Herinnert u zich dat bij de behandeling van het Belastingplan 2024 het amendement van het lid Omtzigt over het versoberen van de zgn. 30%-regeling is aangenomen, waarmee de expatregeling is versoberd van een 30%-regeling (5 jaar lang) naar een 30%/20%/10%-regeling?1
Ja.
Herinnert u zich dat dit amendement structureel een opbrengst zou hebben van 194 miljoen euro per jaar?
Ja.
Op welke manier heeft het ministerie destijds het bedrag van 194 miljoen euro berekend en klopt het dat er geen gedragseffecten in dit bedrag zijn opgenomen?
Het klopt niet dat er geen gedragseffecten zijn gehanteerd. Er is uitgegaan van een gedragseffect van 10%. De berekeningswijze wordt verder toegelicht in het antwoord op vraag vier.
Kunt u de berekening aan de Kamer doen toekomen?
De kosten van de 30%-regeling bedroegen in 2022 op basis van werkelijke gegevens over dat jaar 1051 miljoen. De kosten zijn vervolgens doorgerekend met diezelfde gegevens ervanuit gaande dat het amendement van toepassing zou zijn en kwamen uit op 839 miljoen. Met jaarlijkse stijgingen van 5% in 2023 en 2024 kwam dit uit op respectievelijk 1159 miljoen en 925 miljoen. De aftopping van de WNT-norm van de oorspronkelijke regel was geraamd op 88 miljoen. Deze is naar rato meegenomen voor de nieuwe maatregel, dus op 70 miljoen. Daarmee kwam de totale raming van de oorspronkelijke kosten uit op 1071 miljoen, en van de kosten inclusief amendement op 855 miljoen. Een verschil van 216 miljoen. Hierop is gedragseffect van 10% toegepast, waarmee de opbrengst van de aanpassing uitkwam op 194 miljoen.
Wat zou de opbrengst van het amendement geweest zijn als er wel gedragseffecten meegenomen zouden zijn?
Zoals bij vraag 3 is geantwoord, zijn gedragseffecten al meegenomen bij de berekening van de opbrengst van het amendement. De opbrengst blijft dus hetzelfde.
Heeft u kennis genomen van het feit dat het SEO onderzoek over de 30%-regeling (waarop de regering de tweede nota van wijziging van het Belastingplan 2025 baseert), schat dat het aangenomen amendement leidt tot een afname van het aantal expats met 10–15% (gedragseffect)?2
Ja.
Wilt u de opbrengst van het amendement berekenen zowel op stand van zaken in 2022 en nu, inclusief gedragseffecten?
De berekening is reeds uitgevoerd inclusief gedragseffecten. De opbrengst verandert hier dus niet door. Het is verder niet mogelijk om de stand van zaken voor het huidige jaar te berekenen, omdat daar nog geen gegevens over beschikbaar zijn. Op dit moment zijn de meest recent beschikbare gegevens die over 2023. De verwachting is dat de uitkomst niet veel zal afwijken van de uitkomst op basis van de gegevens van 2022.
Klopt het dat u bij de tweede nota van wijziging bij het Belastingplan 2025 het amendement terugdraaide en daarbij geen gedragseffecten berekende voor het terugdraaien van het amendement, maar wel voor het daarna verlagen van het algemene percentage van 30% naar 27%? 3
Middels de motie Geerdink-Moonen4 is het kabinet door de Staten-Generaal verzocht om de voorgenomen evaluatie van de 30%-regeling naar voren te halen en op basis van deze evaluatie in het Belastingplan 2025 met een alternatief voorstel te komen dat minder schadelijk uitpakt voor de economie. De gevraagde evaluatie is vervolgens vervroegd en versneld uitgevoerd door SEO Economisch Onderzoek (SEO). Het rapport Kunde, Kosten en Keuzes dat SEO heeft opgesteld naar aanleiding van deze evaluatie is op 14 juni 2024 door één van mijn voorgangers met uw Kamer gedeeld.5 Eén van de aanbevelingen die SEO doet in het evaluatierapport is om de forfaitaire vergoeding voor extraterritoriale kosten vorm te geven als één vast percentage van het loon in plaats van een afbouw in de tijd van 30-20-10. Invulling gevende aan de motie Geerdink-Moonen en gehoor gevende aan de aanbeveling van SEO, hebben wij een voorstel gedaan voor een aanpassing in de expatregeling. Deze aanpassing houdt in dat de forfaitaire vergoeding voor extraterritoriale kosten wordt gesteld op een vast percentage van het loon van de werknemer. Dit percentage bedraagt vanaf 2027 27% met volledig respecterend overgangsrecht; voor de jaren 2025 en 2026 bedraagt het percentage 30%. Dit voorstel is door de Staten-Generaal aanvaard.
Bij zowel de berekeningen voor het amendement als de wijzigingen in het Belastingplan 2025 zijn gedragseffecten meegenomen. De ramingen zijn mijns inziens daarom consistent.
Deelt u de mening dat het inconsistent en misleidend is om bij een nota van wijziging alleen de gedragseffecten mee te nemen die de regering goed uitkomen en de andere niet?
Zie antwoord vraag 8.
Wilt u de kosten en opbrengsten van de nota van wijziging berekenen met alle gedragseffecten en gebaseerd op hetzelfde jaar (2025)?
De berekening van de kosten en opbrengst van de nota van wijziging zijn gebaseerd op de gegevens van 2023. Er zijn geen recentere gegevens beschikbaar om nieuwe berekeningen mee te maken.
Wilt u de kosten en opbrengsten van de nota van wijziging zonder gedragseffecten en gebaseerd op hetzelfde jaar (2025)?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe hoog is de instroom van 30%-regeling (en opvolgers) in elk van de jaren 2016–2024?
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de instroom van de 30%-regeling over de periode 2016 tot en met 2022. Deze gegevens komen uit het evaluatierapport van onderzoeksbureau SEO.6
Instroom 30%-gebruikers
19.254
22.811
27.579
29.658
22.742
30.884
46.042
Hoe hoog is het totaal aantal mensen dat gebruik maakt van de regeling in elk van die jaren?
Het genoemde SEO-rapport geeft in figuur 3.1 ook een overzicht van het aantal mensen dat gebruik maakt van de 30%-regeling over de periode 2016 tot en met 2023. Het gaat hierbij om mensen die op enig moment in het jaar gebruik hebben gemaakt van de 30%-regeling. Onderstaande tabel geeft deze cijfers:
Aantal
59.565
69.538
84.165
93.932
97.604
89.049
109.502
114.508
Hoe hoog is het budgettaire beslag in elk van die jaren?
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de kosten van de 30%-regeling in miljoenen euro over de periode 2016 tot en met 2023.
Kosten
850
968
1.058
1.062
1.100
865
1.051
1.249
Kunt u de opbrengsten van het in de eerste vraag genoemde amendement berekenen, gebaseerd op de huidige kosten van de expatregeling, zowel met als zonder gedragseffecten?
Op dit moment zijn de meest recent beschikbare gegevens die over 2023. De verwachting is dat de uitkomst niet veel zal afwijken van de uitkomst op basis van de gegevens van 2022.
Op welke wijze en wanneer wordt uitvoering gegeven aan de aangenomen motie-Hermans/Omtzigt op het volgende punt van het dictum: «zo snel mogelijk het deskundigheidsvereiste in de 30%-regeling aan te scherpen zodat die beter aansluit bij de behoeften van de economie en arbeidsmarkt»?4
Als één van de voorwaarden voor toepassing van de expatregeling (voorheen 30%-regeling) geldt dat de ingekomen werknemer specifieke deskundigheid heeft die schaars is op de Nederlandse arbeidsmarkt. Sinds 2012 wordt het deskundigheidsvereiste in de expatregeling vorm gegeven aan de hand van een salarisnorm. In het Belastingplan 2025 is aangekondigd dat de salarisnorm per 1 januari 2027 zal worden verhoogd van € 46.107 (cijfer 2024) naar € 50.436 (dit laatste cijfer zal nog worden aangepast aan de jaarlijkse indexatie).8 Dit betreft een verhoging van de salarisnorm van 9,4%. De salarisnorm voor werknemers jonger dan 30 jaar met een mastergraad wordt naar rato verhoogd. Op deze manier heeft het kabinet invulling gegeven aan het verzoek in de motie Hermans/Omtzigt om het deskundigheidsvereiste aan te scherpen.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen 10 dagen beantwoorden?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het nieuwe beleid van het Openbaar Ministerie omtrent de strafbeschikking?1
Ja.
