Het bericht ‘Aardbevingsslachtoffers Marokko zijn wanhoop nabij: 'Ze zijn ons vergeten' |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Aardbevingsslachtoffers Marokko zijn wanhoop nabij: «Ze zijn ons vergeten»»?1
Ja.
Kunt u met ons delen wat de actuele humanitaire situatie in het aardbevingsgebied in Marokko is? Klopt het dat vele mensen nog in tijdelijke huisvesting verblijven en dat er in verschillende gebieden nog geen wederopbouw van de infrastructuur heeft plaatsgevonden?
De humanitaire situatie en de mate van wederopbouw verschilt per regio in het door de aardbeving getroffen gebied. Er zijn dorpen waar de wederopbouw nog niet ver gevorderd is en waar de bevolking nog in tijdelijke huisvesting verblijft en afhankelijk is van hulporganisaties zoals de Marokkaanse Rode Halve Maan om te voorzien in basisbehoeften. Ondanks de verschillende initiatieven van de Marokkaanse overheid en (internationale) hulporganisaties is de wederopbouwopgave nog altijd enorm en zal volledig herstel nog de nodige tijd in beslag nemen.
Op welke wijze heeft de Nederlandse overheid sinds de aardbeving hulp geboden en middelen vrijgemaakt om de getroffenen in het aardbevingsgebied te helpen?
De Nederlandse overheid heeft onmiddellijk na de aardbeving 5 miljoen euro vrijgemaakt voor steun aan het Emergency Appeal van de Internationale Federatie van het Rode Kruis- en Rode Halve Maanverenigingen (IFRC) die de hulpoperatie van de Marokkaanse Rode Halve Maan ondersteunt. Deze bijdrage is gedaan via het Nederlandse Rode Kruis. Hiermee kon voedsel, tijdelijk onderdak, gezondheidszorg en drinkwater worden gegeven. Ruim 23.000 mensen zijn bereikt met directe noodhulp en ruim 18.000 mensen zijn geholpen met onderdak en hulp bij huisvesting. Ook ondersteunde de Marokkaanse Rode Halve Maan huishoudens met programma’s voor voedselzekerheid en levensonderhoud en herstelde zij water en sanitaire infrastructuur.
Is er voor de komende periode vanuit de Nederlandse overheid hulp aangeboden voor de getroffenen in het aardbevingsgebied en kunt u aangeven of hier in de komende periode ook middelen voor vrij zullen worden gemaakt?
De implementatietijd van de noodhulpoperatie van IFRC en de Marokkaanse Rode Halve Maan waar Nederland 5 miljoen euro aan heeft bijgedragen loopt nog tot 31 december 2025, waarmee nog altijd in behoeften voorzien wordt van personen die door de aardbeving getroffen zijn.
Indien er voor de komende periode geen middelen zijn vrijgemaakt om de getroffenen in het aardbevingsgebied te kunnen helpen en bij te dragen aan wederopbouw, bent u dan alsnog bereid om dit te doen? Zo nee, waarom niet?
De Marokkaanse overheid heeft veel inspanningen verricht om hulp te mobiliseren na de aardbeving. Voor de coördinatie van de wederopbouw en de economische ontwikkeling van het getroffen gebied heeft Marokko een agentschap opgericht, de Agence de Développement du Haut Atlas. Nederland heeft in oktober 2023 via Invest International een bedrag van 50 miljoen euro vrijgemaakt om bij te dragen aan het Marokkaanse wederopbouwprogramma. Nederland draagt als lid van de Europese Unie en Europese Investeringsbank ook indirect bij aan de wederopbouw van het getroffen gebied. Het belang van wederopbouw en hulpverlening wordt in internationale contacten onder de aandacht gebracht.
Bent u bereid om het helpen met de wederopbouw en het bieden van hulp aan de getroffenen in het aardbevingsgebied blijvend in internationaal verband onder de aandacht te brengen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met het onderzoek van SOMO over de kosten van het afschaffen van de belasting op de inkoop van eigen aandelen?
Ja.
Kunt u aangeven op welke brondata de huidige raming is gebaseerd?
De afschaffing van de inkoopfaciliteit per 1 januari 2025 is geregeld door middel van het door de vorige samenstelling van uw Kamer aangenomen amendement Van der Lee c.s.1 op het Belastingplan 2024. De raming van het budgettaire effect van dit amendement is gebaseerd op openbare brondata over de totale omvang van de aandeleninkoop van aan de AEX genoteerde ondernemingen2. Deze data is in het najaar van 2023 geraadpleegd. Dit was op dat moment de best toegankelijke verifieerbare bron voor een schatting van de gemiddelde omvang van aandeleninkoop over een lange periode. Tegelijk had deze bron beperkingen omdat uit deze bron niet blijkt of werkelijk gebruik is gemaakt van de inkoopfaciliteit en wat precies de bijbehorende grondslag is. Het genoemde bedrag geeft derhalve slechts aan wat de omvang is van de aandeleninkoop maar specificeert niet welk deel door toepassing van de inkoopfaciliteit vrijgesteld is voor de dividendbelasting. Deze omvang is ook niet bekend bij de Belastingdienst omdat deze informatie niet in alle gevallen hoeft te worden opgegeven door beursfondsen.3 Een andere beperking is dat aan de AEX genoteerde ondernemingen niet volledig overeenkomen met de groep ondernemingen waarop de maatregel betrekking heeft. Er zijn namelijk enkele AEX-fondsen die niet fiscaal in Nederland zijn gevestigd en omgekeerd zijn er ook enkele ondernemingen die alleen een buitenlandse beursnotering hebben maar wel fiscaal in Nederland zijn gevestigd. Daarnaast is brondata over de dividendbelasting gebruikt om een schatting te maken welk gedeelte van de aandeelhouders is vrijgesteld van dividendbelasting en welk gedeelte van de dividendbelasting wordt verrekend.
Hoe reageert u op de vaststelling van SOMO dat de tot nu toe gehanteerde raming van bovengenoemde kosten gebaseerd is op onvolledige data, terwijl uitgebreidere data wel beschikbaar zijn?
Ten tijde van het ramen van het budgettair effect van de maatregel was er geen andere informatie voorhanden. Ik verwijs in dit kader ook naar het antwoord op vraag 2.
Waarop zijn de gedragseffecten die verondersteld worden in de eerder gedeelde raming gebaseerd?
Belastingramingen en de bijbehorende gedragseffecten zijn inherent onzeker. Voor deze raming specifiek geldt aanvullend dat de gedragsreactie van individuele fondsen een grote impact kan hebben op de daadwerkelijke uitkomst. In de raming is ervoor gekozen om een generieke afslag te hanteren. Dit betreft een afslag van 70% ten opzichte van de situatie waarin de volledige inkoop zou worden voortgezet en fondsen de kosten hiervan middels brutering voor eigen rekening zouden nemen. Een achterliggende aanname is dat een klein deel van de bedrijven (circa 20%) de inkoop zou voortzetten. Van de overige fondsen werd verondersteld dat circa de helft de inkoop zou vervangen door dividenduitkeringen of alternatieven met een vergelijkbare opbrengst. Omdat de omvang van verschillende gedragsreacties moeilijk is in te schatten, is in de onderliggende aannames aangesloten bij de vuistregelpercentages van 20% en 50%. Dividend uitkeren leidt in de regel tot een fors lagere opbrengst dan de daadwerkelijk aangegeven dividendbelasting over de uitkering doordat een deel van de buitenlandse aandeelhouders recht hebben op teruggaaf vanwege verdragsbepalingen. Uit aangiftedata volgt dat dit gemiddeld circa 30% van de totale aangegeven dividendbelasting is. Ook is op basis van aangiftegegevens bekend dat gemiddeld genomen ruim 50% van de dividendbelasting verrekend wordt in de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting. Deze percentages verschillen per fonds, omdat de raming was gebaseerd op de totale omvang van aandeleninkoop is daarbij gerekend met de gemiddelden. Vervolgens is het totale gedragseffect afgerond op 70% om schijnprecisie te vermijden. Merk op dat andere verhoudingen tussen onderliggende gedragsreacties, bijvoorbeeld een beperktere voortzetting van inkoop eigen aandelen en een grotere vervanging van inkoop door extra dividenduitkeringen, kunnen leiden tot een vergelijkbaar totaal budgettair gedragseffect. Door uit te gaan van een afgerond totaal gedragseffect wordt tevens recht gedaan aan een kleine kans op grotere derving bij verandering van de fiscale vestigingsplaats van fondsen.
In hoeverre acht u deze gedragseffecten realistisch? Bent u bereid deze gedragseffecten beter te laten onderzoeken?
Ik stel voorop dat er verschillende partijen zijn die uiteenlopende ramingen hebben opgesteld. De vragen refereren aan het SOMO onderzoek. Ook Stichting Economisch Onderzoek (SEO) heeft, in opdracht van VNO-NCW, een schatting gemaakt4. SOMO gaat uit van een hoger geraamde opbrengst, terwijl SEO uitgaat van een lagere opbrengst. Deze uiteenlopende ramingen benadrukken dat ramingen over belastinginkomsten inherent onzeker zijn. Dit komt met name door de gedragseffecten waarmee rekening wordt gehouden. Dat blijkt ook uit de onderzoeken van SOMO en SEO, waarbij het ene onderzoek met grotere gedragseffecten rekent en het andere juist met kleinere gedragseffecten. De raming voor het amendement Van der Lee c.s. gehanteerde aannames zijn de beste inschatting die op basis van de toen aanwezige data op dat moment gemaakt kon worden. Ook het CPB kwam tot deze conclusie. Omdat het kabinet heeft besloten de inkoopfaciliteit te behouden voordat afschaffing heeft plaatsgevonden en de eerder geraamde budgettaire opbrengst is uitgeboekt, is er geen directe aanleiding om gedragseffecten van deze maatregel nader te onderzoeken. Dat andere partijen tot andere schattingen zijn gekomen, betekent derhalve niet dat er een lagere of hogere opbrengst is waarmee budgettair rekening zou moeten worden gehouden. Met de afschaffing van de inkoopfaciliteit was een bedrag van € 800 miljoen geraamd. Ditzelfde bedrag is ook het bedrag dat samenhangt met het behouden van de inkoopfaciliteit.
Bent u het ermee eens dat een nieuwe raming mét gebruik van een meer volledige dataset en nieuw onderzoek naar de veronderstelde gedragseffecten noodzakelijk is? Kunt u het Centraal Planbureau (CPB) verzoeken deze nieuwe raming te maken en deze vóór de behandeling van het Belastingplan 2025 naar de Kamer te sturen?
Zoals hiervoor opgemerkt, is er vanwege het behouden van de inkoopfaciliteit geen aanleiding om een nieuw onderzoek te doen naar gedragseffecten of een nieuwe raming te maken. Dat neemt niet weg dat ik het verstandig acht om met het oog op eventuele toekomstige beleidsmaatregelen te bezien in hoeverre de onderzoeken van SOMO en SEO nieuwe inzichten hebben opgeleverd die relevant kunnen zijn voor de budgettaire raming. Ik zal hiervoor met zowel SOMO als SEO in gesprek treden.
Bent u bekend met het het advies «Legal consequences arising from the policies and practices of Israel in the Occupied Palestinian Territory, including East Jerusalem» (hierna: het advies) van het Internationaal Gerechtshof (hierna: ICJ)?1
Ja.
Bent u het eens dat de adviezen van het ICJ dusdanig relevant zijn, dat ze van vitaal belang worden geacht in de internationale rechtsvorming? Bent u het bijvoorbeeld eens met professor Shaw die in zijn standaardwerk over het internationaal recht schrijft: «The decisions and advisory opinions of the ICJ have played a vital part in the evolution of international law»? Zo ja, hoe bent u van plan dit in uw reactie op het advies te onderstrepen? Zo nee, waarom niet?
Uitspraken van het Internationaal Gerechtshof (IGH) in adviesprocedures zijn weliswaar niet bindend, maar wel gezaghebbend, omdat het voornaamste gerechtelijke orgaan van de VN daarin de huidige stand van het internationaal recht weergeeft. In reactie op adviezen van het IGH roept Nederland in het algemeen op de daarin gegeven uitleg van het internationaal recht te respecteren.
Bent u het eens met professor Evans die in zijn standaardwerk over het internationaal recht schrijft: «The distinction, clear in theory, is less so in practice: if the Court advises, for example, that a certain obligation exists, the State upon which it is said to rest has not bound itself to accept the Court’s finding, but it will be in a weak position if it seeks to argue that the considered opinion of the Court does not represent a correct view of the law»? Zo ja, hoe bent u van plan om dit in uw reactie op het advies te benadrukken? Zo nee, waarom niet?
Anders dan uitspraken in contentieuze procedures, waaraan de partijen bij het geschil zich onverkort moeten houden, bevatten adviezen geen verplichtingen. Desalniettemin is de uitleg van het internationaal recht in het advies gezaghebbend en geeft deze de huidige stand van het internationaal recht weer. Daarom ligt het ook in de rede de door het IGH gegeven uitleg te respecteren. Nederland roept daar dan ook in het algemeen toe op.
Onderschrijft u ook dat het gewicht van een advies van het ICJ dermate groot is dat het gebruikt wordt voor de vaststelling van zowel het bestaan als de inhoud van regels van het internationaal gewoonterecht, zoals dat is beschreven in de Ontwerpconclusies van de International Law Commission over de identificatie van internationaal gewoonterecht? Zo ja, hoe zal dit in uw reactie op het onderhavig advies worden meegewogen? Zo nee, waarom niet?
Nederland hecht waarde aan een vaststelling, door het IGH in een adviesprocedure, dat een bepaalde regel de status van gewoonterecht heeft. Het IGH doet dat op basis van bestaande statenpraktijk en de daarbij behorende rechtsopvatting van staten. Een dergelijke vaststelling wordt door Nederland gerespecteerd en uitgedragen.
Kunt u daarom bevestigen dat, ondanks het feit dat de directe adviesaanvraag door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties is gedaan, de uitleg van het geldend recht volgens het ICJ een veel groter effect heeft en daarom ook invloed heeft op debilaterale relaties tussen Israël en alle andere staten? Kunt u in het bijzonder uitleggen of Nederland zijn bilaterale relaties met Israël aan een herziening heeft onderworpen naar aanleiding van het advies van het ICJ?
Het advies is uitgebracht aan de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN), maar onderdelen daarvan zijn mede gericht tot andere organen van de Verenigde Naties (VN), andere internationale organisaties, Israël en andere staten. Het Hof geeft daarbij aan dat de VN, in het bijzonder de AVVN en de Veiligheidsraad van de VN (VNVR), de modaliteiten en acties zou moeten vaststellen voor het beëindigen van Israëls aanwezigheid in de Palestijnse Gebieden. Op 18 september jl. heeft de AVVN een resolutie daar over aangenomen. Nederland heeft bij de stemming over deze resolutie de noodzaak benadrukt dat een oplossing door beide partijen moet worden gedragen. Oplossingen of tijdlijnen kunnen op dit moment niet van buiten worden opgelegd: dat acht het kabinet niet realistisch. Het kabinet acht het van belang dat daarbij rekening wordt gehouden met de veiligheid van de staat Israël. In mijn brief van 10 september 2024 (Kamerstuk 23 432, nr.537) heb ik u geïnformeerd dat het kabinet in de komende periode nader zal analyseren of aanleiding bestaat het beleidskader aan te passen op basis van het advies van het Hof.
Erkent u, zoals het ICJ in paragraaf 35 van het advies, dat het conflict tussen Israël en Palestina niet «enkel een bilaterale kwestie» genoemd kan worden? Zo ja, welke verplichtingen vloeien daaruit voort voor Nederland?
Het IGH geeft in deze paragraaf aan dat bij de Palestijnse kwestie ook de VN is betrokken. Dat maakt dat deze kwestie inderdaad niet louter een bilaterale kwestie is, maar één die de VN als organisatie (ook) aangaat. Het feit dat de kwestie ook de VN of andere landen aangaat, geen verplichting ontstaat voor Nederland anders dan de verplichting in het kader van de VN samen te werken.
Wat vindt u ervan dat deze annexatie door het ICJ wordt benadrukt terwijl in het coalitieakkoord het voornemen is uitgesproken om als een van de enige landen ter wereld de ambassade naar Jeruzalem te verplaatsen?
In het Regeerprogramma van het kabinet staat dat, met inachtneming van de oplossingen voor het Israëlisch-Palestijnse conflict en de diplomatieke belangen, zal worden onderzocht wanneer verplaatsing van de ambassade naar Jeruzalem op een daartoe geschikt moment kan plaatsvinden. Het advies van het IGH wordt betrokken bij dit onderzoek.
Wat vindt u er bovendien van dat het ICJ in paragraaf 278 van het advies zegt dat lidstaten verplicht zijn af te zien van elke vorm van erkenning van Israëls illegale aanwezigheid in bezet Oost-Jeruzalem, door het vestigen en onderhouden van diplomatieke missies? Hoe rijmt u dit met de voorgenomen plannen uit het coalitieakkoord om de Nederlandse ambassade naar Jeruzalem te verplaatsen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7, zal met inachtneming van de oplossingen voor het Israëlisch-Palestijnse conflict en de diplomatieke belangen, worden onderzocht wanneer verplaatsing van de ambassade naar Jeruzalem op een daartoe geschikt moment kan plaatsvinden. Het advies van het IGH wordt betrokken bij dit onderzoek.
Wat vindt u ervan dat het ICJ vanaf paragraaf 91 de conclusie trekt dat ondanks het feit dat Israël zich in 2005 militair uit Gaza had teruggetrokken, er nog steeds sprake was van een bezetting omdat de totale controle over zee-, lucht- en landsgrenzen in handen van Israël bleef? Erkent u daarom ook dat Gaza altijdde facto onderworpen is gebleven aan een Israëlische bezetting? Zo nee, waarom niet?
Het IGH concludeert dat Israël nog steeds verantwoordelijkheid draagt voor de Gazastrook voor zover er sprake is van effectieve controle over het gebied door Israël. Ook geeft het IGH aan dat Israël nog steeds in staat is om gezag uit te oefenen over de Gazastrook. Hieruit volgt dat de huidige situatie er nog steeds een is van bezetting.
Al voor het uitkomen van het advies was de positie van Nederland dat, gezien de controle die Israël over Gaza uitoefende, voor Israël nog steeds verplichtingen op basis van het bezettingsrecht golden (zie bv. Kamerstuk 23 432, nr.502).
Wat zegt het volgens u dat het ICJ aan het eind van paragraaf 93 expliciet benadrukt dat deze illegale en verstikkende controle al vóór 7 oktober 2023 over Gaza werd uitgeoefend?
Het IGH concludeert dat Israël voor 7 oktober 2023 een bepaalde mate van controle uitoefende over de grenzen, het luchtruim en de zee. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 9, was dit ook voor het uitkomen van het advies het standpunt van Nederland (zie Kamerstuk 23 432, nr.502; ah-tk-2017–2018, nr.2509).
Wat vindt u ervan dat het ICJ in paragraaf 105 stelt dat er letterlijk niets in de Vierde Geneefse Conventie of in het internationaal gewoonterecht bestaat dat suggereert dat de aard, de omvang en de plichten van de bezettende macht afhankelijk zijn van de omstandigheden waaronder de bezetting tot stand is gekomen? Wat zegt dat dan volgens u over Israël, dat zijn plichten onder het internationaal recht volgens het ICJ al sinds het begin van de bezetting consistent niet naleeft omdat het zich blijft beroepen op veiligheidsredenen? Deelt u, met het ICJ, dat het Israëlische beroep op veiligheid niet legitiem kan zijn voor de aard, omvang en de niet-nagekomen plichten als bezettende macht?
Het IGH bespreekt in de bedoelde passage de vraag in hoeverre de duur van een bezetting relevant is bij het vaststellen van de rechtmatigheid daarvan en concludeert dat deze rechtmatigheid niet alleen op basis van het humanitair oorlogsrecht moet worden vastgesteld. Het IGH baseert het oordeel over de onrechtmatigheid van de bezetting mede op het recht op zelfbeschikking en het recht op het gebruik van geweld door staten (het ius ad bellum). Het is ook het standpunt van het kabinet dat die afweging een andere is dan de vraag of schendingen van het humanitair oorlogsrecht, inclusief het bezettingsrecht, plaatsvinden.
Bent u het eens met de observatie van het ICJ vanaf paragraaf 113 waarin wordt gesteld dat Israël gedurende de gehele bezetting een nederzettingenbeleid heeft gevoerd en tot op de dag van vandaag blijft doorvoeren? Zo ja, hoe reflecteert u op de effectiviteit van de Nederlandse inzet van de afgelopen 57 jaar ten aanzien van Israëls nederzettingenbeleid? Moet dat niet aanzienlijk aangescherpt worden omdat de nederzettingen jaar na jaar zijn toegenomen?
Het kabinet draagt consequent uit dat het nederzettingenbeleid van Israël in strijd is met het internationaal recht. Nederland heeft bilateraal en in EU-verband altijd duidelijk stelling genomen tegen nederzettingen in de Palestijnse Gebieden. Het is duidelijk dat het aantal nederzettingen is toegenomen in de afgelopen jaren.
Wat vindt u ervan dat er in paragraaf 115 wordt geschreven dat er uitgebreid bewijs bestaat dat Israël beleid voert om niet alleen Israëlische individuen, maar ook bedrijven te prikkelen om zich in de bezette gebieden te vestigen? Wat vindt u ervan dat er voorts in paragraaf 117 wordt omschreven hoe er miljarden zijn geïnvesteerd om dit allemaal mogelijk te maken? Denkt u dat een vrijblijvend ontmoedigingsbeleid vanuit de kant van «de vaandeldrager van het internationaal recht» een proportionele reactie daartegen is?
Nederland draagt consequent uit dat het nederzettingenbeleid en andere (daarmee samenhangende) maatregelen van Israël – ongeacht hun status onder Israëlisch recht – die het onderscheid tussen Israël en de Palestijnse Gebieden vertroebelen, in strijd zijn met het internationaal recht. Zoals aangegeven in mijn brief van 10 september 2024 (Kamerstuk 23 432, nr.537) is ter ondersteuning van dat standpunt een beleidskader ontwikkeld, en zijn ook in EU-verband maatregelen getroffen. Onderdelen van die maatregelen, zoals uiteengezet in de brief, zijn het Nederlandse ontmoedigingsbeleid, een strikte lijn ten aanzien van de gelding van bilaterale verdragen tussen Nederland en Israël en, in EU-verband, richtsnoeren ten aanzien van subsidies, prijzen en financieringsinstrumenten voor Israëlische entiteiten en hun activiteiten en verduidelijking over de toepassing van EU-wetgeving inzake herkomstaanduiding van producten afkomstig uit de door Israël bezette Palestijnse Gebieden. Het kabinet heeft bevestigd dat het advies van het Hof de instandhouding van deze maatregelen rechtvaardigt.
Wat vindt u ervan dat het ICJ in paragraaf 278 van het advies schrijft dat er een plicht berust op staten, zoals Nederland, om stappen te ondernemen om niet alleen handels- of investeringsrelaties te ontmoedigen zoals in ons huidig beleid, maar om ze proactief te voorkomen («to prevent»), die bijdragen aan het in stand houden van de onwettige situatie gecreëerd door Israël in de bezette Palestijnse gebieden? Is dat niet een glashelder signaal dat het Nederlands ontmoedigingsbeleid snel aangepast en aangescherpt moet worden? Zo nee, waarom niet?
Het advies van het Hof is een belangrijke leidraad, en Nederland neemt zijn internationale verplichtingen serieus. In mijn brief van 10 september 2024 (Kamerstuk 23 432, nr.537) heb ik u geïnformeerd dat het kabinet in de komende periode nader zal analyseren of aanleiding bestaat het huidige beleidskader aan te passen op basis van het advies van het Hof.
Bent u het eens met de observatie van het ICJ in paragraaf 122 dat privébezit gerespecteerd dient te worden en niet geconfisqueerd mag worden, ook niet via de Israëlische «Absentee Property Law»? Zo ja, waarom heeft u zich nog niet tegen deze wet, die niet alleen diefstal legaliseert, maar ook tegen het internationaal humanitair recht indruist volgens het ICJ, uitgesproken?
Ja. Zoals het IGH aangeeft, is het verbod op confiscatie van particulier bezit door de bezettende mogendheid absoluut en dus in strijd met het humanitair oorlogsrecht. De uit 1950 stammende Absentee Property Law legaliseert het in bezit nemen van eigendommen van «afwezige» of «ontheemde» Palestijnen door de Israëlische Custodian for Absentee Property, waarmee Palestijns privébezit in Israëlische handen komt. Het kabinet draagt consequent uit dat het Israëlische nederzettingenbeleid, waarvan de confiscatie van land en privébezit onderdeel is, in strijd is met het internationaal recht.
Hoe reflecteert u op het feit dat het ICJ in paragraaf 126 tot en met 128 zegt dat er bewijs is dat Israël sinds 1967 natuurlijke grondstoffen en hulpbronnen, nota bene water, exploiteert ten voordele van de eigen bevolking, maar de Palestijnen laat betalen voor de grondstoffen die van henzelf zijn gestolen? Is dit op welke manier dan ook te rechtvaardigen volgens u? Zo ja, hoe? Zo nee, denkt u dan dat het Nederlandse kabinet er hard genoeg tegen heeft opgetreden gezien het feit dat deze trend zich al 57 jaar ongeremd voortzet?
Het IGH oordeelt dat het gebruik door Israël van natuurlijke hulpbronnen in de Palestijnse Gebieden in strijd is met het recht op permanente soevereiniteit over natuurlijke hulpbronnen van het Palestijnse volk en de verplichtingen van Israël onder het Vierde Verdrag van Genève betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd. Het Hof oordeelt eveneens dat het gebruik door Israël van deze natuurlijke hulpbronnen niet kan worden gerechtvaardigd door de behoeften van kolonisten die door Israël zijn overgebracht naar de Palestijnse Gebieden, omdat dit op zichzelf in strijd is met internationaal recht. Het kabinet draagt consequent uit dat het Israëlische nederzettingenbeleid, waarvan de exploitatie van natuurlijke grondstoffen en hulpbronnen onderdeel is, in strijd is met het internationaal recht. Ecocide als zodanig is niet als internationaal misdrijf strafbaar gesteld. Strafvervolging op basis daarvan is dus op dit moment noch op nationaal niveau noch op internationaal niveau mogelijk.
