacten zijn daarom in beginsel niet verboden volgens de sanctieregelgeving in kwestie maar worden zorgvuldig afgewogen.
Kunt u precies aangeven welke contacten er geweest zijn tussen personen op de sanctielijst en ministers en ambtenaren in de afgelopen zes weken?
Er wordt geen overzicht bijgehouden van contacten die bewindspersonen en ambtenaren hebben met personen die op sanctielijsten staan. Het is daarom niet mogelijk aan te geven of, en zo ja en in hoeveel gevallen, er sprake is geweest van dergelijke contacten. EU-sancties zijn geen doel op zichzelf maar dragen bij aan een breder beleidsdoel, waarbij voor maximale effectiviteit de samenhang met andere instrumenten in ogenschouw dient te worden genomen. Sancties zijn geen strafmaatregel, in de kern tijdelijk en werken preventief: ze zijn bedoeld om het beleid of gedrag van een land, organisatie of persoon te veranderen. Contacten zijn daarom in beginsel niet verboden volgens de sanctieregelgeving in kwestie maar worden zorgvuldig afgewogen.
Kunt u precies aangeven wat bedoeld wordt met de zin: «Bij een bedrijf met gesanctioneerde eigenaren en het vermogen bestaat uit activa op de balans, kan geen vermogen worden bevroren door een financiële instelling of trustkantoor als deze hier geen toegang toe heeft. Dat betekent niet dat die bestanddelen niet bevroren (kunnen) worden; het betekent alleen dat financiële instellingen dat niet kunnen doen. Het bedrijf is bijvoorbeeld zelf verantwoordelijk dat het relevante vermogen wordt bevroren.»?3
Hiermee wordt bedoeld dat financiële instellingen alleen vermogen van gesanctioneerde personen kunnen bevriezen als het vermogen bij hun is ondergebracht of hun diensten worden gebruikt.
Hoe kan een bedrijf zijn eigen vermogen bevriezen en hoe wordt dat kenbaar gemaakt aan de autoriteiten? Kunt u dat met een voorbeeld toelichten?
Eenieder in Nederland is gehouden aan de sanctieregelgeving. Dat geldt voor een financiële instelling, andere dienstverleners, en ook voor bedrijven met gesanctioneerde eigenaren zelf. Iedereen die de beschikking heeft over of toegang tot activa, vermogen of tegoeden van gesanctioneerde partijen moet dit bevriezen. Financiële instellingen zijn echter de enigen die volgens de Sanctiewet 1977 verplicht zijn om relaties met gesanctioneerde personen te melden en daarbij aan te geven hoeveel zij hebben bevroren.
Kunt u deze vragen een voor een en voor woensdagavond 30 maart 2022, 20.00 uur beantwoorden, in verband met de speech van president Zelenskyy in de Tweede Kamer en het aansluitende debat op 31 maart aanstaande? Mocht de lijst met contacten van de afgelopen jaren (vraag 13) dan nog niet klaar zijn, dan is daarvoor begrip.
Dit is niet gelukt.
Kunt u een vertaling van de antwoorden op deze vragen in het Engels maken en die ter beschikking stellen aan de Raad van de Europese Unie en de ambassadeur van Oekraïne in Nederland?
Ja.
De extreem hoge inflatie en het feit dat de Wet toekomst pensioenen gebaseerd is op stabiele en lage inflatie van ongeveer 2% en dat in de overgang naar het nieuwe stelsel daar ook mee gerekend is |
|
Pieter Omtzigt |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u bekend met de publicatie van de inflatiecijfers van het Centraal Planbureau (CPB)1 voor het jaar 2022, waarin het CPB verwacht dat de inflatie voor het jaar 2022 gemiddeld op 5,2% uitkomt, met een marge van 3% aan de onderkant en 6% als alles tegenzit?
Ja, ik ben bekend met de publicatie van de inflatiecijfers van het CPB.
Heeft u gelezen dat De Nederlandsche Bank (DNB) verwacht de geharmoniseerde consumentenprijsindex (HICP)-inflatie in 2022 uitkomt op gemiddeld 6,7%, om vervolgens af te nemen tot 2,8% in 2023? En dat DNB ook een alternatief pessimistischer scenario heeft waarbij die uitkomen op 9,5% en 3,4%?2
Ja, ik ben bekend met de verwachtingen van de DNB.
Bent u op de hoogte van uitspraken van de heer K. Knot, president van DNB, in een uitzending van Buitenhof, 6 februari 2022, waar hij onder meer gezegd heeft: «Wij denken nu dat al met al die verhoogde inflatie zeker twee jaar in totaal, gemeten vanaf vorig jaar zomer, zal duren. Zo niet langer.»?3
Ja, ik ben bekend met de uitspraken van de heer Knot.
Klopt het dat een belangrijke reden van de aankomende herziening van ons pensioenstelsel is gelegen in het feit dat pensioenen onder het huidige systeem niet of nauwelijks worden geïndexeerd, zie bijvoorbeeld de memorie van toelichting op het consultatiedocument Wet Toekomst Pensioenen: «Het pensioenstelsel moet in staat zijn om de gevolgen van de inherent onzekere ontwikkeling van de financiële markten op een verstandige manier op te vangen en op een evenwichtige manier over leeftijdsgroepen te verdelen»4 en de Hoofdlijnnotitie 2020, waar staat opgeschreven: «Met name de rentegevoeligheid van pensioenen en aanspraken beginnen steeds meer te knellen. Al deze ontwikkelingen hebben ertoe geleid dat de pensioenen van veel pensioengerechtigden, en de aanspraken van nog meer deelnemers, sinds 2009 niet of nauwelijks zijn verhoogd. Veel mensen zijn rond 2013 met – soms omvangrijke – kortingen geconfronteerd. In dezelfde periode zijn de premies verhoogd en is de opbouw verlaagd. En dit terwijl de economie na 2008 een langdurige opleving heeft gekend»5?
De voorgestelde stelselherziening kent drie doelstellingen: eerder perspectief op een koopkrachtig pensioen, een transparanter en meer persoonlijk stelsel en betere aansluiting bij ontwikkelingen in de samenleving en op de arbeidsmarkt. Een belangrijke reden voor de invoering van het nieuwe pensioenstelsel is dus inderdaad dat het nieuwe pensioenstelsel eerder perspectief op verhoging van pensioenen biedt. Dit is ook aangetoond in een recent Netspar-paper: «Inkomenseffecten bij en na invaren in het nieuwe pensioencontract»6. Pensioenkapitalen in het nieuwe stelsel bewegen directer mee met de ontwikkeling van de economie. Het perspectief op het eerder verhogen van pensioenen gaat dus gepaard met het eerder verlagen van pensioenen indien er slechte beleggingsrendementen worden gemaakt. De uitkomsten van ieder kapitaalgedekt stelsel zijn in belangrijke mate afhankelijk van de premie-inleg en ontwikkelingen op financiële markten, waarbij het zowel gaat om de ontwikkeling van (reële) rendementen als van rentestanden. Zo zal een langjarige, aanhoudend hogere inflatie beter opgevangen kunnen worden als de nominale rente meestijgt met de inflatie. Een negatieve reële rente holt de koopkracht van de premie-inleg uit. Deze uitholling is dan moeilijker op te vangen via beleggingsopbrengsten dan wanneer sprake is van een positieve reële rente.
Kunt u aangeven wat het gemiddelde en maximale percentage inflatie is waar ten behoeve van de Wet Toekomst Pensioenen mee is gerekend in de rekenmodellen?
In de Hoofdlijnennotitie wordt verwezen naar de CPB Notitie «Nieuwe pensioenregels: effecten en opties van het doorontwikkelde contract en een overgang naar een vlak premiepercentage». Deze CPB notitie is destijds ook met de Kamer gedeeld (bijlage bij 32 043, nr. 519). In voetnoot 5 op pagina 2 van deze CPB notitie wordt aangegeven dat gebruik is gemaakt voor de berekening van netto- en brutoprofijt-effecten op basis van marktwaardering ultimo december 2019 (Q-set van APG: peildatum 31 december 2019). Vervangingsratio’s, zekerheidsequivalenten en macro-premie-inleg zijn berekend op basis van de Market Implied scenarioset van APG (P-set) (december 2019). Daarnaast is als gevoeligheidsanalyse ook met de KNW(1,5%)-scenarioset gerekend (zowel een P- als een Q-set). In de Market Implied scenarioset (P-set) van APG is de gemiddelde prijsinflatie op lange termijn 1,1%, 90% van de scenario’s in de scenarioset heeft een prijsinflatie tussen -0,5% en 3%. In de KNW(1,5%)-scenarioset is de gemiddelde prijsinflatie op lange termijn 1,3%, 90% van de scenario’s zit tussen 0,7% en 1,8%.
Op welke wijze is rekening in de Wet Toekomst Pensioenen gehouden met de huidige inflatie? Kunt u rekenvoorbeelden geven van de effecten van deze inflatie die substantieel afwijkt van de door Europese Centrale Bank (ECB) nagestreefde gemiddelde 2%? Heeft u berekeningen laten maken wat 6% inflatie betekent? En 9%?
In de wet Toekomst Pensioenen is op verschillende manieren rekening gehouden met bescherming tegen het risico van inflatie, ook hoge inflatie. Inflatiebescherming kan (gedeeltelijk) geboden worden via (i) blootstelling aan overrendement, (ii) een direct beschermingsrendement en (iii) de solidariteits- en risicodelingsreserve. In het algemeen geldt dus dat de wet Toekomst Pensioenen meer mogelijkheden bevat om inflatiebescherming te bieden dan het huidige contract.
Uit berekeningen van Cardano7 blijkt dat jaarlijkse schokken van inflatie van 6 of 9% kunnen worden opgevangen door de solidariteitsreserve. De berekeningen laten zien dat bij een éénjarige inflatieschok van 5%8 op jaarbasis (met een volledige inflatiecompensatie voor ouderen) het vijf jaar duurt voordat de reserve is hersteld. Naarmate de schok langer duurt, 2 of 3 jaar, zal het respectievelijk 10 of 15 jaar duren voordat de reserve weer op het oude niveau is. Bij een eenmalige schok van 9% en een volledige inflatiecompensatie van ouderen duurt het dus ongeveer 10 jaar.
Het nieuwe pensioenstelsel biedt dus mogelijkheden om onverwachte inflatieschokken op te vangen, maar deze mogelijkheden zijn afhankelijk van de financiële positie van een fonds. Overigens geldt in het huidige pensioenstelsel evenzeer dat de ruimte om onverwachte inflatie op te vangen afhankelijk is van de financiële positie van het fonds en de ruimte om te kunnen indexeren. In die zin biedt het nieuwe stelsel meer ruimte om de reserves op een slimme manier in te zetten voor de groepen deelnemers die het nodig hebben.
Klopt het dat er een scenarioset is met 10.000 en 2000 scenario’s voor 60 jaar bij de DNB? Wat is het hoogste percentage inflatie dat in die scenarioset van januari 2022 voorkomt in elk van die grote scenariosets?6
Dat klopt. Er zijn inderdaad uniforme scenariosets, die per kwartaal worden geactualiseerd en gepubliceerd door DNB, met een horizon van 60 jaar. Het hoogste percentage prijsinflatie in de uniforme scenarioset van januari 2022 met 10.000 scenario’s is 5,6%. Het hoogste percentage prijsinflatie in de scenarioset van januari 2022 met 2.000 scenario’s is 5,7%.
Hoe gaat u bevorderen dat DNB met spoed een scenarioset publiceert die strookt met de eigen inflatieverwachtingen?
De Commissie Parameters, bestaande uit onafhankelijke experts, is momenteel bezig met een nieuw advies over onder andere de scenariosets. Dit advies is bepalend voor de inrichting van nieuwe uniforme scenariosets die door DNB worden gepubliceerd. Daarbij wordt ook rekening gehouden met realistische inzichten rond de inflatieverwachtingen. De Commissie Parameters verwacht haar advies uit te brengen rond de zomer van dit jaar.
Deelt u de mening dat die scenariosets dus de huidige werkelijkheid totaal niet dekken en dat we dus voor ongeveer de derde keer in 20 jaar totaal buiten elke scenarioset beland zijn?
De huidige inflatie is voor één jaar buitengewoon hoog. De vraag hierbij is of de schok persistent of tijdelijk is, waarbij DNB er in zijn prognoses vanuit gaat dat de inflatie tijdelijk is en voor 2023 weer daalt naar een verwachte inflatie van 2,8% op jaarbasis in 202310. Zoals eerder genoemd is er in die situatie een beperkte impact op prognoses voor de lange termijn, waarvoor uniforme scenariosets gebruikt worden.
Kunt u aangeven wat de effecten zijn van een stagnerende economie bij een hoge inflatie (stagflatie)?
In een dergelijk scenario is sprake van een aanhoudend hoge inflatie en een lage economische groei. In dat geval zullen centrale banken de nominale rente relatief laag proberen te houden om de economie te stimuleren. Laat ik voorop stellen dat een dergelijk scenario slecht nieuws is voor ieder kapitaalgedekt pensioencontract, omdat pensioenen moeilijk geïndexeerd kunnen worden vanwege een lage reële rente. Overrendementen zullen dan hoog moeten zijn om de inflatie alsnog bij te kunnen houden. Rendementen zullen in geval van stagflatie vermoedelijk echter ook laag zijn vanwege de zwakke economie. Het bijgevoegde rapport van Cardano geeft aan dat de reële pensioenuitkeringen van ouderen in een dergelijke scenario zullen dalen, maar de toekomstige reële pensioenen van jongeren nog veel sterker. Als de reële rente structureel lager komt te liggen, dan heeft dit een sterk negatieve invloed op de reële pensioenuitkeringen van jongeren, die immers nog een lange horizon voor zich hebben.