Herinnert u zich dat bij de regeling van werkzaamheden van 18 februari 2025 een brief hierover gevraagd is? Kan de Kamer die brief binnen een week verwachten, tezamen met de antwoorden op deze vragen?
Ik doe mijn uiterste best om vragen vanuit uw Kamer zo spoedig mogelijk te beantwoorden. De gevraagde brief, die inmiddels aan uw Kamer is verzonden, vergde afstemming met betrokken partijen zoals het OM, waardoor een week niet haalbaar was.
Op welke wijze heeft het Openbaar Ministerie overleg gevoerd over dit beleid met de Minister van Justitie en Veiligheid over dit voorstel?
Het OM heeft een jaar geleden in algemene zin aangekondigd de toepassing van de strafbeschikking te zullen verruimen. De toenmalige Minister van Justitie en Veiligheid heeft uw Kamer hierover in een brief van 29 januari 2024 geïnformeerd.2 Ik ben enkele weken voorafgaand aan 1 februari in algemene zin mondeling op de hoogte gesteld dat het OM voornemens was de toepassing van de strafbeschikking uit te breiden. Tijdens een regulier overleg met het College van PG’s op 20 februari 2025 is het onderwerp besproken.
Kunt u, de Minister van Justitie en Veiligheid, alle schriftelijke stukken over overleg hierover met u en het ministerie aan de Kamer doen toekomen?
Ik heb bekeken welke stukken ik hierover ik heb ontvangen via de lijn. Bijgaand treft u het extract aan van de annotatie die ik heb ontvangen ten behoeve van de bespreking van dit onderwerp met het College van procureurs-generaal en de versie van de instructie die hierbij was gevoegd. Dit is het deel van de annotatie dat ziet op het verruimde strafbeschikkingenbeleid van het OM. Het verslag van dit overleg is nog niet vastgesteld.
Heeft u, de Minister van Justitie en Veiligheid, ingestemd met deze beleidswijziging?
Het OM functioneert ten aanzien van de strafoplegging in strafzaken zelfstandig en onafhankelijk. Aanpassingen van beleid worden ter kennisneming aan de Minister van Justitie en Veiligheid voorgelegd.
Bent u, de Minister van Justitie en Veiligheid, het eens met deze beleidswijziging? Indien gedeeltelijk, kunt u dan aangeven met welke gedeeltes wel en met welke gedeeltes niet?
Met behulp van een strafbeschikking kan een officier van justitie zaken zelf afdoen. Het gaat om strafbare feiten waarop maximaal zes jaar gevangenisstraf is gesteld, zoals eenvoudige mishandeling, winkeldiefstal, openbare dronkenschap, bedreiging en rijden onder invloed. Het doel van het vaker toepassen van de strafbeschikking is om de doorlooptijden van strafzaken te verkorten, de rechtspraak te ontlasten en voorraden af te bouwen. Door vaker een strafbeschikking uit te vaardigen kan de strafrechter worden ontlast en de rechterlijke capaciteit worden benut voor de zwaardere strafzaken. Daarnaast streeft het OM ernaar om hiermee meer strafzaken te kunnen afhandelen. Dit leidt er dus toe dat meer criminaliteit sneller kan worden aangepakt. Dit is ook in het belang van slachtoffers. Ik steun in algemene zin deze doelen om doorlooptijden van strafzaken te verkorten en meer criminaliteit aan te pakken. Het vaker afdoen van strafzaken met een strafbeschikking is met het oog op dat doel een geschikt middel, mede uitgaande van de bestaande capaciteitstekorten bij de rechtspraak. Vanzelfsprekend worden alle wettelijke waarborgen rondom de uitvaardiging van strafbeschikkingen in acht genomen, terwijl ook de rechten en belangen van slachtoffers gewaarborgd blijven. In gevallen waarin de officier van justitie het noodzakelijk vindt dat het desbetreffende feit met een vrijheidsstraf wordt bestraft, kan nog steeds tot dagvaarding worden overgegaan en kan vervolgens door de rechter een vrijheidsstraf worden opgelegd.
Op welke wijze en wanneer bent u, de Minister van Asiel en Migratie, geïnformeerd over deze beleidswijziging?
Het verruimde beleid van het OM is mijn verantwoordelijkheid, niet die van de Minister van Asiel en Migratie.
Bent u, de Minister van Asiel en Migratie, het eens met deze beleidswijziging? Indien gedeeltelijk, kunt u dan aangeven met welke gedeeltes wel en met welke gedeeltes niet?
Het verruimde beleid van het OM is mijn verantwoordelijkheid, niet die van de Minister van Asiel en Migratie.
Hoe beoordeelt u het feit dat misdrijven waarvoor een taakstrafverbod geldt (en waarvoor dus een gevangenisstraf opgelegd dient te worden), nu met een strafbeschikking worden afgedaan, waardoor er geen gevangenisstraf voor opgelegd kán worden en alleen een taakstraf of boete? Acht u dat wenselijk?
De uitbreiding van de toepassing van de strafbeschikking betreft op dit moment alleen veelvoorkomende vermogensdelicten. Het OM oefent hierbij zijn taken uit binnen de kaders van de wet. Tot die kaders behoort ook het taakstrafverbod (artikel 22b Wetboek van Strafrecht). In gevallen waarin op grond daarvan geen taakstraf mag worden opgelegd, kan de officier van justitie nog steeds overgaan tot dagvaarding en de zaak voorleggen aan de rechter.
Hoe beoordeelt u het feit dat asielzoekers, die overtredingen en misdrijven begaan hebben (en mogelijk voor veel overlast zorgen), nu een strafbeschikking zullen krijgen, waardoor zij geen gevangenisstraf meer kúnnen krijgen? Is dit in lijn met het kabinetsbeleid?
De uitbreiding van de toepassing van de strafbeschikking betreft op dit moment alleen veelvoorkomende vermogensdelicten met als doel doorlooptijden te verkorten en meer criminaliteit aan te pakken. Doorlooptijden verkorten en meer criminaliteit aanpakken is in lijn met het kabinetsbeleid.
U doelt op een passage in de instructie over het vervallen van de zogenaamde «contra-indicaties» voor het opleggen van een strafbeschikking, bij recidive en illegale vreemdelingen en asielzoekers. Ik vind het van belang te benadrukken dat ook deze zaken nog steeds voor de rechter kunnen worden gebracht, ook onder deze nieuwe instructie. Die afweging wordt bij iedere zaak door de officier van justitie gemaakt. Daarnaast blijft het doelgroepenbeleid van het OM in stand. Dat betekent dat er extra aandacht is en blijft voor bijvoorbeeld vervolging van overlastgevende asielzoekers en recidivisten. De instructie maakt het echter nu wel mogelijk om ook bij relatief lichte feiten – die nu soms onbestraft blijven door bijvoorbeeld gebrek aan capaciteit of sepots – een strafbeschikking op te leggen. Het opheffen van de contra-indicaties zorgt er in die gevallen voor dat asielzoekers, illegale vreemdelingen en recidivisten niet wegkomen zonder straf, maar een strafbeschikking krijgen. Het toepassen van de strafbeschikking is dus een toevoeging aan het arsenaal van een officier van justitie om strafbare feiten aan te pakken en leidt ertoe dat meer criminaliteit wordt aangepakt. Het OM zal de passage in de instructie bij een eerstvolgende wijziging of volgende instructie op dit punt verhelderen.
Hoe beoordeelt u het feit dat veelplegers in dit nieuwe beleid een strafbeschikking zullen krijgen, waardoor zij geen gevangenisstraf meer kunnen krijgen? Is dit in lijn met het kabinetsbeleid?
Zoals in het antwoord op vraag 10 is toegelicht, is het doel juist om meer criminaliteit aan te pakken. Bij relatief lichtere recidivefeiten (bijvoorbeeld winkeldiefstal) kan de officier nu ook een strafbeschikking opleggen, terwijl deze feiten anders mogelijk onbestraft waren gebleven. De mogelijkheid tot dagvaarden blijft bestaan wanneer de officier van justitie dit opportuun acht. Doorlooptijden verkorten en meer criminaliteit aanpakken is in lijn met het kabinetsbeleid.