Wat is uw reactie op paragraaf 129 waarin het ICJ concludeert dat als gevolg van Israëls controle en beheer van de watervoorraden op de Westelijke Jordaanoever, zowel de hoeveelheid als de kwaliteit van het water waartoe Palestijnen toegang hebben, ver onder de niveaus zijn die door de door de World Health Organization (WHO) zijn aanbevolen? Hoe lang is dit feit al bij het Nederlandse kabinet bekend en wat is daarmee gedaan?
Zie antwoord vraag 16.
Wat vindt u ervan, in het licht van alle klimaat- en groene doelstellingen van het Nederlandse kabinet, dat de degradatie van het Palestijnse landschap van een enorme omvang is door bewuste waterontzegging door Israël? Wat vindt u ervan dat minder dan 4% van het Palestijnse grondgebied nog geschikt is voor landbouw, zoals beschreven door het ICJ in paragraaf 130? Wat vindt u hier bovendien van in het licht van het recent verschenen rapport van Oxfam Novib waarin Israël wordt beschuldigd van het inzetten van watertekort als wapen tegen de Palestijnen? Heeft het kabinet bijvoorbeeld niet in het hoofdlijnenakkoord benoemd dat watermanagement één van de aandachtsgebieden van het buitenlandbeleid zal zijn? Hoe bent u dan van plan om hier stevig tegen op te treden in de richting van Israël? Heeft u bijvoorbeeld ooit naar het misdrijf «ecocide» gekeken met betrekking tot Israël's handelen in de bezette Palestijnse gebieden? Bent u bereid dat te doen in het licht van het hierboven genoemde?
Zie antwoord vraag 16.
Wat vindt u ervan dat Israël als bezettende macht in de C-gebieden van de Westelijke Jordaanoever sinds 1994 geen werkvergunningen heeft verleend aan Palestijnse bedrijven terwijl Israëlische bedrijven daar tot op de dag van vandaag Palestijnse grondstoffen exploiteren, zoals vermeld in paragraaf 131 van het advies?
Zie antwoord vraag 16.
Kunt u delen welke Nederlandse bedrijven, of op zijn minsthoeveel Nederlandse bedrijven er sinds 1994 actief zijn geweest in de C-gebieden? Als 1994 te ver terug is, kunt u dat dan doen vanaf 2004? Als 2004 te ver terug is, kunt u dat dan doen vanaf 2014? Kunt u op zijn minst een grove inschatting met ons delen? Of wilt u, totdat er een Woo-verzoek wordt ingediend, met droge ogen beweren dat Nederland geen enkel benul heeft van hoeveel Nederlandse bedrijven er actief zijn in de bezette Palestijnse gebieden?
De Nederlandse overheid houdt geen eigen overzicht bij van alle activiteiten van Nederlandse bedrijven in het buitenland. Dat geldt ook voor activiteiten van Nederlandse bedrijven in de Palestijnse Gebieden. In de context van het ontmoedigingsbeleid kunnen bedrijven die navraag doen onder andere gewezen worden op een lijst van OHCHR waarop bedrijven staan die genoemd worden als zijnde actief in de bezette gebieden.
Kunnen Nederlandse bedrijven, die in de illegaal bezette gebieden werken, zonder juridische obstakels in aanmerking komen voor exportkredietverzekeringen?
Nederlandse bedrijven die actief zijn in de Palestijnse Gebieden worden ontmoedigd om daar te opereren. Exportkredietverzekeringen zijn niet beschikbaar voor activiteiten in deze gebieden. Nederland sluit geen bedrijven uit voor projecten elders in de wereld als deze actief zijn in de bezette gebieden, omdat, zoals in de vorige vraag toegelicht, de Nederlandse overheid geen overzicht heeft van alle activiteiten van Nederlandse bedrijven in het buitenland en daarop ook geen toezicht wordt gehouden door het kabinet.
Hoeveel gevallen kunt u noemen waarin u bedrijven aantoonbaar hebt ontmoedigd om zaken te doen in de illegaal bezette gebieden op de Westelijke Jordaanoever? Kunt u op zijn minst een aantal noemen als u niet op individuele gevallen kan ingaan?
Het Nederlandse ontmoedigingsbeleid is van toepassing op activiteiten van Nederlandse bedrijven als zij direct bijdragen aan de aanleg en instandhouding van Israëlische nederzettingen, of als zij de aanleg of instandhouding ervan direct faciliteren. Indien Nederlandse bedrijven de overheid consulteren over zaken doen in Israël of de Palestijnse Gebieden, worden zij geïnformeerd over dit beleid, dit is in de afgelopen jaren dan ook meermaals gebeurd. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken houdt geen apart overzicht bij van bedrijven die geïnformeerd zijn over het ontmoedigingsbeleid.
Bent u het, in lijn met paragraaf 136 van het advies, eens dat er sprake is van rechtsongelijkheid wanneer kolonisten op de Westelijke Jordaanoever de rechten, beschermingen en privileges van het Israëlische staatsburgerschap genieten en door Israëlische burgerlijke rechtbanken worden berecht, terwijl Palestijnen al decennia door dezelfde Israëlische autoriteiten onderworpen worden aan militaire wetgeving en militaire rechtbanken?
In paragraaf 136 e.v. van het advies wordt beschreven dat sinds 1967 Israël zijn militair recht in de plaats heeft gesteld van het lokale recht in de Palestijnse Gebieden. Het IGH beschrijft dat kolonisten op de Westelijke Jordaanoever over dezelfde rechten en privileges beschikken als Israëlische onderdanen, en niet onderworpen zijn aan militair recht en militaire rechtbanken. Palestijnen genieten niet de rechten en privileges die Israëlische onderdanen wel hebben, en worden wel onderworpen aan militair recht en militaire rechtbanken. Het IGH overweegt vervolgens dat Israël de uitbreiding van de toepassing van Israëlisch recht naar de Westelijke Jordaanoever, met inbegrip van Oost-Jeruzalem, niet kan rechtvaardigen op grond van het humanitair oorlogsrecht. Israël heeft daarmee zijn regelgevende bevoegdheid, als bezettende macht, niet uitgeoefend overeenkomstig het internationaal recht.
Bent u het voorts met het ICJ eens dat daar geen juridische rechtvaardiging voor bestaat onder het internationaal humanitair recht (paragraaf 139)? Zou u dit daarom een discriminerende praktijk willen noemen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 23 al aangegeven concludeert het IGH dat de toepassing van Israëlisch recht op de Westelijke Jordaanoever, met inbegrip van Oost-Jeruzalem, niet gerechtvaardigd kan worden op grond van het humanitair oorlogsrecht. Het IGH verbindt daar (in paragrafen 228 en 229) de conclusie aan dat sprake is van schending van artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van elke vorm van rassendiscriminatie. Nederland respecteert deze conclusie van het IGH.
Bent u het eens met de observatie van het ICJ in paragraaf 145 en 147 dat Palestijnen niet alleen fysiek van hun land worden verdreven, maar dat de Israëlische dwang tot verplaatsing zich ook niet-fysiek uit doordat de situatie onleefbaar wordt gemaakt voor de Palestijnen? Zo nee, waarom niet?
Het IGH concludeert dat Israëls beleid en praktijk indruisen tegen het verbod op gedwongen overbrenging zoals vastgelegd in het humanitair oorlogsrecht. Dit beleid en deze praktijk omvatten onder andere gedwongen uitzettingen, beperkingen van huisvesting en beweging, en het confisqueren van land na het vernielen van Palestijns vastgoed. Nederland respecteert deze conclusie van het IGH.
Wat doet u met de groep kolonisten die het leven van de Palestijnen ondraaglijk maakt, zonder dat er fysiek geweld voor wordt gebruikt? Waarom ondervinden zij geen sancties? Waarom ondervindenallen die zich moedwillig in illegale nederzettingen vestigen geen sancties gezien het feit dat ze internationaal humanitair recht schenden?
Nederland spreekt Israël consequent aan op diens verantwoordelijkheden onder het bezettingsrecht, waaronder die voor de veiligheid van Palestijnse burgers. Via het instellen van sancties onder het EU-mensenrechtensanctieregime toont de EU haar grote zorgen en dat het gedrag voor de betrokken kolonisten gevolgen heeft. Voor het opleggen van sancties geldt het vereiste dat een individu of entiteit zich schuldig maakt aan een ernstig patroon van mensenrechtenschendingen. Daarom worden in dit kader sancties opgelegd aan de meest gewelddadige kolonisten. Conform motie Piri c.s. blijft het kabinet zich inzetten voor verdere maatregelen, waarbij een vergelijkbaar ambitieniveau als de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk wordt nagestreefd.
Wat vindt u er ook van dat kolonisten «vaak … extensief geweld» gebruiken tegen Palestijnen (paragraaf 150) en dat volgens het ICJ de toename in de frequentie en de hevigheid van het geweld regulier wordt vastgelegd?
Het kabinet spreekt zowel bilateraal als in EU-verband zijn afkeer uit tegen het optreden van gewelddadige kolonisten op de Westelijke Jordaanoever. Nederland spreekt Israël consequent aan op diens verantwoordelijkheden onder het bezettingsrecht, waaronder die voor de veiligheid van Palestijnse burgers. Binnen Europees verband pleit Nederland dan ook actief voor sancties tegen gewelddadige kolonisten. Op 15 april jl. heeft de EU een sanctiepakket aangenomen tegen vier personen en twee entiteiten en op 15 juli jl. is een tweede sanctiepakket aangenomen tegen vijf personen en drie entiteiten. Hier gaat een belangrijke signaalwerking vanuit dat kolonistengeweld voor Nederland onacceptabel is en dat dit moet stoppen. Mede in het kader van de motie Piri (Kamerstuk 21 501-02, nr.2870) zal het kabinet zich in EU-verband blijven inzetten voor aanvullende maatregelen tegen gewelddadige kolonisten en entiteiten op de Westelijke Jordaanoever, zoals ook de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk dat doen.
Wat vindt u ervan dat het ICJ benoemt dat deze kolonisten een «klimaat van straffeloosheid» genieten voor het geweld dat ze regelmatig letterlijk recht onder de neus van de Israëlische autoriteiten plegen (die niet ingrijpen)? Wat is de reden van deze straffeloze houding volgens u?
Het IGH benoemt dat de kolonisten opereren binnen een «klimaat van straffeloosheid». De Israel Defense Forces (IDF) heeft de verplichting volgens het internationaal recht Palestijnse burgers te beschermen. Nederland dringt er bij Israël sterk op aan dat deze verplichting wordt nageleefd. Daarnaast onderstreept Nederland het belang van gerechtigheid voor vermeende schendingen van het internationaal recht en het belang van onafhankelijk onderzoek hiernaar.
Wat vindt Nederland van een dergelijk klimaat van straffeloosheid, (indachtig ons standpunt over straffeloosheid voor internationale misdrijven zoals oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid)? Zou Nederland bereid zijn deze gewelddadige kolonisten op te pakken indien ze zich op Nederlands grondgebied bevinden en het Openbaar Ministerie (OM) onafhankelijk besluit ze te vervolgen, ja of nee?
Een klimaat van straffeloosheid mag niet bestaan. Daar zet Nederland zich voor in en daarom steunt Nederland het Internationaal Strafhof (ISH), ook door middel van extra vrijwillige financiële bijdragen die de algehele onderzoekscapaciteit van het ISH versterken. In februari 2021 hebben de rechters van het ISH geoordeeld dat het ISH territoriale rechtsmacht heeft over de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever, met inbegrip van Oost-Jeruzalem, en in maart 2021 heeft de vorige Aanklager van het ISH een onderzoek naar de situatie in de Palestijnse Gebieden geopend. Het is aan de huidige Aanklager van het ISH om dat lopende onderzoek nader vorm te geven. Het kabinet respecteert de onafhankelijkheid van de organen van het ISH en laat zich daarom niet inhoudelijk uit over het onderzoeks- en vervolgingsbeleid van het ISH.
Wat betreft opsporing en vervolging van (internationale) misdrijven in Nederland, dat is voorbehouden aan het Openbaar Ministerie. Indien daartoe aanleiding is zullen de gespecialiseerde officieren van justitie bij het Openbaar Ministerie niet nalaten te bezien of het in een individueel geval mogelijk en opportuun is om tot vervolging over te gaan. Daarbij speelt uiteraard een belangrijke rol of er voldoende bewijs voorhanden is voor individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid. Dit geldt voor alle vermeende plegers van internationale misdrijven waarover Nederland rechtsmacht heeft op grond van de Wet internationale misdrijven. Ik verwijs hiervoor naar de Instructie afdoening aangiften Wet Internationale Misdrijven van het College van procureurs-generaal aan de hoofden van onderdelen van het Openbaar Ministerie, waarin onder meer is opgenomen welke factoren worden betrokken in de beoordeling van het Openbaar Ministerie.
Zijn er al, zonder in te gaan op individuele casussen, gesprekken met het OM over internationale misdrijven die door Israëliërs zijn gepleegd en hier vervolgd zouden kunnen worden, onder andere in het licht van dit laatste ICJ-advies? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de onafhankelijke positie van het Openbaar Ministerie is het telkens aan het Openbaar Ministerie om in individuele gevallen te bezien of het mogelijk en opportuun is om over te gaan tot opsporing en vervolging. In het licht van die onafhankelijkheid worden door het kabinet geen gesprekken gevoerd met het Openbaar Ministerie over strafrechtelijk optreden tegen de in de vraag genoemde gedragingen.
Weet u of het OM, naar aanleiding van dit ICJ-advies, zelf de mogelijkheid open heeft gezet voor de vervolging van personen op Nederlands grondgebied die internationale misdrijven in de bezette Palestijnse gebieden hebben gepleegd? Zo nee, zou u daarnaar willen informeren?
Nederland heeft onder meer rechtsmacht over internationale misdrijven als de verdachte zich in Nederland bevindt. Dat is neergelegd in artikel 2 van de Wet internationale misdrijven. Dat betekent dat het reeds mogelijk is voor het Openbaar Ministerie om personen, die zich in Nederland bevinden, te vervolgen die zich waar dan ook ter wereld hebben schuldig gemaakt aan internationale misdrijven. Met verwijzing naar mijn antwoorden op vragen 29 en 30, herhaal ik dat het aan het Openbaar Ministerie zelf is om te beoordelen of het in een individueel geval opportuun is om daartoe over te gaan.
Heeft u kennisgenomen van paragraaf 153 waarin staat dat de decennialange bezetting gepaard gaat met geweld tegen Palestijnse vrouwen, waaronder seksueel geweld? Heeft u er een verklaring voor waarom dit decennialang onbestraft kan gebeuren? Zo ja, wat is de verklaring voor die straffeloosheid dan? Zo nee, wat bent u voornemens daartegen te gaan doen (afgezien van een vrijblijvend gesprekje en een oproepje)?
Ja, ik heb hier kennis van genomen. In het advies verwijst het IGH naar het Report of the Independent International Commission of Inquiry on the Occupied Palestinian Territory, including East Jerusalem, and Israel (UN doc. A/77/328 (14 September 2022), paragraaf 59). Het is niet aan het kabinet hiervoor een verklaring te geven, maar Nederland steunt wel organisaties uit het maatschappelijk middenveld in Israël en de Palestijnse Gebieden die actief zijn op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. Zie tevens het antwoord op vraag 29 wat betreft het tegengaan van straffeloosheid.
Bent u het met het ICJ eens over paragraaf 173 van het advies, dat het bezettingsbeleid van de Israëlische staatde jure dan wel de facto als annexatiebeleid gezien kan worden? Bent u het eens met de conclusie uit paragraaf 179 waarin het ICJ vaststelt dat Israël's beleid en praktijken neerkomen op de annexatie van grote delen van de bezette Palestijnse gebieden? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet respecteert de conclusie van het IGH. Nederland draagt consequent uit dat het nederzettingenbeleid en andere (daarmee samenhangende) maatregelen van Israël – ongeacht hun status onder Israëlisch recht – die het onderscheid tussen Israël en de Palestijnse Gebieden vertroebelen, in strijd zijn met het internationaal recht. Het verwerven van grondgebied door middel van geweld is in strijd met het verbod op gebruik van geweld, en mag niet worden erkend door andere staten. Zie ook het antwoord op vraag 13.
Bent u het eens met het ICJ in paragraaf 178 dat een «historische band» met een grondgebied nooit een vrijbrief kan zijn om grondgebied met geweld te veroveren (voor Rusland niet, en voor Israël ook niet)? Zo ja, wat moet er dan volgens het Nederlandse kabinet gebeuren met het grote gebied dat met geweld door Israël veroverd is onder het mom van «een historische band» met het land?
Israël moet, zoals gesteld in het advies, de onrechtmatige aanwezigheid in de Palestijnse Gebieden zo spoedig mogelijk beëindigen.
Bent u daarom bereid expliciet te onderschrijven dat onder het internationaal recht de Westelijke Jordaanoever niet als Judea en Samaria erkend mag worden, ongeacht hoeveel geweld daarvoor wordt gebruikt door Israël? Zo nee, waarom niet?
Het verwerven van grondgebied door middel van geweld is in strijd met het verbod op gebruik van geweld, en mag niet worden erkend door andere staten.
Bent u het eens dat het verbod op discriminatie een deel is van het internationaal gewoonterecht zoals het ICJ concludeert in paragraaf 189?
Ja.
Wat vindt u van de conclusie van het ICJ in paragraaf 195 tot en met 197 waarin Israël wordt beschuldigd van het uit elkaar rukken van Palestijnse families door middel van een verblijfsvergunningenbeleid dat volgens het ICJ discriminatoir is?
Volgens het IGH resulteert het verblijfsvergunningenbeleid van Israël in discriminatie in strijd met artikelen 2, tweede lid, 23 en 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en artikel 2, tweede lid, en artikel 10, eerste lid, van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten. Nederland respecteert deze conclusie van het IGH.
Bent u het eens met het ICJ dat moslims en christenen door Israël worden gediscrimineerd in de uitoefening van hun religies door middel van de checkpoints, de muur, en andere restricties die Israël aan ze oplegt (en opvoert tijdens belangrijke religieuze dagen) zoals beschreven in paragraaf 203?
Het IGH concludeert dat de beperkingen in de bewegingsvrijheid die Israël heeft opgelegd aan Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever en op de Gazastrook de toegang tot heilige plaatsen beperkt, hetgeen een beperking is van de vrijheid van religie. Het IGH acht deze beperkingen niet te rechtvaardigen, omdat zij disproportioneel zijn in verhouding tot het publieke belang dat de beperkingen zouden dienen. Omdat de beperkingen van de bewegingsvrijheid die Israël heeft opgelegd aan Palestijnen in de Palestijnse Gebieden in strijd zijn met artikelen 2, tweede lid, 17 en 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, artikel 2, tweede lid, van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten en artikel 2 van het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van elke vorm van rassendiscriminatie, hanteert Israël dus discriminatoire praktijken.
Wat vindt u van het feit dat Palestijnen, om de simpele reden dat ze niet Joods zijn, geen gebruik mogen maken van dezelfde wegen als de Israëliërs en de niet-Israëlische Joodse kolonisten in de bezette Palestijnse gebieden? Wat vindt u ervan dat het ICJ in paragraaf 205 stelt dat overwegingen met betrekking tot de veiligheid van de kolonisten geen reden kan zijn om de Palestijnen bewegingsrestricties op te leggen, aangezien die kolonisten daar in de eerste plaats niet horen te zijn? Onderschrijft u dit en noemt u het Israëlisch handelen discriminatoir, ja of nee?
Zie antwoord op vraag 38.
Wat vindt u ervan dat de verwoesting van huizen als een strafmaatregel in de bezette Palestijnse gebieden nooit is toegepast op Israëlische kolonisten die dezelfde soort overtredingen hebben begaan als Palestijnen zoals beschreven in paragraaf 210 van het ICJ-advies?
Het IGH overweegt dat de sloop als strafmaatregel kennelijk nooit is gebruikt bij eigendommen van Israëlische burgers die vergelijkbare overtredingen hebben begaan. Hierdoor is er, volgens het IGH, sprake van een verschil in behandeling van de Palestijnen in de Palestijnse Gebieden in het genot van het recht om te worden gevrijwaard van willekeurige of onwettige inmenging in privéleven, gezinsleven en huis gegarandeerd door artikel 17, eerste lid, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. Nederland respecteert deze conclusie.
Onderschrijft u dat Israël zich op systematische wijze schuldig maakt aan collectieve bestraffingen door huizen van families te verwoesten voor vermeende overtredingen van individuen (paragraaf 212)?
Volgens het IGH raakt de sloop van eigendom als strafmaatregel niet enkel het individu die een specifieke overtreding zou hebben begaan, maar ook vaak een bredere groep waaronder de familieleden van het betrokken individu. Het IGH stelt dat dergelijke vernielingen in strijd zijn met artikel 33 van het Vierde Verdrag van Genève betreffende de bescherming burgers in oorlogstijd, dat collectieve straffen verbiedt. Nederland respecteert deze conclusie van het IGH.
Wat vindt u ervan dat Israël toestaat dat er op minder dan één procent van het Palestijns land in de C-gebieden gebouwd mag worden door de Palestijnen (paragraaf 214)? Wat vindt u ervan dat dit vervolgens als voorwendsel wordt aangegrepen om Palestijnse gebouwen in de bezette gebieden te vernietigen?
Het IGH oordeelt onder andere dat het Israëlische planningsbeleid met betrekking tot de uitgifte van bouwvergunningen, en in het bijzonder de praktijk van sloop van eigendommen bij gebrek aan een bouwvergunning, waarbij Palestijnen zonder rechtvaardiging anders worden behandeld dan kolonisten, neerkomt op verboden discriminatie.
Het kabinet heeft altijd uitgedragen dat het Israëlische nederzettingenbeleid, waar dit onderdeel van uitmaakt, in strijd is met het internationaal recht.
Kan u voorts het scherpe contrast uitleggen waarbij kolonisten, die zonder enige vergunning blijven bouwen op illegaal bezet Palestijns grondgebied, geen strobreed in de weg wordt gelegd door de Israëlische regering (paragraaf 218)? Wat is de reden voor dit contrast volgens u?
Zie het antwoord op vraag 42.
Onderschrijft u de conclusie van het ICJ in paragraaf 225, waarin «apartheid» in artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie in cursieve letters wordt benadrukt, dat Israël artikel 3 overschrijdt en systematisch discrimineert op grond van, onder andere, ras, religie en etniciteit en zich derhalve ook schuldig maakt aan Apartheid (paragraaf 229)?
Op grond van artikel 3 van Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie moeten staten zich onthouden van zowel rassenscheiding als apartheid. Het Hof is er duidelijk over in het advies dat Israël artikel 3 van het verdrag schendt, maar geeft daarbij geen uitsluitsel over het onderscheid tussen deze twee begrippen en over de vraag of alleen sprake is van rassenscheiding of ook van apartheid in de Palestijnse Gebieden.
Neemt u, zoals het ICJ in dit advies herbevestigt, ook categorisch afstand van de bewering dat Palestijnen een «nepvolk» zouden zijn zoals dat onder andere door de PVV wordt beweerd? Ja of nee?
De AVVN heeft in 1970 (Resolutie 2672C (XXV), 8 december 1970) uitdrukkelijk erkend dat de Palestijnen een volk zijn dat gerechtigd is tot zelfbeschikking en heeft dat daarna vele malen bevestigd. Ook het kabinet heeft bij meerdere gelegenheden onderschreven dat de Palestijnen een volk zijn onder het internationaal recht (zie bv. ah-tk-20202021–2345, Kamervragen (Aanhangsel) 2020–2021, nr. 2345).
Bevestigt u dan, zoals het ICJ in paragraaf 237, dat ook de territoriale integriteit van de Palestijnse gebieden voortvloeit uit het zelfbeschikkingsrecht dat de Palestijnen als een volk toekomt?
Ja. Het recht op zelfbeschikking van volken onder vreemde overheersing en de verplichting om de territoriale integriteit van hun nationale grondgebied te respecteren is al in 1960 erkend door de Algemene Vergadering van de VN (Resolutie 1514 (XV), 14 December 1960) en ook nadrukkelijk van toepassing verklaard op de Palestijnse Gebieden (bijvoorbeeld in AVVN Resolutie 77/208, 15 december 2022). Het kabinet onderschrijft de territoriale integriteit van de Palestijnse Gebieden, met inbegrip van Oost-Jeruzalem.
Neemt u daarom in lijn met het internationaal recht grote afstand van beweringen zoals «Jordanië is de enige echte Palestijnse staat» en erkent u dat onder andere de Westelijke Jordaanoever de territoriale integriteit van Palestina en daarmee het zelfbeschikkingsrecht van de Palestijnen uitdrukt? Ja of nee?
Ja. De AVVN heeft in 1970 (Resolutie 2672C (XXV), 8 december 1970) uitdrukkelijk erkend dat de Palestijnen een volk zijn dat gerechtigd is tot zelfbeschikking en heeft dat daarna vele malen bevestigd. Ook heeft het kabinet op meerdere gelegenheden onderschreven dat de Palestijnen een volk zijn onder het internationaal recht (zie bv. ah-tk-20202021–2345, Kamervragen (Aanhangsel) 2020–2021, nr. 2345).
Bent u het eens met de conclusie van het ICJ dat het beleid van Israël het recht van het Palestijnse volk belemmert om vrijelijk zijn politieke status te bepalen en zijn economische, sociale en culturele ontwikkeling na te streven (paragraaf 242)?
Ja.
Bent u het ook eens met de constatering dat dit niet enkel decennialang in het verleden is gebeurd, maar dat dit beleid ook het zelfbeschikkingsrecht van de Palestijnen in de toekomst ondermijnt zoals beschreven in paragraaf 243? Zo ja, wat zegt dat over de zogenaamde «levensvatbaarheid» van de Palestijnse staat die Nederland nastreeft aangezien Israël de aanwezigheid in de bezette gebieden uitbreidt en uitdiept door middel van beleid waarin «onomkeerbare» stappen worden gezet met als doel om de Israëlische bezetting «permanent» te maken (paragraaf 252)?