Omdat in het nieuwe pensioencontract rendementen en risico’s gericht naar deelnemers en pensioengerechtigden worden toebedeeld, kan het nieuwe stelsel wel beter omgaan met een scenario van stagflatie dan het huidige stelsel, hoewel een dergelijk economisch scenario ook in het nieuwe stelsel slecht nieuws blijft. Door de gerichte toedeling van rendementen en risico’s zullen bijvoorbeeld pensioengerechtigden beter zijn beschermd tegen een dalende rente en negatieve rendementen, die in een scenario van stagflatie relatief vaak zullen voorkomen. In het huidige pensioencontract moet worden gewerkt met een uniform beleggingsbeleid, met hetzelfde rendements-/risicoprofiel voor alle deelnemers en pensioengerechtigden. De pensioengerechtigden staan hierdoor bloot aan hogere risico’s, die zich juist in een scenario van stagflatie in hoge mate zullen manifesteren.
Bent u van mening dat de solidariteitsvoorzieningen in de Wet Toekomst Pensioenen voldoende toegerust zijn voor de economische omstandigheden die zich thans voordoen?
Zoals in de beantwoording van vraag 6 genoemd, zijn er meerdere mogelijkheden voor inflatiebescherming in het nieuwe stelsel. Inflatiebescherming kan (gedeeltelijk) geboden worden via (i) blootstelling aan overrendement, (ii) een direct beschermingsrendement en (iii) de solidariteits- en risicodelingsreserve. Het bijgevoegde Cardano-rapport laat zien dat de solidariteitsreserve goed zou kunnen omgaan met de huidige hoge inflatie en gepensioneerden effectieve inflatiebescherming kan bieden. Belangrijke kanttekening hierbij is de vraag of de huidige hoge inflatie tijdelijk is of structureel boven de inflatieverwachtingen. In geval van een structureel hogere inflatie komen de grenzen van de mogelijkheden van de solidariteitsreserve sneller in zicht. Daarbij speelt ook de ontwikkeling van de reële rente een belangrijke rol. Als deze gelijk blijft, omdat nominale rentes meestijgen met de inflatie, zal ieder kapitaalgedekt contract, dus ook de contracten in het nieuwe stelsel, beter in staat zijn om met inflatie om te gaan dan wanneer dit niet het geval is. Verder speelt de verhouding tussen jongere en oudere deelnemers in een fonds een rol bij de vraag welke mogelijkheden de solidariteitsreserve biedt bij inflatiebescherming. In een pensioenfonds met relatief veel oudere deelnemers is het bieden van inflatiebescherming via risicodeling, zoals via de solidariteitsreserve, moeilijker.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn van de hoge inflatie op de te verwachten pensioenuitkeringen onder het nieuwe pensioensysteem? Voor zover deze gevolgen niet zijn doorgerekend: kunt u zorgen voor een goede en transparante doorrekening van de hoge inflatie voor een substantiële periode?
Het bijgevoegde Cardano-rapport biedt hiervoor de nodige inzichten. Als sprake zou zijn van een structureel hogere inflatie van 1%-punt ten opzichte van de huidige verwachtingen, kan dit worden opgevangen door middel van de solidariteitsreserve. Bij nog hogere niveaus komen de grenzen van de solidariteitsreserve in zicht. Voor het compenseren van deze verwachte inflatie kan in het nieuwe stelsel (over)rendement worden toebedeeld naar verschillende leeftijden. Ook pensioengerechtigden kunnen (over)rendement toebedeeld krijgen om de verwachte inflatie bij te kunnen houden, afhankelijk van hun risicohouding. Dit (over)rendement komt sneller bij de deelnemers en pensioengerechtigden terecht, omdat geen buffers meer opgebouwd hoeven te worden. In verwachting zullen (over)rendementen positief zijn, maar er zullen ook jaren van negatieve (over)rendementen zijn. In dat geval zullen pensioenaanspraken en lopende pensioenen ook sneller naar beneden aangepast worden. Verder kan voor de uitkeringsfase een stijgend projectierendement worden gehanteerd, waarmee de verwachte inflatie beter kan worden bijgehouden.
De Commissie Parameters is momenteel bezig met een nieuw advies over onder andere de scenariosets. Het is belangrijk dat een groep van onafhankelijk deskundigen, los van de politiek en van sociale partners, een dergelijk set ontwikkelt. Dat is een complexe opdracht, die gedegen en zorgvuldig moet worden uitgevoerd. In deze sets zal ook rekening gehouden worden met de nieuwe inzichten rond inflatieverwachtingen. De Commissie Parameters verwacht haar advies uit te brengen rond de zomer van dit jaar.
Herinnert u zich dat het CPB schreef: «De transitie-effecten kennen ruime bandbreedtes en zijn gevoelig voor de veronderstellingen over het rendement op aandelen en obligaties en over de inflatie.»?7
Ja, ik ben bekend met de notitie van het CPB.
Kunt u inzage geven in de gevolgen van de huidige hoge inflatie op de transitie (waarbij honderden miljarden euro’s worden herverdeeld)? Indien u die inzage niet heeft, bent u dan bereid om met spoed die inzage wel te krijgen en aan het parlement te verschaffen?
Hoge inflatie heeft met name invloed op de transitie als deze structureel hoog zou blijven. De effecten van een eventuele persistent hoge inflatie moeten worden bezien in het licht van het totaal aan nieuwe marktomstandigheden. Met name de ontwikkeling van de rente is hierbij van belang. Inflatieschokken kunnen gepaard gaan met veranderingen in andere economische parameters die van invloed zijn op de te bepalen waarde van pensioenaanspraken en -rechten ten behoeve van de transitie naar het nieuwe stelsel. Een beschouwing van een hoge(re) inflatie in isolement zou daarom geen volledig inzicht geven in het daadwerkelijke effect op de transitie.
Bovendien moeten de herverdelingseffecten niet overschat worden. Bij het in kaart brengen van deze effecten, zoals netto- en brutoprofijt effecten, gaat het om het verschil tussen het huidige stelsel en de contracten in het wetsvoorstel Toekomst Pensioenen. Hierdoor is het effect van een andere scenarioset beperkt, omdat zowel in het huidige als in het nieuwe contract een tijdelijke of een structurele schok min of meer in dezelfde mate effect heeft op de verdeling tussen jongeren en ouderen. Van een herverdeling van honderden miljarden euro’s als gevolg van de inflatie is dus geen sprake.
In de transitieperiode naar het nieuw pensioenstelsel maken sociale partners onder andere afspraken over het al dan niet invaren van al bestaande pensioenaanspraken en pensioenrechten. Op het moment dat de pensioenuitvoerder de overstap maakt naar één van de nieuwe contracten uit het nieuwe pensioenstelsel, kunnen bestaande aanspraken en rechten worden omgezet naar de nieuwe regeling. Voor de omzetting van het collectieve fondsvermogen naar persoonlijke pensioenvermogens zijn twee omrekenmethodes beschikbaar, namelijk de VBA-methode en de standaardmethode. Doel hiervan is het evenwichtig omrekenen van de huidige pensioenaanspraken en -rechten naar een voor de pensioenuitkering gereserveerd vermogen, respectievelijk een pensioenkapitaal. Beide methodes stellen daarom (minimum) voorwaarden aan de manier waarop deze omzetting geschiedt. Bij de standaardmethode is wettelijk vastgelegd hoeveel vermogen maximaal mag worden herverdeeld ten opzichte van de uitkomsten van deze methode. Bij de VBA-methode dient de marktwaarde van de persoonlijke pensioenvermogens ten minste gelijk te zijn aan de marktwaarde van de opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten in de uitkeringsovereenkomst.
Indien er nog gerekend moet worden: kunt u aangeven wanneer de Kamer deze berekeningen kan verwachten?
Zoals ik in het antwoord op vraag 14 heb aangegeven, is nog onduidelijk of nieuwe berekeningen enige meerwaarde zullen hebben ten opzichte van de reeds gemaakte berekeningen. Dit hangt mede af van de vraag of de huidige inflatieontwikkeling structureel is of niet. Vooralsnog zijn de marktverwachtingen dat de inflatie weer zal gaan dalen naar lagere niveaus. In scenario’s over een lange termijn heeft een tijdelijke inflatieschok beperkte invloed. Als zou blijken dat de verwachte toekomstige inflatie structureel op een hoger niveau komt te liggen, zijn de gevolgen afhankelijk van veel economische variabelen. Zo is een belangrijke vraag wat de rente in de toekomst doet. Dergelijke variabelen zijn ook onderdeel van huidige scenariosets, maar het is belangrijk om te kijken of het inflatierisico daarin nu al voldoende is meegenomen. Dit zijn complexe vragen. Mede daarom heb ik een commissie van onafhankelijke deskundigen gevraagd om deze lastige vraagstukken te analyseren en passende scenariosets te ontwikkelen. Decentrale partijen zullen deze sets moeten gebruiken bij de transitie en bij uitvoering van het nieuwe contract.
Welke extra berekeningen over een hogere rente en de gevolgen voor het pensioenstelsel, het nieuwe pensioenstesel en/of de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel heeft u het afgelopen jaar intern laten maken of hebben externen (zoals CPB, Netspar of anderen) voor u gemaakt? Kunt u een lijst geven van die berekeningen en kunt u die berekeningen alvast openbaar maken met deze vragen?
Ik heb geen extra berekeningen over een hogere rente gemaakt of laten maken ten opzichte van de berekeningen die door het CPB bij de presentatie van de Hoofdlijnennotitie Pensioenakkoord zijn gemaakt.12 Bij die CPB-berekeningen is gebruik gemaakt van verschillende scenariosets, waarin scenario’s met hogere en lagere rentes zijn opgenomen. Daarnaast verwijs ik u voor berekeningen ten behoeve van het nieuwe pensioenstelsel naar diverse recente onderzoeken die DNB heeft uitgevoerd. Deze zijn meegestuurd met de brief ter aanbieding van het wetsvoorstel Wet Toekomst pensioenen aan uw Kamer.
Op 21 januari 2022 sloot de internetconsultatie ten aanzien van de «Wijziging van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen in verband met toeslag vanwege voorgenomen transitie»8, wanneer verwacht u de uitkomsten van deze consultatie met de Kamer te kunnen delen? Hoe hoog is de inhaalindexatie die naar voren gehaald wordt gemiddeld en is dat verantwoord?
Het ontwerpbesluit is 30 maart jl. aan uw Kamer gezonden.14 In het ontwerpbesluit is aangegeven hoe met de reacties op de internetconsultatie is omgegaan. Het ontwerpbesluit bevat geen aanpassing van de regels die inhaalindexatie mogelijk maken.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden voor u het wetsvoorstel Toekomst Pensioenen bij de Kamer indient?
Gegeven de complexiteit en technische aard van de vragen heb ik uw Kamer 30 maart jl. laten weten de vragen niet voor indiening van het wetsvoorstel Toekomst Pensioenen te kunnen beantwoorden.15
Heeft u kennisgenomen van het feit dat miljoenen klanten van Vattenfall met een variabel contract per 1 april 2022 te maken krijgen met een tussentijdse verhoging van de prijzen voor gas en elektra?
Het is niet mogelijk gebleken om binnen de gevraagde termijn deze vragen te beantwoorden.
Bent u ervan op de hoogte dat deze verhoging voor een gemiddelde gebruiker ongeveer evenveel bedraagt als het gemiddelde voordeel dat de verlaging van btw op stroom en gas per 1 juli oplevert, namelijk ongeveer 11 euro per maand?
De btw-verlaging gaat naar verwachting in per 1 juli 2022 en geldt voor een periode van zes maanden. De tegemoetkoming die hiermee geboden wordt aan een huishouden met gemiddeld energieverbruik1 wordt ingeschat op ongeveer 140 euro in 2022 (circa 20 euro per maand). In het kader van het wetsvoorstel wordt deze inschatting nog herijkt en gecertificeerd door het Centraal Planbureau (CPB).
De tariefverhoging van Vattenfall vanaf 1 april bedraagt ongeveer 11 euro per maand en 100 euro voor de resterende maanden in 2022 voor een huishouden, echter wordt door Vattenfall met een specifiek verbruik gerekend (1.200 m3 aardgas en 2.250 kWh stroom), dat afwijkt van het gemiddelde verbruik zoals berekend door Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
Klopt het dat deze verhoging mensen met een flexibel contract betreft en dat de prijzen voor deze huishoudens juist al fors gestegen zijn op 1 januari? Kunt u aangeven hoeveel Vattenfall de prijzen verhoogd heeft voor deze mensen per 1 januari?
Het klopt dat deze verhoging geldt voor huishoudens met een variabel contract. In de regel worden de tarieven voor deze contracten op 1 januari en 1 juli aangepast, maar tussentijdse aanpassingen zijn mogelijk indien dit is afgesproken in de algemene voorwaarden. Het is mogelijk dat een aanzienlijk deel van de huishoudens die per 1 april met een tariefverhoging worden geconfronteerd ook op 1 januari een tariefverhoging hebben meegemaakt. De mate waarin dit het geval is geweest, is afhankelijk van het specifieke contracttype per huishouden.