Kunt u aangeven hoeveel veelplegers en hoeveel asielzoekers in 2024 en 2025 veroordeeld zijn door de rechter tot een gevangenisstraf voor delicten met maximaal 6 jaar gevangenisstraf?
De Rechtspraak registreert niet of een verdachte een asielzoeker of een veelpleger is. Daarom zijn deze cijfers niet beschikbaar. In de jaarlijkse rapportage Incidenten en misdrijven door bewoners van COA- en crisisnoodopvanglocaties geeft het WODC een overzicht van het aantal geregistreerde misdrijven waarvan vreemdelingen die verblijven op een COA-locatie, worden verdacht. Naar verwachting wordt vóór het zomerreces de rapportage over het jaar 2024 door de Minister van Asiel en Migratie aan uw Kamer aangeboden.
Hoeveel mensen die veroordeeld zijn voor een delict met een taakstrafverbod (in 2024), zouden in 2025 een taakstraf of boete krijgen door dit nieuwe beleid?
Het OM past het nieuwe beleid toe binnen de kaders van de wetgeving. Voor delicten waarvoor een taakstrafverbod geldt wordt dus geen taakstraf opgelegd.
Hoe beoordeelt u het feit dat de positie van het slachtoffer veel zwakker is bij een strafbeschikking dan bij een procedure voor de strafrechter? Bent u bereid ervoor te zorgen dat wanneer slachtoffers spreekrecht willen uitoefenen, ze dat kunnen doen en er in dat geval dus een rechtszitting komt?
Ook bij afdoening van een zaak met een strafbeschikking is de positie van het slachtoffer geborgd. De officier van justitie houdt bij de toepassing van de strafbeschikking rekening met de belangen van slachtoffers. Hierover heeft de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming u uitgebreid geïnformeerd per brief van 9 november 20223 en vervolgens in de tweede4 en derde voortgangsbrief5 meerjarenagenda slachtofferbeleid. Slachtoffers worden er expliciet op gewezen dat zij een schriftelijke slachtofferverklaring kunnen indienen, zodat hun belangen door de officier van justitie kunnen worden meegewogen bij het uitvaardigen van een strafbeschikking. Ook kunnen slachtoffers stukken indienen ter onderbouwing van het verhalen van hun schade op de dader. Daarnaast geldt er op grond van de Aanwijzing OM-strafbeschikking (2022A003) een contra-indicatie voor ernstige spreekrechtwaardige feiten, waardoor er in beginsel geen strafbeschikking zal worden uitgevaardigd voor die feiten wanneer het slachtoffer van zijn spreekrecht gebruik wenst te maken. Het nieuwe beleid van het OM ziet niet op spreekrechtwaardige feiten en de betreffende contra-indicatie wordt daarin niet opgeschort. Verder bepaalt het nieuwe beleid dat bij elk veelvoorkomend vermogensdelict in de strafbeschikking een schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd als het slachtoffer heeft laten weten dat een schadevergoeding gewenst is. Slachtoffers die van mening zijn dat de zaak toch voor de rechter moet worden gebracht, kunnen op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering een beklagprocedure starten.
Hoe beoordeelt u het feit dat rechtspleging in principe in de openbaarheid plaatsvindt (artikel 121 van de Grondwet) en dat de strafbeschikking zich aan die openbaarheid onttrekt? Bent u bereid met voorstellen te komen die leiden tot meer openbaarheid rondom de strafbeschikking?
Het gaat hier om de buitengerechtelijke afdoening van relatief lichtere strafzaken. Het doel is om deze snel af te doen en de rechtspraak te ontlasten. Het openbaarheidsvereiste van artikel 121 van de Grondwet geldt alleen voor «terechtzittingen» en ziet daarmee op berechting door de rechter; het strekt zich dus niet uit tot buitengerechtelijke afdoening. Door verzet in te stellen (artikel 257e, Wetboek van Strafvordering) tegen de strafbeschikking kan de verdachte bewerkstelligen dat de zaak alsnog in het openbaar wordt behandeld door de rechter. Opmerking verdient dat de officier van justitie desgevraagd een afschrift van een strafbeschikking verstrekt aan ieder ander dan de verdachte of zijn raadsman, tenzij er sprake is van een wettelijke weigeringsgrond. In dat laatste geval kan de officier van justitie een geanonimiseerd afschrift verstrekken. Indien geen afschrift wordt verstrekt kan de verzoeker een klaagschrift indienen (artikel 257h Wetboek van Strafvordering). Op die wijze is ook bij de strafbeschikking voorzien in een vorm van openbaarheid.
Daarnaast houdt de procureur-generaal bij de Hoge Raad toezicht op het OM. De procureur-generaal heeft in het verleden verschillende onderzoeken naar de toepassing van de strafbeschikking door het OM uitgevoerd. Omdat het (deels en/of verder) openbaren van de procedure omtrent de toepassing van de strafbeschikking ten koste gaat van het doel van de strafbeschikking en er al voldoende toezicht plaatsvindt op de toepassing van de strafbeschikking zie ik geen aanleiding om met voorstellen te komen om de procedure omtrent de strafbeschikking op dit punt te wijzigen.
Wilt u deze vragen een voor een en binnen een week beantwoorden, aangezien het beleid al een maand geleden is ingegaan en dat dat in alle stilte gebeurd is?
Ik streef er altijd naar een zo spoedig mogelijke beantwoording van Kamervragen. De antwoorden vergen echter afstemming met bijvoorbeeld het OM en de Rechtspraak en daarom is het niet gelukt uw vragen binnen een week te beantwoorden.
Het NIVEL rapport over oversterfte |
|
Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Fleur Agema (PVV), Karremans |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Oversterfte tijdens de COVID-19 pandemie Onderzoek onder mensen met en mensen zonder COVID-19-vaccinatie Oktober 2024»?1
Ja.
Kunt u een tabel maken met de volgende waarden (gebaseerd op tabellen 4.2 4.3, 4,4 en 4.5):
Een tabel met deze inhoud is niet te construeren uit de aangegeven tabellen in het rapport. De tabellen 4.2 t/m 4.5 hebben namelijk betrekking op de verdeling van sterfgevallen over verschillende doodsoorzaken. Dat is iets anders dan de kans op sterfte aan een bepaalde aandoening. Een dergelijke analyse zou een andere aanpak vergen en valt buiten de scope van het (reeds opgeleverde) Nivel-rapport.
Beantwoording van de vragen vergt daarmee nieuw statistisch onderzoek, waarvoor een opdracht met bijbehorende middelen aan Nivel- of andere onderzoekers verstrekt zou moeten worden. Dat acht ik niet opportuun gezien de beperkte meerwaarde van zo’n onderzoek, de vele (inmiddels afgeronde of nog lopende) onderzoeksprojecten met betrekking tot de gevolgen van de coronapandemie en de huidige financiële ruimte. Ik besteed deze financiële middelen liever aan andere uitdagingen waar we nu voor staan in de zorg. Voor de volledigheid wijs ik er wel (nogmaals) op dat veel van de data in het kader van oversterfteonderzoek beschikbaar is voor onderzoekers, die hier eigenstandig statistische analyses op kunnen uitvoeren.
Kunt u de vorige vraag herhalen en dan twaalf maanden toepassen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de vorige twee vragen herhalen voor de andere doodsoorzaken in de tabellen 4.2, 4.3, 4.4 en 4.5?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er leeftijd-subgroepen waarvoor u bovenstaande data zou kunnen herhalen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is volgens u de reden dat ongevaccineerden een veel hogere kans hebben om te sterven aan kanker in de drie maanden na vaccinatie dan gevaccineerden?