Een voortzetting van het Israëlische beleid bemoeilijkt de realisering van het zelfbeschikkingsrecht van de Palestijnen. Nederland steunt het bestaansrecht en het recht op veiligheid van de staat Israël en verzet zich tegen de ontkenning en bedreiging hiervan, met name door Iran en zijn proxies. Ten aanzien van het Israëlisch-Palestijns conflict blijft Nederland streven naar een duurzame oplossing die door beide partijen wordt gedragen, waarbij het uitgangspunt de tweestatenoplossing blijft. Het kabinet staat achter deze tweestatenoplossing, gebaseerd op respect voor het internationaal recht, waarbij een veilig Israël en een onafhankelijke, democratische en levensvatbare Palestijnse staat naast elkaar kunnen bestaan, tenzij door de partijen anders wordt besloten. Via de tweestatenoplossing zullen de Palestijnen ook hun zelfbeschikkingsrecht kunnen uitoefenen. Hoewel een tweestatenoplossing op dit moment ver uit het zicht is, blijft Nederland zich hiervoor in internationaal verband inzetten. Zo steunt het kabinet de aangekondigde hervormingen van de Palestijnse Autoriteit die van belang zijn voor een toekomstige levensvatbare en democratische Palestijnse staat. Tevens heeft Nederland zich in het verleden uitgesproken tegen unilaterale stappen die de tweestatenoplossing ondermijnen en verder op afstand zetten. Dit zal het kabinet blijven doen.
Wat vindt u van de conclusie van het ICJ in paragraaf 257 dat een bezette bevolking niet voor onbepaalde tijd in een staat van afwachting en onzekerheid mag verblijven waardoor hun het recht op zelfbeschikking wordt ontzegd, terwijl delen van hun grondgebied worden geïntegreerd door de bezettende macht? Onderschrijft u het?
Het kabinet onderschrijft deze conclusie van het IGH.
Wat doet de hierboven genoemde conclusie van het ICJ met het Nederlandse uitgangspunt dat de erkenning van de Palestijnse staat afhankelijk moet zijn van Israëls goedkeuring in bilaterale onderhandelingen waar, zoals uit het ICJ-advies blijkt, geen enkele rechtvaardiging voor bestaat in het internationaal recht? Erkent u dat Nederland daarmee een onrechtvaardige suspensie in stand houdt door Palestina niet als staat te erkennen?
Nee, er bestaat onder het internationaal recht geen plicht tot erkenning van entiteiten die claimen een staat te zijn. Het kabinet staat achter een tweestatenoplossing, waarbij een veilig Israël en een toekomstige onafhankelijke, democratische en levensvatbare Palestijnse staat naast elkaar kunnen bestaan, tenzij door de partijen anders wordt besloten. Via de tweestatenoplossing zullen de Palestijnen ook hun zelfbeschikkingsrecht kunnen uitoefenen. Hoewel een tweestatenoplossing op dit moment ver uit het zicht is, blijft Nederland zich hiervoor in internationaal verband inzetten. Zo steunt het kabinet de aangekondigde hervormingen van de Palestijnse Autoriteit die van belang zijn voor een toekomstige levensvatbare en democratische Palestijnse staat. Tevens heeft Nederland zich in het verleden uitgesproken tegen unilaterale stappen die de tweestatenoplossing ondermijnen en verder op afstand zetten. Dit zal het kabinet blijven doen.
Wat maakt u van het feit dat het ICJ in paragraaf 274 stelt dat het recht van het Palestijnse volk op zelfbeschikking tevens tot deerga omnes-verplichtingen behoort die door Israël zijn geschonden? Wat heeft Nederland als vaandeldrager van het internationaal recht gedaan met betrekking tot de schending van die erga omnes-veplichting? Gelooft u dat er genoeg is gedaan om die schending tegen te gaan aangezien de bezetting na 57 jaar een permanent karakter heeft verkregen? Wat zou Nederland méér kunnen doen in de toekomst (afgezien van vrijblijvende gesprekjes en oproepjes)? Of bent u niet voornemens om meer te doen dan u al doet?
Het Hof heeft al eerder – in 1991 – bevestigd dat het recht op zelfbeschikking een verplichting is die erga omnes geldt. Het feit dat een verplichting een erga omnes karakter heeft, betekent dat de verplichting van Israël om het zelfbeschikkingsrecht van het Palestijnse volk te respecteren en te bevorderen niet alleen een verplichting is ten opzichte van het Palestijnse volk, maar ook ten opzichte van de internationale gemeenschap als geheel. Daarom hebben alle staten in de wereld een rechtsbelang bij de naleving van die verplichting en mogen zij een staat die de verplichting schendt oproepen tot beëindiging van de schending. De schending door een staat van een verplichting die erga omnes geldt schept als zodanig echter geen verplichtingen voor andere staten.
Zoals aangegeven in de brief van 10 september 2024 (Kamerstuk 23 432, nr.537) beschouwden Nederland en andere staten de nederzettingen en de aanleg van een muur in de Palestijnse Gebieden al voor het uitkomen van het advies als onrechtmatig en is Israëlische soevereiniteit over de Palestijnse Gebieden nimmer erkend. Nederland spreekt zich hier consequent en nadrukkelijk over uit. Ter ondersteuning van dat standpunt is door achtereenvolgende kabinetten een beleidskader ontwikkeld en zijn ook in EU-verband maatregelen getroffen. Onderdelen van die maatregelen, zoals uiteengezet in genoemde brief, zijn het Nederlandse ontmoedigingsbeleid, een strikte lijn ten aanzien van de gelding van bilaterale verdragen tussen Nederland en Israël en, in EU-verband, richtsnoeren ten aanzien van subsidies, prijzen en financieringsinstrumenten voor Israëlische entiteiten en hun activiteiten en verduidelijking over de toepassing van EU-wetgeving inzake herkomstaanduiding van producten afkomstig uit de door Israël bezette gebieden. Het kabinet heeft bevestigd dat het advies van het Hof de instandhouding van deze maatregelen rechtvaardigt en aangegeven in de komende periode nader te analyseren of aanleiding bestaat het huidige beleidskader aan te passen op basis van het advies van het Hof.
Onderschrijft u het advies van het ICJ dat Israël verplicht is om zo spoedig mogelijk een einde te maken aan zijn aanwezigheid in de bezette Palestijnse gebieden (paragraaf 267)? Zo ja, hoe gaat u aan de verwezenlijking hiervan bijdragen (afgezien van vrijblijvende gesprekjes en oproepjes)?
Het IGH concludeert dat de voortdurende aanwezigheid van Israël in de Palestijnse Gebieden onrechtmatig is. Op grond van het internationaal recht is het directe rechtsgevolg daarvan dat deze internationaal onrechtmatige daad zo snel mogelijk moet worden beëindigd. Nederland onderschrijft dit oordeel van het IGH. Deze verplichting rust op Israël, en schept geen verplichtingen voor andere staten. Volgens het Hof zou de VN, in het bijzonder de AVVN en de VNVR, de modaliteiten en acties moeten vaststellen voor het beëindigen van Israëls onrechtmatige aanwezigheid in de Palestijnse Gebieden. Op 18 september 2024 heeft de AVVN een resolutie daarover aangenomen. Het kabinet acht het van belang dat daarbij rekening wordt gehouden met de veiligheid van de staat Israël. Een oplossing moet door beide partijen gedragen worden. In mijn brief van 10 september 2024 (Kamerstuk 23 432, nr.537) heb ik u geïnformeerd dat het kabinet in de komende periode nader zal analyseren of aanleiding bestaat het huidige beleidskader aan te passen op basis van het advies van het Hof.
Onderschrijft u het advies van het ICJ dat Israël onmiddellijk moet stoppen met alle nieuwe nederzettingsactiviteiten en alle wetgeving en maatregelen die tegen het Palestijnse volk discrimineren dient in te trekken (paragraaf 268)? Zo ja, hoe gaat u aan de verwezenlijking hiervan bijdragen (afgezien van vrijblijvende gesprekjes en oproepjes)?
Het IGH stelt vast dat het vestigen van nederzettingen als onderdeel van het beleid en de praktijken van Israël onrechtmatig is. Op grond van internationaal recht is het directe rechtsgevolg van een internationaal onrechtmatige daad dat deze zo snel mogelijk beëindigd moet worden. Nederland draagt consequent uit dat het nederzettingenbeleid en andere (daarmee samenhangende) maatregelen van Israël – ongeacht hun status onder Israëlisch recht – die het onderscheid tussen Israël en de Palestijnse Gebieden vertroebelen, in strijd zijn met het internationaal recht. Zoals aangegeven in de brief van 10 september 2024 (Kamerstuk 23 432, nr.537) met een juridische appreciatie van het advies van het Internationaal Gerechtshof inzake het optreden van Israël in de Palestijnse Gebieden is ter ondersteuning van dat standpunt door achtervolgende kabinetten een beleidskader ontwikkeld en zijn ook in EU-verband maatregelen getroffen. Onderdelen van die maatregelen, zoals uiteengezet in de brief, zijn het Nederlandse ontmoedigingsbeleid, een strikte lijn ten aanzien van de gelding van bilaterale verdragen tussen Nederland en Israël en, in EU-verband, richtsnoeren ten aanzien van subsidies, prijzen en financieringsinstrumenten voor Israëlische entiteiten en hun activiteiten en verduidelijking over de toepassing van EU-wetgeving inzake herkomstaanduiding van producten afkomstig uit de door Israël Palestijnse Gebieden. Het kabinet heeft bevestigd dat het advies van het Hof de instandhouding van deze maatregelen rechtvaardigt en aangegeven in de komende periode nader te analyseren of aanleiding bestaat het huidige beleidskader aan te passen op basis van het advies van het Hof.
Onderschrijft u het advies van het ICJ dat Israël verplicht is om volledige schadevergoeding te bieden voor de schade die veroorzaakt is door zijn internationaal onrechtmatige daden aan alle betrokken natuurlijke of rechtspersonen (paragraaf 269)? Zo ja, hoe gaat u aan de verwezenlijking hiervan bijdragen (afgezien van vrijblijvende gesprekjes en oproepjes)?
Naast de plicht tot beëindiging van de schending, rust op staten die aansprakelijk zijn voor een internationaal onrechtmatige daad de plicht tot het bieden van rechtsherstel om de schade die ontstaan is als gevolg van deze onrechtmatige daad ongedaan te maken. Het Hof concludeert dan ook dat Israël verplicht is de schade te vergoeden van alle betrokken natuurlijke personen en rechtspersonen in de Palestijnse Gebieden als gevolg daarvan. In de op 18 september 2024 aangenomen resolutie heeft de AVVN onderkend dat daarvoor een internationaal mechanisme moet worden opgericht en worden de lidstaten van de VN opgeroepen daartoe een internationaal register voor schadeclaims op te richten. Over de oprichting van een dergelijk register zullen in de komende tijd gesprekken worden gevoerd.
Steunt u het advies van het ICJ (paragraaf 270 en 271) dat er een evacuatie moet komen van alle kolonisten uit bestaande nederzettingen; de illegale muur ontmanteld moet worden in het bezette Palestijnse gebied; alle Palestijnen die tijdens de bezetting zijn ontheemd terug moeten kunnen keren naar hun oorspronkelijke woonplaats (en indien dergelijke teruggave materieel onmogelijk blijkt, Israël verplicht wordt om compensatie te bieden)? Zo ja, hoe gaat u aan de verwezenlijking hiervan bijdragen (afgezien van vrijblijvende gesprekjes en oproepjes)?
Op 18 september 2024 heeft de AVVN een resolutie daarover aangenomen. Het kabinet acht het van belang dat daarbij rekening wordt gehouden met de veiligheid van de staat Israël. Een oplossing moet door beide partijen gedragen worden. In mijn brief van 10 september 2024 (Kamerstuk 23 432, nr.537) heb ik u geïnformeerd dat het kabinet in de komende periode nader zal analyseren of aanleiding bestaat het huidige beleidskader aan te passen op basis van het advies van het Hof.
Voelt u zich, ondanks dat het ICJ in de eerste plaats de Algemene Vergadering van de VN adresseert, maar tevens in het licht van de door het ICJ genoemdeerga omnes-verplichtingen, enigszins aangesproken wanneer er in paragraaf 282 wordt opgeroepen dat de inspanningen om de illegale Israëlische bezetting te beëindigen moeten worden «verdubbeld»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u de Nederlandse inzet op dat gebied dan op zijn minst «verdubbelen» (afgezien van het verdubbelen van vrijblijvende gesprekjes en oproepjes)?
De oproep tot «verdubbeling» is geadresseerd aan de VN. Volgens het Hof zou de VN, in het bijzonder de AVVN en de VNVR, de modaliteiten en acties moeten vaststellen voor het beëindigen van Israëls onrechtmatige aanwezigheid in de Palestijnse Gebieden. Op 18 september 2024 heeft de AVVN een resolutie daarover aangenomen. Het kabinet acht het van belang dat daarbij rekening wordt gehouden met de veiligheid van de staat Israël. Een oplossing moet door beide partijen gedragen worden.
Bent u, in het licht van het advies van het ICJ, bereid om te onderzoeken hoe er een verbod kan worden ingesteld voor Nederlandse bedrijven om zaken te doen in de illegaal bezette Palestijnse gebieden, of met bedrijven die daar al gevestigd zijn?
In mijn brief van 10 september 2024 heb ik u geïnformeerd dat het kabinet in de komende periode nader zal analyseren of aanleiding bestaat het huidige beleidskader aan te passen op basis van het advies van het Hof.
Bent u bereid om een verbod in te stellen op alle producten die uit de illegale bezette gebieden afkomstig zijn? Bent u bereid om dit ook op Europees niveau aan te kaarten?
In mijn brief van 10 september 2024 heb ik u geïnformeerd dat het kabinet in de komende periode nader zal analyseren of aanleiding bestaat het huidige beleidskader aan te passen op basis van het advies van het Hof.
Bent u bereid om een Europees of internationaal regime na te streven dat de export van producten uit deze bezette gebieden monitort zodat een dergelijk verbod goed gehandhaafd kan worden?
In mijn brief van 10 september 2024 heb ik u geïnformeerd dat het kabinet in de komende periode nader zal analyseren of aanleiding bestaat het huidige beleidskader aan te passen op basis van het advies van het Hof.
Bent u bereid om het Europese Unie (EU)-associatieverdrag met Israël op te schorten zoals uw voorganger aan het verkennen was? Zo nee, waarom niet?
Nederland ziet het EU-Israël Associatieakkoord, en de daarbij horende Associatieraden, als een belangrijk instrument om met Israël te spreken over de brede relatie tussen Israël en de EU. Daarnaast stelt dit akkoord ons in staat om ook zorgen in dit kader te delen met Israël. Het opschorten van het Associatieverdrag zou ervoor zorgen dat dit via dit EU-instrument niet meer mogelijk en dat is vooralsnog niet wenselijk. Tegelijkertijd sluit Nederland dit conform motie Klaver c.s. (Kamerstuk 21501-20-2128) niet uit.
Bent u, in het licht van het advies van het ICJ, bereid om de wapenhandel met Israël aan banden te leggen zodat het Israëlische bezettingsleger na 57 jaar concrete druk voelt om de militaire bezetting te beëindigen? Bent u bereid dit ook voordual use-goederen te doen?
Nederland beoordeelt vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen en dual-use goederen (inclusief technologie) per geval. Het risico op een bijdrage van een transactie aan ernstige mensenrechtenschendingen en schendingen van het humanitair oorlogsrecht is één van de toetsingscriteria van het exportcontrolebeleid. Ook wordt getoetst op het risico dat goederen bij een ongewenste eindgebruiker terechtkomen (omleiding). Daar waar een duidelijk risico op dergelijke ongewenst eindgebruik wordt vastgesteld zal dit leiden tot een afwijzing van de vergunningaanvraag. Het kabinet is van mening dat de reguliere, zorgvuldige toets aan de Europese kaders voldoende is om ongewenste transacties te voorkomen.
Bent u bereid om af te zien van militaire samenwerking met Israël, middels verdragen of anderszins, om een duidelijk signaal af te geven dat Israël iets moet gaan doen om de illegale bezetting te beëindigen? Zo nee, waarom is een dergelijk stevig signaal hier niet op zijn plaats na het advies van het allerhoogste juridische orgaan ter wereld dat geen ruimte voor ambiguïteit overlaat?
Het kabinet benadrukt dat de defensiesamenwerking tussen Israël en Nederland – met het oog op respect voor het internationaal recht, met inbegrip van de mensenrechten – verbonden is aan strenge voorwaarden. Eventuele samenwerking vindt altijd plaats binnen de internationaal erkende grenzen van voor 4 juni 1967. Dat wil zeggen dat op geen enkele manier wordt samengewerkt in de door Israël bezette gebieden. Daarnaast zijn gezamenlijke Nederlands-Israëlische trainingen in gevechtshandelingen expliciet uitgesloten. Dit is vastgelegd in verschillende Kamerstukken aangaande de defensiesamenwerking met Israël (Kamerstukken II 2021/22, 36 021, nr.6; I 2022/23, 36 021, B).
Toekomstige militaire samenwerkingsactiviteiten worden, zoals te doen gebruikelijk, per activiteit zorgvuldig en afzonderlijk bezien.
Bent u bereid te erkennen dat alle bovengenoemde overtredingen van het internationaal recht niet louter het werk van een handjevol gewelddadige kolonisten is?
Het kabinet draagt consequent uit dat het Israëlische nederzettingenbeleid in strijd is met het internationaal recht en dat geldt voortaan ook voor de voortdurende aanwezigheid van Israël in de Palestijnse Gebieden (zie verder het antwoord op vraag 65).
Bent u voorts, zoals het ICJ, bereid te erkennen dat de decennialange onderdrukking van de Palestijnen systematisch door verschillende Israëlische regeringen is uitgevoerd?
Zoals het kabinet aangaf in de brief van 10 september 2024 (23 432-537), heeft het IGH in het advies vastgesteld dat Israël door zijn optreden in de Palestijnse Gebieden gedurende de afgelopen decennia verschillende regels van het internationaal recht schendt, zoals het verbod op gebruik van geweld door staten, doordat sprake is van annexatie van bezet Palestijns gebied; het humanitair oorlogsrecht, inclusief het bezettingsrecht, en mensenrechten, waaronder het verbod op discriminatie en het zelfbeschikkingsrecht. Volgens het Hof leiden de schending van het verbod op annexatie en het feit dat de Palestijnse bevolking het recht op zelfbeschikking niet kan uitoefenen ertoe dat de voortdurende aanwezigheid van Israël in de Palestijnse Gebieden, en daarmee ook de voortdurende bezetting daarvan, onrechtmatig is. Nederland respecteert deze conclusie van het IGH. Tegelijkertijd acht het kabinet het van belang te erkennen dat rekening moet worden gehouden met de veiligheidsbelangen van de staat Israël.
Bent u daarom bereid sancties tegen de staat Israël, en niet enkel tegen een handjevol kolonisten, te verkennen? Of bent u na 57 jaar van gesprekjes voeren er nog steeds van overtuigd dat de door Nederland ingeslagen weg de meest effectieve is? Indien ja, schaamt u zich niet tot in uw beenmerg voor dat valse antwoord?
Het Hof heeft aangegeven dat de VN, in het bijzonder de AVVN en de Veiligheidsraad van de VN (VNVR), de modaliteiten en acties zou moeten vaststellen voor het beëindigen van Israëls onrechtmatige aanwezigheid in de Palestijnse Gebieden. Op 18 september jl. heeft de AVVN een resolutie daarover aangenomen. Nederland heeft bij de stemming over deze resolutie de noodzaak benadrukt dat een oplossing door beide partijen moet worden gedragen. Oplossingen of tijdlijnen kunnen op dit moment niet van buiten worden opgelegd: dat acht het kabinet niet realistisch. Het kabinet acht het van belang dat daarbij rekening wordt gehouden met de veiligheid van de staat Israël.
Bent u bereid, als trotse vaandeldrager van het internationaal recht, uw verontschuldiging aan te bieden aan de Palestijnse gemeenschap voor 57 jaar aan minimale inzet vanuit Nederland terwijl Israël openlijk de meest fundamentele normen van het internationaal recht aan zijn laars lapte?
Van het aanbieden van verontschuldigingen door het kabinet kan geen sprake zijn nu in het advies niet gesproken wordt over schending van het internationaal recht door Nederland. Zoals aangegeven in mijn brief van 10 september 2024, is naar aanleiding van internationaal onrechtmatige daden van Israël een beleidskader ontwikkeld, en zijn ook in EU-verband maatregelen getroffen. Onderdelen van die maatregelen, zoals uiteengezet in de brief, zijn het Nederlandse ontmoedigingsbeleid, een strikte lijn ten aanzien van de gelding van bilaterale verdragen tussen Nederland en Israël en, in EU-verband, richtsnoeren ten aanzien van subsidies, prijzen en financieringsinstrumenten voor Israëlische entiteiten en hun activiteiten en verduidelijking over de toepassing van EU-wetgeving inzake herkomstaanduiding van producten afkomstig uit de door Israël bezette Palestijnse Gebieden.
Nederland is reeds gedurende decennia een betrouwbare partner van de Palestijnse Autoriteit, waaronder op het gebied van ontwikkelingshulp (OH). Nederland heeft in 2023 circa EUR 51 miljoen uitgegeven als regulier (en gemiddeld jaarlijks) OH-budget ten behoeve van de Palestijnse Gebieden. Daarnaast blijft Nederland zich onder andere via de Verenigde Naties en partnerorganisaties inzetten om de Palestijnse rechtsorde te versterken, toegang tot water en land te vergroten en voor de economische ontwikkeling van de Palestijnse Gebieden.
De uitzetting van de elfjarige Mikael |
|
Frans Timmermans (GroenLinks-PvdA), Mirjam Bikker (CU), Laurens Dassen (Volt), Stephan van Baarle (DENK), Rob Jetten (D66), Esther Ouwehand (PvdD), Jimmy Dijk |
|
Dick Schoof (minister-president ) (INDEP), Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Premier Schoof: Kwestie-Mikael staat los van strenger migratiebeleid» en het bericht «Minister Faber «kan niets doen» om de uitzetting van Mikael te verhinderen»?1 en 2
Ja.
Deelt u de mening dat de regering er in het algemeen zorg voor moet dragen dat wet- en regelgeving niet onbedoeld hardvochtig uitpakt in individuele gevallen, zoals ook aangegeven in het Hoofdlijnenakkoord?
Ja.
Erkent u dat de wetgeving voorziet in bepalingen waarmee de Minister in individuele gevallen kan besluiten om een verblijfvergunning toe te kennen als de persoonlijke situatie dat vereist? Zo nee, welke wetsartikelen staan daaraan in de weg?
De Minister kan alleen een verblijfsvergunning toekennen wanneer daarvoor een wettelijke grondslag bestaat. De »oude» discretionaire bevoegdheid gaf de Minister daarvoor een grondslag. Gesteund door een meerderheid in de Tweede Kamer is deze bevoegdheid op 1 mei 2019 vervangen door de bevoegdheid, zoals die nu is neergelegd in artikel 3.6ba van het Vreemdelingenbesluit 2000. Deze bevoegdheid biedt alleen grond voor het verlenen van een verblijfsvergunning gedurende de eerste aanvraagprocedure wanneer er sprake is van een samenstel van schrijnende omstandigheden.
Het mandaat om een verblijfsvergunning op grond van artikel 3.6ba af te geven is op 1 mei 2019 aan dg IND verstrekt. Het is de nadrukkelijke intentie geweest om met de wijziging tot een ambtelijke afdoening te komen. Formeel blijft elke mandaatgever het mandaat behouden.
Daarnaast biedt artikel 3.6b van het Vreemdelingenbesluit 2000 de mogelijkheid een vergunning te verlenen indien uitzetting in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM (recht op eerbiediging van gezins- of privéleven). Deze vergunning kan ook ambtshalve worden verleend door de IND en past binnen de systematiek van de Vreemdelingenwet 2000 en het Vreemdelingenbesluit 2000. Het gaat daarbij om een individuele belangenafweging op grond van artikel 8 EVRM.
Klopt het dat de toenmalige bewindspersoon in 2019 een beleidsafspraak heeft gemaakt met de IND om geen gebruik te maken van deze bevoegdheid? Zo ja, hoe luidt deze afspraak en op welke wijze is die afspraak vastgelegd?
Nee.
Klopt het dat de Minister kan besluiten om af te wijken van deze afspraak en alsnog gebruik kan maken van de bevoegdheid om een verblijfsvergunning toe te wijzen? Zo nee, welke wetsartikelen staan daaraan in de weg?
Zoals in antwoord 4 aangegeven, is er geen beleidsafspraak gemaakt met de IND. Wat betreft de bevoegdheid om een verblijfsvergunning toe te wijzen, dit kan alleen indien er een wettelijke grondslag daarvoor bestaat in de Vreemdelingenwet 2000. De bevoegdheid om de zogenoemde discretionaire bevoegdheid te gebruiken is in artikel 3.6ba van het Vreemdelingenbesluit 2000 beperkt tot de eerste aanvraagprocedure in situaties waarin sprake is van een samenstel van schrijnende omstandigheden.
Zoals in antwoord 3 al is aangegeven is deze bevoegdheid gemandateerd aan dg IND met de nadrukkelijke intentie om tot een ambtelijke afdoening te komen. Formeel blijkt elke mandaatgever het mandaat behouden.
Hoe luidt de uitspraak van de Raad van State inzake de verblijfsvergunning voor Mikael en zijn moeder?
De Raad van State vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag en oordeelt3 dat het hoger beroep van de Minister gegrond is en dat het beroep van de vreemdeling ongegrond is. De Raad van State oordeelt dat de Minister vereiste c (het zich niet hebben onttrokken aan toezicht) en contra-indicatie e (het beschikbaar zijn voor vertrek) aan de afwijzing ten grondslag mocht leggen. De driejarentermijn zoals die volgt uit de Kamerbrief van 27 maart 20154 is terecht niet van toepassing geacht. Dit was niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Klopt het dat deze uitspraak de Minister niet verbiedt om een verblijfsvergunning te verlenen?
Dat klopt. De Minister kan echter alleen een verblijfsvergunning toekennen wanneer daarvoor een wettelijke grondslag bestaat. Het is daarbij, zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 3, niet meer mogelijk om een vergunning te verlenen op grond van de discretionaire bevoegdheid, zoals die tot 1 mei 2019 bestond.
Heeft de Minister van Asiel en Migratie, of andere leden van het kabinet, ambtelijk juridisch advies ingewonnen over de wettelijke mogelijkheden om alsnog een verblijfsvergunning toe te kennen? Zo ja, kunt u die adviezen zo spoedig mogelijk aan de Kamer sturen?