Het is daardoor ook niet mogelijk om aan te geven hoezeer de tarieven zijn gestegen voor ieder huishouden dat per 1 januari 2022 een variabel contract bij Vattenfall had.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is wanneer energiemaatschappijen gebruik maken van deze ruimte die de verlaging van btw op stroom en gas oplevert, om zelf meer winst te maken, in plaats van dat de maatregelen ten gunste komt van huishoudens die al hard geraakt zijn door prijsstijgingen?
De aangekondigde compensatiemaatregelen voor huishoudens zijn ter ondersteuning van de koopkracht van huishoudens en niet ter ondersteuning van de financiële positie van energieleveranciers. Zowel de timing als de communicatie van Vattenfall waren ongelukkig en zorgden voor extra onrust bij consumenten.
In het najaar heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat – Klimaat en Energie contact gehad met de energieleveranciers om te bespreken hoe de in het najaar aangekondigde maatregelen zo snel mogelijk bij de huishoudens terecht komen om de stijging van de energierekening te dempen. Ook ik heb de energieleveranciers op 7 maart jl. gesproken. Tijdens dit gesprek heb ik ook stevig de maatschappelijke rol die energieleveranciers hebben om huishoudens te ondersteunen bij de hoge energierekening besproken, bijvoorbeeld middels informatievoorziening, energiecoaches en vroegsignalering van betalingsproblemen.
Naar aanleiding van het aanvullende pakket van koopkrachtmaatregelen dat op 11 maart jongstleden is aangekondigd, zijn er vanuit het kabinet gesprekken gestart met de energieleveranciers over de uitvoering van de maatregelen. In deze gesprekken wordt ook met de energieleveranciers besproken hoe de maatregelen in de btw op aardgas, elektriciteit en stadswarmte zo snel mogelijk bij huishoudens terecht komen.
Hoe verklaart u het zeer uitzonderlijke feit dat er nu per 1 april aanpasssingen zijn, aangezien het gebruikelijk is dat de prijzen twee keer per jaar worden aangepast door energiemaatschappijen, namelijk op 1 januari en 1 juli? Wilt u zich inzetten om te voorkomen dat deze prijsstijging per 1 april gaat plaatsvinden en huishoudens de dupe worden door met Vattenfall in gesprek te gaan?
Antwoord 5 De groothandelsmarkt voor aardgas en elektriciteit kenmerkt zich sinds afgelopen zomer door hoge en volatiele prijzen. De inval van Rusland in Oekraïne heeft deze trend versterkt. Dit kan gevolgen hebben voor de inkoopprijzen voor energieleveranciers, afhankelijk van de specifieke inkoopstrategie van het bedrijf. Het is betreurenswaardig dat verscheidene energieleveranciers sinds de zomer ervoor gekozen hebben om tussentijds de variabele tarieven te verhogen. Daarnaast mogen energieleveranciers de tarieven alleen tussentijds verhogen wanneer hiervoor een clausule is opgenomen in de algemene voorwaarden van het energiecontract. Ook is het niet toegestaan om tussentijds contracten met vaste tarieven aan te passen.
Na de berichtgeving over de tussentijdse tariefsverhoging van Vattenfall is op mijn verzoek ambtelijk hierover meteen contact geweest met het bedrijf. In reactie gaf Vattenfall aan dat het zich genoodzaakt voelt haar variabele tarieven per 1 april a.s. aan te passen als direct gevolg van de sterk gestegen inkoopprijzen van energie gedurende de eerste maanden van 2022. Hoewel er sprake is geweest van een zeer ongelukkige communicatie vanuit Vattenfall, staat deze tariefsverhoging los van de recente aankondiging van het kabinet om de btw op energie te verlagen. Op woensdag 9 maart 2022 is voor het eerst contact geweest tussen het Ministerie van Financiën en Energie–Nederland om de uitvoering van een eventuele btw-verlaging op energie te bespreken. Deze prijswijziging is op maandag 14 maart 2022 aangekondigd door Vattenfall en volgens het bedrijf al weken van te voren voorbereid zodat klanten tijdig geïnformeerd konden worden.
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 4 lopen er gesprekken vanuit het kabinet met de energieleveranciers over de uitvoering van de btw verlaging op energie. Het kabinet blijft in gesprek met de energieleveranciers om ervoor te zorgen dat de koopkrachtmaatregelen terecht komen bij huishoudens en niet bij de energieleveranciers blijven liggen ter ondersteuning van hun financiële positie. Daarnaast is het de taak van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) om de energieleveranciers te controleren op het nakomen van de wettelijke verplichtingen en om te beoordelen of energieleveranciers redelijke tarieven hanteren.
In de Kamerbrief over de aangekondigde maatregelen van afgelopen vrijdag werd aangegeven dat het kabinet in gesprek is met de branche om het effect van de verlaging zo snel mogelijk bij huishoudens terecht te laten komen; is tijdens deze gesprekken met de branche al duidelijk geworden dat er werd nagedacht over het verhogen van prijzen op gas en elektra? Is het mogelijk om eisen of voorwaarden te stellen in deze gesprekken met de branche, bij de genomen maatregelen, zodat huishoudens zélf demping op de hoge energieprijzen gaan ervaren?
Ik heb mede namens de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen op 7 maart 2022 een gesprek gevoerd met de energieleveranciers. Tijdens dit gesprek hebben energieleveranciers in het algemeen hun zorgen geuit over verdere prijsstijgingen, de gevolgen hiervan voor consumenten en het belang om goed voorbereid de volgende winter in te gaan met het oog op de leveringszekerheid.
Net als het kabinet nemen de energieleveranciers de situatie zeer serieus. De energieleveranciers benaderen actief consumenten over de problematiek, signaleren vroegtijdig wanneer er betalingsproblemen kunnen ontstaan en werken samen met o.a. gemeenten om oplossingen te bieden. Het is belangrijk dat energieleveranciers goede voorlichting geven over prijzen en contracten. Zoals aangegeven zal het kabinet regelmatig in gesprek met de energieleveranciers blijven over de gevolgen voor huishoudens en de hoge prijzen en wat zij hierin kunnen betekenen. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Verwacht u dat er nog meer energiemaatschappijen zijn die tussentijds en op korte termijn de prijzen verhogen? Hebben zij dat bij u aangekondigd?
De situatie op de energiemarkt is sinds de zomer uitzonderlijk en het is zeer onzeker hoe deze zich verder zal ontwikkelen. Duidelijk is dat ook energieleveranciers geraakt worden door de hoge en volatiele energieprijzen, wat zich al geuit heeft in het faillissement van een aantal leveranciers en meerdere tussentijdse tariefsverhogingen. De huidige energietarieven die energieleveranciers aanbieden, worden dan ook bepaald door de marktomstandigheden. Een voorbeeld daarvan is de aankondiging van Vattenfall. Ook Eneco heeft recent aangekondigd dat zij maandelijks de variabele tarieven zullen aanpassen.2 Daarnaast hebben ook energieleveranciers Budget Thuis en NLE eerder aangekondigd de tarieven maandelijks te zullen aanpassen.3 Energieleveranciers zijn daarbij wel verplicht om de tarievenwijzigingen van te voren bij hun klanten bekend te maken. De consument kan bij contracten voor onbepaalde tijd met variabele tarieven overstappen naar een andere leverancier.
Ik heb geen zicht op de posities van individuele bedrijven, maar ik sluit niet uit dat, zolang deze uitzonderlijke situatie op de energiemarkt voortduurt, energieleveranciers mogelijk zullen besluiten tot tussentijdse tariefswijzigingen. Aanpassingen in variabele energietarieven worden niet door de energieleveranciers vooraf aangekondigd bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK). Leveranciers zijn bij aanpassingen in de tarieven wel verplicht om deze door te geven aan de ACM. De ACM houdt toezicht op de hoogte van de tarieven.
Welke stappen zet u naast de huidige maatregelen voor een eerlijkere demping van hoge prijzen op gas en elektra voor huishoudens?
Met de in het najaar aangekondigde maatregelen en de recent aangekondigde aanvullende koopkrachtmaatregelen is er in 2022 al circa 5,4 miljard euro aan compenserende maatregelen aangekondigd. Van dit pakket wordt ongeveer 3,3 miljard euro ingezet voor directe compensatie via de energierekening door de verlaging van de energiebelasting en de btw op aardgas, elektriciteit en stadsverwarming. Dit merkt ieder huishouden op de energierekening. Daarnaast is 680 miljoen euro gereserveerd voor de eenmalige energietoelage waardoor gemeenten een richtbedrag van 800 euro compensatie kunnen bieden aan ongeveer 800.000 huishoudens met lage inkomens. De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze regeling en zij heeft de Tweede Kamer daar recent per brief nader over geïnformeerd (Kamerstuk 35 925 XV, nr. 112). Ten slotte is er 310 miljoen euro gereserveerd voor energiebesparende maatregelen, waarmee kwetsbare huishoudens ondersteund worden om structureel minder blootgesteld te worden aan hoge en volatiele energieprijzen, door het energieverbruik te verlagen. De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening zal Uw Kamer nog voor het commissiedebat Klimaatakkoord Gebouwde Omgeving op 6 april a.s. een brief sturen over de uitwerking van het nationaal isolatieprogramma en de middelen die het kabinet hiervoor heeft vrijgemaakt in het coalitieakkoord.
Voor meer informatie over bovenstaande maatregelen verwijs ik u graag naar de brief hoge gasprijzen (Kamerstuk 29 023, nr. 272), de brief aanvullende koopkrachtmaatregelen 2022 (Kamerstuk 35 925 XV, nr. 111) en de brief over gasleveringszekerheid (Kamerstuk 29 023, nr. 283).
Het kabinet blijft de komende tijd de actuele situatie en de impact hiervan op de koopkracht van huishoudens nauwlettend in de gaten houden, maar benadrukt tegelijkertijd dat het de gevolgen van langdurig hogere energieprijzen niet volledig zal kunnen compenseren.
Wilt u deze vragen binnen afzonderlijk binnen een week beantwoorden?
Investeringen bij Tata naar aanleiding van het plan Groen Staal van FNV en andere plannen voor waterstof |
|
Pieter Omtzigt |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u aangeven welke afspraken topambtenaren en ministers het afgelopen jaar met Tata steel (Raad van Bestuur en Raad van commissarissen van zowel Tata Steel Nederland, Tata Steel Europe en natuurlijk Tata steel) gehad hebben? Wat was het onderwerp van die overleggen? Kunt u daarvan een overzicht geven?
In 2021 en 2022 hebben verschillende topambtenaren en bewindspersonen gesprekken gevoerd met de Raad van Bestuur van Tata Steel Limited (TSL, India), Raad van Bestuur van Tata Steel Europe (TSE), Raad van Bestuur van Tata Steel Nederland (TSN) en de Raad van Commissarissen van Tata Steel Nederland (RvC TSN). In onderstaand tabel is een overzicht van deze overleggen gepresenteerd. In aanvulling op dit overzicht vindt er regulier contact plaatsgevonden op laag- en soms op hoog-ambtelijk niveau vanuit EZK en IenW met TSN over onder andere de verduurzaming en milieuaanpak van het bedrijf en/of ter voorbereiding van onderstaande overleggen. Alleen in de formele gesprekken (de gesprekken die hieronder zijn weergegeven) zijn afspraken met het bedrijf gemaakt.
Toenmalig Minister EZK + ambtenaren EZK
CEO TSL en CEO TSN
25/02/2021
Expression of Principles (EoP), verduurzaming staalfabriek IJmuiden
Topambtenaar EZK + ambtenaren EZK
CEO TSN, voorzitter RvC TSN
15/06/2021
Opsplitsing TSE, onafhankelijk onderzoek verduurzamingsopties over CCS/DRI
Toenmalig Minister EZK + ambtenaren EZK
CEO TSL en CEO TSN
05/07/2021
Opsplitsing TSE, onafhankelijk onderzoek verduurzamingsopties TSN over CCS/DRI
Topambtenaar EZK + ambtenaren EZK
CEO TSN, Voorzitter RvC TSn
14/07/2021
Opsplitsing TSE, onafhankelijk onderzoek verduurzamingsopties TSN
Toenmalig Minister EZK + ambtenaren EZK
CEO TSL en CEO TSN
15/09/2021
Keuze voor DRI-route i.p.v. grootschalige CCS
Toenmalig Minister EZK + Toenmalig Staatssecretaris IenW + ambtenaren EZK en IenW
CEO TSN, gedeputeerde provincie Noord-Holland
15/09/2021
RIVM rapport stofdepositie IJmond, Roadmap+ maatregelen, tussenrapportage Roland Berger, omgeving
Toenmalig Minister EZK+ Toenmalig Staatssecretaris IenW + topambtenaren EZK en IenW
CEO TSN, gedeputeerden Provincie Noord-Holland, Wethouders Beverwijk en Velsen
23/11/2021
Opvolging gesprek 15/09/2021, verduurzaming van TSN o.b.v. DRI, Roland Berger rapport, Roadmap+ maatregelen
Toenmalig Minister EZK + topambtenaren EZK
CEO TSN
23/11/2021
Opvolging gesprek 15/09/2021, verduurzaming van TSN o.b.v. DRI, Roadmap+ en het Roland Berger rapport
Staatssecretaris I&W
CEO TSN, Gedeputeerde Provincie Noord-Holland, vertegenwoordigers provincie en OD, wethouder gemeente Velsen
14/02/2022
Kennismaking, Roadmap+, milieu en omgeving, verduurzaming
Minister EZK + Minister KE + ambtenaren EZK
CEO TSL en CEO TSN
28/03/2022
Investeringscommitment en vervolgstappen verduurzamingstraject
Ambtenaren EZK & IenW
CEO TSN, ambtenaren van Provincie Noord-Holland en omliggende gemeenten
maandelijks
Voortgang van de verduurzamingsactiviteiten en implementatie van de Roadmap+ projecten
Zijn er bij die bijeenkomsten plannen op tafel gelegd voor verduurzaming (bv: groene waterstof of minder vervuiling)? Zo ja, kunt u die plannen dan aan de Kamer doen toekomen?