Er zijn inderdaad verschillen waar te nemen tussen mensen die zich lieten vaccineren en die zich niet lieten vaccineren, onder andere in het gebruik van terminale zorg en medische voorgeschiedenis. Deze verschillen staan – voor zover het Nivel beschikte over de betreffende data – beschreven in tabel 3.1. In de statistische analyses heeft het Nivel rekening gehouden met deze verschillen. In die analyses hebben ze echter niet voor alle mogelijke verschillen kunnen corrigeren. Wel heeft het Nivel kunnen laten zien dat het gesuggereerde, zogenaamde «healthy vaccinee»-effect zich heeft voorgedaan en dat ze daarvoor terecht hebben gecorrigeerd. Dit laatste wordt duidelijk als men tabel 3.3a en 3.3b (gecorrigeerd voor gebruik terminale zorg) vergelijkt met de tabel in bijlage A4 (niet gecorrigeerd voor gebruik terminale zorg). Dan blijkt namelijk: ongecorrigeerd (tabel A4) is de oversterfte in de ongevaccineerde/ongeregistreerde groep aanzienlijk groter dan gecorrigeerd (tabel 3.3a en 3.3b).
Wilt u ingaan op de stelling dat de verschillen tussen ongevaccineerden en gevaccineerden wellicht te maken hebben met het feit dat mensen met ernstig onderliggende lijden er vaak (gedwongen) voor kozen om geen vaccinatie te doen, omdat ze daarvoor te zwak waren?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe verklaart u de enorme verschillen in tabel 3.8, waaruit blijkt dat de sterfte onder cohorten die niet-gevaccineerd waren 300% tot 600% hoger waren dan de cohorten die gevacinneerd waren, terwijl de oversterfte door corona op het hoogtepunt van de pandemie nooit zo hoog geweest is?
De totale oversterfte is inderdaad nooit zo hoog geweest als in deze specifieke groepen wordt gemeten. Dat is met elkaar te rijmen doordat de totale groep van ongevaccineerden relatief klein was en daardoor slechts een relatief klein effect kan hebben gehad op de totale sterfte. In deze tabel worden specifieke, relatief kleine groepen mensen die in een specifiek stukje van de coronaperiode wel of juist niet werden gevaccineerd (cq niet geregistreerd), vergeleken met een vergelijkbare groep mensen vóór de coronaperiode. Daarom is het niet zinvol om de resultaten in tabel 3.8 te vergelijken met de totale oversterfte in de totale populatie in de totale pandemische periode.
Kunt u deze vragen een voor een en voor het commissiedebat over oversterfte (op 20 februari a.s.) beantwoorden?
Zoals ik in het commissiedebat over oversterfte van 20 februari jl. heb aangegeven, zijn deze vragen erg technisch van aard en is er meer dan één week nodig geweest om te komen tot een zorgvuldige beantwoording.
Heeft u kennisgenomen van het bericht: «Jonge slaper kan bij fonds Gasunie hele pensioen verliezen»?1
Ja.
Vindt u het acceptabel dat jonge slapers (20–35 jaar) in een slechtweerscenario hun hele pensioenopbouw kunnen verliezen?
Vooropgesteld, sociale partners en pensioenfondsen dragen ieder een zelfstandige verantwoordelijkheid voor de keuzes die ten grondslag liggen aan de transitie naar de nieuwe regeling. Het pensioenfonds betrekt het transitieplan van sociale partners – waarin de ondergrenzen van het verwacht pensioen staat beschreven – bij de eigen besluitvorming over de opdrachtaanvaarding en het eventuele verzoek tot invaren.
De uitvoerder zorgt ervoor dat het beleggingsrisico binnen de grenzen blijft die ervoor zorgen dat sprake is van een adequate oudedagsvoorziening. Er wordt hierbij gekeken naar de balans tussen (verwachte) opbrengsten en zekerheid, gespecificeerd op het profiel van de deelnemersleeftijdscohorten en pensioengerechtigden. Met het oog op dit laatste is het binnen bepaalde randvoorwaarden toegestaan om binnen een collectief beleggingsbeleid de leenrestrictie op te heffen voor deelnemers. Het opheffen van de leenrestrictie houdt in dat een deelnemerscohort meer dan 100% beleggingsrisico kan nemen. Dit is in het belang van de deelnemer als zij veel risico kan dragen omdat zij over veel menselijk kapitaal beschikt wat bijvoorbeeld het geval kan zijn bij jonge deelnemers. Het opheffen van de leenrestrictie past bij het life-cycle beginsel, waarbij het beleggingsrisico gedurende de opbouwfase geleidelijk wordt teruggenomen naar een niveau dat aansluit bij het beleggingsprofiel na de pensioendatum. Ik wil hierbij opmerken dat in het oude stelsel ook al sprake kan zijn van een hogere blootstelling dan 100% aandelenrisico’s voor jongere deelnemers. In het nieuwe stelsel wordt dit transparant gemaakt en onderdeel van een expliciete afweging door sociale partners en fondsbesturen. Hiertoe zijn in het nieuwe stelsel wettelijk vereisten opgenomen die dienen te worden betrokken in de governance van het fonds.
De bovengenoemde randvoorwaarden houden in dat de mate van risico die deelnemerscohorten wordt toebedeeld, moet passen bij de risicohouding van het cohort en dat de pensioenuitvoerder moet onderbouwen waarom het opheffen van de leenrestrictie in het belang van de deelnemer is (BuPw artikel 1e lid 1). De risicohouding dient te worden gebaseerd op in ieder geval de uitkomsten van het risicopreferentie-onderzoek (RPO), deelnemerskenmerken en wetenschappelijke inzichten. In artikel 14v Besluit Uitvoering Pensioenwet en Wet Verplichte Beroepspensioenregeling (BuPw) worden nadere voorwaarden gesteld aan het RPO. Daarin staat onder meer dat het RPO onderzoekt in welke mate een groep deelnemers, gewezen deelnemers (slapers) of pensioengerechtigden bereid is beleggingsrisico’s te lopen met het oog op hun doelstellingen en geeft ook de spreiding in de risicobereidheid binnen een groep. Het RPO betrekt daarbij eveneens de mate waarin deze groep beleggingsrisico’s kan dragen. Het bestuur stelt vervolgens een beleggingsbeleid op rekening houdend met de risicodraagkracht, de risicobereidheid en de spreiding in risicobereidheid, met in achtneming van bovengenoemde wettelijke waarborgen.
Wettelijk is geregeld dat eventuele negatieve vermogens moeten worden aangevuld. Pensioenfondsen onder de Wtp hebben ook het instrument van de solidariteits- en/of risicodelingsreserve om te compenseren voor sterk negatieve overrendementen.
Wat denkt u dat er gebeurt met het vertrouwen in het pensioenstelsel als een groep deelnemers het hele opgebouwde pensioen van jaren kwijtraakt?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 aangeef, gelden er randvoorwaarden die er voor zorgen dat pensioenuitvoerders zich bewust zijn van de risico’s en prudent met deze risico’s omgaan. Verder zijn enige nuanceringen op zijn plaats.
Het is goed om op te merken dat de jongste deelnemers nog weinig pensioenvermogen hebben kunnen opbouwen en het dus ook om een relatief kleine groep deelnemers met relatief weinig pensioenvermogen gaat. Daarnaast kan het ook zo zijn dat deze groep jonge slapers hun pensioen bij een ander pensioenfonds verder heeft opgebouwd. Pensioenfondsen en sociale partners dienen zich terdege bewust te zijn dat verlies van opgebouwd vermogen het vertrouwen in het eigen pensioenfonds en het pensioenstelsel als geheel kan verminderen en moeten het beleggingsbeleid en de bijbehorende risico’s daarom afstemmen op de risicohouding van de deelnemers. Pensioenfondsen onder de Wtp hebben ook het instrument van de solidariteits- en/of risicodelingsreserve om te compenseren voor sterk negatieve overrendementen.
Deelt u de mening dat het opheffen van de leenrestrictie, waardoor er nu met geleend geld belegd kan worden, geen goed idee is? Kunt u dat toelichten?