Ja, het advies is als bijlage opgestuurd.
Wat is de redenering achter de beperkte uitleg van «in beeld zijn» binnen de afsluitingsregeling kinderpardon, die aangeeft dat kinderen in beeld moeten blijven van de overheid, maar dat in beeld zijn van een lokale overheid (zoals inschrijving bij een gemeente of een school) onvoldoende is?
Over de voorwaarden voor toewijzing van de Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen (hierna: de ARLVK) is uw Kamer geïnformeerd bij brieven van 29 januari 2019 en 15 februari 2019. De voorwaarden voor de ARLVK staan uiteengezet in paragraaf B9/6.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000, de contra-indicaties in paragraaf B9/6.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000. De Afsluitingsregeling was een tijdelijke, soepele regeling die in de plaats kwam van de Definitieve regeling langdurig verblijvende kinderen. De bepalingen van de Definitieve regeling, die grotendeels zijn overgenomen in de Afsluitingsregeling, zijn door mijn voorganger nader toegelicht in het debat met uw Kamer op 12 maart 2013.
Een van de voorwaarden voor vergunningverlening onder de Afsluitingsregeling is dat de vreemdeling zich gedurende de periode van 29 januari 2014 tot 29 januari 2019 niet langer dan een aaneengesloten periode van drie maanden heeft onttrokken aan het toezicht van IND, DT&V, COA of AVIM (in het kader van de meldplicht), of in het geval van alleenstaande minderjarige vreemdelingen, van voogdijinstelling Nidos. De ratio hierachter is dat de vreemdeling tijdens zijn verblijf in beeld moet zijn van de vreemdelingenketen. Hier is bewust voor gekozen omdat deze organisaties de taak hebben toezicht op vreemdelingen te houden, waar bijvoorbeeld gemeenten of scholen dat niet als taak hebben. Verder is de ratio dat van niet rechtmatig verblijvende vreemdelingen een actieve houding wordt verwacht om in beeld te treden en blijven bij de instanties in de vreemdelingenketen. Zij mogen niet berusten in hun onrechtmatige verblijf hier te lande. Onder omstandigheden kan er afgeweken worden van deze drie maanden-termijn en geldt daar bovenop een 3 jaren-termijn. Dit is toegelicht in de brief aan uw kamer van 27 maart 2015.
Een van de contra-indicaties waardoor de IND geen vergunning verleent, is dat de vreemdeling niet beschikbaar is geweest in het kader van vertrek. De ratio van deze contra-indicatie is geweest een balans te treffen in de verantwoordelijkheid voor het langdurig verblijf van de vreemdeling. Indien de vreemdeling zich niet of onvoldoende beschikbaar heeft gehouden (om te werken aan vertrek, het verblijf te legaliseren, etc.), dan bestaat er geen aanleiding de vreemdeling te begunstigen omdat het langdurig verblijf dan aan de vreemdeling zelf is te wijten. Voorkomen moet immers worden dat vreemdelingen die bijvoorbeeld de illegaliteit verkozen door met onbekende bestemming te vertrekken, toch in aanmerking komen voor deze regeling. Voornoemde voorwaarde en contra-indicatie worden enkel in samenhang tegengeworpen.
Wel gold dat, indien bij toetsing aan de ARLVK bleek dat de vreemdeling zich langer dan drie maanden heeft onttrokken aan de in voorwaarde c genoemde instanties, maar de daadwerkelijke verblijfplaats wél bekend was bij de IND, DT&V, COA of AVIM, deze voorwaarde niet werd tegengeworpen.
Het is aldus een bewuste beleidskeuze geweest om niet aan elk kind dat langdurig in Nederland verblijft een begunstigende vergunning te verlenen, maar om hier nog specifieke voorwaarden aan te stellen.
Welke maatregelen neemt het kabinet om in de toekomst te voorkomen dat wet- en regelgeving in individuele gevallen hardvochtig uitpakt? Op welke termijn kan de Kamer deze maatregelen verwachten?
Het kabinet is niet voornemens om deze maatregelen te nemen.
Het bericht 'Vrouw op poster krijgt doodverwensingen en racistische reacties: ‘Dit mag je niet negeren’' |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Hugo de Jonge (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vrouw op poster krijgt doodverwensingen en racistische reacties: «Dit mag je niet negeren.»»?1
Ja.
Bent u bereid om de racistische, islamofobe en discriminerende uitingen die in de richting van de Rijswijkse dame zijn gedaan keihard te veroordelen? Zo neen, waarom niet?
Discriminatie is op grond van artikel 1 van de Grondwet verboden. In het Hoofdlijnenakkoord is dan ook opgenomen dat er daadkrachtig wordt opgetreden tegen degenen die zich schuldig maken aan discriminatie, racisme, antisemitisme en moslimhaat, zowel op straat als online2.
Het kabinet staat voor een samenleving waarin iedereen zich veilig en geaccepteerd voelt en waarin iedereen zichzelf kan zijn. Elke discriminatoire handeling, uiting of bejegening, zowel online als offline, is onacceptabel. Discriminatie heeft een grote negatieve impact op de betrokkene die het overkomt en op diens omgeving. Het is daarom van groot belang dat iemand ook lokaal adequate hulp kan krijgen als diegene discriminatoir of racistisch bejegend wordt. Iedereen in Nederland kan met klachten over discriminatie en racisme terecht bij de lokale antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s). Iedere gemeente is wettelijk verplicht om een laagdrempelige, onafhankelijke voorziening in te stellen, waar burgers die discriminatie hebben ervaren terecht kunnen voor onafhankelijke bijstand. Ook blijft het kabinet zich breed inzetten om discriminatie te bestrijden en te voorkomen.
Bent u bereid om de politie en het Openbaar Ministerie te instrueren met de uiterste spoed en voortvarendheid te handelen om ervoor te zorgen dat de personen die de discriminerende en bedreigende uitingen hebben gedaan zo snel mogelijk vervolgd en bestraft zullen worden? Zo neen, waarom niet?
Het is niet aan het kabinet om uitspraken te doen over individuele zaken, of in concrete zaken instructies te geven aan de politie en het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie baseert zich bij de strafrechtelijke aanpak van (online) discriminatie op de Aanwijzing Discriminatie3. In deze Aanwijzing is vastgelegd dat waar door middel van een aangifte om vervolging wordt verzocht, het Openbaar Ministerie bij bewijsbare en strafbare discriminatie in beginsel overgaat tot vervolging.
Bent u bereid om contact op te nemen met het Rijswijkse stadsbestuur en de betreffende Rijswijkse dame om alle nodige assistentie te bieden bij het doen van aangiften, uw steun te betuigen en hulp aan te bieden aan de Rijswijkse dame? Zo neen, waarom niet?
De politie heeft aan de Minister van Justitie en Veiligheid laten weten dat de aangifte van het College van Burgemeesters en Wethouders van Rijswijk is opgenomen. Er is ook contact geweest tussen de politie en de betrokkene. Daar kan om privacy redenen verder niet op worden ingegaan.
Ook kunnen de lokale ADV’s hierbij bijstand of ondersteuning bieden. Sinds 1 januari 2024 zijn alle ADV’s van de landelijke vereniging van ADV’s overgestapt op de uniforme naam: Discriminatie.nl. Daarmee is er één landelijk meldpunt met een toegankelijke website (www.discriminatie.nl) en een gratis 0800-nummer.
Het is verder niet aan het kabinet om te treden in de aanpak van individuele zaken.
Bent u bereid om zich ervoor in te zetten dat de daders middels snelrecht vervolgd worden zodat de discriminerende en bedreigende uitingen snel bestraft worden? Zo neen, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie is belast met de strafrechtelijke handhaving van het verbod op discriminatie. Het Openbaar Ministerie zorgt ervoor dat strafbare feiten worden opgespoord door de politie en vervolgd, geeft daarmee leiding aan het opsporingsonderzoek en kan verdachten voor de strafrechter brengen. De keuzes die gemaakt worden in dat proces zijn aan het Openbaar Ministerie. Het is niet aan het kabinet, of in het bijzonder de Minister van Justitie en Veiligheid, om te treden in de aanpak van individuele strafzaken.
Ook wanneer het gaat om de vraag of het snelrecht zal worden ingezet, is dit een afweging voor het Openbaar Ministerie. Daarbij komt dat niet alle strafzaken zich lenen voor het snelrecht. Over het algemeen moet het in ieder geval gaan om bewijstechnisch relatief eenvoudige zaken.
Klopt het dat de stortvloed aan haatdragende en discriminerende reacties mede is versterkt door de activiteit van extreemrechtse en opruiende accounts op social media? Zo ja, wat gaat u doen om deze vorm van extreemrechtse opruiing op social media te bestrijden en ervoor te zorgen dat dit soort accounts uit de lucht gehaald gaan worden?
Ik heb geen zicht op de manieren van verspreiding van de reacties in deze specifieke situatie. Een onderzoek dat in opdracht van het WODC in 2023 is verschenen gaat nader in op de invloed van aanbevelingsalgoritmen ten aanzien van (online) rechts-extremistische radicalisering. Hieruit blijkt dat het zoekgedrag van internetgebruikers van belang is, want als zij eenmaal op zoek gaan naar extreme content stuiten zij veelal op nog meer en nog meer zorgelijke extremistische content. De aanbevelingen van dit onderzoek worden gebruikt voor de Versterkte Aanpak Online inzake extremistische en terroristisch content.4
Verder kan ik uw Kamer meegeven dat ik het van essentieel belang vind dat iedereen, ook online, zichzelf kan zijn. Haatdragende of discriminerende berichten online, op welke grond dan ook, zijn onacceptabel. Discriminatoire uitingen online kunnen gemeld worden bij het Meld. Online Discriminatie. Dit meldpunt toetst vervolgens of de uiting mogelijk strafbaar is, en stuurt in dat geval een verwijderverzoek naar het betreffende platform. Ook kan gemeld worden bij het platform zelf, of altijd aangifte worden gedaan bij de politie.
Daarnaast werk ik, samen met de Ministers van Justitie en Veiligheid, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Langdurige Zorg en Sport op dit moment aan een plan van aanpak online discriminatie om de aanpak te intensiveren. Dit plan van aanpak richt zich onder andere op een meer gecoördineerde aanpak van online discriminatie, betere ondersteuning van slachtoffers, het vergroten van bewustwording, betere registratie van online discriminatie, meer toezicht op en samenwerking met internetpartijen en vaker (en meer zichtbare) consequenties voor daders. Het plan van aanpak zal na de zomer met uw Kamer worden gedeeld.
Verder werk ik samen met de Staatssecretaris van Koninkrijksrelaties en Digitalisering, Minister van Justitie en Veiligheid, Minister van Buitenlandse Zaken, Minister van Economische Zaken en Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan een versterkte aanpak van online extremistische en terroristische content. Uw Kamer is hierover geïnformeerd op 12 december 2023.5 Na de zomer krijgt uw Kamer de uitwerking hiervan toegestuurd, waarin ik ook verder in zal gaan op de motie van het lid Mutluer (GL-PvdA) om in samenspraak met de Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (hierna: ATKM) en de NCTV tot een plan van aanpak te komen van de verspreiding van rechts-extremistische content. Tot slot heeft de ATKM de bevoegdheid om, indien deze extreemrechtse content terroristisch is, een verwijderbevel te sturen, waarna aanbieders van hostingdiensten de betreffende content binnen één uur moeten verwijderen dan wel ontoegankelijk moeten maken.
Kunt u de Kamer informeren indien de betreffende zaak daadwerkelijk heeft geleid tot vervolging van mogelijke daders?
Uw Kamer wordt op verschillende momenten geïnformeerd over de aanpak van discriminatie of verschillende terreinen daarbinnen, onder andere via het Nationaal Programma tegen Discriminatie en Racisme, dat tot stand komt onder coördinatie van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme. Het kabinet informeert uw Kamer over beleidsvraagstukken en in beginsel niet over het verloop van individuele strafzaken.
Het Openbaar Ministerie voert een actief persbeleid bij discriminatiezaken, zoals vastgelegd in de OM-Aanwijzing Discriminatie. Het communiceren over strafzaken draagt bij aan het zichtbaar stellen en bevestigen van de norm.
Deelt u de mening dat de betreffende verschrikkelijke uitingen in de richting van de Rijswijkse dame symbool staan voor het grote probleem van moslimhaat in onze samenleving? Zo ja, hoe gaat u de aangenomen motie Van Baarle uitvoeren, die verzoekt tot het treffen van concrete maatregelen tegen moslimdiscriminatie in het aankomende nationaal plan tegen discriminatie? Zo neen, waarom niet?
Onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) heeft in 2020 laten zien dat 55% van de Nederlandse moslims op dagelijkse basis discriminatie ervaren. In onze Grondwet is discriminatie en racisme, op welke grond dan ook, verboden. De Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme (NCDR) heeft in twee Nationale Programma’s (gepubliceerd in september 2022 en december 2023) maatregelen gepresenteerd om discriminatie en racisme op diverse terreinen aan te pakken. Hierin is de aanpak van moslimdiscriminatie stevig verankerd en zijn versterkingen opgenomen. Deze versterkingen betreffen generieke maatregelen, zoals de ontwikkeling van een aanpak van online discriminatie en hate speech en versterking van het lokale antidiscriminatiebeleid. De versterkingen betreffen ook specifieke maatregelen, zoals verbetering van registratie van moslimdiscriminatie. Op 4 juni 2024 is uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van de verkenning naar arbeidsmarktdiscriminatie van moslima’s. Om te bezien of en waar aanvullende maatregelen voor de aanpak van moslimdiscriminatie nodig zijn, laat de Minister van SZW, in uitvoering van het amendement Van Baarle, momenteel een Nationaal Onderzoek naar Moslimdiscriminatie uitvoeren. De resultaten van dit onderzoek worden verwacht in het eerste kwartaal van 2025. Het volgende Nationaal Programma van de NCDR wordt verwacht aan het eind van 2024. Dat betekent dat de uitkomsten van het Nationaal Onderzoek naar Moslimdiscriminatie helaas nog niet meegenomen kunnen worden in het Nationaal Programma. Uw Kamer zal in 2025 geïnformeerd worden over mogelijke aanvullende versterkingen gericht op het tegengaan van moslimdiscriminatie.
Wat vindt u van de rol van omroep PowNed in het aanwakkeren van de haatdragende reacties?2 Deelt u met ons de mening dat de betreffende reportage van PowNed onverantwoorde berichtgeving is die haat normaliseert? Zo neen, waarom niet?
Als Minister is het onwenselijk en niet mijn rol het werk van journalisten te recenseren: zij moeten in vrijheid en veiligheid hun werk kunnen doen. Klachten over het werk van in dit geval de publieke omroep, kunnen gemeld worden bij de ombudsman van de NPO.
Het bericht ‘Abed zit al maanden vast in Gaza, wat wordt er in Nederland gedaan om hem terug te krijgen? 'Niemand heeft me gebeld' |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Abed zit al maanden vast in Gaza, wat wordt er in Nederland gedaan om hem terug te krijgen? «Niemand heeft me gebeld»»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat de heer Abed Al Attar al maandenlang in Gaza zit en u er nog niet in bent geslaagd om hem terug te halen naar Nederland? Waar ligt dit aan en heeft u er aantoonbaar alles aan gedaan om hem terug te halen?
Ik deel uw zorgen over de schrijnende situatie van de heer Al Attar. De inzet van het ministerie is er voortdurend opgericht dat alle Nederlanders inclusief de heer Al Attar, hun kerngezinsleden, mensen met een Nederlandse verblijfsstatus en mensen die een positief besluit van de IND hebben in het kader van gezinshereniging, Gaza zo snel mogelijk kunnen verlaten. Conform de AVG is het Ministerie van Buitenlandse Zaken terughoudend in het geven van meer details over individuele zaken.
Zoals bekend wordt de definitieve grenslijst opgesteld door de betrokken Israëlische en Egyptische autoriteiten, waardoor zij uiteindelijk bepalen wie de grens over mag steken. Ik kan u verzekeren dat via alle beschikbare diplomatieke kanalen, ook in EU-verband, en op politiek niveau door verschillende leden van het kabinet onder wie de Minister-President en mijzelf, blijvend wordt opgeroepen dat alle Nederlanders en rechthebbenden op verblijf in Nederland Gaza zo snel mogelijk moeten kunnen verlaten.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de heer Al Attar nog steeds niet terug mag naar Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Welke concrete handelingen heeft u verricht om de heer Al Attar terug te krijgen naar Nederland? Kunt u specifiek aangeven met welke instanties u wanneer contact hebt opgenomen en op welke wijze u wanneer druk heeft uitgeoefend om de heer Al Attar terug naar Nederland te krijgen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe kan het dat de heer Al Attar in het nieuwsbericht aangeeft al lang niks meer gehoord te hebben van uw ministerie? Staat uw ministerie in voortdurend contact met hem?
Sinds het uitbreken van het conflict heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken frequent contact met de heer Al Attar. Dit maandenlange vrijwel dagelijkse contact is afgelopen weken minder frequent geworden, zowel met de heer Al Attar, als met alle Nederlanders, mensen met een Nederlandse verblijfstatus en mensen die een positief besluit van de IND hebben die zich nog in Gaza bevinden. Dit komt omdat er helaas weinig voortgang ten aanzien van de opening van relevante grensovergangen te delen was. Met alle betrokkenen in Gaza en hun contactpersonen in Nederland is echter afgesproken, dat het ministerie direct contact met hen opneemt zodra er nieuws is en deze personen te allen tijde het BZ 24/7 contactcentrum kunnen contacteren.
Welke concrete handelingen gaat u de komende tijd verrichten om de heer Al Attar en alle andere Nederlanders in Gaza terug te laten keren naar Nederland?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is gebonden aan onder andere de AVG rondom individuele consulaire zaken en moet daarom terughoudend zijn in het geven van meer details. In algemene zin verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 2.
Overlegt uw ministerie concrete namen aan de Israëlische autoriteiten met het verzoek deze namen op een lijst te plaatsen? Zo ja, hoe kan het dan dat de Israëlische autoriteiten weigeren om dit te doen?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zorgt ervoor dat de namen van de mensen die in aanmerking komen voor vertrek naar Nederland, bekend zijn bij de Israëlische en Egyptische autoriteiten die de lijsten opstellen van mensen die de grens over mogen. Het kabinet blijft daarbij telkens verzoeken de heer Al Attar op deze lijst te zetten.
Heeft u juridische mogelijkheden om de Israëlische autoriteiten te dwingen mee te werken aan de terugkeer van Nederlanders?
Nee, er zijn geen juridische mogelijkheden vanwege het ontbreken van rechtsmacht van Nederland in de relevante gebieden.
Kunnen de Israëlische autoriteiten bij weigering om mee te werken aan terugkeer naar Nederland aansprakelijk gesteld worden voor schade en leed? Zo ja, bent u bereid dit te doen?
Nee, er is geen internationaalrechtelijke verplichting voor andere landen om Nederlanders te helpen terug te keren naar Nederland.
Bent u zich ervan bewust dat voor de familie in Nederland het feit dat de heer Al Attar niet terug mag keren, zeer pijnlijk is en dat het ook financiële gevolgen heeft?
Ik kan mij goed voorstellen dat de schrijnende situatie in Gaza en de onzekerheid waar de heer Al Attar zich in bevindt, verschrikkelijk moeilijk moeten zijn, zowel voor hemzelf, als voor zijn gezin en familie in Nederland.
Bent u bereid om families van personen die niet mogen terugkeren uit Gaza, financieel en op alle andere noodzakelijke manieren te ondersteunen? Zo neen, waarom niet?
Nederlanders in Gaza of hun familieleden in Nederland kunnen het Ministerie van Buitenlandse Zaken vragen om consulaire bijstand als zij dat willen. Bij de verlening van consulaire bijstand handelt het ministerie conform de gemaakte (inter)nationale afspraken. Hierbij wordt de route langs de officiële autoriteiten gevolgd en kan hun opstelling van invloed zijn op de mogelijkheid van consulaire bijstand of de mate waarin die kan worden geboden. Financiële ondersteuning maakt hier geen onderdeel van uit. Voor ondersteuning van families in Nederland geldt dat zij zich tot de gemeentelijke instanties in hun woonplaats kunnen wenden.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het commissiedebat van 20 juni over de Raad Buitenlandse Zaken d.d. 24 juni 2024?
De schriftelijke Kamervragen zijn binnen de gebruikelijke beantwoordingstermijn van drie weken beantwoord.
Het bericht ‘Spying, hacking and intimidation: Israel’s nine-year ‘war’ on the ICC exposed’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Spying, hacking and intimidation: Israel’s nine-year «war» on the ICC exposed»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Israël niet alleen alle bevelen van de Verenigde Naties (VN)-Veiligheidsraad, het Internationaal Gerechtshof en het Internationaal Strafhof (ICC) weigert uit te voeren, maar ook de legale routes actief ondermijnt die de Palestijnen zouden kunnen gebruiken om voor hun rechten op te komen? Welke opties blijven er volgens u op deze manier voor de Palestijnen over om voor hun rechten op te komen en wat zegt dat over Nederlands relatie met een land dat deze houding aanneemt ten opzichte van de internationale rechtsorde waar Nederland een vaandeldrager van is?
Universele rechtsprincipes gelden altijd en overal. Nederland is tegen iedere vorm van bedreiging en intimidatie van het Internationale Strafhof (ISH), zijn ambtsdragers en zijn personeel en als zodanig door het Strafhof aangewezen getuigen. Het is van belang dat, wereldwijd, gedegen en onafhankelijk onderzoek wordt gedaan als er sprake is van mogelijke ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht. Nederland zet zich daar voor in en roept de partijen consequent op tot naleving van het internationaal recht.
Was u bekend met het feit dat er diplomatieke missies door Israël naar Den Haag werden ondernomen met juristen vanuit Israëls Ministerie van Buitenlandse Zaken, Israëls Ministerie van Justitie en Israëls hoogste juridische militaire autoriteit? Zo ja, wat vindt u van het feit dat Israël op deze manier druk uitoefende op de hoofdaanklager van het ICC en haar in vertwijfeling probeerde te brengen, zoals toegegeven door Roy Schondorf, terwijl Nederland de primair aangewezen staat is om te waken dat de hoofdaanklager haar werk onafhankelijk en zonder druk kan uitoefenen? Zo nee, hoe is het mogelijk dat u niet bekend was met jaren van offensieve diplomatieke missies vanuit Israël op Nederlands grondgebied?
Nederland is zich als gastland van het Internationaal Strafhof (ISH) terdege bewust van de gevaren van externe beïnvloeding en inmenging waar zowel het Hof, zijn gekozen ambtsdragers en medewerkers, als de door het Hof als zodanig aangewezen getuigen mee kunnen worden geconfronteerd. Dergelijke gevaren zijn ook geenszins een uniek kenmerk van het onderzoek naar de situatie in de bezette Palestijnse Gebieden.
Het is van belang dat de organen van het Strafhof hun mandaat onafhankelijk – en zonder bedreigingen en intimidaties – kunnen uitvoeren. Deze verplichting geldt op basis van het Statuut van Rome voor iedere verdragspartij, maar daarnaast heeft Nederland als gastland inderdaad ook een bijzondere verantwoordelijkheid op basis van het Zetelverdrag tussen het Internationaal Strafhof en het Gastland. Nederland onderhoudt doorlopend contact met het ISH waarbij ook verschillende veiligheidszorgen aan de orde komen
Zijn er acties ondernomen tegen Israël nadat bleek dat het hoofd van de Mossad hoogstpersoonlijk betrokken was bij een operatie tegen de hoofdaanklager van het ICC, die wordt omschreven als stalken en manipulatief, inclusief dreigingen tegen haarzelf, haar familie en haar carrière? Zo nee, waarom niet?
Om veiligheidsoverwegingen kunnen er geen uitspraken worden gedaan over individuele casussen. Wel kan in zijn algemeenheid gezegd worden dat ten aanzien van eventuele inmengingsactiviteiten van buitenlandse actoren, de betrokken ministeries in nauw contact staan met de opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten om deze te onderkennen, te duiden en waar nodig en mogelijk maatregelen te treffen. Het kabinet ziet dergelijke activiteiten als een vorm van ongewenste buitenlandse inmenging en vindt dit volstrekt onwenselijk. Er zijn doorlopende contacten met het ISH waarbij ook verschillende veiligheidszorgen aan de orde komen. Uit veiligheidsoverwegingen kan er niet in detail worden getreden over de aard van deze besprekingen of de specifieke zaken die daar aan de orde komen.
Doet dit gedrag u ook denken aan maffiapraktijken? Zo ja, wat zegt dat over de zeer nauwe banden die Nederland met een regering onderhoudt die op het allerhoogste politieke niveau, gezien het feit dat het hoofd van de Mossad directe instructies van Netanyahu ontving, opdracht geeft om maffiamethodes te hanteren? Zo nee, beschouwt u dit als gedrag waar afgezien van oproepjes verder geen consequenties aan verbonden hoeven te worden?
Zoals ook bij de beantwoording van de vorige vraag aangegeven, acht het kabinet elke vorm van ongewenste buitenlandse inmenging volstrekt onwenselijk. Als Verdragspartij bij het Statuut van Rome en gastland van het Internationaal Strafhof zet Nederland zich in om het Strafhof te steunen en zich uit te spreken tegen elke vorm van intimidatie. Indien er op basis van actuele dreigingsinformatie aanleiding toe is, treft Nederland de nodige beveiligingsmaatregelen.
Wat vindt u ervan dat er weinig zorgen bij Israëls inlichtingendiensten bestonden over het bespioneren van de voormalige hoofdaanklager van het ICC, mevrouw Fatou Bensouda, omdat «she’s black and African, so who cares?»? Deelt u de mening dat dit een walgelijke vorm van racisme blootlegt?
Zonder nadere informatie reageert het kabinet niet op een enkele aan een anonieme bron toegeschreven uitspraak.
Wat vindt u ook van de uitspraak van premier Netanyahu dat het ICC zich schuldig maakt aan «het nieuwe antisemitisme»? Bent u het ook maar een beetje eens met Netanyahu’s aantijging? Indien u het er totaal niet mee eens bent, wat vindt u er dan van dat antisemitisme op deze manier als grondeloze laster wordt ingezet om het ICC te besmeuren? Indien u het er wel mee eens bent, kunt u dan uitleggen waarom?