Ja, in 2020 en 2021 zijn in eerste instantie de plannen voor verduurzaming door middel van grootschalig CO2-afvang en opslag (CCS) en daarna de Direct Reduced Iron (DRI)-route besproken. Beide rapporten zijn al eerder openbaar gemaakt. (https://www.fnv.nl/getmedia/91110cd9-b455-4025-96e6-5387dbb8f98d/Eindrapport-klimaatneutrale-paden-Tata-Steel-Nederland-211118.pdf) en (https://www.metaalnieuws.nl/wp-content/uploads/2021/09/tata-steel-rapport-fnv.pdf).
Momenteel werkt TSN het DRI-verduurzamingstraject nader uit. Hierover zal de komende periode bedrijfsvertrouwelijk gesproken worden met TSN door RVO en EZK. Op 23 maart jl. heeft TSN tijdens een technische briefing aan de Kamer een toelichting gegeven op de huidige stand van zaken in het uitwerken van de DRI-verduurzamingsroute en het Roland Berger rapport.
Over de verduurzamingsplannen van TSN en het op korte termijn verminderen van de overlast voor de leefomgeving van de staalfabriek in IJmuiden is uw Kamer de afgelopen periode op de hoogte gebracht in de volgende brieven:
Om zo transparant mogelijk te zijn zal ik eind Q2 2022, conform aangegeven in de Kamerbrief van 1 december 2021, uw Kamer weer op de hoogte stellen van de stand van zaken in het verduurzamingstraject van TSN.
Zijn er bij de overleggen verwachtingen gewekt of toezeggingen gedaan over subsidies om over te stappen op groene waterstof?
Er zijn geen specifieke toezeggingen gedaan aan TSN over subsidies om over te stappen op groene waterstof. Er is toegezegd om de mogelijkheden te onderzoeken om ondersteuning te bieden voor de verduurzaming, ook bij het overstappen op groene waterstof. Ik ben hiertoe ook opgeroepen door uw Kamer.1 In de Kamerbrief van december 2021 is aangegeven aan welke voorwaarden TSN zou moeten voldoen om voor financiële ondersteuning in aanmerking te komen.
Kunt u aangeven met welke bedrijven bewindspersonen en/of topambtenaren in de afgelopen negen maanden gesproken hebben over grote investeringen in (groene) waterstof?
Vanuit het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat is er door bewindspersonen en/of topambtenaren gesproken met de volgende bedrijven: Air Products, BP, DOW, Exxon Mobil, Gasunie, Nobian, Onyx, Ørsted, RWE, Shell, TSN, Total, Uniper en Yara. Daarnaast zijn er gesprekken gevoerd met verschillende provincies en havenautoriteiten, zoals het Havenbedrijf Rotterdam en Groningen Seaports.
Zijn er reeds overeenkomsten of afspraken gemaakt vanuit de Minister en/of de Minister-President met Tata Steel naar aanleiding van het plan Groen Staal van FNV – of andere vergelijkbare plannen -? Zo ja, wanneer zijn deze afspraken gemaakt, wat houden ze in en tot welke (nieuwe) investeringen/subsidies vanuit de Staat leidt dit?
Er is toegezegd aan uw Kamer dat het kabinet de mogelijkheden zal onderzoeken om de verduurzaming van de staalfabriek in IJmuiden te ondersteunen. Deze toezegging is door de toenmalig Minister van Economische Zaken en Klimaat op 9 september 2021 gedaan tijdens het Commissiedebat over de toekomst van TSN (Kamerstuk 32 813, nr. 865). Over de stand van zaken ten aanzien van de aangenomen moties is in december 2021 een Kamerbrief gestuurd (Kamerstuk 32 813, nr. 969). Of er financiële ondersteuning komt en hoe hoog dit bedrag zal zijn en hoe dit gedekt zal moeten worden is op dit moment nog niet duidelijk. Hiervoor is concrete financiële informatie over de projecten nodig en Tata Steel is momenteel nog druk bezig met het verder concretiseren van de DRI-plannen en de business case. Ook dient TSN aan te tonen dat de business case bijdraagt aan klimaat en milieudoelstellingen. Dit is vervolgens ook zo uitgesproken richting TSN.
Wilt u toelichten of bestaande en/of toekomstige investeringen specifiek voor waterstof ontwikkeling binnen Tata Steel wordt gebruikt of ook nog het gebruik van aardgas faciliteert? Indien er afspraken liggen met betrekking tot toekomstig investeringen in waterstof, hoelang zal de fase van aardgas dat nog duren?
De investeringen zijn bedoeld om de huidige twee hoogovens met de daarbij behorende installaties zoals o.a. de kooksgasfabrieken en het merendeel van de sinterlijnen te vervangen door Direct Reduced Iron (DRI)-installaties met elektrische ovens. Deze installaties kunnen zowel op aardgas als waterstof draaien. Het gebruik van kolen zal daarmee uitgefaseerd worden. De inzet van TSN is om bij uitfasering van de eerste hoogoven, de DRI-installatie gelijk te laten beginnen met waterstof maar dat zal afhankelijk zijn van de beschikbaarheid en de betaalbaarheid van waterstof. Er ligt hierbij ook een belangrijke rol voor de overheid weggelegd om ervoor te zorgen dat een waterstofinfrastructuur in Nederland opgezet wordt, niet specifiek voor TSN alleen maar voor de gehele industrie die op basis van waterstof wil verduurzamen. De intentie vanuit de overheid en ook TSN is om zo snel mogelijk over te gaan op maximaal waterstofgebruik, maar aardgas zal zeker in het begin nog wel nodig zijn.
Het plan Groen Staal geeft aan dat de nodige investering van 3 miljard enkel een tijdelijke oplossing is, aangezien er uiteindelijk toch over gestapt moet worden naar volledig CO2-vrije manier van staal produceren1. Zou het verantwoord zijn om zonder bindende voorwaarden vanuit Tata om subsidie te gebruiken om langdurige vergroening te faciliteren?
De 3 miljard euro waar de FNV het over heeft in het plan Groen Staal betreft het CCS-project Everest. Aangezien TSN vorig jaar september definitief gekozen heeft voor verduurzaming op basis van de DRI-route, zoals ook voorgesteld door FNV, is het Everest project direct stopgezet. Van subsidiëring van dit project is dan ook geen sprake.
Momenteel onderzoekt het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat hoe het de Direct Reduced Iron (DRI)-route voor vergroening van het staalbedrijf in IJmuiden kan ondersteunen.
Er wordt onderzocht of EZK door middel van wederkerige bindende maatwerkafspraken deze verduurzamingsplannen kan ondersteunen. Mogelijke onderdelen van deze afspraken zijn het faciliteren van infrastructuur voor duurzame energiedragers, financiële ondersteuning van de verduurzamingsplannen en facilitering van vergunningverlening. In ruil voor deze ondersteuning zullen we dan afspraken maken met het bedrijf over o.a. CO2-reductie, verbetering van de leefomgeving, maatschappelijk verantwoord ondernemen en investeringen in opleiding van mensen. Er kunnen wel andere subsidies worden verstrekt (generiek).
In lijn met aangenomen motie van de leden Van der Lee en Thijssen (Kamerstuk 32 813, nr. 829) wordt de regering verzocht geen subsidiebeschikking af te geven die kan leiden tot een bestendiging of verslechtering van ernstige stade aan de volksgezondheid. Welke voorwaarden voor gezondheid, milieu en leefomgeving worden er gesteld aan het beschikbare bedrag die de regering beschikbaar heeft voor Tata steel?
TSN kan financieel ondersteund worden via generieke ondersteunings- instrumenten of via een financiële maatwerkregeling, bestaande uit bijvoorbeeld leningen en garanties. Voor beide routes geldt dat TSN aan de geldende milieueisen moet voldoen, zoals opgenomen in de bestaande vergunningsvoorwaarden, voordat financiële steun verleend kan worden.
Op het moment dat de overheid besluit via maatwerk steun te verlenen aan een individueel bedrijf, kunnen additionele voorwaarden gesteld worden. Bijvoorbeeld: verbetering van gezondheid, milieu, klimaat, het behoud van economische activiteiten in Nederland en zoveel mogelijk van de bijhorende werkgelegenheid. TSN dient nu eerst de verduurzamingsroute in detail verder uit te werken voordat er überhaupt sprake kan zijn van financiële ondersteuning. Er is momenteel geen bedrag beschikbaar gesteld aan TSN. Zie hiervoor ook de beantwoording van vraag 5.
Wanneer Tata Steel opnieuw haar hand ophoudt voor subsidies voor CO2 opslag op het moment dat de waterstof infrastructuur niet op tijd beschikbaar is, bent u van plan deze subsidie toe te kennen. Zo ja, onder welke voorwaarden?
Subsidies voor CO2-opslag worden verleend door middel van het generiek instrument SDE++. Alle bedrijven, dus ook TSN, die voor deze subsidie in aanmerking willen komen zullen moeten voldoen aan de subsidievoorwaarden die bij dit instrument hoort. Het is niet mogelijk om aan TSN extra voorwaarden op te leggen waar andere bedrijven niet aan hoeven te voldoen of hen zelfs helemaal uitsluiten. Kortom, mocht TSN een aanvraag doen dan zal deze via de reguliere route voor de SDE-aanvragen in behandeling worden genomen.
Meerdere deskundigen uiten twijfel of het Tata Steel zal lukken om in 2030 compleet te runnen op waterstof, en er is ook twijfel of de huidige eigenaar deze investering wil doen2. Acht de regering het haalbaar dat er genoeg groene stroom in Nederland beschikbaar is om überhaupt Tata Steel volledig «groen» te maken? Zo ja, op basis van welke plannen is dat dan haalbaar of tot op welke hoogte is het wel haalbaar?
Het compleet op waterstof draaien van de DRI-installaties in 2030 is technologisch waarschijnlijk nog niet haalbaar op commerciële schaal. Deze technologie wordt nog ontwikkeld en is slechts op pilot-schaal (Hybritt, in Zweden) gedemonstreerd. Een mix van 80% waterstof en 20% aardgas is technisch haalbaar maar ook dat behoeft de import van grote hoeveelheden groene waterstof, waarvoor ook de groene stroom wel verkrijgbaar moet zijn. De installaties kunnen echter ook geopereerd worden op basis van aardgas. De flexibiliteit van de installaties in de keuze van aardgas en waterstof geeft kansen voor optimalisatie voor TSN én voor de opschaling van een duurzame waterstofindustrie in Nederland.
Op weg naar CO2-neutraliteit in 2050 zal de waterstofconsumptie van TSN verder toenemen. Volledig «groen» is hier reëel zoals ook in de rapporten van Ronald Berger wordt aangegeven. De verhoudingen van de oorsprong van de waterstof (productie op site, in de regio, elders in Nederland op land of ter zee, of via import) kan nog niet met zekerheid worden ingevuld. Juist over de tijdigheid van het op groene waterstof opereren van de DRI-installaties en de aanleg van de infrastructuur hiertoe, is TSN met EZK in gesprek.
De verhouding tussen import en productie wordt mede bepaald door mogelijkheden van nog meer aanlanding in het NZKG en/of elders in NL, hoeveel ruimte er is op terrein van TSN in IJmuiden of in het NZKG voor elektrolysers, en/of de productie van waterstof op zee.
Zijn grote investeringen in «vergroening» van Tata Steel uitvoerbaar en haalbaar?
Op dit moment is TSN nog volop bezig met het vaststellen van het ontwerp en het ontwikkelen van hun business case. Hieruit zal moeten blijken of de verduurzaming van de staalfabriek in IJmuiden uitvoerbaar en haalbaar is.
Voor de vergroening is ook nodig dat een faciliterende infrastructuur op orde dient te zijn. Daar wordt nu hard aan gewerkt door de betrokken overheden om bijvoorbeeld een waterstof backbone op te zetten, om te faciliteren dat er meer groene stroom opgewekt en aangeland wordt en dat er voldoende aardgas beschikbaar komt. De overheid zal zich ook inspannen ten behoeve van het tijdig verlenen van alle benodigde vergunningen voor de bouw van de DRI-installaties.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Conform gevraagd, zijn de vragen een voor een beantwoord. Helaas is dit niet binnen de reactietermijn van drie weken gelukt.
De landsadvocaat en fraude-onderzoeken |
|
Michiel van Nispen , Pieter Omtzigt |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het kantoor van de landsadvocaat Pels Rijcken, weigert om het intern verrichte fraudeonderzoek openbaar te maken en/of te delen met het openbaar ministerie (OM)?1
Wanneer bent u ervan op de hoogte gesteld dat het fraudeonderzoek niet gedeeld wordt met het OM? Welke actie heeft u toen ondernomen?