Aan het opheffen van de leenrestrictie zijn de nodige randvoorwaarden en waarborgen verbonden. Zoals reeds tijdens de wetsbehandeling is aangegeven, kan in het nieuwe pensioenstelsel de mate van collectieve risicodeling worden vergroot voor de deelnemers, zolang dit in lijn is met de risicohouding van het leeftijdscohort en onderbouwd in het belang van de deelnemers. Jongere deelnemers krijgen een hogere risicoblootstelling dan oudere deelnemers binnen het pensioenfonds. Hierdoor kan het vermogen beter worden aangewend, in belang van het collectief en de individuele deelnemers. Er wordt door het pensioenfonds geen geld geleend om te beleggen. Het pensioenfonds belegt collectief en verdeelt achteraf de rendementen: jongeren krijgen een groter dan gemiddeld deel van het risico en daarbij horende rendement, ouderen een kleiner deel. Dit past bij het feit dat jongeren meer risico kunnen nemen, omdat zij een langere tijdshorizon hebben tot aan het bereiken van de pensioenleeftijd dan oudere deelnemers. Hiermee vindt een onderbouwde weging plaats door het pensioenfondsbestuur tussen de kans op het verliezen van de pensioenopbouw en de kans op een hoger en daarmee koopkrachtiger toekomstig pensioenresultaat. Hierin is een balans gevonden door de opheffing van de leenrestrictie op 150% te begrenzen. Het opheffen van de leenrestrictie leidt bij een collectief beleggingsbeleid tot welvaartswinst. Over de hele levensloop gezien kan met dezelfde totaal aan ingelegde premies een hoger en stabieler pensioenresultaat worden bereikt, tegen vergelijkbare risico’s. Dit komt omdat binnen het beleggingscollectief de risico’s kunnen worden gespreid. Berekeningen van het CPB 2, Aegon Asset Management3 en Ortec Finance4 laten zien dat het pensioenresultaat met 3% tot 7% omhoog kan gaan bij het opheffen van de leenrestrictie tot 150%. Desalniettemin is het mogelijk dat onder slechtweerscenario’s een substantieel deel van de ingelegde premies verloren kan gaan bij jonge deelnemers. Het gaat hierbij om langdurig sterk negatieve economische omstandigheden. De kans daarop kan als zeer klein worden beschouwd, ook doordat de feitelijke beleggingsportefeuille sterk gediversifieerd is met veel verschillende beleggingscategorieën. Bovendien geldt dat het pensioenfonds de mogelijkheid heeft om achteraf eventuele zware verliezen via de solidariteits- of risicodelingsreserve te compenseren. Tot slot is er bij jongere deelnemers sprake van een lange horizon tot aan het pensioen. Verliezen aan het begin van de carrière kunnen dan gedurende de rest van opbouwfase worden goed gemaakt binnen het fonds en eventueel door de jonge deelnemer zelf met de inzet van zijn arbeidsvermogen over zijn nog resterende carrière.
Effectief kan de blootstelling maximaal 150% beleggingsrisico betreffen voor een specifiek leeftijdscohort. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 moet een pensioenuitvoerder die hiervoor opteert onderbouwen waarom dit in het belang van desbetreffende deelnemers is (BuPw artikel 1e lid 1). Dit is een expliciet onderdeel van de fondsgovernance.
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat pensioendeelnemers, die verplicht deelnemen in een fonds, niet het risico lopen om al hun geld kwijt te raken?
Ik vind dat de huidige governancevereisten en waarborgen het risico voldoende beperken.
De vereisten houden in dat de mate van risico die aan een groep deelnemers wordt toebedeeld, moet passen bij de voor hen vastgestelde risicohouding en dat een pensioenuitvoerder die ervoor kiest de leenrestrictie op te heffen, expliciet moet onderbouwen waarom dit in het belang van de deelnemers is (BuPw artikel 1e lid 1). DNB houdt hier toezicht op.
Ik begrijp echter de zorgen van de vragenstellers. Pensioenfondsen hebben de belangrijke taak om voor alle deelnemers op een prudente manier met financiële risico’s om te gaan. De komende jaren zal ik daarom evalueren hoe pensioenuitvoerders die gebruik maken van het opheffen van de leenrestrictie hun verantwoordelijkheid hebben ingevuld en voldaan hebben aan bovengenoemde waarborgen en randvoorwaarden die in de governance van pensioenfondsen zijn vastgelegd. Dit zal worden meegenomen als onderdeel van de wetsevaluatie zoals deze in de Wtp is opgenomen.
Wat zou de AFM-risico-indicator zijn van een beleggingsproduct waarbij men de hele inzet kan kwijtraken? Is het verstandig om dat als pensioenregeling te doen?
De vergelijking van het collectieve beleggingsbeleid van een pensioenfonds met een individueel beleggingsproduct gaat niet op. Bij het collectieve beleggingsbeleid gelden er andere randvoorwaarden en waarborgen dan voor het individuele beleggingsproduct. Zo moet een pensioenuitvoerder onderbouwen waarom dit in het belang van de deelnemers is. Bij het opheffen van de leenrestrictie is sprake van een aanvullende onderbouwingsvereiste naast het algemeen geldende prudent-person beginsel. Daarnaast moeten regels vastgelegd worden waarin wordt beschreven op welke wijze negatieve pensioenvermogens worden voorkomen en zo nodig aangevuld.
Bent u bereid in overleg te treden met de sociale partners en tot afspraken en regelgeving te komen waarmee mensen niet hun hele pensioenopbouw kunnen kwijtraken?
In aanvulling op mijn antwoord op vraag 5 zie ik geen reden voor nadere afspraken en/of regelgeving. De wet begrenst de mogelijkheden om meer dan 100% beleggingsrisico te nemen in voldoende mate en biedt adequate waarborgen voor een zorgvuldige risico-afweging in het belang van alle deelnemers.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
De beantwoording van de vragen heeft vanwege de benodigde afstemming langer geduurd. Hierover is de Kamer geïnformeerd.
Het artikel ‘ACM nagelt elf dure energieleveranciers aan de schandpaal’ |
|
Pieter Omtzigt (NSC), Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Beljaarts |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving in De Telegraaf van 9 april 2025 over het feit dat elf energieleveranciers volgens de ACM (Autoriteit Consument en Markt) structureel aanzienlijk hogere tarieven rekenen dan andere aanbieders, en dat overstappen consumenten tot wel € 900 per jaar kan schelen?1
Klopt het dat deze aanbieders ondanks een verplicht modelcontract met een variabel tarief, systematisch fors duurder zijn dan andere aanbieders met exact dezelfde levering en vergelijkbare inkoopkosten?
Kunt u uitsluiten dat hier sprake is van misbruik van marktmacht of informatie-asymmetrie ten nadele van consumenten?
Hoe verklaart u dat consumenten blijkbaar geen effectieve bescherming hebben tegen zulke prijsverschillen, zelfs binnen modelcontracten die juist bedoeld zijn als «basiscontract»?
Acht u het wenselijk dat dergelijke prijsverschillen tussen modelcontracten van leveranciers überhaupt mogelijk zijn? Acht u aanvullende regulering van modelcontracten nodig?
Herkent u het beeld dat in energiecontracten, net als in internetabonnementen en bankproducten, prijsvergelijking door consumenten bemoeilijkt wordt door complexe voorwaarden, verborgen kosten en ondoorzichtige prijspagina’s?
Deelt u de analyse uit de initiatiefnota «Minder inflatie, meer bestaanszekerheid» dat disfunctionele markten, een gebrek aan transparantie en onvoldoende concurrentie leiden tot structureel hogere prijzen voor essentiële diensten zoals energie?2
Waarom zijn energieleveranciers op dit moment niet verplicht om hun prijsopbouw en gemiddelde marges per contractvorm transparant te publiceren in een gestandaardiseerd format, zoals in de initiatiefnota wordt voorgesteld?
Bent u bereid om alsnog over te gaan tot een wettelijke verplichting tot periodieke transparantie over prijsopbouw en marges voor energieleveranciers, vergelijkbaar met het voorstel uit de initiatiefnota (beslispunt3?
Wat doet de ACM momenteel met de constateringen over deze dure leveranciers? Wordt hierop gehandhaafd, en zo ja, op welke wijze?
Bent u bereid een maximale marge of prijsplafond te overwegen voor modelcontracten in de energiemarkt, gezien het gebrek aan transparantie en het maatschappelijke belang van toegang tot betaalbare energie?
Bent u voornemens om structureel maandelijks een overzicht te publiceren van deze prijsverschillen, niet alleen ter vergelijking, maar met vermelding van gemiddelde marges en beleidsaanbevelingen? Zo nee, waarom niet?