Het Strafhof houdt zich als onafhankelijke juridische instantie bezig met opsporing en vervolging van internationale misdrijven. Nederland steunt het Internationaal Strafhof en respecteert de onafhankelijkheid van het Strafhof. De uitspraak van premier Netanyahu dat het ISH zich schuldig maakt aan «het nieuwe antisemitisme» laat het kabinet aan hem.
Wat vindt u ervan dat Israël zowel de Shin Bet, de Mossad, als de militaire inlichtingendienst onder de coördinatie van de Israëlische Nationale Veiligheidsraad heeft geactiveerd tegen het op Nederlands grondgebied gevestigde ICC? Wat vindt u ervan dat de operatie tegen een instituut in Nederland nota bene militair werd geclassificeerd door Israël «as a war that had to be waged, and one that Israel needed to be defended against. It was described in military terms»?
Zoals bij de beantwoording van vragen 4 en 5 is aangegeven, acht het kabinet elke vorm van ongewenste buitenlandse inmenging volstrekt onwenselijk. Om veiligheidsoverwegingen kunnen er geen uitspraken worden gedaan over specifieke aantijgingen. Er is goed en doorlopend contact tussen het ISH en Nederland over gastlandzaken, inclusief veiligheidsaangelegenheden. In zijn algemeenheid kan worden gezegd dat ten aanzien van eventuele inmengingsactiviteiten van buitenlandse actoren, de betrokken ministeries in nauw contact staan met de opsporingsdiensten en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten om deze activiteiten te onderkennen en te duiden, en om waar nodig en mogelijk maatregelen te treffen.
Bent u bekend dat uit het stuk van The Guardian blijkt dat het ICC de Nederlandse autoriteiten reeds in 2015 al op de hoogte heeft gebracht van de illegale druk die Israël op het onafhankelijk werk van het Strafhof uitoefent? Waarom hebben we in de afgelopen negen jaar geen enkel rapport gezien van uw departement of van de veiligheidsdiensten waarin werd gesproken over Israëls ondermijnende activiteiten die ieder jaar in intensiteit zijn toegenomen? Hoe komt het dat andere landen met naam en toenaam worden benoemd in veiligheidsrapporten en -verslagen, maar dat Israël een hand boven het hoofd wordt gehouden ondanks deze serieus ondermijnde activiteiten die al jaren escaleren?
Zie antwoord vraag 8.
Is de Nederlandse dreigingsanalyse met betrekking tot statelijke actoren al aangepast voor Israël? Zo nee, wanneer gaat dat gebeuren?
Het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren kent vooralsnog geen vaste ritmiek. Bij het uitbrengen van een eventueel nieuw Dreigingsbeeld Statelijke Actoren zullen relevante ontwikkelingen ten aanzien van statelijke dreigingen op de nationale veiligheidsbelangen worden meegenomen in de afwegingen.
Wat vindt u van het feit dat een substantieel deel van Israëls spionage van het ICC kan plaatsvinden omdat Israël de controle heeft over het elektromagnetisch spectrum in de bezette Westelijke Jordaanoever en Gaza? Wat zegt dat over de risico’s voor dit strafrechtelijk onderzoek van het ICC en het gevaar voor ondermijning ervan? Wat kan Nederland, afgezien van oproepjes aan Israël, hiertegen doen?
Het is primair aan het ISH zelf om bij de beperking van de risico’s voor het strafrechtelijke onderzoek met dit feit rekening te houden.
Bent u bereid om vanuit het voorzorgsprincipe te handelen en aparte, niet-Israëlische systemen te gebruiken voor alles wat met de beveiliging van het ICC te maken heeft om het risico uit te sluiten dat Israël middels de systemen en software het werk en de veiligheid van het ICC kan compromitteren?
Het Internationaal Strafhof is zelf verantwoordelijk voor hun interne infrastructuur, waaronder ICT systemen en software. Nederland spant zich daarbij in om het Strafhof veilig en ongehinderd haar werk te laten doen. Cyberveiligheid krijgt daarbij aandacht, zeker ook na de cyberaanval op het Hof in september 2023.
Bent u ermee bekend dat Israël heeft geprobeerd om een strafrechtelijke vervolging te vermijden door eerst het ICC te bespioneren, om vervolgens onderzoek te veinzen naar exact die gevallen die het ICC onderzocht, zodat het ICC gebonden zou blijven aan het complementariteitsbeginsel? Wat vindt u daarvan in het licht van het feit dat de hoofdaanklager van het ICC thans zegt dat Israël niet voldoet aan de voorwaardes van het complementariteitsbeginsel en verdachten afschermt («shield suspects») en louter de schijn van onafhankelijke en onpartijdige juridische processen ophoudt («sham»)?
Het ISH is een «court of last resort» dat slechts mag optreden als de bevoegde nationale autoriteiten de vermeende internationale misdrijven niet kunnen of niet willen onderzoeken en vervolgen. Deze complementariteit moet ambtshalve worden getoetst door de Aanklager en de rechters van het ISH en kan worden betwist door staten met rechtsmacht over de relevante internationale misdrijven die zelf ook onderzoek verrichten. In zijn persbericht van 20 mei heeft Aanklager Khan slechts in algemene zin gesteld dat het bij deze nationale onderzoeken wel moet gaan om onafhankelijke en onpartijdige gerechtelijke procedures en niet om schijnvertoningen die slechts tot doel hebben om verdachten af te schermen. Het is aan de organen van het Strafhof om te toetsen of daar sprake van is. De Nederlandse regering respecteert de onafhankelijkheid van de organen van het Strafhof en bemoeit zich daarom niet met deze inhoudelijke toetsing door het Hof.
Wat vindt u, in het licht van de voorgaande vraag, van Israëls staande beleid om alle onderzoeken naar internationale misdrijven nog steeds zelf uit te willen voeren? Heeft Nederland vertrouwen in de onafhankelijkheid van dergelijke officiële Israëlische onderzoeken? Zo ja, waarom?
Zoals in het antwoord op vraag 13 is aangegeven is het in eerste instantie aan de bevoegde nationale autoriteiten zelf, zoals Israël, om onderzoek te doen naar vermeende internationale misdrijven. Het kabinet gaat er in principe van uit dat de rechtsstaat Israël zo is ingericht dat onafhankelijk onderzoek wordt gefaciliteerd. Zoals hierboven aangegeven is het aan de Aanklager en rechters van het Strafhof – en niet aan de verdragspartijen bij het Statuut van Rome – om een oordeel te vellen over de vraag of aan het beginsel van complementariteit is voldaan.
Heeft u al contact gehad met de Verenigde Staten (VS) over het feit dat er zowel vanuit de republikeinse als de democratische partij, openlijk is gedreigd en druk uit is geoefend op het ICC? Zo ja, wat was de reactie van de VS? Zo nee, waarom heeft u daar nog geen contact over gehad?
Ja, hierover zijn contacten geweest. Een woordvoerder van het Witte Huis heeft eind mei aangegeven sancties tegen het ISH niet de juiste aanpak te vinden op de verzoeken om arrestatiebevelen.
Kan iemand in Nederland zonder consequenties een dreigement als «val Israël aan en wij zullen jou aanvallen» uiten richting het ICC? Zo nee, waarom niet en hoe zou Nederland hiertegen optreden vanuit de rol van het land dat primair belast is met de operationele bescherming van het ICC?
Dreigementen richting het Strafhof worden serieus genomen, zowel in strafrechtelijke zin als in het treffen van benodigde beveiligingsmaatregelen.
Zijn er ook diplomatieke gevolgen wanneer een dreigement van dien aard op internationaal niveau wordt geuit, zoals door prominente Amerikaanse senatoren die zeiden: «target Israel and we will target you»? Hoe staan de diplomatieke gevolgen volgens u in verhouding tot de nationale strafrechtelijke maatregelen die we zouden nemen? Treedt Nederland daar evenwichtig in op? Zo ja, waar blijkt dat evenwicht uit wanneer Amerikaanse senatoren dergelijke dreigingen doen, maar er vanuit Nederland alleen algemene oproepjes volgen dat het ICC zijn werk zonder druk moet kunnen doen? Of is er meer geweest dan dat? Zo ja, wat dan? Zo nee, waarom is het alleen bij oproepjes gebleven en worden de VS en deze senatoren nooit bij naam genoemd en veroordeeld? Waarom doet Nederland dat wel in andere gevallen?
Nederland is tegen iedere vorm van bedreiging en intimidatie van het Strafhof, zijn ambtsdragers en zijn personeel. Het is van belang dat de organen van het Strafhof hun mandaat onafhankelijk – en zonder bedreigingen en intimidaties – kunnen uitvoeren. Nederland heeft daarbij als gastland ook een bijzondere verantwoordelijkheid op basis van het zetelverdrag. Over concrete maatregelen worden om veiligheidsoverwegingen geen uitspraken gedaan.
Het Voorzitterschap van de Vergadering van verdragspartijen (Assembly of States Parties, ASP) heeft op 17 mei een verklaring gepubliceerd waarin wordt gereageerd op de recente gebeurtenissen en waarin wordt opgeroepen om de onafhankelijkheid van het Strafhof te respecteren. Op 14 juni is een verklaring uitgebracht door 93 verdragspartijen, waaronder Nederland, waarin zij hun steun voor het Strafhof herbevestigen en onderstrepen dat het Hof, zijn gekozen ambtsdragers en medewerkers hun werk zonder intimidatie moeten kunnen verrichten. Nederland onderzoekt op dit moment samen met gelijkgezinde verdragspartijen of in aanvulling op deze verklaring nog verdere gezamenlijke stappen wenselijk en gepast zijn.
Wat is de laatste keer dat u de Hague Invasion Act met de Amerikanen hebt besproken? Wat was de uitkomst van dat gesprek? Is het alleen bij oproepjes gebleven?
Nederland heeft in 2002 kritiek geuit op de aanname van de American Service-Members» Protection Act, beter bekend als de «The Hague Invasion Act». De regering heeft begin 2023 met de VS gesproken over de amendementen op deze wet die een bredere samenwerking tussen de VS en het Strafhof mogelijk maken ten behoeve van het onderzoek naar de situatie in Oekraïne.
Is Nederland voorbereid om het ICC te beschermen indien de Hague Invasion Act geactiveerd zou worden? Zo nee, waarom niet?
Voor het moment zijn nog slechts verzoeken om arrestatiebevelen ingediend en is een activering van de The Hague Invasion Act totaal niet aan de orde.
Is de penitentiaire inrichting in Scheveningen nog wel geschikt om verdachten van internationale misdrijven op te sluiten gezien de dreigingen die niet alleen van Rusland, maar ook vanuit Israël en de VS komen? Bent u bereid om daar samen met het ICC onderzoek naar te doen in het licht van deze nieuwe dreigingen?
Over de invulling van veiligheidsaspecten van de Penitentiaire Inrichting (PI) in Scheveningen in zijn algemeenheid worden in de openbaarheid nooit uitspraken gedaan. Indien de veiligheidssituatie in de PI veranderd, zijn wij bereid om met het Strafhof nader onderzoek te doen.
Heeft u de Israëlische en/of de Amerikaanse ambassadeur ter verantwoording op het matje geroepen? Zo nee, vond u deze feiten daar niet ernstig genoeg voor?
De Israëlische ambassadeur is verzocht zich te melden op het Ministerie van Buitenlandse Zaken in verband met de aantijgingen in de artikelen in The Guardian en +972 Magazine. Dit gesprek heeft inmiddels plaatsgevonden, waarbij de Nederlandse zorgen over de berichtgeving zijn overgebracht.
Het artikel 'Kabinet zoekt na verbod naar andere wegen voor leveren F-35-onderdelen aan Israël' |
|
Kati Piri (PvdA), Laurens Dassen (Volt), Stephan van Baarle (DENK) |
|
Gerrit van Leeuwen |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de inhoud van bovenstaand artikel1?
Ja.
Klopt het dat het ministerie sinds het vonnis in het hoger beroep heeft gezocht naar indirecte manieren om F35-onderdelen te leveren aan Israël?
Zie hiervoor de toelichting in de Kamerbrief over «de opvolging die het kabinet geeft aan het arrest van het Gerechtshof Den Haag over de doorlevering van F-35-onderdelen naar Israël» van 24 april 2024 (Kamerstuk 2024D16833). Het kabinet is in regelmatig contact met de F-35-partners, ook over de gevolgen van de rechterlijke uitspraak om door- en uitvoer van F-35-onderdelen vanuit Nederland naar Israël te staken. Er is niet gevraagd naar alternatieve routes te zoeken om alsnog F-35-onderdelen te kunnen leveren aan Israël. Er is dan ook geen sprake van omzeiling van de rechterlijke uitspraak.
Wel wil het kabinet zich ten volste inspannen om te voorkomen dat het F-35-programma in gevaar wordt gebracht, omdat dit programma cruciaal is voor de nationale veiligheid van Nederland en betrokken bondgenoten. De Kamer roept het kabinet hier ook toe op middels de motie Brekelmans (Kamerstuk 2024D0565). In de genoemde Kamerbrief wordt ook ingegaan op de motie Van Dijk (Kamerstuk 2024D15530) die het kabinet oproept te bezien of en op welke wijze het doorvoeren van F-35-onderdelen zo spoedig mogelijk kan worden hervat.
Kunt u deze interne correspondentie (departementaal en interdepartementaal) op grond van Artikel 68 van de Grondwet zo spoedig mogelijk aan de Kamer doen toekomen?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2 hebben er geen gesprekken plaatsgevonden waarin is gevraagd naar alternatieve routes te zoeken om alsnog F-35-onderdelen te kunnen leveren aan Israël. Hierover heeft dus ook geen interne correspondentie plaatsgevonden en daarom zijn er geen stukken te delen.
Heeft Nederland sinds het vonnis F35-onderdelen geleverd aan andere landen? Zo ja, is er een toename geweest in leveringen naar andere landen?
Sinds het arrest van het Gerechtshof van 12 februari 2024 zijn F-35-onderdelen vanuit Nederland uitgevoerd naar andere F-35-landen, niet zijnde Israël. Dergelijke uitvoer vindt plaats onder de Regeling algemene vergunning NL009 inzake doorvoer, uitvoer of overdracht waarop een overeenkomst in het kader van het F-35 Lightning II programma van toepassing is. Het instrument van de algemene vergunning vraagt van geregistreerde bedrijven om twee keer per jaar over de realisatie in het voorgaande half jaar te rapporteren. Een toename in leveringen aan andere landen kan alleen vastgesteld worden op basis van volledige rapportage-data. De bedrijven zijn verplicht de informatie over de periode januari 2024–juni 2024 voor 1 september 2024 bij de overheid aan te leveren, waarna deze gegevens kunnen worden verwerkt.
Zijn er afspraken met andere landen gemaakt over de levering van F35-onderdelen naar Israël via deze of andere landen?
Het kabinet is voortdurend met F-35-partners in gesprek en heeft hen geïnformeerd over het arrest. Zij weten hierdoor dat eventuele leveringen van F-35-onderdelen aan Israël niet vanuit Nederland kunnen plaatsvinden. Er zijn geen nadere afspraken gemaakt over de levering van F-35-onderdelen naar Israël via andere landen.
Klopt het dat u niet kunt uitsluiten dat via deze weg onderdelen indirect in Israël terecht zijn gekomen?
Zie hiervoor de toelichting in de Kamerbrief over «de opvolging die het kabinet geeft aan het arrest van het Gerechtshof Den Haag over de doorlevering van F-35-onderdelen naar Israël» van 24 april 2024 (Kamerstuk 2024D16833).
Kunt u aangeven of (een deel van) deze onderdelen indirect daadwerkelijk in Israël terecht zijn gekomen?
Zie het antwoord op vraag 6.
Sluit u uit dat er directe levering van F35-onderdelen aan Israël heeft plaatsgevonden in de zeven dagen na het vonnis?
Ja.
Kunt u aangeven of het indirect leveren van F35-onderdelen in strijd is met het internationaal recht? Graag een reflectie.
Bij transacties van F-35-onderdelen naar de VS, bijvoorbeeld voor de productie van nieuwe toestellen, is het vanwege de werking van de internationale logistieke keten in het F-35-programma op het moment van uitvoer niet duidelijk wie de eindgebruiker zal zijn van de toestellen waarin de componenten worden geïntegreerd. Er kunnen meerdere jaren zitten tussen de uitvoer van deze componenten uit Nederland en het moment dat het afgebouwde F-35-toestel daadwerkelijk aan een F-35-land geleverd wordt. Mutatis mutandis is hetzelfde van toepassing op reserve-onderdelen. Voor de Nederlandse exportcontrole geldt de Verenigde Staten dan ook als het ontvangende en integrerende land waaraan getoetst wordt. Deze methodiek wordt al langer toegepast in het Nederlandse exportcontrolestelsel voor de uitvoer van componenten naar producenten in EU-, NAVO-, en daaraan gelijkgestelde landen (Australië, Japan, Nieuw-Zeeland en Zwitserland) waarbij op het moment van uitvoer geen eindgebruiker bekend is. Over deze methode werd uw Kamer in het verleden ook meermaals geïnformeerd, waaronder in de eerdergenoemde Kamerbrief van 24 april 2024 waarin nader ingegaan wordt op de internationale verplichtingen van Nederland inzake wapenexportcontrole (Kamerstuk 2024D16833).
Kunt u bovenstaande vragen los van elkaar en in ieder geval voor het dertigledendebat over de situatie in Gaza beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Nederlanders betalen reisbureau hoge bedragen voor evacuatie familie Gaza’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederlanders betalen reisbureau hoge bedragen voor evacuatie familie Gaza»?1
Ja.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerder gestelde schriftelijke vragen van het lid Van Baarle (DENK) d.d. 6 februari 2024?2
Ja.
Klopt het dat Abed Al Attar nog steeds niet is teruggekeerd naar Nederland? Zo ja, wat gaat u doen om Abed Al Attar zo spoedig mogelijk terug te laten keren naar Nederland?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken blijft zich via politieke en diplomatieke inspanningen inzetten voor alle Nederlanders die vanuit Gaza willen terugkeren naar Nederland, inclusief de heer Al Attar. Conform de AVG is het Ministerie van Buitenlandse Zaken terughoudend in het geven van meer details over individuele zaken.
Kunt u verklaren waarom het zo moeilijk blijkt om Nederlanders terug naar Nederland te halen vanuit Gaza en welke concrete inspanningen heeft u geleverd om dit te versnellen? Zijn er autoriteiten die onvoldoende meewerken of processen bij autoriteiten die vertragend werken?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zorgt ervoor dat de namen van de mensen met wie het ministerie in contact staat en die in aanmerking komen, bekend zijn bij de relevante autoriteiten, waaronder de Israëlische en Egyptische autoriteiten, die de lijsten opstellen van mensen die de grens over mogen. Het ministerie en de Nederlandse ambassades en vertegenwoordigingen in de regio onderhouden actief contact en stemmen af met alle betrokken partners in de regio. Via alle beschikbare diplomatieke kanalen, ook in EU-verband, zet het ministerie zich er voor in dat deze personen zo snel mogelijk Gaza kunnen verlaten. Daarnaast wordt op politiek niveau, door verschillende leden van het kabinet waaronder de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister-President, blijvend aandacht gevraagd dat alle Nederlanders, inclusief kerngezinsleden, mensen met een Nederlandse verblijfsstatus en mensen die een positief besluit van de IND hebben in het kader van gezinshereniging, zo snel mogelijk Gaza kunnen verlaten. De definitieve grenslijst wordt opgesteld door Israël en Egypte die ook gezamenlijk de grens bewaken. Aan de grens wordt toegang verzocht; de autoriteiten ter plekke bepalen vervolgens de feitelijke toelating. Ook zijn er mensen die vanwege individuele- en veiligheidsomstandigheden Gaza (nog) niet kunnen verlaten.
Hoe komt het proces van het op lijsten plaatsen van personen die Gaza mogen verlaten precies tot stand, welke autoriteiten zijn hierbij betrokken en wat is de rol van deze autoriteiten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe heeft u uitvoering gegeven aan de aangenomen motie-Van Baarle c.s. over het bevorderen dat in Europees verband gezamenlijk wordt opgetrokken om Europese staatsburgers in Gaza zo snel mogelijk terug te halen?3
Nederland onderhoudt op alle niveaus sinds oktober intensief contact met betrokken partners in de regio en zet zich er via alle beschikbare diplomatieke kanalen voor in. Zeker ook in EU-verband vindt vanaf oktober politieke druk plaats richting alle betrokken landen in de regio opdat EU-onderdanen wordt toegestaan Gaza te verlaten. Daarnaast vindt continu EU-coördinatie en samenwerking aan de grens en in de betrokken landen plaats
Klopt het dat er bedragen tussen de 12.000 en 250.000 euro gevraagd worden om mensen uit Gaza te halen?
De genoemde bedragen uit het mediabericht «Nederlanders betalen reisbureau hoge bedragen voor evacuatie familie Gaza» kunnen wij niet verifiëren. Bij de verlening van consulaire bijstand volgt het Ministerie van Buitenlandse Zaken de route langs de officiële autoriteiten om mensen te helpen Gaza te verlaten en naar Nederland over te brengen.
Klopt het dat mensen gebruik maken van een reisbureau dat zeer hoge kosten rekent voor het arrangeren van de overtocht van Gaza naar Egypte?
Zie het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat het schrikbarend is dat er zo veel geld verdiend wordt aan de wanhoop van mensen die uit Gaza moeten vluchten? Zo ja, hoe gaat u zich internationaal inspannen voor een mogelijkheid voor Palestijnen om zonder slachtoffer te worden van absurde kosten Gaza te kunnen verlaten?
Ik deel uw mening dat het schrikbarend is indien er zoveel geld wordt verdiend aan de wanhoop van mensen die uit Gaza vluchten. Nederland blijft zich ervoor inzetten dat alle Nederlanders, inclusief kerngezinsleden, mensen met een Nederlandse verblijfsstatus en mensen die een positief besluit van de IND hebben in het kader van gezinshereniging zo snel mogelijk Gaza kunnen verlaten.
Kunt u verzekeren dat Nederlanders die terugkeren naar Nederland vanuit Gaza, of Nederlanders die hun familie wensen terug te halen uit Gaza, niet genoodzaakt zijn om zeer hoge bedragen te betalen voor de evacuatie uit Gaza? Indien u dat niet kunt, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze hoge kosten niet meer betaald dienen te worden?
Nederlanders in Gaza of hun familieleden in Nederland kunnen het Ministerie van Buitenlandse Zaken vragen om consulaire bijstand als zij dat willen. Bij de verlening van consulaire bijstand handelt het ministerie conform de gemaakte (inter)nationale afspraken. Hierbij wordt de route langs de officiële autoriteiten gevolgd. Het betalen voor diensten maakt hier geen onderdeel van uit.
Het bericht ‘Zuid-Afrika gaat burgers straffen als ze vechten voor Israël’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zuid-Afrika gaat burgers straffen als ze vechten voor Israël»?1
Ja.
Klopt het dat Zuid-Afrika burgers die in het Israëlische leger hebben gediend bij terugkeer in het land zal vervolgen? Zo ja, wat vindt u van dit voornemen?
Dit is zo gezegd door de Zuid-Afrikaanse Minister van Buitenlandse Zaken dr. Naledi Pandor. Zij heeft aangegeven dat onderdanen die in het Israëlische leger hebben gediend, zullen worden gearresteerd bij terugkeer in Zuid-Afrika. De Zuid-Afrikaanse Grondwet verbiedt Zuid-Afrikanen deel te nemen aan een gewapend conflict, tenzij daar in de Grondwet of in aanvullende wetgeving toestemming voor is gegeven. Het is niet aan het kabinet daarover te oordelen.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen van het lid Van Baarle (DENK) d.d. 23 november 2023?2
Ja.
Is het u nog steeds niet bekend hoeveel Nederlanders momenteel actief zijn in het Israëlische leger noch hoeveel zijn opgeroepen of afgereisd? Indien dit zo is, waarom wordt dit niet door de Nederlandse regering bijgehouden?
Nee. Nederland houdt dit niet bij omdat Nederland niet in gewapend conflict is met Israël.
Is het nog steeds zo dat er geen Nederlandse militairen zijn die toestemming hebben gevraagd om in het Israëlische leger te dienen?
Ja.
Is het kabinet bereid om een (eventuele) machtiging voor militairen om voor het Israëlische leger te vechten in geen enkel geval te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Nederlandse burgers mogen in vreemde krijgsdienst treden, tenzij zij
Nederlands militair ambtenaar zijn in werkelijke dienst of wanneer Nederland in gewapend conflict zou zijn met het land in kwestie. Voor militairen geldt dat een machtiging (formele goedkeuring) van de Minister van Defensie nodig is om toe te mogen treden tot een vreemde krijgsdienst. Wanneer deze situatie zich voordoet, zal een zorgvuldige beoordeling per geval worden uitgevoerd. Daarbij zullen de actuele en individuele omstandigheden worden meegewogen.
Kan het kabinet uitsluiten dat de Israëlische regering werft in de zin van artikel 205 van het Wetboek van Strafrecht en zich dus onthoudt van het benaderen, bespelen, beïnvloeden of anderszins overreden van personen om in Israëlische krijgsdienst te treden of namens Israël deel te nemen aan een gewapend conflict?
Zoals in reactie op de eerdere vragen van het lid Van Baarle (DENK) d.d. 23 november 2023 uiteen is gezet, is de Israëlische oproep aan reservisten niet strafbaar op grond van artikel 205 Sr, omdat dit een al bestaande vorm van dienstbetrekking of arbeidsrelatie betreft.
Op welke wijze houdt het kabinet zicht op Nederlanders in Israëlische krijgsdienst en op de vraag of Nederlanders in Israëlische krijgsdienst mogelijk oorlogsmisdrijven begaan?
Zoals ook geantwoord op vraag 4 houdt de Nederlandse overheid zelf niet bij of Nederlanders dienst hebben genomen bij de krijgsmacht van landen waarmee Nederland niet in gewapend conflict is. Zie verder het antwoord op vraag 9.
Welke wetgeving is van toepassing op mogelijke oorlogsmisdrijven gepleegd door Nederlanders in Israëlische krijgsdienst en hoe wordt erop toegezien dat bij terugkomst in Nederland mensen voor mogelijke oorlogsmisdrijven ook vervolgd worden?