Kunt u de uitkomsten van dit fraudeonderzoek, die u kent, delen met de Kamer?
Zijn er door uw ministerie of het OM afspraken gemaakt met Pels Rijcken over het openbaar maken van dit interne onderzoek of het delen van het interne onderzoek met het OM (en/of het Ministerie van J&V)? Zo ja, kunt u dan aangeven welke afspraken daarover gemaakt zijn en wanneer die gemaakt zijn?
Is deze weigering transparant te zijn tegenover uw ministerie en/of het OM voor u een reden om de zakelijke relatie met Pels Rijcken als landsadvocaat zo spoedig mogelijk te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
Wie is de externe deskundige op het gebied van governance en integriteit, die samen met de Haagse deken Arjen van Rijn en de Rotterdamse deken Peter Hanenberg onderzoek gedaan heeft?2
Hoe luidde de onderzoeksopdracht aan deze onderzoekscommissie en welk(e) persoon/personen heeft/hebben de reikwijdte van die opdracht opgesteld en/of verstrekt?
Is er overleg geweest met de Minister of het Ministerie van J&V met betrekking tot dit onderzoek? Zo ja, welke informatie is gedeeld?
Klopt het dat de Vereniging van Effectenbezitters (VEB) een spil is in het afhandelen van miljardenclaims tegen beursgenoteerde bedrijven?3
Bent u ermee bekend dat gerechtigden niet altijd een claim indienen en dat er dus geld overblijft van die claims?
Bent u ermee bekend dat er met de claims gefraudeerd wordt?4
Is de VEB zelf ook onderwerp van onderzoek in de fraudezaak?
Heeft u of uw ministerie onderzoek laten doen naar de vraag waarom de volledige Raad van Commissaren van de VEB in juli 2021 is opgestapt en of het opstappen gerelateerd is aan het onderzoek naar de fraude door Frank O.? Zo ja, wat was de uitkomst van dit onderzoek? Zo nee, waarom niet en bent u bereid om dat alsnog te doen?5
Klopt het dat een voormalig partner van Pels Rijcken en advocaat van de VEB de is executeur-testamentair van Frank O. is en zijn nalatenschap beheert?
Is het privé vermogen van Frank O. ook onderdeel van het onderzoek naar de fraude bij Pels Rijcken? Zo nee, waarom niet?
Hoe is geborgd dat belangenconflicten zijn uitgesloten, zoals deze advocaat die ook de VEB vertegenwoordigt en voormalig partner bij Pels Rijcken is geweest?
Klopt het dat uw voorganger al veel eerder op de hoogte was een grote fraudezaak bij Pels Rijcken van het kantoor zelf? Welke fraudezaak betrof dat?6
Was er een claimstichting onderdeel van deze fraudezaak? Zo ja, was er een band met de VEB?
Wie heeft uw voorganger op de hoogte gesteld en welke informatie is hem toen verstrekt?
Welke informatie met betrekking tot strafbare feiten en/of strafzaken inzake malversaties bij het indienen van claims bij claimstichtingen is sinds 2010 gedeeld met de bewindspersonen en met (de medewerkers) van uw ministerie (en de rechtsvoorgangers)? Kunt u een uitputtende lijst geven?
Had Frank O. een rol bij de afwikkeling van de betreffende claim(s) ter zake waarvan de (straf)zaak over vermeende malversaties diende?
Is er jurisprudentie over civiele en/of strafzaken met betrekking tot (malversaties bij) het indienen van (valse) claims? Kunt u een volledige lijst geven?
Zo ja, kunt u de ECLI-nummers noemen waaronder deze zaken openbaar gemaakt zijn?
Kunt u bevorderen dat de uitspraak van deze zaak bij de rechtbank Rotterdam in zijn geheel gepubliceerd wordt? Kunt u ook aangeven waarom deze zaak tot nu toe niet openbaar geworden is?7
Wilt u een overzicht geven van alles wat er de afgelopen drie jaar bekend geworden is over het kantoor van de landsadvocaat of waarin dat kantoor een rol speelt? Wilt u daarvan een overzicht verstrekken (geen verwijzingen) waarin alle bewezen fraude, malversaties, verdenkingen, onderzoeken en strafzaken punt-voor-punt worden genoemd?
Wilt u het antwoord op de vorige vraag voorleggen aan de ministerraad en aan de ministerraad vragen of zo’n kantoor nog geschikt is om de rol van landsadvocaat te hebben?
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
De openbaarmaking van de brief die Cora van Nieuwenhuis tekende voor de informateur, voordat zij minister werd |
|
Laurens Dassen (Volt), Pieter Omtzigt |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op de Kamervragen 2022Z01319 over het vertrek van Minister Cora van Nieuwenhuizen?1
Ja.
Herinnert u zich dat we heel precies vroegen om de brief, die toenmalig kandidaat-minister Cora van Nieuwenhuizen ondertekende voordat zij Minister werd in/na/bij het gesprek met de informateur en die in het blauwe boek staat, openbaar te maken?2
Ja.
Herinnert u zich dat u op dat deel van de vraag (openbaarmaking van de brief zelf) niet ingaat?
Ik herinner mij het antwoord op uw vragen.
Beseft u dat het hier gaat om de brief die op pagina 85 in de versie van het blauwe boek van 2021 luidt:
Ja
Heeft Cora van Nieuwenhuizen precies deze brief ondertekend? Of luidde de tekst net iets anders? Kunt u de precieze tekst van de brief zoals die in 2017 luidde aan de Kamer doen toekomen?
Zij heeft de standaardbrief brief ondertekend zoals vermeld op p. 85 van het blauwe boek van 2021. Het blauwe boek van 2021 is op dit punt identiek aan het blauwe boek van 2017.
Kunt u, met weglakking van de handtekening, de door Cora van Nieuwenhuis ondertekende brief openbaar maken?
Zie het antwoord op vraag 5. Hiermee is, met weglating van de handtekening en de persoonsgegevens, de inhoud van de brief volledig openbaar.
Indien u deze brief niet openbaar wenst te maken, welke belang van de staat – met het oog op de uitzonderingsgrond onder artikel 68 Grondwet – verzet zich daar dan tegen?
Zie het antwoord op vraag 6.
Indien u deze ondertekende brief niet openbaar wenst te maken, wilt u dan expliciet aan de ministerraad voorleggen dat u gebruik wenst te maken van de uitzonderingsgrond onder artikel 68 en hier bij deze Kamervragen terugkoppelen waarom de ministerraad van mening is dat de brief geheim is?
Zie het antwoord op vraag 6.
Herinnert u zich dat u antwoordde «ik hoorde op 23 juli 2021 dat mevrouw van Nieuwenhuizen een nieuwe functie zou gaan bekleden»?3
Ja.
Heeft mevrouw van Nieuwenhuizen zich gehouden aan de eerste paragraaf die in vraag 4 geciteerd is?
Er is voor mij geen reden te veronderstellen dat dit niet het geval zou zijn geweest. De feitelijke gang van zaken heb ik in eerdere Kamervragen toegelicht:4 Op 28 juli 2021 heeft mevrouw van Nieuwenhuizen in aanloop naar haar benoeming een verklaring geaccordeerd waarin zij de secretaris-generaal van het Ministerie van I&W vraagt haar vanaf dat moment te attenderen op aangelegenheden die tot haar taak behoren en mogelijk direct of indirect kunnen raken aan een nieuwe functie, waarvoor zij benoeming verwacht in september 2021 en die zij na afloop van deze kabinetsperiode zou willen vervullen. Indien er raakvlakken zouden zijn met haar functie als Minister, zou zij de Minister van EZK vragen deze aangelegenheden af te doen. Deze afspraak is gemaakt om elke schijn of potentiële schijn van belangenverstrengeling te vermijden. Op 26 augustus 2021 ben ik na nadere politieke weging tot het inzicht gekomen dat de benoeming niet goed samen gaat met het ambt van bewindspersoon. Mevrouw van Nieuwenhuizen is op 31 augustus 2021 door de algemene ledenvergadering van de Vereniging Energie-Nederland benoemd in haar nieuwe functie. Per diezelfde datum is tevens ontslag aan haar verleend.
Heeft mevrouw van Nieuwenhuizen zich gehouden aan de tweede paragraaf die in vraag 4 geciteerd is?
Er is voor mij geen reden te veronderstellen dat dit niet het geval zou zijn geweest.
Wie moet toezicht houden op de vraag of mevrouw van Nieuwenhuizen zich aan haar beloftes in de brief gehouden heeft? Is dat toezicht adequaat?
Het is aan de betrokken (oud-)bewindspersoon zelf te handelen overeenkomstig de brief. Gedurende de ambtsperiode geldt de ministeriële verantwoordelijkheid voor het handelen van een bewindspersoon. In de brief van 29 november 2021 van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn drie nieuwe maatregelen aangekondigd ten aanzien van het integriteitsbeleid voor gewezen bewindspersonen. Eén daarvan is het verbrede lobbyverbod, dat per direct inging voor de op dat moment zittende bewindspersonen. Voor de andere maatregelen (draaideurverbod en een afkoelperiode van twee jaar met verplichte advisering door een onafhankelijke commissie) is wetgeving nodig. De voorbereiding daarvan is ter hand genomen. De verwachting is dat de Tweede Kamer eind 2022 het wetsvoorstel tegemoet kan zien. Het kabinet heeft geen voornemens om een vorm van toezicht op (gewezen) bewindspersonen in te richten.
Wilt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Helaas is het niet gelukt deze vragen binnen twee weken te beantwoorden.
EHerkenning |
|
Pieter Omtzigt , Pieter Grinwis (CU), Don Ceder (CU) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van de uitspraak van de rechtbank Gelderland (ECLI:NL:RBGEL:2022:394) die de rechtsvraag of eiseres verplicht kon worden eHerkenning te gebruiken en derhalve deze bij een commerciële partij aan te schaffen teneinde aan haar aangifteplicht voor de loonheffing te kunnen voldoen, met een zeer duidelijk «nee» beantwoordt?
Ja.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorgangers meerdere keren stellig verklaard hebben dat er een wettelijke grondslag is om ondernemingen te verplichten aangifte te doen met eHerkenning (dat in tegenstelling tot DigiD niet gratis is en alleen commercieel verkrijgbaar is), bijvoorbeeld in de antwoorden op schriftelijke Kamervragen met Kamerstuknummer 2019/2020, 1120?
Ja.
Hebben de bewindspersonen op het Ministerie van Financiën of het Ministerie van Binnenlandse Zaken ooit het advies gehad dat de wettelijke grondslag voor het verplichte gebruik van eHerkenning bij de Belastingdienst voor de inwerkingtreding van de wet digitale overheid twijfelachtig is of niet klopt? Zo ja, wanneer was dat en kunt u dat advies met de Kamer delen?
Nee.
Hoe verklaart u het feit dat bijna alle politieke partijen, inclusief de coalitiefracties, grote twijfels hadden over de wettelijke grondslag en het kabinet toch gewoon doorging, zelfs zonder de Kamer tijdig en volledig te informeren?
De Belastingdienst is doorgegaan met eHerkenning zodat belastingplichtigen, inhoudingsplichtigen en ondernemers, die zelf digitaal aangifte willen doen via Mijn Belastingdienst Zakelijk (MBD-Z) een inlogmiddel gebruiken dat voldoet aan de Europese eisen. Het kabinet is verder van mening dat voor het gebruik van eHerkenning een wettelijke basis bestaat in art. 2:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en specifiek voor het fiscale domein in art. 3a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en de Regeling elektronisch berichtenverkeer Belastingdienst.1 Als het aan het kabinet ligt, wordt de wettelijke basis van eHerkenning verder verankerd in de wet Digitale Overheid (Wdo). Ik licht dit verder toe.
Voor zakelijke belastingen, zoals de vennootschapsbelasting, de loonbelasting en de omzetbelasting is het al enige jaren verplicht om digitaal aangifte te doen. Voor de vennootschapsbelasting en de loonbelasting kunnen belastingplichtigen en inhoudingsplichtigen dit sinds 1 januari 2020 doen via MBD-Z. Voor de omzetbelasting geldt voor ondernemers sinds 1 januari 2022 hetzelfde. Aan de toegangsbeveiliging van informatiesystemen die persoonsgegevens verwerken zoals MBD-Z stellen de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en meer specifiek Verordening (EU) nr. 910/2014 (de zogeheten eIDAS-verordening) eisen. Zo moet het inlogmiddel voldoen aan het beveiligingsniveau «substantieel». eHerkenning (niveau 3) is het enige inlogmiddel dat dit beveiligingsniveau heeft. Ter uitvoering van de genoemde verordeningen moet daarom voor het verkrijgen van toegang tot MBD-Z eHerkenning gebruikt worden.
Het gebruik van eHerkenning als authenticatiemiddel is een overheidsbrede lijn. De Belastingdienst heeft het gebruik van eHerkenning verplicht gesteld voor het inloggen op MBD-Z. Hiermee beschikken belastingplichtigen, inhoudingsplichtigen en ondernemers, die zelf via dit portaal digitaal aangifte willen doen over een inlogmiddel dat voldoet aan de Europese eisen.