Het bericht ‘Tienduizenden arbeidsmigranten van buiten de EU zonder papieren in Nederland’ |
|
Pieter Omtzigt (NSC), Boomsma |
|
Marjolein Faber (PVV), Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Tienduizenden arbeidsmigranten van buiten de EU zonder papieren in Nederland»?1
Erkent u dat het huidige systeem van Registratie Niet-ingezetenen (RNI) structureel misbruikt wordt doordat er geen of gebrekkige controle plaatsvindt op verblijfsrecht, met als gevolg dat duizenden personen zonder rechtmatig verblijf een BSN verkrijgen?
Bent u bereid om zo snel mogelijk maatregelen te nemen waarbij het verkrijgen van een burgerservicenummer (BSN) via de RNI alleen nog mogelijk is voor personen met aantoonbaar verblijfsrecht, behoudens strikt afgebakende uitzonderingen (zoals diplomaten)?
Hoe verantwoordt u het feit dat personen die illegaal in Nederland verblijven, blijkbaar met een via de RNI verkregen BSN volledig kunnen deelnemen aan het economisch verkeer – inclusief loonbetaling, bankrekening en belastingaangifte – zonder enige toets op hun verblijfsstatus of -adres?
Hoe verklaart u dat in slechts één jaar tijd (2023) vijf RNI-loketten verantwoordelijk waren voor 60% van alle gemelde fraude-incidenten met documenten? Welke maatregelen zijn uitgevoerd om deze fraude te voorkomen? Welke maatregelen bent u van plan uit te voeren om dit te voorkomen?
Hoeveel mensen hebben volgens u (desnoods naar uw beste schatting) een BSN en géén recht om te werken?
Hoeveel signalen over frauduleuze tussenpersonen zijn sinds 2021 actief opgevolgd met strafrechtelijk onderzoek? Hoeveel van deze zaken hebben geleid tot vervolging of veroordeling?
Waarom wordt het nog steeds toegestaan dat personen met een via de RNI verkregen BSN zich inschrijven bij de Kamer van Koophandel (KvK) als zelfstandig ondernemer, terwijl zij aantoonbaar geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben?
Hoe beoordeelt u het feit dat honderden personen zich via de RNI kunnen inschrijven op een loods of schuur zonder woonbestemming? Waarom blijft het wettelijk toegestaan om willekeurige adressen – die nota bene niet in de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG) geregistreerd staan – te gebruiken als verblijfsadres?
Hebben gemeenten anno 2025 nog steeds geen toegang tot vrijwillig opgegeven RNI-gegevens, terwijl dit al in 2023 was toegezegd? Acht u dit aanvaardbaar gezien de omvang van de problematiek? Wanneer zal dat geregeld zijn?
Bent u bereid om het verblijfadres en contactgegevens bij RNI-inschrijving verplicht te stellen, inclusief een verplichting tot adreswijziging bij verhuizing, én gemeenten geautomatiseerd te waarschuwen bij signalen van overbewoning of ongebruikelijke patronen?
Waarom wordt de bestaande verplichting om na vier maanden verblijf in Nederland over te stappen naar een BRP-inschrijving in praktijk niet gehandhaafd? Bent u bereid om het BSN automatisch op non-actief te zetten indien deze overstap uitblijft?
Klopt het dat gemeenten niet zelfstandig kunnen overgaan tot uitschrijving uit de RNI, zelfs bij fraude of langdurig illegaal verblijf? Waarom is deze juridische leemte nog altijd niet gedicht?
Hoeveel personen stonden per 1 januari 2025 langer dan vier maanden ingeschreven in de RNI zonder BRP-registratie? Hoeveel van hen zijn (desnoods grofweg) derdelanders zonder verblijfsrecht?
Hoe beoordeelt u het feit dat arbeidsmigranten via een frauduleuze RNI-inschrijving een BSN kunnen verkrijgen en daarmee rechten opbouwen die toegang geven tot uitkeringen, terwijl zij feitelijk onrechtmatig in Nederland verblijven? Acht u het aanvaardbaar dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) dergelijke aanvragen in behandeling neemt zonder toetsing aan de BRP-inschrijving?
Hoeveel uitkeringen of toeslagen zijn sinds 2020 verstrekt aan personen die enkel via de RNI geregistreerd stonden, ondanks het ontbreken van een verblijfsstatus die hen daartoe zou kwalificeren?
De Arbeidsinspectie stelt dat het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties al jarenlang structureel wordt gewaarschuwd voor misbruik van de RNI, maar dat «er niets verandert» en dat het ministerie «geen plannen heeft om wijzigingen aan te brengen»; klopt dit, en kunt u dat verklaren?
Bent u het eens met de conclusie van de Arbeidsinspectie dat de huidige RNI-systematiek de arbeidsmarkt ondermijnt en fraude structureel faciliteert? Zo ja, wanneer komt er eindelijk maatregel of wetswijziging die deze praktijken beëindigt?
Erkent de u dat het faciliteren van een «schijnlegale» status via RNI-inschrijving en BSN-verstrekking arbeidsmigranten structureel afhankelijk maakt van malafide bemiddelaars, uitzendbureaus en werkgevers? Wat gaat u doen om te voorkomen dat het overheidsstelsel bijdraagt aan de instandhouding van uitbuiting en mensenhandel?
Wilt u deze vragen uiterlijk woensdag 16 april 2025 15:00 uur (24 uur voorafgaand aan het commissiedebat Regulier Verblijf), één voor één beantwoorden?
De berekeningen van de expat regeling |
|
Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Tjebbe van Oostenbruggen (NSC) |
|
![]() |
Herinnert u zich het antwoord op de Kamervragen over de gewijzigde regeling voor expats, die volgens de eigen ramingstoelichting van het ministerie geen geld zou kosten, doordat gedragseffecten niet juist zijn meegenomen1
Klopt het dat de geraamde kosten van de expatregeling (30% regeling) zonder het amendement-Omtzigt c.s. 1.071 miljoen euro bedroegen?
Klopt het dat de geraamde kosten van de expatregeling (naar een 30%/20%/10%-regeling) met het amendement-Omtzigt c.s. 855 miljoen euro bedroegen, exclusief de gedragseffecten? (antwoord op vraag 4 van eerder genoemde vragen).
Klopt het dus dat de opbrengst van het amendement 216 miljoen euro zou zijn geweest als er geen gedragseffecten zouden optreden?
Deelt u de mening dat er gedragseffecten te verwachten zijn, namelijk minder gebruik van de regeling, als de regeling minder aantrekkelijk wordt en dat de gedragseffecten dus altijd zullen leiden tot een geraamde opbrengst die hoger is dan 216 miljoen euro?
Als de gedragseffecten 10% zijn en er dus 10% minder gebruik is van de regeling met de 30%/20%/10%-variant, dan in de 30% variant, klopt het dan dat de geraamde kosten met het amendement dan 770 miljoen euro bedragen, namelijk 90% van 885 miljoen euro?
Klopt het dat de geraamde opbrengst van het amendement met 10% gedragseffecten dus 1.071–770 = 301 miljoen euro is?
Zo nee, kunt u dan de som toelichten wat de opbrengst van het amendement is met 10% gedragseffecten?
Kunt u alle memo’s en emails met de originele berekeningen bij het amendement aan de Kamer doen toekomen?
Kunt u deze vragen per ommegaande, binnen een paar dagen, beantwoorden?
Herinnert u zich dat bij de behandeling van het Belastingplan 2024 het amendement van het lid Omtzigt over het versoberen van de zgn. 30%-regeling is aangenomen, waarmee de expatregeling is versoberd van een 30%-regeling (5 jaar lang) naar een 30%/20%/10%-regeling?1
Ja.
Herinnert u zich dat dit amendement structureel een opbrengst zou hebben van 194 miljoen euro per jaar?
Ja.
Op welke manier heeft het ministerie destijds het bedrag van 194 miljoen euro berekend en klopt het dat er geen gedragseffecten in dit bedrag zijn opgenomen?
Het klopt niet dat er geen gedragseffecten zijn gehanteerd. Er is uitgegaan van een gedragseffect van 10%. De berekeningswijze wordt verder toegelicht in het antwoord op vraag vier.
Kunt u de berekening aan de Kamer doen toekomen?