Nederlandse burgers actief in het Israëlische leger blijven onder het Nederlandse strafrecht vallen, alsook onder de nationale wet- en regelgeving van Israël. Op grond van de Nederlandse Wet internationale misdrijven heeft Nederland onder meer rechtsmacht over internationale misdrijven, waaronder oorlogsmisdrijven, die zijn begaan door Nederlanders. Indien het openbaar ministerie indicaties krijgt dat mogelijk sprake is van internationale misdrijven waarover Nederland rechtsmacht heeft, zal niet worden nagelaten om hier een oriënterend onderzoek naar te doen om te bezien of strafrechtelijke vervolging opportuun is.
Deelt u de mening dat eventuele oorlogsmisdrijven gepleegd door Nederlanders in Israëlische krijgsdienst nooit onbestraft zouden mogen blijven? Zo nee, waarom niet?
Ja. Nederland zet zich sinds jaar en dag in voor de strijd tegen straffeloosheid voor internationale misdrijven, waaronder oorlogsmisdrijven. Zo is Nederland onder meer partij bij het Internationaal Strafhof en heeft het zich de afgelopen jaren hard gemaakt voor de totstandkoming van de Ljubljana – The Hague Convention die interstatelijke samenwerking bij de opsporing en vervolging van internationale misdrijven beter zal faciliteren. Indien er indicaties zijn van internationale misdrijven waarover Nederland rechtsmacht heeft, kan het Openbaar Ministerie bezien of het opportuun is om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen. Het is aan het Openbaar Ministerie om die afweging te maken.
Bent u bekend met de talloze uitingen van mensenrechtenorganisaties en VN-experts over mogelijke oorlogsmisdrijven van het Israëlische leger? Zo ja, ziet u daarin geen aanleiding om Nederlanders te ontmoedigen om in Israëlische krijgsdienst te gaan?
Ja, ik ben daarmee bekend. Het is Nederlandse burgers niet verboden in vreemde krijgsdienst treden, tenzij zij militair ambtenaar zijn in Nederland of wanneer Nederland in gewapend conflict is met het land in kwestie. Daar is in dit geval geen sprake van. Deelname aan de Israëlische krijgsmacht levert naar Nederlands recht geen strafbaar feit op. Zoals hiervoor in antwoord op de vragen 9 en 10 aan is aangegeven, zijn er mogelijkheden om op te treden indien er indicaties zijn dat Nederlanders oorlogsmisdrijven plegen of hebben gepleegd.
Zijn er Nederlanders bekend die mogelijk in Israëlische krijgsdienst hebben bijgedragen aan mogelijke oorlogsmisdrijven? Zo ja, worden deze personen bij terugkeer vervolgd?
Zoals hiervoor in antwoord op vraag 10 uiteen is gezet, zal, indien het Openbaar Ministerie indicaties krijgt dat mogelijk sprake is van internationale misdrijven waarover Nederland rechtsmacht heeft, niet worden nagelaten om hier een oriënterend onderzoek naar te doen om te bezien of strafrechtelijke vervolging opportuun is.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat Nederlanders actief bijdragen aan de gewapende strijd van Israël in Gaza? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 11.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat het voor Nederlanders verboden wordt om in Israëlische krijgsdienst te treden? Zo neen, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 11 is beschreven, is het – behoudens enkele uitzonderingen – niet verboden dat Nederlanders in krijgsdienst treden van een andere staat dan Nederland. Het kabinet ziet geen aanleiding hierin verandering te brengen. Voor zover Nederlanders in vreemde krijgsdienst (ernstige) strafbare feiten plegen, is het in voorkomend geval mogelijk voor het Nederlandse Openbaar Ministerie hiernaar een onderzoek te starten.
Het bericht ‘Van genocidale opruiing betichte Israëlische president komt naar Nederland voor opening Holocaustmuseum’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Van genocidale opruiing betichte Israëlische president komt naar Nederland voor opening Holocaustmuseum»?1
Ja, dit bericht is ons bekend.
Hoe beschouwt u de ontvangst van de Israëlische president Yitzhak Herzog in het licht van het feit dat het Internationaal Gerechtshof hem expliciet bij naam heeft genoemd in de aanwijzingen voor een aannemelijke genocide door Israël in Gaza?2
President Herzog is door het Joods Cultureel Kwartier uitgenodigd om bij de officiële opening van het Nationaal Holocaustmuseum te zijn. De president vertegenwoordigde hier het thuisland van Joodse Nederlanders die na de Tweede Wereldoorlog naar Israël zijn geëmigreerd. Zoals dat gebruikelijk is onder staatshoofden, heeft de Koning de president van Israël daarna formeel uitgenodigd.
Nederland en Israël hebben een historische en brede bilaterale relatie en daarbinnen past de ontvangst van de Israëlische president. De goede bilaterale betrekkingen bieden ook de mogelijkheid om zorgpunten met Israël te delen, waaronder over de situatie in Gaza. In zijn gesprek met de Israëlische president heeft Minister-President Rutte, naast gedeelde zorgen over de gegijzelden, met klem benadrukt dat Israël moet afzien van een grootschalig militair offensief in Rafah en dat massief meer humanitaire hulp Gaza in moet, ook om hongersnood tegen te gaan.
Bent u het eens dat de door het Internationaal Gerechtshof geciteerde uitspraak van president Herzog («It is an entire nation out there that is responsible. It is not true this rhetoric about civilians not aware, not involved. It is absolutely not true. They could have risen up. They could have fought against that evil regime which took over Gaza in a coup d’état. But we are at war. We are at war. We are at war. We are defending our homes. We are protecting our homes. That’s the truth. And when a nation protects its home, it fights. And we will fight until we’ll break their backbone.» d.d. 12 oktober 2023) mogelijk wijst op het aansturen op genocide en andere vormen van collectieve bestraffing? Zo ja, waarom wordt president Herzog alsnog welkom geheten? Zo nee, waarom niet en hoe beschouwt u deze uitspraak dan?
Het Hof haalt deze en andere uitspraken aan in het kader van de vaststelling dat het aannemelijk is dat de rechten van Zuid-Afrika in het geding zijn. Het gaat hier dan om het recht van Palestijnen om niet onderworpen te worden aan handelingen die zijn verboden in het Genocideverdrag en het recht van Zuid-Afrika om naleving door Israël van de verplichtingen onder het Genocideverdrag te eisen. Het Hof heeft hiermee niet vastgesteld dat deze uitspraak «wijst op het aansturen op genocide of andere vormen van collectieve bestraffing».
Zoals ik hierboven schreef, was president Herzog voor de opening van het Nationaal Holocaust Museum uitgenodigd om de Joodse Nederlanders die na de Tweede Wereldoorlog naar Israël gemigreerd zijn te vertegenwoordigen.
Bent u het ermee eens dat Nederland, als het centrum van internationale vrede en veiligheid, niet de president van een land moet ontvangen dat aannemelijk beschuldigd wordt van genocide? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Bent u het ermee eens dat vermeende plegers van internationale misdrijven niet op vrije voeten moeten rondlopen in Nederland? Zo nee, waarom niet en wat heeft dit dan voor precedentwerking voor alle vergelijkbare toekomstige gevallen?
Uitgangspunt van het Nederlands beleid is dat Nederland geen vluchthaven mag zijn voor plegers van internationale misdrijven. Indien er indicaties zijn dat plegers van internationale misdrijven zich in Nederland ophouden en Nederland hierover rechtsmacht heeft, kan het openbaar ministerie besluiten dat het opportuun is om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen. Het is aan het openbaar ministerie om die afweging te maken. Daarbij wordt onder meer rekening gehouden met eventuele beperkingen vanwege immuniteiten. Daarnaast werkt Nederland als verdragspartij bij het Statuut van Rome en als gastland van het Internationaal Strafhof met het Hof samen. Daar loopt op dit moment een onderzoek naar de situatie in de Palestijnse Gebieden, waarbij de aanklager, in lijn met zijn mandaat in het Statuut van Rome, alle vermeende misdrijven in een specifieke situatie in ogenschouw neemt ongeacht door welke partij die zouden zijn gepleegd.
Klopt het bovendien dat de Koning samen met president Herzog deel zal nemen aan deze samenkomst? Bent u niet bang dat dit de Koning onnodig onderwerp van kritiek maakt?
Zijne Majesteit de Koning heeft het Nationaal Holocaustmuseum geopend. De opening is mede bijgewoond door de president van Israël als vertegenwoordiger van het thuisland van Joodse Nederlanders die na de Tweede Wereldoorlog naar Israël zijn geëmigreerd, de Bondspresident van Oostenrijk en de voorzitter van de Duitse Bondsraad. Duitsland en Oostenrijk hebben aan de totstandkoming van het museum financieel bijgedragen. Hun aller aanwezigheid bij deze bijzondere gelegenheid was passend.
Bent u ervan bewust dat, zowel onder het Statuut van het Internationaal Strafhof als onder het Genocideverdrag, er geen beroep kan worden gedaan op functionele immuniteiten en dat dit tegenwoordig zeer breed wordt beschouwd als internationaal gewoonterecht?
Wij zijn bekend met de verplichtingen onder beide genoemde verdragen. Zoals ook aangegeven in de kabinetsreacties op het CAVV-advies over het misdrijf agressie3 en het CAVV-advies over de ILC-ontwerpartikelen over immuniteit van staatsfunctionarissen4, is het standpunt van het kabinet dat onder geldend internationaal recht functionele immuniteit niet zonder meer van toepassing is op internationale misdrijven. Dit betekent echter niet dat vervolging altijd mogelijk is.
Klopt het dat Nederland een monistisch stelsel heeft waar «het voor de geldigheid in de nationale rechtsorde niet van belang [is] of een regel een nationale dan wel een internationale oorsprong heeft,» en «[o]mzetting van de regel van internationale oorsprong in een nationale regel niet nodig is»?3
Dat klopt. Omzetting van normen van (geschreven en ongeschreven) internationaal recht is niet noodzakelijk voordat deze normen in de nationale rechtsorde kunnen worden toegepast, mits het gaat om bepalingen van verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties die een ieder verbinden en die in Nederland zijn bekendgemaakt. Ongeschreven internationaal gewoonterecht geldt eveneens binnen de Nederlandse rechtsorde, maar toetsing door de Nederlandse rechter mag er niet toe leiden dat wettelijke voorschriften buiten toepassing worden gelaten als ze in strijd zijn met het internationaal gewoonterecht.
Klopt het dan ook dat er daarom in principe geen belemmering hoeft te zijn op grond van bijvoorbeeld artikel 16 van de Wet internationale misdrijven om president Herzog te arresteren? Zo ja, welke implicaties heeft dit voor de juridische status van president Herzog die beticht wordt van opruiing tot genocide?
Het staatshoofd, de regeringsleider en de Minister van Buitenlandse Zaken genieten persoonlijke immuniteit onder internationaal gewoonterecht. Deze immuniteit strekt zich uit tot alle handelingen, met inbegrip van internationale misdrijven. Dit blijkt ook uit jurisprudentie van het Internationaal Gerechtshof.6 De geldigheid van deze persoonlijke immuniteit wordt in onze nationale rechtsorde benadrukt met artikel 8d van het Wetboek van Strafrecht. Deze persoonlijke immuniteit komt te vervallen op het moment dat de ambtstermijn van deze personen is beëindigd. Dit komt tot uiting in artikel 16 van de Wet internationale misdrijven. Het Nederlandse openbaar ministerie kan president Herzog, het staatshoofd van Israël, op dit moment dus niet op grond van de Wet internationale misdrijven vervolgen.
Bent u bereid president Herzog te weren en hem tot persona non grata te benoemen?
Daartoe zijn wij niet bereid.
Kunt u deze vragen vóór het weekend beantwoorden omdat de komst van president Herzog voor aanstaande zondag 10 maart 2024 gepland staat?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De situatie van Al-Aqsa tijdens de Ramadan |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ondanks waarschuwing veiligheidsdienst wil Israël moslims tijdens ramadan uit heilige Al Aqsa-moskee weren»?1
Ja.
Wat begrijpt u van het immense belang van de Al Aqsa-moskee voor 1,6 miljard moslims?
De Al Aqsa-moskee is als één van de drie meest heilige plaatsen binnen de Islam van groot religieus belang voor moslims wereldwijd. Het kabinet zet dan ook in op goede coördinatie met alle betrokken partijen, inclusief Jordanië als hoeder van de heilige plaatsen, om de moskee te behouden en te beschermen.
Wat is het standpunt van de Nederlandse regering omtrent de status van Oost-Jeruzalem onder het internationaal recht waar de Al Aqsa-moskee is gevestigd?
Overeenkomstig VN-Veiligheidsraad resolutie 478 van 20 augustus 1980 beschouwt Nederland de annexatie van Oost-Jeruzalem door Israël in strijd met internationaal recht. Voor Nederland en de EU vormen de grenzen van voor 4 juni 1967 de basis voor de twee-statenoplossing, ook voor wat betreft de toekomstige status van Jeruzalem.
Wat zijn de internationaal erkende afspraken over de toegang van religieuze groepen tot de Haram Al Sharif/Tempelberg, zoals die in de «status quo» zijn vastgelegd? Welke lijn volgt de Nederlandse regering omtrent deze «status quo»?
Het kabinet acht handhaving van en respect voor de status quo van de Haram al-Sharif/Tempelberg essentieel en roept alle partijen op om daartoe hun verantwoordelijkheid te nemen. Dit heb ik tijdens mijn bezoek op 5 maart jl. ook bij mijn Israëlische ambtsgenoot onderstreept.
Tijdens de ramadan nemen spanningen, met name rondom heilige plaatsen in Oost-Jeruzalem, vaak toe. Jordanië speelt een significante rol in Jeruzalem. Het Jordaanse koningshuis is in de zogenaamde status quo afspraken aangewezen als hoeder (custodian) van de religieuze gebieden Haram al-Sharif/Tempelberg. Volgens status quo afspraken is het gebed in de Al-Aqsa-compound voorbehouden aan moslims, terwijl anderen mogen bezoeken. Bovendien moeten de toegang tot en het beheer van de compound worden afgehandeld door religieuze autoriteiten (waqf) die zijn aangesteld door de Jordaanse koninklijke familie. Alhoewel deze afspraken al jaar en dag bestaan zijn de status quo afspraken niet geformaliseerd.
Denkt u dat Israël zich, met de aangekondigde toegangsrestricties, houdt aan de oproep van de Verenigde Naties (VN)-Veiligheidsraad uit 2023 om de afspraken uit de «status quo» te respecteren wat betreft de toegang voor moslims tot de Al Aqsa-moskee?2 Zo ja, waar baseert u dat op? Zo nee, hoe gaat u Israël ertoe manen de afspraken wel te respecteren?
Op 5 maart heeft premier Netanyahu verklaard, in tegenstelling tot eerdere uitspraken van zijn Minister van Nationale Veiligheid, dat er geen additionele beperkingen worden opgelegd aan de toegang van gelovigen tot de Al-Aqsa-moskee tijdens de Ramadan. Dit is in lijn met het beleid van voorgaande jaren.
Deelt u de mening dat de Israëlische toegangsrestricties tot de Al Aqsa-moskee tijdens de Ramadan een escalerende daad zijn in een politieke zeer instabiele regio? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 5.
Heeft Nederland, afgezien van «stevige gesprekken» en «veroordelingen», bestraffende consequenties verbonden aan de schendingen van de internationale afspraken omtrent de Al Aqsa-moskee door Israël? Zo ja, welke zijn dit geweest? Zo nee, waarom niet?
De boodschap om de Al-Aqsa moskee open te houden voor Islamitische bezoekers tijdens de ramadan is direct overgebracht aan de Israëlische regering. Zie daarnaast antwoord op vraag 5.
Wat doet u om in Europees en internationaal verband de druk op te voeren richting Israël om de afspraken omtrent de toegang tot de Al Aqsa-moskee na te leven? Met wie en in welke fora bent u hierover in gesprek en welke maatregelen worden er besproken?
Zie antwoord op vraag 4 en 5. Daarnaast heeft de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid Borrell op 8 maart opgeroepen de status quo te respecteren.
Heeft u, gezien de ernst van de situatie, de Israëlische ambassadeur al op het matje geroepen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie het antwoord op de vragen 4, 5, en 8.
De situatie van Abed Al Attar in Gaza |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Monteur Abed uit Almere zit sinds 7 oktober vast in Gaza: «Ik ben kapot en heel bang, ik wil terug naar mijn kinderen»» en de daar beschreven situatie van Abed Al Attar?1
Ja, dit artikel en de beschreven situatie van de heer Al Attar is mij bekend. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken spant zich op alle mogelijke manieren in om alle Nederlanders, inclusief kerngezinsleden en mensen met een Nederlandse verblijfsstatus zo snel mogelijk Gaza uit te krijgen. Als onderdeel hiervan hebben we sinds oktober ook veelvuldig contact met de heer Al Attar en zijn familie, en verlenen wij hem consulaire bijstand.
Wat is uw reactie op het feit dat Abed Al Attar al 100 dagen vastzit in Gaza en dat zijn familie begin november de grens met Egypte kon passeren, terwijl hij dat niet kon?2
De schrijnende situatie en onzekerheid in Gaza waar de heer Al Attar zich in bevindt, is verschrikkelijk moeilijk zowel voor hemzelf, als voor zijn gezin en familie in Nederland.
Heeft de Nederlandse regering contact met de heer Al Attar? Zo nee, waarom niet?
Er is sinds oktober regelmatig contact met de heer Al Attar en zijn familieleden.
Kunt u aangeven welke stappen het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft ondernomen om Abed Al Attar op de juiste lijst te krijgen bij de grenspost Rafah en wat de reden is dat deze inspanningen tot nu toe niet succesvol zijn geweest?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zorgt ervoor dat de namen van de mensen met wie we in contact staan en die in aanmerking komen, bekend zijn bij de relevante autoriteiten die de lijsten opstellen van mensen die de grens over mogen, waaronder de Israëlische autoriteiten. Wij blijven daarbij ook verzoeken de heer Al Attar op deze lijst te zetten. Daarnaast onderhouden het ministerie en de Nederlandse ambassades en vertegenwoordigingen in de regio actief contact met partners in de regio. Via alle beschikbare diplomatieke kanalen, ook in EU-verband, zet het ministerie zich er voor in dat deze personen zo snel mogelijk Gaza kunnen verlaten. Ook op politiek niveau wordt aandacht gevraagd om alle Nederlanders, inclusief kerngezinsleden en mensen met een Nederlandse verblijfsstatus zo snel mogelijk Gaza uit te krijgen.
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de inspanningen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken om Abed Al Attar terug te laten keren naar Nederland?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is gebonden aan onder andere de AVG rondom individuele consulaire zaken en moet daarom terughoudend zijn in het geven van details over individuele zaken. In algemene zin verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 4.
Wat is uw reactie op het feit dat hij, ondanks zijn Nederlands paspoort, niet wordt doorgelaten?
Het is betreurenswaardig dat de heer Al Attar en anderen niet in de gelegenheid worden gesteld om Gaza te verlaten. De definitieve grenslijst wordt opgesteld door de betrokken autoriteiten. Zoals gezegd heeft en zal Nederland zich op alle mogelijke manieren blijven inspannen tezamen met andere landen, zodat de personen met wie wij in contact staan op deze lijst komen. De inzet is dat alle Nederlanders inclusief kerngezinsleden en mensen met een verblijfsstatus in Nederland Gaza vrij kunnen verlaten.
Op welke manier is het Ministerie van Buitenlandse Zaken van plan de Israëlische autoriteiten aan te spreken op de situatie van de heer Al Attar en ervoor te zorgen dat hij alsnog kan terugkeren naar Nederland?
Via alle beschikbare diplomatieke kanalen zet het Ministerie Buitenlandse Zaken zich in om de heer Al Attar te laten terugkeren naar Nederland.
Hoeveel Nederlanders zitten er nog vast in Gaza? Welke inspanningen levert het Ministerie van Buitenlandse Zaken om de ongeveer dertig Nederlanders in Gaza te repatriëren, en hoe wordt samengewerkt met betrokken partijen?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken staat op dit moment in contact met ongeveer 30 mensen in Gaza die in aanmerking komen om naar Nederland te worden overgebracht. Dat zijn mensen met een Nederlands paspoort, hun kerngezinsleden, mensen met een Nederlandse verblijfsstatus en mensen met een positief besluit van de IND in het kader van gezinshereniging. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zet zich in om deze personen indien zij aangeven te willen vertrekken, te ondersteunen bij vertrek uit Gaza. Ook door bij de relevante autoriteiten – die de definitieve lijsten opstellen van mensen die de grens over mogen – aan te dringen deze mensen op de lijst te zetten om zo de oversteek van de grens naar Egypte mogelijk te maken. Als personen de grens bij Gaza kunnen oversteken ontvangen ze consulaire bijstand, opvang en wordt doorreis naar Nederland verzorgd.
Welke concrete maatregelen overweegt het Ministerie van Buitenlandse Zaken, inclusief diplomatieke stappen, om de terugkeer van Abed Al Attar naar Nederland te versnellen en ervoor te zorgen dat dergelijke gevallen in de toekomst worden voorkomen?
Zie het antwoord op vraag 4.
De oproep van de Israëlische regering om 300.000 militaire reservisten deel te laten nemen aan de lopende vijandelijkheden, met name in de Gazastrook |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat de Israëlische regering op 9 oktober 2023 de oproep heeft goedgekeurd voor 300.000 militaire reservisten om deel te nemen aan de lopende vijandelijkheden, met name in de Gazastrook?1
Ja.
Klopt het dat ook burgers die zich in Nederland bevinden, zijn opgeroepen om als reservist, vrijwilliger of anderszins werkzaamheden te verrichten voor de Israëlische strijdkrachten?2, 3, 4, 5
Nederlandse burgers mogen in een vreemde krijgsdienst treden, tenzij ze militair zijn in Nederland of wanneer Nederland in gewapend conflict zou zijn met het land in kwestie. Voor militairen geldt dat een machtiging (formele goedkeuring) van de Minister van Defensie nodig is om toe te mogen treden tot een vreemde krijgsdienst. Er zijn op dit moment geen militairen bekend die toestemming hebben gevraagd. Nederlandse burgers actief in het Israëlische leger blijven onder het Nederlandse strafrecht vallen, alsook onder de nationale wet- en regelgeving van Israël. Het is het kabinet niet bekend hoeveel Nederlanders momenteel actief zijn in het Israëlische leger noch hoeveel recentelijk zijn opgeroepen of afgereisd.
Zijn er burgers met de Nederlandse nationaliteit opgeroepen om als reservist, vrijwilliger of anderszins werkzaamheden te verrichten voor de Israëlische strijdkrachten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel Nederlandse burgers bevinden zich momenteel in Israël en bezet Palestijns gebied? Hoeveel van hen bevinden zich in Israël zelf? Hoeveel van hen zijn er op de Westelijke Jordaanoever, inclusief Oost-Jeruzalem, en hoeveel van hen hebben daar hun gebruikelijke verblijfplaats? Hoeveel van hen bevinden zich momenteel in de Gazastrook?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft geen exacte informatie over de aantallen Nederlanders die zich in het buitenland bevinden. Er is namelijk geen registratieplicht voor Nederlanders in het buitenland. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken roept Nederlanders in Israël en de Palestijnse Gebieden – die dat nog niet hebben gedaan – op zich te registreren bij de Informatieservice van Buitenlandse Zaken. Hierdoor weet het Ministerie van Buitenlandse Zaken beter hoeveel personen er in deze gebieden zijn en hoe hen te bereiken indien dat nodig is. Sinds 7 oktober heeft Nederland meerdere repatriëringen vanuit Israël en Gaza (via Egypte) uitgevoerd. Nederland staat op dit moment vrijwel dagelijks in contact met nog 15 Nederlanders, inclusief hun kerngezinsleden, en verblijfsvergunninghouders in Gaza. Het Kabinet blijft zich actief inspannen opdat zij Gaza zo snel mogelijk kunnen verlaten.
Hoeveel Nederlandse burgers dienen momenteel, doen vrijwilligerswerk bij, of zijn anderszins actief voor de Israëlische strijdkrachten (IDF), inclusief als reservisten?
Het is het kabinet niet bekend hoeveel Nederlanders momenteel actief zijn voor de Israëlische strijdkrachten noch hoeveel recentelijk zijn opgeroepen of afgereisd. Er zijn dus geen adviezen gegeven over mogelijke juridische gevolgen van dienst of vrijwilligerswerk. Zie antwoord vraag 2 en 3.
Heeft de Nederlandse overheid adviezen gegeven aan Nederlandse burgers die mogelijk dienen of vrijwilligerswerk doen bij de IDF over de mogelijke juridische gevolgen en individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid die zouden voortvloeien uit hun daden of nalatigheden voortvloeiende uit hun dienst of vrijwilligerswerk, gezien de aanwijzingen van grootschalige schendingen van het internationaal humanitair recht (IHL) door Israëlische troepen in de Gazastrook?
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar dat het verboden is iemand voor vreemde krijgsdienst of gewapende strijd te werven?
Artikel 205 van het Wetboek van Strafrecht stelt het werven voor vreemde krijgsdienst of gewapende strijd strafbaar. Van werven is onder andere sprake in geval van benaderen, bespelen, beïnvloeden of anderszins overreden van personen om in vreemde krijgsdienst te treden of zich aan te sluiten bij een gewapende groepering. Zie hiervoor ook Kamerstukken II 2002/03, 28 463, nr. 8, p. 4, en Kamerstukken II 2003/04 28 643, nr. 10, pp. 11–16. Het oproepen van reservisten veronderstelt echter enige voorafgaande en dus al bestaande vorm van dienstbetrekking of arbeidsrelatie tussen de reservist en de krijgsmacht in kwestie. Dergelijke oproeping van reservisten is dus geen werving in de zin van voornoemd delict. Ten aanzien van buitenlandse dienstplicht, voor zover van toepassing, geldt eveneens dat dit niet onder deze delictsomschrijving valt. Een dienstplichtige wordt immers niet geworven maar daartoe verplicht.
Kan de Israëlische oproep worden beschouwd als het werven voor vreemde krijgsdienst of gewapende strijd?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn de Ministers bekend met het feit dat de woordvoerder van de Europese Dienst voor Extern Optreden (EEAS) van de Europese Unie het geweld, gepleegd door kolonisten in de bezette Palestijnse gebieden, omschrijft als terrorisme?6
Ja.