Om tegemoet te komen aan de wens van de Tweede Kamer, dat het inlogmiddel waarmee belastingaangifte moet worden gedaan kosteloos moet zijn, heeft de Belastingdienst samen met het Ministerie van BZK en de eHerkenningsleveranciers een compensatieregeling opgesteld (Beleidsregel compensatie inloggen belastingaangifte). Op aanvraag wordt maximaal één keer per kalenderjaar een compensatie verstrekt aan een aanvrager die 1) eHerkenning uitsluitend gebruikt voor het doen van belastingaangifte, 2) hiertoe eHerkenning heeft aangeschaft, en 3) niet op andere wijze belastingaangifte kan doen. Deze compensatie bedraagt € 24,20 per kalenderjaar, hetgeen gelijk is aan het bedrag waartegen eHerkenning bij de goedkoopste aanbieder aangeschaft kan worden. Daarnaast heeft de Tweede Kamer tijdens de behandeling van de Wdo de Staatssecretaris van BZK middels de motie Van der Molen opgeroepen om de mogelijkheden voor een publiek middel te onderzoeken als alternatief naast eHerkenning.2 De Staatssecretaris van BZK heeft de uitvoering van deze motie ter hand genomen. De compensatieregeling loopt totdat er een publiek middel beschikbaar is als alternatief naast eHerkenning.
Wat gebeurt er met naheffingsaanslagen en boetes van partijen die tot nu toe te laat of geen aangifte gedaan hebben met eHerkenning in 2020, 2021 en 2022? Wat is het budgettaire belang van de Staat daarbij?
Ik heb de uitspraak van de rechtbank bestudeerd en gewogen. De beslissing in deze zaak respecteer ik. Tegelijkertijd neem ik de overwegingen over eHerkenning niet tot richtsnoer. Deze hebben daarmee geen gevolgen voor andere belastingaanslagen, waarvoor al dan niet met het gebruik van eHerkenning aangifte gedaan is, alsmede voor opgelegde boeten wegens het niet of niet tijdig doen van aangifte. Van een budgettair effect is daarom ook geen sprake.
Ter toelichting: het geschil voor de rechtbank Gelderland betreft de vraag of aan belanghebbende terecht een naheffingsaanslag loonbelasting opgelegd is. De rechtbank heeft geoordeeld dat dit niet het geval is. Inmiddels is ook het vaktechnische oordeel dat belanghebbende over het in geschil zijnde tijdvak geen loonheffing verschuldigd was. De rechtbank heeft daarom toch een juiste beslissing genomen. De overwegingen waarop de rechtbank haar uitspraak baseert deel ik echter niet, omdat ik van mening ben dat er wel een toereikende wettelijke basis is voor het gebruik van eHerkenning bij de Belastingdienst. Tegen enkel de overwegingen van de rechtbank kan ik niet in hoger beroep gaan.
Het niet kunnen instellen van hoger beroep heeft tot gevolg dat de beslissing van de rechter in deze concrete zaak vast komt te staan. Het houdt echter niet in dat de gronden waarop de beslissing berust – dat een wettelijke basis voor eHerkenning zou ontbreken – automatisch «recht» worden in andere zaken. Om dit toe te lichten zal ik een naschrift laten publiceren op de website van de Belastingdienst.
Waarom bent u doorgegaan met het invoeren van eHerkenning, bijvoorbeeld de verplichtstelling voor de btw-aangifte in 2022, terwijl dit probleem nog bestond?
De Belastingdienst is doorgegaan met het invoeren van eHerkenning zodat belastingplichtigen, inhoudingsplichtigen en ondernemers, die zelf digitaal aangifte willen doen via MBD-Z een inlogmiddel gebruiken dat voldoet aan de Europese eisen. Het kabinet is verder van mening dat voor het gebruik van eHerkenning een afdoende wettelijke basis bestaat. Zie verder hiervoor het antwoord op vraag 4.
Klopt het dat eHerkenning nu verplicht is (behalve voor eenmanszaken) voor aangiften loonheffing, btw en VPB, dus voor alle belangrijke belastingen en premiemiddelen bij de Belastingdienst en overigens ook bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)?
Aangiften vennootschapsbelasting, loonbelasting en omzetbelasting moeten verplicht digitaal gedaan worden. Als de belastingplichtige, inhoudingsplichtige of ondernemer deze via MBD-Z wil doen, moet hij voor het inloggen op het portaal gebruik maken van eHerkenning. Ook voor de digitale communicatie met het UWV geldt dat eHerkenning het enige veilige en betrouwbare inlogmiddel is dat voldoet aan de eisen vanuit de AVG, de eIDAS-verordening en dat voldoende bescherming van persoonsgegevens voor ondernemers biedt. Het UWV biedt daarnaast de mogelijkheid voor een alternatieve wijze van communicatie, namelijk op papier of telefonisch.
Wat gebeurt er wanneer iemand geen aangifte doet met eHerkenning? Klopt het dat u deze rechtspersonen op dit moment geen dwangmiddel kunt opleggen, omdat er geen manier is dat zij zonder eHerkenning aangifte kunnen doen?
Ik hecht eraan te benadrukken dat als men niet beschikt over eHerkenning er ook andere manieren zijn om aangifte te doen. Alleen voor het zelf doen van aangifte via MBD-Z is eHerkenning vereist. Een belastingplichtige, inhoudingsplichtige of ondernemer kan echter ook gebruik maken van een fiscaal dienstverlener of commerciële software voor het doen van aangifte.
De inspecteur kan degenen die niet of niet tijdig aangifte doen een verzuimboete opleggen (artt. 67a en 67b AWR). Als niet, niet tijdig of niet volledig betaald wordt binnen de wettelijke voorgeschreven termijn kan onder meer voor de omzetbelasting en de loonbelasting ook daarvoor een verzuimboete opgelegd worden (art. 67c AWR). Er zijn dus wel degelijk dwangmiddelen.
Klopt het dat er nu feitelijk de mogelijkheid bestaat voor ondernemers om uitstel van aangifte (en daarmee van betaling) af te dwingen, omdat zij simpel kunnen stellen dat zij op dit moment geen aangifte kunnen doen zonder eHerkenning?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 5 en 8.
Bent u bereid om zo spoedig mogelijk gratis een publiek middel ter vervanging van eHerkenning beschikbaar te stellen? Zo nee, waarom niet?
Er is op dit moment geen kosteloos, publiek inlogmiddel beschikbaar dat voldoet aan de eisen die de AVG en eIDAS-verordening stellen voor het inloggen op een portaal als MBD-Z. Dat neemt niet weg dat ter uitvoering van de motie Van der Molen wordt gekeken naar een publiek middel voor het bedrijvendomein waarmee aanvankelijk in elk geval (op MBD-Z) belastingaangifte kan worden gedaan. Over de voortgang hiervan houdt mijn ambtsgenoot van BZK u op de hoogte via de «Voortgangsrapportage Toegang». Hieraan voeg ik toe dat het eigenstandig door de Belastingdienst ontwikkelen van een kosteloos, publiek inlogmiddel niet past bij de overheidsbrede lijn van generieke inlogmiddelen. Daarnaast is het ontwikkelen van een dergelijk middel complex en zou dit veel van de toch al schaarse capaciteit vragen. Het kabinet kan daarom niet op korte termijn een kosteloos, en volledig doorontwikkeld publiek inlogmiddel ter beschikking stellen.
Bent u bereid om het per onmiddellijk weer mogelijk te maken om aangifte te doen bij de Belastingdienst zonder eHerkenning?
Gelet op de persoonsgegevens die worden verwerkt en getoond in MBD-Z moet op grond van de AVG en de eIDAS-verordening een toegangsmiddel worden gebruikt dat voldoet aan het beveiligingsniveau «substantieel». eHerkenning is op dit moment in Nederland het enige middel dat aan dit niveau voldoet. Gelet op de Europese regels, de huidige stand der techniek en de noodzaak dat organisaties en ondernemers veilig online hun verplichtingen kunnen nakomen, is het niet mogelijk om een portaal in te richten waartoe zonder eHerkenning toegang verkregen kan worden. Zoals ik in het antwoord op vraag 10 aangegeven heb, wordt ter uitvoering van motie Van der Molen gekeken naar aan een ander, publiek, inlogmiddel. Dit is echter op dit moment niet beschikbaar. Het enige alternatief zou daarom zijn om het weer mogelijk te maken om ook voor de vennootschapsbelasting, loonbelasting en omzetbelasting op papier aangifte te doen. Dit alternatief is niet uitvoerbaar en vindt het kabinet onwenselijk.
Hoe groot is het financiële en organisatorische risico voor de Staat van de uitspraak genoemd in vraag 1?
De beslissing van de rechtbank Gelderland over de in geschil zijnde naheffingsaanslag loonbelasting heeft geen gevolgen voor andere belastingaanslagen, waarvoor al dan niet met het gebruik van eHerkenning aangifte is gedaan. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 5 en 8.
Hoeveel verhogingen, boetes, naheffingen en andere zaken zijn tussen maart 2020 en de uitspraak opgelegd aan de (rechts)persoon in de voorliggende zaak? Kunt u daarin heel precies zijn (ook wanneer zij later verminderd zijn)?
De fiscale geheimhoudingsplicht staat mij niet toe in te gaan op vragen over één individuele zaak.
Heeft de Belastingdienst zich op een correcte wijze gedragen in de procesgang of is er sprake geweest van iets dat lijkt op knevelarij en/of detournement de pouvoir?
De uitspraak biedt geen aanleiding om te veronderstellen dat de inspecteur zich in de procesgang niet correct gedragen heeft.
Heeft de Belastingdienst vaker deze houding bij de rechter in zaken die zij zeker niet wil verliezen, maar waarvan de dienst weet dat de kern van de zaak voor de Belastingdienst zwak is? Kunt u op deze vraag een transparant en direct antwoord geven?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.
Beseft u dat het Ministerie van Financiën door wederom (vergelijkbaar met box3) ten onrechte te volharden in een eigen gelijk, de Belastingdienst als uitvoerende organisatie onterecht en onnodig met extra hersteloperaties opzadelt?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 5. Zoals daar toegelicht is, geeft de uitspraak van de rechtbank Gelderland geen aanleiding tot een hersteloperatie.
Kunt u in plaats van loze beloftes, heel concreet aangeven hoe processueel geborgd gaat worden dat uw ministerie voortaan uitsluitend regelingen invoert die een onbetwiste toereikende wettelijke basis hebben EN door de Belastingdienst vooraf uitdrukkelijk als voldoende goed uitvoerbaar zijn aangemerkt?
Gedelegeerde regelgeving wordt intern getoetst door ervaren wetgevingsjuristen. Wanneer er interdepartementale aspecten spelen, dan worden ook de betreffende andere ministeries gevraagd om mee te kijken. Spelen er privacyaspecten dan wordt de Autoriteit Persoonsgegevens om advies gevraagd. Gaat het om een algemene maatregel van bestuur dan wordt bovendien de Afdeling advisering van de Raad van State om advies gevraagd. Naast deze kwaliteitstoetsen worden intern ook bepaalde andere aspecten zorgvuldig in kaart gebracht, zoals effecten op de administratieve lasten. Zijn deze effecten van enige omvang dan wordt het Adviescollege toetsing regeldruk om advies gevraagd. Andere aspecten zijn bijvoorbeeld verenigbaarheid met Unierecht (verkeersvrijheden en staatssteun), budgettaire effecten en – relatief nieuw en mede op instigatie van uw Kamer – een doenvermogen- en invoeringstoets. Tot slot doet de Belastingdienst een grondige uitvoeringstoets. Al deze toetsen dragen er aan bij dat gedelegeerde regelgeving zorgvuldig tot stand komt en een wettelijke basis heeft.
Bent u het ermee eens dat hier sprake is van een situatie waarin u de Kamer «hierover uiteraard steeds informeren» zal, nu de Belastingdienst niet in overeenstemming met de wet handelt of heeft gehandeld (toezeggingen gedaan aan het lid Omtzigt tijdens het wetgevingsoverleg van 10 november 2021 en uw brief van 31 januari 2022, kenmerk 2022–0000026621)?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.
Wilt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
In verband met de zorgvuldigheid van de beantwoording, waarvoor nadere afstemming met het Ministerie van BZK noodzakelijk was, is het niet haalbaar gebleken de vragen binnen de door de leden gestelde termijn te beantwoorden.
Het beëindigen van de Begeleidingscommissie Digitale Ondersteuning Bestrijding COVID-19 |
|
Pieter Omtzigt , Nicki Pouw-Verweij (JA21), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Kuipers |
|
![]() ![]() |
Kunt u nader toelichten waarom u bij de doorontwikkeling, borging en het in beheer nemen van de corona-applicaties geen behoefte meer heeft aan (on)gevraagd advies van de Begeleidingscommissie Digitale Ondersteuning Bestrijding COVID-19, zoals aangekondigd in de stand van zakenbrief van 15 februari 2022?1
Zoals in de beantwoording op eerder door u gestelde vragen geschreven, is de Begeleidingscommissie Digitale Ondersteuning Bestrijding COVID-19 (DOBC) ten tijde van de realisatie van CoronaMelder ingesteld om de toenmalig Minister van VWS te adviseren over de technische ontwikkeling van de destijds nieuwe applicaties CoronaMelder, CoronaCheck en GGD Contact. Op dit moment kijken wij uit naar de volgende fase van de gehele pandemiebestrijding; de focus van digitale ondersteuningsmiddelen is hierin verschoven naar het doorontwikkelen, borgen en in beheer nemen van deze instrumenten. In deze fase acht ik de Begeleidingscommissie DOBC niet meer noodzakelijk voor de bestrijding van COVID-19. Voor zover nog multidisciplinair advies nodig zou blijken zal ik me hiervoor wenden tot andere reeds bestaande gremia, zoals de Taskforce DOBC en Gedragswetenschappen.