De kosten van de 30%-regeling bedroegen in 2022 op basis van werkelijke gegevens over dat jaar 1051 miljoen. De kosten zijn vervolgens doorgerekend met diezelfde gegevens ervanuit gaande dat het amendement van toepassing zou zijn en kwamen uit op 839 miljoen. Met jaarlijkse stijgingen van 5% in 2023 en 2024 kwam dit uit op respectievelijk 1159 miljoen en 925 miljoen. De aftopping van de WNT-norm van de oorspronkelijke regel was geraamd op 88 miljoen. Deze is naar rato meegenomen voor de nieuwe maatregel, dus op 70 miljoen. Daarmee kwam de totale raming van de oorspronkelijke kosten uit op 1071 miljoen, en van de kosten inclusief amendement op 855 miljoen. Een verschil van 216 miljoen. Hierop is gedragseffect van 10% toegepast, waarmee de opbrengst van de aanpassing uitkwam op 194 miljoen.
Wat zou de opbrengst van het amendement geweest zijn als er wel gedragseffecten meegenomen zouden zijn?
Zoals bij vraag 3 is geantwoord, zijn gedragseffecten al meegenomen bij de berekening van de opbrengst van het amendement. De opbrengst blijft dus hetzelfde.
Heeft u kennis genomen van het feit dat het SEO onderzoek over de 30%-regeling (waarop de regering de tweede nota van wijziging van het Belastingplan 2025 baseert), schat dat het aangenomen amendement leidt tot een afname van het aantal expats met 10–15% (gedragseffect)?2
Ja.
Wilt u de opbrengst van het amendement berekenen zowel op stand van zaken in 2022 en nu, inclusief gedragseffecten?
De berekening is reeds uitgevoerd inclusief gedragseffecten. De opbrengst verandert hier dus niet door. Het is verder niet mogelijk om de stand van zaken voor het huidige jaar te berekenen, omdat daar nog geen gegevens over beschikbaar zijn. Op dit moment zijn de meest recent beschikbare gegevens die over 2023. De verwachting is dat de uitkomst niet veel zal afwijken van de uitkomst op basis van de gegevens van 2022.
Klopt het dat u bij de tweede nota van wijziging bij het Belastingplan 2025 het amendement terugdraaide en daarbij geen gedragseffecten berekende voor het terugdraaien van het amendement, maar wel voor het daarna verlagen van het algemene percentage van 30% naar 27%? 3
Middels de motie Geerdink-Moonen4 is het kabinet door de Staten-Generaal verzocht om de voorgenomen evaluatie van de 30%-regeling naar voren te halen en op basis van deze evaluatie in het Belastingplan 2025 met een alternatief voorstel te komen dat minder schadelijk uitpakt voor de economie. De gevraagde evaluatie is vervolgens vervroegd en versneld uitgevoerd door SEO Economisch Onderzoek (SEO). Het rapport Kunde, Kosten en Keuzes dat SEO heeft opgesteld naar aanleiding van deze evaluatie is op 14 juni 2024 door één van mijn voorgangers met uw Kamer gedeeld.5 Eén van de aanbevelingen die SEO doet in het evaluatierapport is om de forfaitaire vergoeding voor extraterritoriale kosten vorm te geven als één vast percentage van het loon in plaats van een afbouw in de tijd van 30-20-10. Invulling gevende aan de motie Geerdink-Moonen en gehoor gevende aan de aanbeveling van SEO, hebben wij een voorstel gedaan voor een aanpassing in de expatregeling. Deze aanpassing houdt in dat de forfaitaire vergoeding voor extraterritoriale kosten wordt gesteld op een vast percentage van het loon van de werknemer. Dit percentage bedraagt vanaf 2027 27% met volledig respecterend overgangsrecht; voor de jaren 2025 en 2026 bedraagt het percentage 30%. Dit voorstel is door de Staten-Generaal aanvaard.
Bij zowel de berekeningen voor het amendement als de wijzigingen in het Belastingplan 2025 zijn gedragseffecten meegenomen. De ramingen zijn mijns inziens daarom consistent.
Deelt u de mening dat het inconsistent en misleidend is om bij een nota van wijziging alleen de gedragseffecten mee te nemen die de regering goed uitkomen en de andere niet?
Zie antwoord vraag 8.
Wilt u de kosten en opbrengsten van de nota van wijziging berekenen met alle gedragseffecten en gebaseerd op hetzelfde jaar (2025)?
De berekening van de kosten en opbrengst van de nota van wijziging zijn gebaseerd op de gegevens van 2023. Er zijn geen recentere gegevens beschikbaar om nieuwe berekeningen mee te maken.
Wilt u de kosten en opbrengsten van de nota van wijziging zonder gedragseffecten en gebaseerd op hetzelfde jaar (2025)?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe hoog is de instroom van 30%-regeling (en opvolgers) in elk van de jaren 2016–2024?
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de instroom van de 30%-regeling over de periode 2016 tot en met 2022. Deze gegevens komen uit het evaluatierapport van onderzoeksbureau SEO.6
Instroom 30%-gebruikers
19.254
22.811
27.579
29.658
22.742
30.884
46.042
Hoe hoog is het totaal aantal mensen dat gebruik maakt van de regeling in elk van die jaren?
Het genoemde SEO-rapport geeft in figuur 3.1 ook een overzicht van het aantal mensen dat gebruik maakt van de 30%-regeling over de periode 2016 tot en met 2023. Het gaat hierbij om mensen die op enig moment in het jaar gebruik hebben gemaakt van de 30%-regeling. Onderstaande tabel geeft deze cijfers:
Aantal
59.565
69.538
84.165
93.932
97.604
89.049
109.502
114.508
Hoe hoog is het budgettaire beslag in elk van die jaren?
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de kosten van de 30%-regeling in miljoenen euro over de periode 2016 tot en met 2023.
Kosten
850
968
1.058
1.062
1.100
865
1.051
1.249
Kunt u de opbrengsten van het in de eerste vraag genoemde amendement berekenen, gebaseerd op de huidige kosten van de expatregeling, zowel met als zonder gedragseffecten?
Op dit moment zijn de meest recent beschikbare gegevens die over 2023. De verwachting is dat de uitkomst niet veel zal afwijken van de uitkomst op basis van de gegevens van 2022.
Op welke wijze en wanneer wordt uitvoering gegeven aan de aangenomen motie-Hermans/Omtzigt op het volgende punt van het dictum: «zo snel mogelijk het deskundigheidsvereiste in de 30%-regeling aan te scherpen zodat die beter aansluit bij de behoeften van de economie en arbeidsmarkt»?4
Als één van de voorwaarden voor toepassing van de expatregeling (voorheen 30%-regeling) geldt dat de ingekomen werknemer specifieke deskundigheid heeft die schaars is op de Nederlandse arbeidsmarkt. Sinds 2012 wordt het deskundigheidsvereiste in de expatregeling vorm gegeven aan de hand van een salarisnorm. In het Belastingplan 2025 is aangekondigd dat de salarisnorm per 1 januari 2027 zal worden verhoogd van € 46.107 (cijfer 2024) naar € 50.436 (dit laatste cijfer zal nog worden aangepast aan de jaarlijkse indexatie).8 Dit betreft een verhoging van de salarisnorm van 9,4%. De salarisnorm voor werknemers jonger dan 30 jaar met een mastergraad wordt naar rato verhoogd. Op deze manier heeft het kabinet invulling gegeven aan het verzoek in de motie Hermans/Omtzigt om het deskundigheidsvereiste aan te scherpen.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen 10 dagen beantwoorden?
Ja.
Berichten op de sociale media, die uit Nederland komen en oproepen tot haat, geweld en moord in Syrië |
|
Pieter Omtzigt (NSC), Derk Boswijk (CDA), Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
van Weel |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van een aantal schandelijke uitspraken op sociale media, waarin opgeroepen lijkt te worden om in Syrië groepen de vermoorden, zoals https://x.com/HaraldDoornbos/status/1898698085716386054?
In welke mate hebben de politie en het Openbaar Ministerie (OM) voldoende zicht op dit soort uitingen van haat en oproepen tot geweld vanaf Nederlandse bodem? Hoe frequent komt dit zover u bekend voor?
Hebben politie en OM de prioriteit, focus en capaciteit om deze vormen van haat op te kunnen sporen en te vervolgen?