Delen de Ministers de mening van de woordvoerder van de Europese Dienst voor Extern Optreden (EEAS) van de Europese Unie? Zo nee, waarom niet?
Het toenemend kolonistengeweld op de Westelijke Jordaanoever moet stoppen. Daartoe heeft Nederland tijdens de open sessie van de VN-Veiligheidsraad ook opgeroepen. Ook heeft het de jaarlijkse VN-resolutie inzake Israëlische nederzettingen gesteund waarin geweld, vernielingen, provocaties en opruiing door kolonisten wordt veroordeeld. De aanwezigheid van de nederzettingen en de kolonisten in de bezette Palestijnse gebieden is een schending van het bezettingsrecht. Op Israël rust de (internationaal-)rechtelijke plicht om geweldsgebruik door zowel kolonisten als Israëlisch overheidspersoneel zoveel mogelijk te voorkomen en hiertegen handhavend op te treden. Nederland zal hiertoe blijven oproepen, zoals het altijd heeft gedaan. In het gesprek met de Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken is dit expliciet naar voren gebracht, tijdens het bezoek van Minister Bruins Slot aan Israël en de Palestijnse Gebieden.
Zijn de Ministers van mening dat het door kolonisten tegen de Palestijnse bevolking gerichte geweld op basis van de definitie van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid als terrorisme kan worden aangemerkt? Zo nee, waarom niet?7, 8, 9, 10
Zie antwoord vraag 10.
Hoeveel burgers met de Nederlandse nationaliteit verblijven in de Israëlische nederzettingen in bezet Palestijns gebied?
Zie antwoord vraag 4.
Het artikel ‘Signalen van institutioneel racisme tegen ambtenaren in zes gemeenten’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met dit artikel van de NOS op 30 oktober 2023?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wat is uw eerste reactie op dit rapport?
Ik heb met verontrusting kennisgenomen van het rapport van het Kennisplatform Inclusief Samenleven over institutioneel racisme door de gemeente als werkgever. Discriminatie en racisme mogen niet worden getolereerd. Ook niet binnen de overheid. Dat staat buiten kijf. Het is van belang dat de overheid hierin een voorbeeldfunctie en een leidende rol heeft. In de Kamerbrief van 25 januari 2023 heeft mijn ambtsvoorganger, op basis van uw eerdere verzoek, de Rijksbrede aanpak voor (institutioneel) racisme binnen de rijksdienst uiteengezet en waar nog welke versterkingen nodig worden geacht.2
Deelt u de mening dat het een schande is dat er sprake is van signalen van institutioneel racisme tegen gemeenteambtenaren met een migratieachtergrond?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u verklaren hoe discriminatie niet alleen in de sociale omgangsvormen maar ook in de gemeentelijke procedures voor in- en doorstroom, en beoordeling van ambtenaren is terecht gekomen?
Ik heb geen zicht op de gemeentelijke procedures en sociale omgangsvormen bij gemeenten. In haar eerste voortgangsrapportage van afgelopen december 2023 concludeert de Staatscommissie tegen Discriminatie en Racisme wel dat discriminatie een complex en omvangrijk probleem is en dat het beschikbare onderzoek laat zien dat in elke sector waarin het is onderzocht werd vastgesteld. In dat licht verbaast het niet. Maar dat wil niet zeggen dat we moeten accepteren dat discriminatie overal voorkomt. Het aanpakken van discriminatie en racisme is daarom juist van groot belang.
Bent u bereid om standaardprocedures met objectieve criteria vast te stellen voor het bepalen van de in- en doorstroom van gemeenteambtenaren? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor hun werkgeversbeleid en daarmee ook voor het tegengaan van discriminatie en institutioneel racisme hierbij. Van een aantal gemeenten zoals de G4 is wel bekend dat zij een diversiteits- en anti discriminatiebeleid voeren. Ik beschik als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties niet over bevoegdheden om het beleid van gemeenten op dit gebied te sturen, dat is een verantwoordelijkheid van gemeenten zelf. Het is daarom niet direct aan mij om standaardprocedures met objectieve criteria vast te stellen voor de in- en doorstroom van gemeenteambtenaren.
Wat vindt u ervan dat leidinggevenden aangeven dat men bij het bepalen van promoties en werving en selectie afgaat op «een klik» tussen de werknemers? Vindt u dit een rechtvaardige manier van selectie?
Afgaan op een «klik» vind ik geen goede manier van selecteren. Uit onderzoek van KIS en het TNO blijkt dat werkgevers het bieden van gelijke kansen in werving en selectie en het tegengaan van discriminatie belangrijk vinden. Toch selecteert een meerderheid van werkgevers in belangrijk mate nog altijd op een «klik» met de kandidaten, terwijl juist dan onbewust vooroordelen en stereotiepe beelden een rol kunnen spelen. Objectief werven en selecteren, zo blijkt eveneens uit onderzoek, is een rechtvaardiger manier, waarbij iedereen gelijke kansen krijgt om op basis van functierelevante kennis en competenties beoordeeld te worden. Ook voor de organisatie zelf is het beter om op een objectieve manier te werven en te selecteren. Het levert een breder aanbod van kandidaten op, leidt tot diversere teams en ook tot een betere match. Het Wetsvoorstel toezicht gelijke kansen bij werving en selectie, waarmee uw Kamer op 14 maart 2023 heeft ingestemd, voorziet in het opstellen en toepassen van een objectieve procedure voor werving en selectie. De plenaire behandeling van dit wetsvoorstel in de Eerste Kamer vindt plaats op 27 februari 2024.
Deelt u de conclusie dat er sprake is van vriendjespolitiek in sommige gemeenten, waarbij men bekenden uit eigen kring aanstelt voor functies zonder het volgen van de procedure, en dat gemeenten gebruik maken van schijnvacatures, waarbij van tevoren al bekend is wie de functie gaat vervullen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Nee, deze conclusie deel ik niet. Wel is het zo dat het (h)erkennen van talenten zonder vooroordeel aandacht blijft vragen bij alle werkgevers, dus ook bij gemeenten en ook bij het Rijk. Het is belangrijk dat iedereen een gelijkwaardige kans heeft om aangenomen te worden, en dat maatregelen worden genomen om inclusie en diversiteit te bevorderen en discriminatie bij werven en selecteren te voorkomen.
Hoewel het onder de gemeentelijke autonomie valt om werkgeversbeleid op te stellen, zullen wij daarom in onze contacten met gemeenten en de VNG naar aanleiding van het rapport van KIS wijzen op de aanbevelingen uit het rapport en de noodzaak van inclusief werkgeversbeleid.
Ook de VNG is momenteel met meerdere gemeenten uit het land in gesprek om de behoeften omtrent discriminatie op te halen. Dit zijn gemeenten van verschillende grootte.
Daarnaast geeft Movisie, in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, workshops aan gemeenten over institutioneel racisme en etnisch profileren. Deze workshops worden onder andere gegeven aan ambtenaren werkzaam bij werving en selectie.
Tot slot vinden er gesprekken plaats met het Kennisplatform Inclusief Samenleven, de VNG, BZK en SZW om na te denken over de uitkomsten en aanbevelingen van dit KIS rapport.
Gaat u onderzoeken of er in meer gemeenten sprake is van vriendjespolitiek? Hoe gaat u dit aanpakken?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe wilt u het niet volgen van de juiste procedures aanpakken? Bent u bereid om sancties op te leggen aan leidinggevenden in gemeenten die niet de juiste procedures volgen bij het bepalen van de in- en doorstroom van gemeenteambtenaren, en bij de algehele beoordeling van ambtenaren?
Werkgeversbeleid valt onder de gemeentelijke autonomie. Gemeenten zijn daarmee zelf verantwoordelijk voor hun werkgeversbeleid en daarmee ook voor het tegengaan van discriminatie en institutioneel racisme hierbij. Het is daarom niet aan mij om sancties op te leggen aan leidinggevenden in gemeenten: ik ben niet hun werkgever. Daarnaast vind ik het belangrijker om de oorzaken aan te pakken en te zorgen dat het niet meer voorkomt, dan om sancties op te leggen.
Kunt u een landelijk steun- en meldpunt organiseren waar ambtenaren anoniem terechtkunnen om discriminatie en racisme te melden? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Amsterdam heeft afgelopen december bekendgemaakt dat discriminatie.nl regio Amsterdam, de lokale anti-discriminatievoorziening (ADV), op verzoek van de gemeente een apart meldpunt speciaal voor gemeentemedewerkers heeft ingericht. De gemeente Amsterdam heeft dit gedaan om het melden van discriminatie helder, volgbaar en vindbaar voor de medewerkers te maken. Ik zou, in plaats van een nieuw landelijk steun- en meldpunt, dit voorbeeld willen aanbevelen. De ADV’s voeren deze taak al uit binnen de gemeente en zij zijn bekend met de materie en de wet- en regelgeving.
Het ADV-stelsel zal de komende jaren worden verstevigd en uitgebreid. In de Kamerbrief «Versterking antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s)» heb ik de Kamer geïnformeerd over de laatste stand van zaken ten aanzien van dit traject.3
Bent u bereid om gemeenten te verplichten om beleid te ontwikkelen op het gebied van discriminatie? Zo nee, waarom niet?
Werkgevers moeten nu al op grond van de Arbowet een beleid voeren gericht op het voorkomen en beperken van discriminatie als onderdeel van psychosociale arbeidsbelasting (PSA). Discriminatie is een van de arbeidsrisico’s die onder deze verplichting van de werkgever valt. Gemeenten hebben, net als alle werkgevers in Nederland, deze verplichting.
In het Nationaal Programma van de NCDR is wel te lezen dat ik voor de zomer een hoofdlijnenbrief aan uw Kamer zal sturen over de herziening van het stelsel van ADV’s. Dit heeft tot doel de lokale en regionale aanpak van discriminatie te versterken. Het bepalen van de rol van gemeenten bij de aanpak van discriminatie is een aspect van dat traject. In dat kader wordt ook bekeken of het wenselijk en mogelijk is om gemeentelijk antidiscriminatiebeleid verplicht te stellen. De rol van de gemeente als werkgever kan hier ook onderdeel van zijn.
Gaat u gemeenten verplichten om een vertrouwenspersoon aan te stellen waar men terecht kan bij discriminatie en racisme? Zo nee, waarom niet?
Met het Initiatiefwetsvoorstel van GroenLinks «Wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet in verband met het verplicht stellen van een vertrouwenspersoon» wordt de Arbowet mogelijk aangepast met een wettelijke plicht voor werkgevers om bij meer dan 10 personen een interne of externe vertrouwenspersoon te hebben. Dit voorstel is afgelopen mei aangenomen door de Tweede Kamer en het voorstel ligt nu voor behandeling in de Eerste Kamer. Het kabinet omarmt dit wetsvoorstel.
Bent u bereid om te werken aan een wet die gemeenten verplicht om op te treden bij discriminatie en racisme? Zo nee, waarom niet?
Deze wettelijke verplichting bestaat al. Artikel 5 van de Algemene wet gelijke behandeling bepaalt dat discriminatie bij de arbeid verboden is. Deze wet geldt voor alle werkgevers, ook voor gemeenten. Als zich toch discriminatie voordoet (op de werkvloer, bij de in-, door of uitstroom, bij de arbeidsvoorwaarden of bij de arbeidsomstandigheden) is een werkgever op grond van de vaste oordelenlijn van het College voor de rechten van de mens – die toezicht houdt op de naleving van deze wet – verplicht om klachten daarover zorgvuldig te onderzoeken en behandelen, maatregelen te nemen om een einde te maken aan de discriminatie of ervoor te zorgen dat de discriminatie niet nog eens voorkomt.
De Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen schrijft voor dat gemeenten een ADV moeten hebben die onafhankelijke bijstand verleent aan personen bij de afwikkeling van hun klachten betreffende onderscheid als bedoeld in de gelijke behandelingswetgeving. Daaronder valt ook discriminatie door de gemeente als werkgever. Dit betekent dat gemeenteambtenaren dus al terecht kunnen bij de onafhankelijke ADV als zij discriminatie ervaren op de werkvloer of bij in- en doorstroom in een gemeente. De ADV kan de melder advies en bijstand bieden en zal het gesprek aangaan met de werkgever.
Het bericht ‘De schrik zit erin bij moslims in Culemborg: ‘We willen extra beveiliging’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Ben u bekend met dit bericht?1
Ja.
Wat is uw eerste reactie op dit bericht?
Ik vind het ernstig om te horen dat sinds het gewelddadige conflict in Israël en de Palestijnse gebieden meer moslims zich onveilig voelen. Ik keur de vernieling van het gebedshuis met de sterkst mogelijk bewoording af. Alle Nederlanders moeten er zeker van kunnen zijn dat ze, zo gewenst, hun geloof in veiligheid kunnen belijden. Er is geen plaats voor haat in Nederland en dus ook niet tegen moslims.
Kunt u bevestigen dat een man met een hamer de ramen van deze moskee heeft ingeslagen?
Zoals bekend wordt geen informatie gegeven die betrekking heeft op een lopend strafrechtelijk onderzoek.
Kunt u toelichten wat de motieven van de dader zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Begrijpt u dat dit haatmisdrijf een gevoel van onveiligheid creëert onder de islamitische gemeenschap?
Of in dit specifieke geval sprake is van een vernieling met mogelijk discriminatoir aspect zal uit het opsporingsonderzoek moeten blijken. Ongeacht het motief kan ik me heel goed voorstellen dat dergelijke incidenten zorgen voor gevoelens van onveiligheid.
Kunt u bevestigen dat het zo niet langer kan en dat moskeeën in Nederland beveiliging nodig hebben?
Ik vind het van groot belang dat moskeeën gespaard blijven van zorgen over hun veiligheid en concrete bedreigingen. Indien nodig worden door het lokaal bevoegd gezag passende beveiligingsmaatregelen getroffen op basis van dreiging en risico. Bij het nemen van deze maatregelen moet in het oog gehouden worden of het middel gegeven de omstandigheden passend en proportioneel is. Ik heb er alle vertrouwen in dat het lokale gezag daar waar nodig passende maatregelen treft. Op dit moment is er geen aanleiding om extra algemene beveiligingsmaatregelen te financieren.
Gaat u geld vrij maken om moskeeën te laten beveiligen?
Zie antwoord vraag 6.
Wat gaat u doen om dit soort incidenten te voorkomen?
Het is van belang dat al het mogelijke wordt gedaan om incidenten te voorkomen en in te grijpen wanneer deze zich voordoen. Een klimaat van angst en intimidatie richting moslims, of andere gelovigen, is onacceptabel. Ik sta voor een land waarin eenieder in vrijheid zichzelf kan zijn, ongeacht levensovertuiging, etniciteit of geslacht. Indien er sprake is van strafbare feiten kan een onderzoek worden gestart door het Openbaar Ministerie. Daar waar er concrete dreigingen zijn, wordt de bedreiger waar mogelijk opgespoord en vervolgd en treffen de lokale gezagen de benodigde beveiligingsmaatregelen. Veel gemeenten werken daarnaast samen met de politie en gebedshuizen om de veiligheid rondom gebouwen te verbeteren. De Handreiking Veilige moskee en het handboek veiligheid religieuze instellingen ondersteunen lokale overheden en moskeeën hierbij. In het handboek staan concrete aanbevelingen die religieuze instellingen kunnen doorvoeren.
Hoeveel soortgelijke haatmisdrijven hebben er al plaatsgevonden het afgelopen jaar?
Haatmisdrijf is geen term die de politie en antidiscriminatievoorzieningen hanteren. Hier kunnen om die reden geen cijfers over worden verstrekt.
Wel kan uit het landelijke rapport Discriminatiecijfers 20222 opgemaakt worden dat de politie in 2022 173 incidenten van Godsdienstdiscriminatie heeft geregistreerd, waarvan 93 procent (161 incidenten) ziet op moslimdiscriminatie. Antidiscriminatievoorzieningen hebben 299 meldingen van discriminatie op grond van godsdienst ontvangen. In 77 procent van deze meldingen ging het om discriminatie van moslims. Bij overige categorisering (vernieling, bedreiging, geweldpleging e.d.) is in de rapportage geen verder onderscheid gemaakt naar de achtergrond van de slachtoffers, zodat daaruit geen conclusies getrokken kunnen worden.
Hoeveel moskeeën vragen om beveiliging maar krijgen dit niet?
Zoals hierboven aangegeven is de veiligheid van moskeeën een lokale verantwoordelijkheid. Ik kan daarom geen inhoudelijk antwoord geven op deze vraag.
Is het aantal meldingen van moskeeën en islamitische instellingen over veiligheidsrisico’s toegenomen sinds 7 oktober 2023?
Er zijn geen cijfers over het aantal meldingen van moskeeën en islamitische instellingen over veiligheidsrisico’s.
Kunt u verklaren waarom het aantal meldingen van moslimhaat, volgens Meld Islamofobie, is toegenomen?
Voor zover het om een recente toename zou gaan, wordt daarvoor op de website van Meld Islamofobie geen verklaring gegeven. Ook een publicatie uit 20193 geeft geen eenduidige verklaring of verklaringen waar moslimhaat aan te wijten is. Wel wordt aangegeven dat er gediscrimineerd wordt als iemand duidelijke kenmerken van het moslim-zijn, zoals het dragen van een hoofddoek, vertoont. Een andere factor die genoemd wordt zijn uitspraken van politici en mediaberichtgeving over moslims en de Islam, wat zich weer vertaalt in het politieke en maatschappelijke discours over deze onderwerpen.
Wat gebeurt er met meldingen van moskeeën over veiligheidsrisico’s?
Na een melding is het aan het lokale gezag om te beoordelen of maatregelen getroffen dienen te worden. Bij het nemen van beveiligingsmaatregelen moet in het oog worden gehouden of het middel gegeven de omstandigheden passend en proportioneel is. Het lokale gezag is het beste gepositioneerd om hier een keuze in te maken.
Wat denkt u dat dit incident voor invloed heeft op de kinderen die in het weekend koranlessen en doordeweeks huiswerkbegeleiding krijgen in deze moskee? Of met de kinderen die normaal in de speeltuin van deze moskee spelen maar die dit nu niet meer durven?
Alle kinderen moeten veilig kunnen spelen en hun lessen kunnen volgen, zonder vrees voor geweld. Dat geldt voor alle kinderen ongeacht hun levensovertuiging. Dat dit incident kan zorgen voor gevoelens van onveiligheid kan ik me heel goed voorstellen. Ik vind het onacceptabel dat kinderen hierdoor niet meer durven buiten te spelen. Bekladding en vernieling van gebedshuizen gaat alle perken te buiten en moet hard worden bestraft.
Deelt u de mening van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme over dat de beveiliging van islamitische gebedshuizen al langer tekortschiet en dat de overheid niet slaagt in een «gelijke monniken gelijke kappen»-aanpak?
De veiligheid van moskeeën is een lokale verantwoordelijkheid. Lokaal kan de beste inschatting gemaakt worden of op basis van dreiging en risico aanvullende beveiligingsmaatregelen getroffen moeten worden. Ik heb er alle vertrouwen in dat het lokaal bevoegd gezag daar waar nodig deze maatregelen treft en deel de mening niet dat de beveiliging van islamitische gebedshuizen tekort zou schieten. Dat laat onverlet dat ik begrip heb voor de zorgen die er zijn. De ontwikkelingen in Israël hebben vanzelfsprekend de aandacht van de NCTV, de politie en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Daarnaast heeft de NCTV in een brief op 7 oktober 2023 aan alle burgemeesters gevraagd om preventief en proactief extra alert te zijn op veiligheidsrisico’s gerelateerd aan de situatie in Israël en de Palestijnse gebieden.
Bent u van plan om over te gaan in een gelijke monniken gelijke kappen aanpak en de beveiliging van moskeeën op te schroeven?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u van mening dat de beveiliging van moskeeën en islamitische instellingen opgeschroefd moet worden?
Zie antwoord vraag 15.
Ziet u, net als de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme ook een toename van antimoslimsentimenten? Zo ja, wat gaat u hier tegen doen?
Uit de meerjarenoverzichten van het reeds hierboven in het antwoord op vraag 9 aangehaalde rapport4 blijkt dat de categorieën ras/herkomst en godsdienst/levensovertuiging van de specifieke discriminatiefeiten in de afgelopen vier jaar weinig fluctuatie hebben vertoond. Het meest recente onderzoek op deze thematiek5 bevat geen meerjarencijfers, zodat over ontwikkelingen door de tijd heen geen uitspraken kunnen worden gedaan.
Wat is er gebeurd met de motie Van Baarle2 waarin de regering wordt gevraagd om te onderzoeken welke maatregelen gemeenten nemen ten aanzien van de veiligheid van islamitische instellingen en te bewerkstellingen dat praktijken ten aanzien van de beveiliging van islamitische instellingen onder gemeenten wordt verspreid?
Aan de genoemde motie van het lid Van Baarle is de volgende invulling gegeven. Zoals in antwoord op vragen 6 en 7 is aangegeven treft het lokaal bevoegd gezag passende beveiligingsmaatregelen bij islamitische instellingen op basis van dreiging en risico. Hierbij wordt afgewogen of het middel gegeven de omstandigheden passend en proportioneel is. Hierdoor kunnen maatregelen per gemeente verschillend zijn, zonder dat dit iets afdoet aan de benodigde weerstand. Daarbij heb ik er alle vertrouwen in dat het lokale gezag daar waar nodig de passende maatregelen treft. Ik zie daarom geen meerwaarde in het in kaart brengen van welke maatregelen door gemeenten worden getroffen.
Naast de beveiligingsmaatregelen die het lokaal bevoegd gezag waar nodig treft, worden met de handreiking «Veilige Moskee» en het handboek «Veiligheid religieuze instellingen» gemeenten en religieuze instellingen door middel van kennis, aanbevelingen en goede voorbeelden ondersteund om zelf en in samenwerking met de politie aan de slag te gaan met veiligheidsaspecten. De handreiking en het handboek zijn goede afstemming met de Denktank veiligheid moskeeën (waarin vertegenwoordigers van verschillende moskeeën deelnamen) ontwikkeld en in 2017 en 2018 onder alle gemeenten verspreid. Gekoppeld hieraan zijn er voor moskeeën regionale bijeenkomsten georganiseerd. Verder heeft het Ministerie van SZW in 2022–2023 rondom spanningen en polarisatie het traject (pilot) advisering moskeeën opgezet, waarin zeven gemeenten en achttien moskeeën verschillende gesprekken met elkaar hebben gevoerd, met als doel om de samenwerking te versterken en te verduurzamen om zo bij spanningen rondom aangekondigde demonstraties en of bedreigingen en vernielingen in gezamenlijkheid op te trekken. Zaken die de veiligheid raken worden op lokaal niveau door de politie opgepakt. De uitkomsten van het traject advisering moskeeën worden in een handelingsperspectief «samenwerking gemeenten en moskeeën in tijden van spanningen en polarisatie» verwerkt. Deze handreiking zal begin volgend jaar worden aangeboden aan zowel gemeenten als moskeeën. Hiermee beschouw ik de motie als afgedaan.
Deelt u nog altijd de mening dat het geweldig zou zijn wanneer leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs op dezelfde dag hun examenuitslag krijgen als hun medeleerlingen in het regulier voortgezet onderwijs?
Ja, ik ben het met u eens dat het mooi zou zijn als leerlingen uit het voortgezet speciaal onderwijs (hierna: vso) op hetzelfde moment de uitslag van hun centrale examens (hierna: CE) kunnen krijgen als medeleerlingen in het reguliere voortgezet onderwijs (hierna: vo). Voor vso-leerlingen die staatsexamen doen vraagt het eerder bekend maken van de CE-resultaten om het aanpassen van de planning van de staatsexamens zodat zij pas na het bekendmaken van de CE-uitslag starten met het college-examen.1 Staatsexamenkandidaten kunnen zich hierdoor beter en eventueel gerichter voorbereiden op het college-examen.
Overigens merk ik op dat als staatsexamenkandidaten in de toekomst de uitslag van hun centrale examens op dezelfde dag krijgen als leerlingen in het regulier vo (afhankelijk van het rooster is dit meestal medio juni), zij dan nog niet weten of zij geslaagd of gezakt zijn. Voor de slaag-zakbeslissing is het namelijk noodzakelijk om ook het resultaat van de college-examens te hebben. Deze examens vinden op dit moment hoofdzakelijk plaats in de zomervakantie. Dit heeft onder andere te maken met de beschikbaarheid van docenten-examinatoren. Binnen de verbeteragenda staatsexamens vo2 wordt onderzocht of het mogelijk en wenselijk is om (eventueel alleen voor een deel van de kandidaten) de examenvolgorde om te draaien, zodat het college-examen voor het CE is afgerond. Wanneer dat realiseerbaar blijkt, is het voor die kandidaten mogelijk om op dezelfde dag als leerlingen in het reguliere vo te horen of zij geslaagd of gezakt zijn.
Herinnert u zich de toezegging die uw ambtsvoorganger deed dat er een mogelijkheid was om de uitslag voor leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs gelijktijdig bekend te maken met de andere examenuitslagen vanaf 2024? Wat is de voortgang hiervan? Heeft u al contact gehad met het College voor Toetsen en Examens (hierna: CvTE) om de mogelijkheden hiertoe in kaart te brengen en waar nodig te assisteren om dit mogelijk te maken?1
In de Kamerbrief als reactie op de ingediende moties over het eerder bekend maken van resultaten aan staatsexamenkandidaten is aangegeven dat er een mogelijkheid is om de examenuitslag van het CE van staatsexamenkandidaten vanaf 2024 eerder bekend te maken.4 In dat geval gaat het om een tijdelijke oplossing waarbij het CE-resultaat op verzoek telefonisch beschikbaar wordt gesteld voorafgaand aan het mondelinge college-examen, mits het CE-resultaat op dat moment ook beschikbaar is. In deze brief en in het hierop volgende schriftelijk overleg staatsexamens5 is echter ook aangegeven dat er bezwaren zijn bij deze oplossing en het de voorkeur heeft om toe te werken naar een structurele oplossing voor alle kandidaten. Deze voorkeur komt voort uit het feit dat een tijdelijke maatregel niet voor alle kandidaten een oplossing biedt, waardoor ongelijkheid tussen kandidaten ontstaat. Daarnaast vraagt de tussenoplossing om een grotendeels handmatig proces waarbij de kans op fouten groter is dan bij een volledig geautomatiseerd proces. Om te komen tot een structurele oplossing is het randvoorwaardelijk dat de planning van de staatsexamens wordt aangepast. Hier wordt momenteel binnen de verbeteragenda staatsexamens vo door het CvTE onderzoek naar gedaan. De resultaten daarvan zijn eind 2024 beschikbaar.