Waarom wilt u in 2022 wel bijna 30 miljoen investeren in de doorontwikkeling van de corona-apps, maar wilt u hierover geen onafhankelijk advies meer van de experts van de begeleidingscommissie?2
Mijn eventuele nog volgende behoefte aan onafhankelijk advies over de doorontwikkeling van corona-apps staat los van het aanvullend aangevraagde budget van 29,4 miljoen euro. In afwachting van de ontwikkeling van de pandemie zijn door mijn ambtsvoorganger in 2021 bewust minder te verwachten kosten voor digitale ondersteuning bij COVID-19 in de begroting opgenomen. Het aanvullende budget is niet alleen bestemd voor beheer en doorontwikkeling, maar ook voor security en inhuur van personeel en expertise voor alle tot nu toe gerealiseerde digitale ondersteuningsmiddelen in het kader van de pandemie. Het gaat hier om onder andere CoronaMelder, CoronaCheck, GGD Contact en de daarbij behorende portalen en helpdesks, maar daarnaast ook om de systemen voor bijvoorbeeld de uitgifte van papieren bewijzen bij de zorgverlener of verzending hiervan per post en de vaccinatieregistratie door ziekenhuizen.
Hoe verhoudt uw besluit zich tot de wens van de Kamer en uzelf dat het gebruik van de corona-apps zorgvuldig verloopt en grondig getoetst moet worden aan harde eisen op het gebied van informatieveiligheid, privacy, grondrechten, nationale veiligheid en toegankelijkheid?3
Zoals eerder toegezegd aan en mede op wens van uw Kamer4 zijn de digitale ondersteuningsmiddelen voor COVID-19 samen met een bredere community van deskundigen ontwikkeld in volledige transparantie, volgens de principes van open source en met de hoogste kwaliteitseisen aan toegankelijkheid, privacy en security. Al vanaf de ontwerpfase wordt daarbij nagedacht over gegevensbescherming en informatiebeveiliging gericht op het veilig toepassen van de digitale hulpmiddelen, alsook het minimaliseren van de risico’s voor misbruik en fraude5; privacy en security by designdus. Dit wordt continu gemonitord en getoetst bijvoorbeeld middels evaluatieonderzoek. Niet alleen ten tijde van de ontwikkeling, maar ook nu zijn hier nog steeds (externe) experts van binnen en buiten de overheid op genoemde gebieden bij betrokken. Bovendien kan ik – zoals gezegd – mocht het alsnog nodig blijken nog altijd een beroep doen op multidisciplinair advies van andere adviesgremia.
Hoe verhoudt uw besluit om de begeleidingscommissie op te heffen zich tot de analyse van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) ten aanzien van het belang van controlemechanismen en checks and balances bij besluitvorming in de coronacrisis: «Dergelijke procedures zien erop toe dat de besluitvorming ordentelijk en op basis van een breed afgewogen advisering plaatsvindt. De controlemechanismen in het systeem behoeden crisisteams voor valkuilen zoals eenzijdige of disproportionele besluitvorming en zijn behulpzaam om te reflecteren op de vraag of de crisisorganisatie als geheel nog de juiste besluiten neemt»?4
Ik hecht – zoals ook in het OVV rapport geadviseerd – waarde aan breed afgewogen advisering bij de (door)ontwikkeling, borging en het in beheer nemen van de digitale ondersteuningsmiddelen bij COVID-19. Ook na het beëindigen van de Begeleidingscommissie DOBC, kan ik voor onafhankelijk en multidisciplinair advies nog een beroep doen op andere gremia, zoals de Taskforce DOBC en -Gedragswetenschappen. Mocht zich alsnog een adviesvraag voordoen, dan zal ik van deze gremia gebruikmaken.
Heeft u dit besluit in overleg met de begeleidingscommissie genomen? Was de begeleidingscommissie het eens met dit besluit?
Mijn ambtsvoorganger heeft de Begeleidingscommissie, als ook uw Kamer7, in juni 2021 al geïnformeerd dat het overgaan in een nieuwe fase van de pandemie zou kunnen leiden tot een aanpassing van de inzet van de Begeleidingscommissie. In december 2021 zijn zij nogmaals op de hoogte gesteld over het voornemen om de opdrachtomschrijving te wijzigen naar het bieden van gevraagd advies over de technische ontwikkeling en inzet van CoronaMelder, CoronaCheck en GGD Contact. Hierover is het gesprek gevoerd waarbij de Begeleidingscommissie te kennen heeft gegeven niet akkoord te zullen gaan met dit voornemen. Ik heb vervolgens de inzet van alle bestaande adviesgremia heroverwogen en afgezet tegen de fase waar de pandemie zich momenteel in bevindt. Hierop heb ik geconstateerd dat de Begeleidingscommissie DOBC niet meer noodzakelijk is in deze fase van de bestrijding van COVID-19, waarop ik heb besloten deze te beëindigen.
Kunt u de mailwisselingen en briefwisseling met de commissie van de afgelopen maand openbaar maken? Was er sprake van constructief overleg?
Ik ben bereid de door mijn ambtsvoorganger aan de Begeleidingscommissie DOBC gestuurde brieven van juni en december 2021, alsmede de door mij verstuurde brief van 8 februari jl. met uw Kamer te delen. Deze zijn als bijlage8 bij deze beantwoording toegevoegd. Aan deze brieven zijn verschillende gesprekken met een afvaardiging van de Begeleidingscommissie DOBC voorafgegaan.
Heeft uw besluit te maken met kritiek van leden van de begeleidingscommissie, dat door hen uitgebrachte adviezen die politiek gevoelig liggen (te) laat naar de Kamer werden gestuurd, waardoor de Kamer een mogelijkheid wordt ontnomen om zich volledig te kunnen informeren?
Ik herken mij niet in het bericht dat adviezen pas na afloop van het debat aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Het is gebruikelijk om adviezen van de Begeleidingscommissie DOBC – voorzien van een beleidsreactie – met de eerstvolgende Stand van zakenbrief COVID-19 te versturen. Vanwege de timing van een advies of omdat meer tijd noodzakelijk was om inhoudelijk zorgvuldig te kunnen reageren, is het enkele keren voorgekomen dat het advies met een latere brief is meegestuurd. Politieke overwegingen spelen geen rol bij het moment van verzenden van de adviezen en ook het besluit de Begeleidingscommissie te beëindigen staat hier los van.
Kunt u een overzicht geven van alle adviezen die de commissie heeft opgesteld en de reacties die u daarop gegeven heeft?
Ja, dat kan ik. De Begeleidingscommissie heeft in totaal 33 adviezen gegeven. Deze zijn, inclusief een reactie hierop, respectievelijk met de volgende brieven aan uw Kamer toegezonden: Kamerbrief 24 juni 2020, Kamerbrief 16 juli 2020, Kamerbrief 17 augustus 2020, Kamerbrief 28 augustus 2020, Kamerbrief 8 oktober 2020, Kamerbrief 17 november 2020, Kamerbrief 2 februari 2021, Kamerbrief 23 februari 2021, Kamerbrief 23 maart 2021, Kamerbrief 28 mei 2021, Kamerbrief 18 juni 2021, Kamerbrief 13 augustus 2021, Kamerbrief 2 november 2021, Kamerbrief 14 december 2021 en Kamerbrief 21 december 2021 (reactie op motie Den Haan c.s.).9
Adviezen 12 en 14 van de Begeleidingscommissie zijn, in tegenstelling tot alle andere adviezen, enkel online gepubliceerd op rijksoverheid.nl10. Dit omdat de betreffende adviezen buiten de bedoelde scope van de opdracht als ook mijn ministerie lagen. De pas ontvangen adviezen 31, 32 en 33 zal ik met een volgende stand van zaken COVID-19 brief aan uw Kamer toezenden, alsmede ook mijn reactie hierop.
Bent u bereid om uw besluit om de commissie op te heffen, terug te draaien?
Ik sta – zoals toegelicht in eerdere vragen – achter mijn besluit om de Begeleidingscommissie DOBC te beëindigen en ben niet bereid dit terug te draaien.
Bent u bereid om de begeleidingscommissie om advies te vragen over de uitfasering van de corona-apps CoronaMelder en CoronaCheck?
Mijn ambtsvoorganger heeft de Begeleidingscommissie DOBC in een eerder stadium al gevraagd hierover te adviseren, waarop de commissie heeft aangegeven hier nog niet op in te willen gaan. De commissie heeft mij ter afsluiting wel nog enkele adviezen doen toekomen waarin diverse thema’s onder de aandacht worden gebracht, ook in het kader van pandemische paraatheid in de toekomst. Dit advies zal ik u Kamer spoedig doen toekomen. Indien aan de orde zal ik mij voor advies over de afbouw en mogelijk toekomstige uitfasering van de corona-apps wenden tot de genoemde Taskforces.
Welke andere gremia kunnen op dit moment gevraagd of ongevraagd advies uitbrengen over de (door)ontwikkeling en het gebruik van de corona-apps?
Zoals ook in een eerdere kamerbrief geschreven zal ik mij in het vervolg voor multidisciplinair advies over de doorontwikkeling en het in beheer nemen van de tot nu toe gerealiseerde digitale ondersteuningsmiddelen wenden tot de reeds bestaande Taskforce DOBC en Taskforce Gedragswetenschappen.11 Deze gremia zijn in mei 2020 op verzoek van mijn ambtsvoorganger ingesteld tevens met als opdracht vanuit wetenschappelijk perspectief en expertise te adviseren over de digitale ondersteuningsmiddelen.
Uitgangspunt bij de bouw van onder andere CoronaMelder en CoronaCheck was bovendien een zo groot mogelijke transparantie via open source ontwikkeling. Geïnteresseerden zijn en worden nog steeds via bijvoorbeeld de online community uitgenodigd mee te kijken en denken tijdens het proces van doorontwikkeling. Dit heeft in de praktijk meermaals tot nadere gesprekken en aanpassingen geleid in de corona-apps. Dit is een werkwijze die momenteel wordt gehanteerd en waarop ik ook in de komende periode wil blijven inzetten.
Long Covid, het bericht dat het ministerie het OMT-advies over medische mondneusmaskers heeft beïnvloed en de begeleidingscommissie digitale ondersteuning COVID-19 |
|
Pieter Omtzigt |
|
Kuipers |
|
Herinnert u zich de nog steeds onbeantwoorde Kamervragen van de leden Hijink (SP), Omtzigt (Omtzigt), Van der Plas (BBB) en Pouw-Verweij (JA21) aan de u over de positie van zorgverleners die als gevolg van Long COVID lange tijd thuis zitten (ingezonden 16 december 2021)?
De antwoorden op deze vragen heeft uw Kamer op 7 maart jl. ontvangen1.
Kunt u aangeven op welke wijze u invulling geeft aan artikel 5 van de wet op het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM): «Onze Minister geeft aan de directeur-generaal geen aanwijzingen met betrekking tot de methoden, volgens welke de onderzoeken, bedoeld in artikel 3, worden uitgevoerd en de resultaten daarvan worden gerapporteerd»?
Ik geef invulling aan artikel 5 van de wet op het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) door de directeur-generaal geen aanwijzingen te geven over hoe een onderzoek moet worden uitgevoerd of hoe daarover wordt gerapporteerd.
Hoe zijn de richtlijnen in maart en april 2020 om geen persoonlijke beschermingsmiddelen buiten de ziekenhuizen te gebruiken, tot stand gekomen?1
Er is nooit aangegeven om buiten de ziekenhuizengeen persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) te gebruiken. Vanaf het begin af is voor zorgmedewerkers in de zorg buiten het ziekenhuis aangegeven PBM te gebruiken in meer dan vluchtig contact met cliënten met (verdenking op) covid-19. Voor de wijze waarop de uitgangspunten tot stand zijn gekomen verwijs ik naar de Kamerbrief van 22 september 2020.
Klopt het dat zelfs de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op 25 maart 2020 opriep om mondneusmaskers alleen te gebruiken als het echt nodig was, te weten «Alleen als de zorgverlener zelf of de patiënt/ cliënt klachten heeft als hoesten of niezen, is persoonlijke bescherming nodig. En dan nog alleen bij persoonlijke verzorging of lichamelijk onderzoek. Niet bij contact op 1,5 meter afstand, en niet bij contact dat korter dan zo’n vijf minuten duurt»?2
Dat klopt, de IGJ verwijst hierbij naar de Uitgangspunten PBM buiten het ziekenhuis (bijlage bij de LCI richtlijn covid-19). Overigens vult de IGJ daarbij aan «Uiteraard is het nog beter de zorg uit te stellen, de afstand te vergroten of de tijd te verkorten. Of de zorg te laten verlenen door iemand die geen klachten heeft. Maar als dat niet kan, geldt deze RIVM-richtlijn. De richtlijn is een uitgangspunt, dat door de verschillende sectoren nog vertaald wordt naar sectorspecifieke maatregelen».
Zijn er audio opnames beschikbaar van de Outbreak Management Team (OMT)-vergadering van 14 april 2020? Zo ja, waar zijn die dan opgeslagen? Kunt u ervoor zorgen dat er een woordelijk verslag van beschikbaar komt voor de Kamer?
Er zijn geen audio opnames beschikbaar van OMT-vergaderingen. De verslagen van het OMT zijn vertrouwelijk.
Kunt u aangeven hoe de notulen van die vergadering zijn vastgesteld? Ofwel, wie notuleerde de notulen, wie stuurde concept-notulen naar het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en deed het ministerie suggesties voor aanpassingen? Wie heeft die aanpassingen aangebracht en welke leden van het OMT hebben die aanpassingen goed gekeurd? Wie heeft de uiteindelijke notulen vastgesteld?
Het secretariaat van het OMT stelt het verslag van het OMT op, het verslag van het OMT wordt vastgesteld door het OMT. Het ministerie ontvangt geen concept en geen vastgesteld verslag.
Stond de zin «Het uit voorzorg gebruiken van PBM bij patiënten die geen (verdenking op) Covid-19 hebben is niet nodig en gelet op de aanhoudende schaarste van BPM ook niet gewenst» in de originele concept-notulen of is die zin later aan de concept-notulen toegevoegd?
Ik heb geen inzicht in de notulen van het OMT.
Indien die zin later is toegevoegd, wie heeft die zin dan toegevoegd? Wanneer is dat gebeurd?
Aanpassingen aan het verslag van het OMT worden door het secretariaat van het OMT gedaan, in overleg met de secretaris, de voorzitter en eventuele leden.
Kunt u aangeven welke aanpassingen het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wilde in het advies van 25 mei en hoe dat stond kwam?3
In het conceptadvies leek sprake van een zekere discrepantie tussen het advies voor het gebruik van PBM door chauffeurs en andere betrokkenen. Daarbij is nagevraagd of het advies mogelijk gedifferentieerder bedoeld was.
Kunt u aangeven welke concept-OMT-adviezen op welke punten aangepast en/of verduidelijkt zijn naar aanleiding van vragen en/of opmerkingen van het ministerie/de regering/het Bestuurlijk Afstemmingsoverleg (BAO)? Kunt u van die adviezen zowel het concept dat het OMT maakte als de uiteindelijke versie openbaar maken?
Op verzoek van het lid Hijink tijdens het coronadebat van 16 februari jl. heb ik toegezegd uw Kamer alle conceptadviezen van het OMT en de vragen ter verduidelijking die het ministerie gesteld heeft aan het OMT te doen toekomen. De vaste commissie voor VWS heeft dit verzoek op 16 februari ook gedaan. Op dit moment wordt de gevraagde informatie verzameld. Zodra dit gereed is zend ik deze stukken naar uw Kamer. Hiermee wordt dan tevens deze vraag beantwoord.
Welke richtlijnen rondom mondneusmaskers en andere persoonlijke beschermingsmiddelen waren tussen 1 maart 2020 en 1 juni 2020 van kracht in de verpleeghuizen, bij de ambulances en in de thuiszorg?
Op 20 maart 2020 is de eerste versie gepubliceerd van de «Uitgangspunten PBM bij verzorging, verpleging of medische behandelingen buiten het ziekenhuis»5. Op 15 april is deze aangepast waarbij is aangegeven dat het uit voorzorg gebruiken van PBM bij patiënten die geen (verdenking op) covid-19 hebben niet nodig is en gelet op de schaarste van PBM ook niet gewenst. Op 23 april zijn de uitgangspunten vereenvoudigd en ingekort. Het testen van een zorgmedewerker met klachten is toegevoegd. Op 1 mei is toegevoegd dat de uitgangspunten betrekking hebben op het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen door zorgverleners buiten het ziekenhuis. Ze zijn geformuleerd op basis van veiligheid voor medewerkers (besmettingsrisico’s) ingeval van (verdenking op) covid-19. De uitgangspunten vragen om een nadere invulling per sector, rekening houdend met context en doelgroep. Als de specifieke situatie daarom vraagt, kunnen zorgmedewerkers op basis van hun professionele inzichten en ervaring beredeneerd afwijken van deze uitgangspunten. Tenslotte is op 29 mei de aard van de klachten die een patiënt of medewerker moet hebben verwijderd.
De uitgangspunten werden op verzoek van de sector door het RIVM opgesteld.
Partijen zoals de V&VN en de bonden vertaalden de uitgangspunten naar de zorgverlening in de eigen sector, wat ook de bedoeling was; praktische situaties laten zich immers niet altijd vangen in algemene uitgangspunten.
Had een werkgever in maart en april 2020 de plicht mondneusmaskers en persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) te verschaffen aan medewerkers in verpleeghuizen die vermoedden dat zij met coronapatiënten te maken hadden? Zo ja, op basis waarvan bestond die plicht? En zo nee, waarom was de wet-en regelgeving rondom arbeidsomstandigheden en het voorzorgsprincipe toen niet van toepassing?
Op basis van de Arbowet is de werkgever verantwoordelijk voor de arbeidsomstandigheden van werknemers. De werkgever moet de risico’s op de werkvloer inventariseren, evalueren en op basis daarvan passende maatregelen nemen. Professionele richtlijnen door beroepsgroepen en de uitgangspunten van het RIVM geven aan wat de uitgangspunten zijn voor het professioneel gebruik van PBM in verschillende situaties. De aard van richtlijnen is niet om een verplichting op te leggen.
Heeft de Inspectie SZW in de maanden maart, april, mei 2020 gehandeld en gehandhaafd op basis van de vigerende wet-en regelgeving of op basis van de RIVM-richtlijnen, wanneer het ging over persoonlijk beschermingsmateriaal in verpleeghuizen en de thuiszorg?
Zoals aangegeven is in de Kamerbrief van 22 september 20206 hanteerde de Inspectie SZW voor haar toezicht de richtlijnen voor het gebruik van PBM van het RIVM als uitgangspunt en ten aanzien van de kwaliteit hanteert de Inspectie SZW de aanbeveling van de Europese Commissie van 13 maart 2020 (EU 2020/403) waarmee ze op basis van kwaliteitscriteria niet-CE-gecertificeerde PBM tijdelijk toestaat.
Indien de Inspectie SZW in de maanden maart, april, mei 2020 gehandhaafd heeft op een andere basis (bijvoorbeeld de RIVM-richtlijnen), kunt u dan aangeven wie dat besloten heeft en of daar goedkeuring voor is gegeven door een bewindspersoon? Kunt u de besluiten die ten grondslag lagen aan het handhaven op basis van de RIVM-richtlijnen aan de Kamer doen toekomen?
Zoals vermeld in de Kamerbrief van 15 april 20207 heeft de Staatssecretaris van SZW, gelet op de uitzonderlijke situatie, ermee ingestemd dat de Inspectie SZW tijdelijk de door het RIVM gehanteerde normen en instructies voor gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen als uitgangspunt hanteert bij de invulling van haar toezichtstaken.
Vanaf welk moment waren er voldoende mondneusmaskers beschikbaar zodat schaarste geen reden meer kon zijn voor het niet beschikbaar stellen van mondneusmaskers in de verpleeghuizen en de thuiszorg?
Op 3 juni 2020 heeft mijn voorganger in zijn brief aan de Tweede Kamer aangegeven dat door goede afspraken te maken met leveranciers, het LCH grote hoeveelheden persoonlijke beschermingsmiddelen van goede kwaliteit heeft ingekocht en dat het LCH een constante aanvoer van persoonlijke beschermingsmiddelen verwacht, waarmee Nederland de vraag in de zorginstellingen aan kan.
Schaarste was overigens geen criterium bij het opstellen van de uitgangspunten voor het gebruik van PBM (zie Kamerbrief 22 september 2020).
Vanaf welk moment werden mondneusmaskers verspreid in de Duitse verpleeghuizen voor alle medewerkers en vanaf welk moment in de Nederlandse verpleeghuizen voor alle medewerkers?
Navraag in Duitsland leert dat een speciaal gezant sinds begin maart 2020 centraal mondneusmaskers heeft ingekocht. Korte tijd na de aanschaf is begonnen met het verspreiden van deze maskers. Ik heb geen inzicht of daarbij specifiek aan verpleeghuizen is geleverd.
Op 13 april 2020 werd in Nederland een nieuw verdeelmodel van kracht. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 11 werd op 1 mei 2020 in de professionele richtlijn expliciet toegevoegd dat zorgmedewerkers, als de situatie daarom vraagt, op basis van hun professionele inzichten en ervaring, beredeneerd kunnen afwijken van deze uitgangspunten.
Waren minder mensen ziek geworden indien er eerder medische mondneusmaskers beschikbaar gesteld waren voor medewerkers in de verpleeghuizen en de thuiszorg?
Deze vragen zijn niet te beantwoorden. Covid-19 was begin 2020 voor iedereen nieuw en er was wereldwijd een grote schaarste aan persoonlijke beschermingsmiddelen. Het RIVM heeft begin 2020 op verzoek van de sector en op basis van OMT-adviezen «Uitgangspunten voor het gebruik van PBM buiten het ziekenhuis» (waaronder de ouderenzorg) opgesteld. De uitgangspunten hadden als doel veilig te kunnen werken en de verspreiding van het virus tegen te gaan.
Het RIVM stelde deze uitgangspunten steeds op grond van de meest actuele informatie op. Op basis van voortschrijdend inzicht in de aard en de verspreiding van het virus, en gevoed door de contacten met de sector, heeft het RIVM een aantal keer aanpassingen doorgevoerd.
Daarnaast was er geen sprake van het beschikbaar stellen van mondneusmaskers maar van een door professionals vastgesteld verdeelmodel voor door de overheid ingekochte persoonlijke beschermingsmiddelen.
Helaas werden in de tweede en daaropvolgende golven, ondanks vaccinaties en ruim gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen, nog steeds mensen ziek en een deel kwam ook te overlijden, ook in verpleeghuizen.
Waren minder mensen overleden indien er eerder medische mondneusmaskers beschikbaar gesteld waren voor medewerkers in de verpleeghuizen en de thuiszorg?
Zie antwoord vraag 17.
Heeft de regering (juridisch) advies gekregen over mogelijke aansprakelijkheid door het centraliseren van de persoonlijke beschermingsmiddelen en de daaraan verwante vraagstukken? Zo ja, wanneer en van wie en kunt u dat aan de Kamer doen toekomen?
Als gevolg van de enorm toegenomen vraag naar persoonlijke beschermingsmiddelen waren de reguliere leveranciers van zorginstellingen niet meer in staat te voorzien in de noodzakelijke voorraden aan PBM. Daarom heeft de zorgsector VWS gevraagd de krachten te bundelen en de inkoop en de verdeling van beschermingsmiddelen, centraal op te pakken. Het Landelijk Consortium Hulpmiddelen is ingericht om te voorzien in de aanvullende vraag naar persoonlijke beschermingsmiddelen, die als gevolg van de coronacrisis is ontstaan. Het LCH is daarmee bedoeld om te voorzien in de meervraag die de normale kanalen niet aankonden. Als centraal inkopen – zoals het LCH dat heeft gedaan, wordt bedoeld, dan geldt dat er uiteraard intern juridisch advies is gegeven over de kaders waarbinnen dat mogelijk zou zijn. Mogelijke aansprakelijkheid was destijds echter geen belangrijke overweging. Het doel was om te zorgen dat de wereldwijde schaarste zo min mogelijk gevolgen zou hebben voor de beschikbaarheid van persoonlijke beschermingsmiddelen in Nederland.
Welke verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid heeft de Nederlandse staat voor medewerkers die nu Long COVID hebben en werkten in de thuiszorg, de verpleeghuizen (en ook de ambulancezorg) die geen persoonlijke beschermingsmiddelen kregen terwijl die wel beschikbaar waren en waarvan het gebruik streng werd afgeraden? Wat gaat u voor deze mensen doen?
De Nederlandse overheid heeft zijn uiterste best gedaan om te zorgen dat er ook in tijden van wereldwijde extreme schaarste PBM beschikbaar waren in Nederland. De verdeling van die middelen heeft plaatsgevonden op basis van besmettingsrisico’s in specifieke behandelsituaties, op basis van professionele richtlijnen en op basis van de destijds beschikbare inzichten in virusoverdracht. De Minister van VWS had en heeft geen inhoudelijke rol bij het vaststellen van die richtlijnen.
De Minister van Langdurige Zorg en Sport heeft uw Kamer met haar brief van 25 februari jl. geïnformeerd over de ondersteuning van werkgevers voor zorgmedewerkers die als gevolg van post-covid-klachten langdurig ziek zijn.8
Waarom mag de begeleidingscommissie digitale ondersteuning COVID-19 alleen gevraagde adviezen geven en geen ongevraagde adviezen (nadat zij een kritisch advies over 2G geschreven had dat te laat naar de Kamer gestuurd werd)?
Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag graag naar de antwoorden op de vragen van de leden Van der Staaij (SGP), Pouw-Verweij (JA21) en Omtzigt (Omtzigt) over het beëindigen van de Begeleidingscommissie Digitale Ondersteuning Bestrijding Covid-19 die ik uw Kamer op 8 maart heb doen toekomen9.
Kunt u alle door de commissie uitgebrachte adviezen openbaar maken?
Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag graag naar het antwoord op vraag 8 van de antwoorden op de vragen van de leden Van der Staaij (SGP), Pouw-Verweij (JA21) en Omtzigt (Omtzigt) over het beëindigen van de Begeleidingscommissie Digitale Ondersteuning Bestrijding Covid-19 die ik uw Kamer op 8 maart heb doen toekomen.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Bijgaand vindt u de antwoorden, het is helaas niet gelukt deze binnen drie weken te beantwoorden.