Aan uw Kamer is toegezegd; «het is de intentie van de examenketen om, vooruitlopend op de structurele oplossing, in 2025 een oplossing te implementeren waarbij staatsexamenkandidaten de mogelijkheid krijgen om eerder inzicht te krijgen in behaalde CE-resultaten».6 Zoals eerder gecommuniceerd in de Kamerbrief en het daarop volgende schriftelijke overleg is het in 2025 helaas nog niet haalbaar om de structurele oplossing te implementeren waarbij onder andere de planning van de staatsexamens is aangepast.7 Zo blijft er bij een oplossing in 2025 naar alle waarschijnlijkheid de kans bestaan dat er een ongelijke uitgangspositie is tussen staatsexamenkandidaten. Ik ben met het CvTE in gesprek over hoe we ervoor zorgen dat (in het kader van deze tijdelijke maatregel) zoveel mogelijk staatsexamenkandidaten de mogelijkheid wordt geboden om het CE-resultaat te weten voor de start van hun mondelinge college-examen. Ik zal uw Kamer informeren over deze mogelijkheden en in welke mate het de groep kandidaten voor wie het mogelijk wordt gemaakt ten opzichte van een eventuele tussenoplossing in 2024 wordt vergroot zodat uw Kamer de wenselijkheid van de tussenoplossing in 2025 kan wegen. Ik verwacht uw Kamer hierover in februari 2024 te kunnen informeren.
Bent u bereid om op korte termijn met het CvTE afspraken te maken om dit te faciliteren en in kaart te brengen wat de mogelijkheden zijn om het CvTE zoveel mogelijk te ondersteunen bij het eventuele extra werk dat dit voor het CvTE kan betekenen?
Ik ben met het CvTE in gesprek over de doorontwikkeling van het staatsexamen en de voortgang van de verbeteragenda staatsexamens vo. In deze gesprekken wordt ook besproken wat nodig is om alle staatsexamenkandidaten zo snel mogelijk op structurele wijze eerder inzicht te geven in behaalde resultaten. Zowel het eerder inzicht geven in de resultaten van de CE’s als de mogelijkheid creëren dat vso-leerlingen op dezelfde dag het diploma kunnen behalen als leerlingen uit het reguliere vo vraagt om grootschalige aanpassingen aan de planning van het staatsexamen. Op dit moment loopt het onderzoek naar de mogelijkheden hiertoe. Eind 2024 wordt de eindrapportage opgeleverd. Tot die tijd blijf ik in gesprek met het CvTE en DUO over wat zij nodig hebben om de uitkomsten van de verbeteragenda te realiseren.
Het nieuwsbericht ‘Lien mag niet meer werken als treinassistente omdat ze een abaya draagt: ‘Voelde me vernederd’’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Lien mag niet meer werken als treinassistente omdat ze een abaya draagt: «Voelde me vernederd»»1?
Ja.
Wat is uw eerste reactie op dit bericht?
Ik vind het vervelend hoe betrokkene de gebeurtenis heeft ervaren zoals beschreven in het nieuwsbericht van EenVandaag en het daaraan onderliggende LinkedIn bericht. In het nieuwsartikel wordt genoemd dat betrokkene zich vernederd en niet waardig voelde. Als hetgeen wordt beschreven op deze manier is voorgevallen, kan ik me voorstellen dat dit voor betrokkene als kwetsend is ervaren.Het is belangrijk dat werknemers zich gerespecteerd en gewaardeerd voelen op de werkvloer. Ik wil in algemene zin benadrukken dat ik discriminatie op de werkvloer onaanvaardbaar vind. Tegelijkertijd kan ik geen oordeel vellen over de gebeurtenis op basis van een nieuwsbericht.
In Nederland is het aan de daartoe bevoegde onafhankelijke organisaties om in specifieke gevallen te beoordelen of sprake is van discriminatie. Een ieder die zich gediscrimineerd voelt kan een melding doen bij het College voor de Rechten van de Mens (CRvM). Burgers kunnen het CRvM om advies vragen of verzoeken om een oordeel. Als sprake is van een strafbaar feit, kan aangifte worden gedaan bij de politie.
Kunt u uiteenzetten wat er precies gebeurd is?
De situatie zoals die wordt beschreven in het nieuwsbericht van EenVandaag en andere media is hetgeen mij bekend is. Ik, noch de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, hebben volledig zicht op alle details van dit incident.
Daarbij merk ik op dat personeelsbeleid onder de bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de NS valt. Het oplossen van een mogelijk arbeidsconflict betreft in eerste instantie een aangelegenheid tussen werknemer en werkgever. Mochten deze er niet samen niet uitkomen, dan kan eventueel arbeidsbemiddeling worden gestart, of uiteindelijk een civiele procedure.
Zoals in mijn antwoord op vraag 1 aangegeven kan een individu in geval van (een vermoeden van) discriminatie ook een melding doen bij het CRvM en/of aangifte doen bij de politie.
Bent u van mening dat de Nederlandse Spoorwegen (NS) juist heeft gehandeld? Kunt u het antwoord toelichten?
Zonder volledig beeld te hebben van de precieze gebeurtenissen en omstandigheden van het voorval kan ik hierover geen oordeel vellen. Het is ook niet aan het kabinet te oordelen over een individueel geval.
In algemene zin geldt dat werkgevers op grond van het instructierecht bepaalde kledingvoorschriften kunnen opleggen, bijvoorbeeld wegens veiligheidsredenen. Andere redenen kunnen zijn de wens naar een neutrale en professionele uitstraling, het beschermen van het bedrijfsbelang of een uniform ter herkenbaarheid van de werknemer. Aan het instructierecht zitten wel grenzen, bijvoorbeeld als het voorschrift in strijd is met goed werkgeverschap, de redelijkheid en billijkheid en/of de fundamentele grondrechten van de werknemer. De werknemer heeft immers recht op privacy, gelijke behandeling, vrijheid van levensovertuiging en vrijheid van godsdienst. De werkgever moet terughoudend zijn ten aanzien van het beperken van deze grondrechten. Het is aan de rechterlijke macht om in een specifiek geval te beoordelen of kledingvoorschriften in overeenstemming zijn met wet- en regelgeving.
Klopt het dat in de personeelsvoorschriften staat dat treinassistenten geen uniform, maar alleen een NS-jas en donkere dichte schoenen bij hun kleding moeten dragen? Zo ja, betekent dit dan niet dat een abaya met een NS-jas en donkere dichte schoenen is toegestaan volgens de voorschriften? Kunt u dit toelichten?
Klopt het dat deze treinassistente wel alle benodigde veiligheidstrainingen heeft kunnen doen terwijl ze een abaya droeg? Zo ja, waarom was dit toen geen probleem?
Klopt het dat deze treinassistente ook al een aantal maanden werkte in een abaya en dat dit nooit als een probleem werd gezien totdat die bewuste dag een conducteur haar erop aansprak? Zo ja, waarom was dit eerder geen probleem?
Kunt u bevestigen dat deze treinassistente de reis van Den Haag naar Eindhoven heeft gewerkt, maar niet meer mee terug mocht vanuit Eindhoven naar Den Haag omdat ze een abaya droeg?
Kunt u bevestigen dat er op de bewuste dag van vraag 7 een trein moest worden gezocht met een conducteur die haar wel wilde meenemen? Klopt het dat de treinassistente uren heeft moeten wachten totdat een collega haar wel wilde meenemen?
Kunt u bevestigen dat de conducteur op de bewuste dag van vraag 7 de treinassistente wilde dwingen om om te kleden? Zo ja, is de conducteur bevoegd om dit te vragen van een treinassistente?
Bent u van mening dat de NS juist heeft gehandeld door na dit incident geen contact op te nemen met de treinassistente?
Zoals eerder aangegeven is het niet aan het kabinet te oordelen over een individueel geval.
In algemene zin wil ik aangeven dat ik het belangrijk vind dat werkgever en werknemer met elkaar in contact blijven na een incident dat zo mogelijk als discriminerend kan zijn ervaren. Dat geldt in alle gevallen, ook als de werknemer werkzaam is op uitzendbasis. Daarnaast geldt in brede zin dat het zinvol is voor werkgevers en werknemers om het gesprek aan te gaan over dit soort situaties. Waar dat passend en nodig is, kan de ondernemingsraad hier ook een rol bij vervullen.
Kunt u uiteenzetten of de NS van een treinassistente mag vragen om geen abaya te dragen? En als de NS van een treinassistente mag vragen om geen abaya te dragen, waar is dat dan op gebaseerd? Zijn er andere kledingvoorschriften?
Werkgevers kunnen op basis van het instructierecht en onder voorwaarden bepaalde kledingvoorschriften opleggen. NS heeft laten weten dat religieuze uitingen – uitgezonderd in functies met BOA-bevoegdheid – zijn toegestaan mits ze passen binnen de veiligheidskaders van de kledingvoorschriften.
In concrete situaties is het aan de rechterlijke macht om te beoordelen of een werkgever handelt in overeenstemming met de gelijkebehandelingswetgeving.
In hoeverre heeft dit incident iets te maken met het abayaverbod in Frankrijk?
Op basis van de beschikbare informatie kan ik dit niet goed beoordelen. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 12 heeft NS laten weten dat religieuze uitingen – uitgezonderd in functies met BOA-bevoegdheid – zijn toegestaan mits ze passen binnen de veiligheidskaders van de kledingvoorschriften. Mijn inschatting is daarom nu dat de gebeurtenis geen verband houdt met de situatie in Frankrijk.
Vindt u het rechtvaardig dat een werknemer wordt ontslagen nadat één collega het niet eens is met de kledingkeuze van deze medewerker? Kunt u dit toelichten?
Ik kan op basis van de mij bekende informatie niet oordelen of hiervan sprake is geweest. Het is aan de rechterlijke macht om een oordeel te vellen over de rechtmatigheid van handelen. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 12 is het in algemene zin van belang dat werkgevers en werknemers met elkaar het gesprek voeren over dit soort situaties.
Klopt het dat medewerkers van de NS geen religieuze uitingen mogen dragen? Zo ja, waar is dit dan op gebaseerd?
NS heeft laten weten dat religieuze uitingen – uitgezonderd in functies met BOA-bevoegdheid – zijn toegestaan mits ze passen binnen de veiligheidskaders van de kledingvoorschriften.
Bent u op de hoogte van het onderzoek dat de NS uiteindelijk heeft gedaan? Zo ja, kunt u dit onderzoek met de Kamer delen? En waar is dit onderzoek op gebaseerd?
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en ik zijn niet bekend met de uitkomsten van een eventueel onderzoek. Ook zouden wij, als wij hierover zouden beschikken, deze wegens privacy redenen niet kunnen delen. Bovendien is het niet aan het kabinet te oordelen over een individueel geval.
Wat is uw reactie op het gegeven dat privacywaakhonden zich zorgen maken over de groei van het aantal particuliere camera’s die bij de politie zijn geregistreerd?1
Camerabeelden zijn van groot belang voor het opsporingsonderzoek en voor de rechtspraak. De afgelopen drie jaar waren er 5.500 strafzaken waarin camerabeelden een rol hebben gespeeld.2 Om die reden ben ik blij met de groei van het aantal particuliere camera’s dat bij de politie is geregistreerd.
Het grote aantal verkeerd afgestelde camera’s baart mij wel zorgen. Ik waardeer het dat privacywaakhonden zoals de Autoriteit Persoonsgegevens en Bits of Freedom hier aandacht voor vragen.
Kunt u toelichten hoe het proces werkt rondom het politieproject Camera in Beeld?
Camera in Beeld is een systeem van de politie waar burgers en bedrijven vrijwillig hun beveiligingscamera(’s) kunnen aanmelden. Dankzij deze informatie weet de politie per straat welke beveiligingscamera’s beschikbaar zijn. Als er een misdrijf is gepleegd, kan de politie camerabeelden gericht vorderen bij de eigenaren om de daders op te sporen.
Iedereen die een beveiligingscamera heeft, kan vrijwillig deelnemen aan het systeem Camera in Beeld. De politie stuurt een brief met de regels voor het juist afstellen van de camera. De politie stuurt jaarlijks een mail met de vraag of de gegevens die de camera-eigenaar heeft verstrekt nog kloppen. De registratie van de camera wordt verwijderd indien de camera-eigenaar niet reageert op de herinneringsmails van de politie.
In hoeverre kunnen beelden van particuliere camera’s worden opgevraagd die niet zelfstandig zijn aangemeld bij het project Camera in Beeld?
Een opsporingsambtenaar heeft op grond van artikel 126nda van het Wetboek van Strafvordering de bevoegdheid om camerabeelden te vorderen. Voorwaarde is dat het een verdenking van een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Voorbeelden daarvan zijn straatroof en seksueel geweld. Ook beelden van particuliere camera’s die niet zijn aangemeld bij het systeem Camera in Beeld, kunnen door een opsporingsambtenaar worden gevorderd.
Bij vordering dient de camera-eigenaar mee te werken aan het verstrekken van de camerabeelden. Het opzettelijk niet voldoen aan een vordering is strafbaar.3 Artikel 126nda, tweede lid Sv noemt een aantal uitzonderingen. Een voorbeeld daarvan is een vordering die is gericht tegen de verdachte. Dat is niet toegestaan.4
In hoeverre klopt volgens u de bewering dat er een landelijk dekkend cameranetwerk ontstaat en hoe wenselijk is dat volgens u?
Een landelijk dekkend cameranetwerk suggereert dat de gehele openbare ruimte in beeld wordt gebracht en dat je nergens in Nederland over straat kan zonder te worden gefilmd. Dit is nu niet het geval en ik ben van mening dat het een onwenselijk toekomstbeeld is. Ik acht het derhalve van belang dat camera-eigenaren er blijvend op worden gewezen dat zij hun camera moeten afstellen volgens de regels van de Algemene verordening gegevensbescherming, dan zal zo’n situatie ook niet ontstaan.
De Autoriteit Persoonsgegevens legt dat als volgt uit: de belangrijkste regel uit de Algemene verordening gegevensbescherming is dat de camera alleen de eigen bezittingen mag filmen. Het is dus niet toegestaan om eigendommen van anderen, zoals het huis of de tuin van de buren, of de openbare weg, zoals de stoep of parkeerplaatsen, te filmen.5
Het goed afstellen van een camera is daarom belangrijk. Zoals ik al meldde in mijn antwoord op vraag 2, wijst de politie alle deelnemers aan het systeem Camera in Beeld op de regels voor het juist afstellen van de camera.
Alleen in uitzonderlijke gevallen mag een camera doelbewust worden gericht op een gedeelte van het terrein van de buren of de openbare ruimte. De camera-eigenaar moet dan een beroep doen op één van zes grondslagen die de Algemene verordening gegevensbescherming noemt.6
Kunt u toelichten onder welke voorwaarden en bij welke delicten beelden van particuliere camera’s mogen worden opgevraagd?
Zie antwoord vraag 3.
Kan een particulier weigeren om de beelden te verschaffen? Zo nee, welke wettelijke bepaling ligt daaraan ten grondslag?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uitleggen in hoeverre de politie met de database «de regels omzeilt» wat betreft de benodigde toestemming van de burgemeester?
Een woordvoerder van Bits of Freedom beweert in het artikel in het Algemeen Dagblad dat de politie de regels omzeilt door beelden te gebruiken van camera’s die zijn opgehangen zonder toestemming van de burgemeester.7 Hier worden verschillende vormen van cameratoezicht door elkaar gehaald. Er is geen sprake van omzeiling van de regels.
Er bestaan verschillende vormen van cameratoezicht. De camera’s die staan geregistreerd in het systeem Camera in Beeld zijn camera’s die zijn geplaatst door particulieren of particuliere organisaties. Voor het plaatsen van dit soort camera’s is geen toestemming nodig van een overheidsinstantie. Wel moet een camera-eigenaar zich houden aan de regels van de Algemene verordening gegevensbescherming. Voorbeelden hiervan zijn particulieren die een camera hebben gericht op hun eigen voortuin of een bedrijf dat zijn eigen terrein in beeld brengt. In mijn antwoord op de vragen 3, 5 en 6 gaf ik aan dat een opsporingsambtenaar beelden van die camera’s mag vorderen.
Bij gemeentelijk cameratoezicht op grond van artikel 151c van de Gemeentewet speelt de burgemeester wel een rol. De gemeenteraad kan een burgemeester de bevoegdheid verlenen om voor een bepaalde duur camera’s in te zetten ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats. Een voorbeeld hiervan is een camera in een uitgaansgebied. Wanneer er concrete aanleiding bestaat dat die camerabeelden noodzakelijk zijn, kunnen deze beelden ten behoeve van de opsporing van dat strafbare feit worden verwerkt.
De politie kan voor de uitvoering van de politietaak (op grond van artikel 3 Politiewet) camera’s inzetten. Afhankelijk van het doel valt die inzet onder het gezag van de burgemeester of de officier van justitie. Zo valt de inzet van camera’s ten behoeve van ordehandhaving onder het gezag van de burgemeester. Inzet van camera’s ten behoeve van de strafrechtelijke handhaving valt onder het gezag van de officier van justitie. Deze vorm van camera-inzet is altijd tijdelijk; zo lang als er aanleiding is voor cameratoezicht. Ook de inzet van camera’s in een specifiek opsporingsonderzoek valt onder het gezag van de officier van justitie (op grond van artikel 126g Wetboek van Strafvordering).
Hoe schat u de risico’s in dat particuliere camera’s worden gehackt en hoe rijmt u dat met het groeiende aantal camera’s?
Ik kan daar geen inschatting van maken. Zoals in het artikel in het Algemeen Dagblad wordt gesteld, zijn er geen precieze cijfers bekend. Een camera-eigenaar is zelf verantwoordelijk voor het aanpassen van wachtwoorden of het treffen van andere beveiligingsmaatregelen. Ik waardeer het dat de Autoriteit Persoonsgegevens en Bits of Freedom aandacht vragen voor dit risico.
In hoeverre klopt het dat particuliere camera’s eigenlijk de openbare weg niet mogen filmen, en dat dit dus in feite onrechtmatig materiaal is?
De Algemene verordening gegevensbescherming is van toepassing als iemand delen van de openbare ruimte filmt voor beveiligingsdoeleinden. Dit kan een onrechtmatige verwerking in de zin van de Algemene verordening gegevensbescherming opleveren. De officier van justitie bepaalt vervolgens of het bewijsmateriaal wel of niet wordt ingebracht in de strafzaak. De rechter oordeelt uiteindelijk welk belang het zwaarst weegt: het belang van waarheidsvinding of het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Kan de Minister in deze context ook reflecteren op de 1,2 huishoudens met een deurbel met camera?2 In hoeverre mag er bijvoorbeeld door de politie gebruik worden gemaakt van beelden die zijn gemaakt met deze camera’s?
Voor een deurbel met camera gelden dezelfde regels als voor een beveiligingscamera. Ook deze moeten juist worden afgesteld volgens de regels van de Algemene verordening gegevensbescherming. Op grond van artikel 126nda van het Wetboek van Strafvordering mag een opsporingsambtenaar de camerabeelden die zijn gemaakt met een deurbel vorderen.
Kunt u reflecteren op hetgeen het programma Radar vermeldt hierover, dat een camera gericht op de openbare weg in strijd is met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 9.
De illegale undercover onderzoeken bij moskeeën |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66), Marieke Koekkoek (D66), Liane den Haan (GOUD), Stephan van Baarle (DENK), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ministerie van Sociale Zaken deed ook geheim onderzoek naar moskeeën»?1
Ja.
Waarom negeert u het advies van de Landsadvocaat om de burgers over wie illegaal informatie is verzameld persoonlijk daarover te informeren? Hoe verhoudt zich dit tot de erkenning die u in uw brief geeft dat de undercover onderzoeken «onbedoeld [hebben] bijgedragen aan stigmatisering van grote groepen moslims die hier niets mee te maken hebben»?2
Recent heb ik u geïnformeerd over het traject gericht op het herstel van het vertrouwen van de islamitische gemeenschappen in de overheid. Ook voor mij vormde dit traject aanleiding om stil te staan bij de rol van het Ministerie van SZW richting de moslimgemeenschappen de afgelopen jaren.
Gemeenten en gemeenschappen werden door mijn ministerie geadviseerd om verbinding te leggen met elkaar zodat in tijden van zorg er snel geschakeld kon worden. SZW heeft in dit verband toen beelden opgehaald over personen en organisaties om het sociaal-maatschappelijk perspectief, interdepartementaal, in te brengen op veiligheidsonderwerpen. Ook is er een aantal onderzoeken uitgevoerd. In dit kader heeft SZW persoonsgegevens verwerkt. Hier had en heeft SZW echter geen juridische grondslag voor. Dit had niet mogen gebeuren.
Naar aanleiding van de recente artikelen in de NRC is contact geweest tussen mijn departement en de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). In dit gesprek zijn de afwegingen aan bod gekomen die ten grondslag lagen aan het proces zoals geschetst in de brief «Herstel vertrouwen tussen de overheid en de moslimgemeenschappen».4
Mijn medewerkers hebben de afgelopen anderhalf jaar ingezet op de ontwikkeling van een werkwijze waarbij het uitgangspunt was het proactief benaderen van mensen van wie onrechtmatig persoonsgegevens zijn verwerkt. Zij hebben de inschatting gemaakt dat het daarbij niet mogelijk is om voor het merendeel van de betrokkenen betrouwbare contactgegevens te achterhalen.
De Landsadvocaat benadrukt in zijn advies dat zekerheid dient te bestaan over de contactgegevens van de te informeren personen, opdat voorkomen wordt dat correspondentie naar verkeerde adressen wordt gezonden. Omdat het risico bestond dat de informatie bij de verkeerde adressen terecht zou kunnen komen en het bovendien een nieuwe verwerking van persoonsgegevens is om (online) achter contactgegevens te komen, is besloten om deze personen niet persoonlijk te informeren. Van daaruit is besloten om één lijn te trekken richting alle betrokkenen.
Naar aanleiding van gesprekken met de AP is bovenstaande werkwijze heroverwogen. De AP staat op het standpunt dat SZW zich maximaal moet inspannen om van wie geen betrouwbare contactgegevens beschikbaar zijn, gegevens te achterhalen opdat mensen geïnformeerd worden. Mijn ministerie zal daarom die mensen actief informeren, van wie betrouwbare contactgegevens voor handen zijn. Dit betekent dat wij zelf moeten beschikken over de betreffende contactgegevens of contactgegevens moeten kunnen vinden zonder tussenkomst van anderen. We zullen geen buitenstaanders vragen om ons contactgegevens te verstrekken. Er blijft een groep over die wij niet kunnen bereiken omdat we geen betrouwbare contactgegevens hebben of kunnen verkrijgen. Mensen die vermoeden voor te komen in onze administratie kunnen bij het ministerie hiernaar informeren, zoals beschreven in de brief5.
Bent u bereid, nu ook de Autoriteit Persoonsgegevens daarop aandringt3, toch het advies op te volgen en iedereen over wie illegaal informatie is verzameld daarover te informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich tevens de bijdragen van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en verschillende gemeenten aan deze illegale onderzoeken4, de onterechte signalering van Nederlandse moslims in het buitenland5 en de discriminatie van moslims door financiële instellingen?6 Ziet u ook dat hier sprake lijkt van een patroon van wantrouwen waar onschuldige Nederlandse moslims de dupe zijn geworden?
Het kabinet heeft eerder vragen beantwoord en brieven gestuurd over de voorbeelden die u aanhaalt. Tevens hebben verschillende gemeenten, al dan niet via hun gemeenteraden, gereageerd op de eerder verschenen krantenartikelen over de (onrechtmatige) onderzoeken die hebben plaatsgevonden in moskeeën. Zoals ik in mijn brief aangeef herken ik de signalen dat er bij een deel van de Nederlandse moslims een gevoel heerst dat de overheid slechts oog heeft voor problemen (vaak gerelateerd aan veiligheidsvraagstukken) binnen hun gemeenschappen, en niet voor positieve ontwikkelingen. Het rapport van Perron14 beschrijft dat veel ambtenaren worstelden met onvoldoende kennis over verschillende moslimgemeenschappen en daardoor deze groepen teveel benaderden vanuit een veiligheidsperspectief. Daarnaast wordt problematiek die in de kern enkelen of specifieke groepen aan gaat, het probleem gemaakt van een hele gemeenschap. Dit moet anders: ik investeer in een structurele dialoog tussen overheid en de verschillende gemeenschappen in Nederland op basis van wederzijds vertrouwen.9
Deelt u de duiding van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme dat hier sprake is van een «patroon van achterdochtig overheidshandelen richting moslims»?
Moslimdiscriminatie is een hardnekkig probleem. Helaas is gebleken dat moslimdiscriminatie ook binnen de (Rijks-)overheid voor komt. Het Nationaal Programma tegen discriminatie en racisme richt zich op het versterken van de aanpak tegen discriminatie en racisme.10 De Staatscommissie tegen discriminatie en racisme heeft als onderdeel van haar opdracht, ook discriminatie en racisme door de overheid te bezien.11
Wanneer komt het aangekondigde bredere onderzoek naar moslimdiscriminatie? Kunt u er zorg voor dragen dat daarbij expliciet aandacht is voor moslimdiscriminatie vanuit overheidsinstanties?
Ik ben op dit moment bezig met de Europese aanbesteding van het aangekondigde nationaal onderzoek naar moslimdiscriminatie. Dit onderzoek richt zich op waar en hoe moslims discriminatie ervaren en welke aanvullende effectieve maatregelen mogelijk zijn. Voor de aanbesteding heb ik als eerste richtlijn een aantal domeinen meegegeven als arbeidsmarkt, zorg, wonen en financiële dienstverlening. Binnen die domeinen kan de rol van verschillende partijen worden meegenomen, waaronder ook die van de overheid. De daadwerkelijke inhoud van het onderzoek moet nog vorm krijgen. Het onderzoek zal 1 december 2023 starten. Ik verwacht de resultaten eind 2024.
Als vermeld onder 5. heeft de Staatscommissie Discriminatie en Racisme uitdrukkelijk aandacht voor discriminatie door de overheid.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat «Inburgering en integratie» op 27 september 2023?
Ja.