Wil u in gesprek gaan met de politie en het OM hierover en terugkoppelen hoeveel zaken van mensen in Nederland die oproepen tot geweld in Syrië onderzocht en vervolgd worden? Kunt u de uitkomsten van de strafbeschikkingen of rechtszaken hierin geven?
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Heeft u kennisgenomen van het nieuwe beleid van het Openbaar Ministerie omtrent de strafbeschikking?1
Ja.
Herinnert u zich dat bij de regeling van werkzaamheden van 18 februari 2025 een brief hierover gevraagd is? Kan de Kamer die brief binnen een week verwachten, tezamen met de antwoorden op deze vragen?
Ik doe mijn uiterste best om vragen vanuit uw Kamer zo spoedig mogelijk te beantwoorden. De gevraagde brief, die inmiddels aan uw Kamer is verzonden, vergde afstemming met betrokken partijen zoals het OM, waardoor een week niet haalbaar was.
Op welke wijze heeft het Openbaar Ministerie overleg gevoerd over dit beleid met de Minister van Justitie en Veiligheid over dit voorstel?
Het OM heeft een jaar geleden in algemene zin aangekondigd de toepassing van de strafbeschikking te zullen verruimen. De toenmalige Minister van Justitie en Veiligheid heeft uw Kamer hierover in een brief van 29 januari 2024 geïnformeerd.2 Ik ben enkele weken voorafgaand aan 1 februari in algemene zin mondeling op de hoogte gesteld dat het OM voornemens was de toepassing van de strafbeschikking uit te breiden. Tijdens een regulier overleg met het College van PG’s op 20 februari 2025 is het onderwerp besproken.
Kunt u, de Minister van Justitie en Veiligheid, alle schriftelijke stukken over overleg hierover met u en het ministerie aan de Kamer doen toekomen?
Ik heb bekeken welke stukken ik hierover ik heb ontvangen via de lijn. Bijgaand treft u het extract aan van de annotatie die ik heb ontvangen ten behoeve van de bespreking van dit onderwerp met het College van procureurs-generaal en de versie van de instructie die hierbij was gevoegd. Dit is het deel van de annotatie dat ziet op het verruimde strafbeschikkingenbeleid van het OM. Het verslag van dit overleg is nog niet vastgesteld.
Heeft u, de Minister van Justitie en Veiligheid, ingestemd met deze beleidswijziging?
Het OM functioneert ten aanzien van de strafoplegging in strafzaken zelfstandig en onafhankelijk. Aanpassingen van beleid worden ter kennisneming aan de Minister van Justitie en Veiligheid voorgelegd.
Bent u, de Minister van Justitie en Veiligheid, het eens met deze beleidswijziging? Indien gedeeltelijk, kunt u dan aangeven met welke gedeeltes wel en met welke gedeeltes niet?
Met behulp van een strafbeschikking kan een officier van justitie zaken zelf afdoen. Het gaat om strafbare feiten waarop maximaal zes jaar gevangenisstraf is gesteld, zoals eenvoudige mishandeling, winkeldiefstal, openbare dronkenschap, bedreiging en rijden onder invloed. Het doel van het vaker toepassen van de strafbeschikking is om de doorlooptijden van strafzaken te verkorten, de rechtspraak te ontlasten en voorraden af te bouwen. Door vaker een strafbeschikking uit te vaardigen kan de strafrechter worden ontlast en de rechterlijke capaciteit worden benut voor de zwaardere strafzaken. Daarnaast streeft het OM ernaar om hiermee meer strafzaken te kunnen afhandelen. Dit leidt er dus toe dat meer criminaliteit sneller kan worden aangepakt. Dit is ook in het belang van slachtoffers. Ik steun in algemene zin deze doelen om doorlooptijden van strafzaken te verkorten en meer criminaliteit aan te pakken. Het vaker afdoen van strafzaken met een strafbeschikking is met het oog op dat doel een geschikt middel, mede uitgaande van de bestaande capaciteitstekorten bij de rechtspraak. Vanzelfsprekend worden alle wettelijke waarborgen rondom de uitvaardiging van strafbeschikkingen in acht genomen, terwijl ook de rechten en belangen van slachtoffers gewaarborgd blijven. In gevallen waarin de officier van justitie het noodzakelijk vindt dat het desbetreffende feit met een vrijheidsstraf wordt bestraft, kan nog steeds tot dagvaarding worden overgegaan en kan vervolgens door de rechter een vrijheidsstraf worden opgelegd.
Op welke wijze en wanneer bent u, de Minister van Asiel en Migratie, geïnformeerd over deze beleidswijziging?
Het verruimde beleid van het OM is mijn verantwoordelijkheid, niet die van de Minister van Asiel en Migratie.
Bent u, de Minister van Asiel en Migratie, het eens met deze beleidswijziging? Indien gedeeltelijk, kunt u dan aangeven met welke gedeeltes wel en met welke gedeeltes niet?
Het verruimde beleid van het OM is mijn verantwoordelijkheid, niet die van de Minister van Asiel en Migratie.
Hoe beoordeelt u het feit dat misdrijven waarvoor een taakstrafverbod geldt (en waarvoor dus een gevangenisstraf opgelegd dient te worden), nu met een strafbeschikking worden afgedaan, waardoor er geen gevangenisstraf voor opgelegd kán worden en alleen een taakstraf of boete? Acht u dat wenselijk?
De uitbreiding van de toepassing van de strafbeschikking betreft op dit moment alleen veelvoorkomende vermogensdelicten. Het OM oefent hierbij zijn taken uit binnen de kaders van de wet. Tot die kaders behoort ook het taakstrafverbod (artikel 22b Wetboek van Strafrecht). In gevallen waarin op grond daarvan geen taakstraf mag worden opgelegd, kan de officier van justitie nog steeds overgaan tot dagvaarding en de zaak voorleggen aan de rechter.
Hoe beoordeelt u het feit dat asielzoekers, die overtredingen en misdrijven begaan hebben (en mogelijk voor veel overlast zorgen), nu een strafbeschikking zullen krijgen, waardoor zij geen gevangenisstraf meer kúnnen krijgen? Is dit in lijn met het kabinetsbeleid?
De uitbreiding van de toepassing van de strafbeschikking betreft op dit moment alleen veelvoorkomende vermogensdelicten met als doel doorlooptijden te verkorten en meer criminaliteit aan te pakken. Doorlooptijden verkorten en meer criminaliteit aanpakken is in lijn met het kabinetsbeleid.
U doelt op een passage in de instructie over het vervallen van de zogenaamde «contra-indicaties» voor het opleggen van een strafbeschikking, bij recidive en illegale vreemdelingen en asielzoekers. Ik vind het van belang te benadrukken dat ook deze zaken nog steeds voor de rechter kunnen worden gebracht, ook onder deze nieuwe instructie. Die afweging wordt bij iedere zaak door de officier van justitie gemaakt. Daarnaast blijft het doelgroepenbeleid van het OM in stand. Dat betekent dat er extra aandacht is en blijft voor bijvoorbeeld vervolging van overlastgevende asielzoekers en recidivisten. De instructie maakt het echter nu wel mogelijk om ook bij relatief lichte feiten – die nu soms onbestraft blijven door bijvoorbeeld gebrek aan capaciteit of sepots – een strafbeschikking op te leggen. Het opheffen van de contra-indicaties zorgt er in die gevallen voor dat asielzoekers, illegale vreemdelingen en recidivisten niet wegkomen zonder straf, maar een strafbeschikking krijgen. Het toepassen van de strafbeschikking is dus een toevoeging aan het arsenaal van een officier van justitie om strafbare feiten aan te pakken en leidt ertoe dat meer criminaliteit wordt aangepakt. Het OM zal de passage in de instructie bij een eerstvolgende wijziging of volgende instructie op dit punt verhelderen.
Hoe beoordeelt u het feit dat veelplegers in dit nieuwe beleid een strafbeschikking zullen krijgen, waardoor zij geen gevangenisstraf meer kunnen krijgen? Is dit in lijn met het kabinetsbeleid?
Zoals in het antwoord op vraag 10 is toegelicht, is het doel juist om meer criminaliteit aan te pakken. Bij relatief lichtere recidivefeiten (bijvoorbeeld winkeldiefstal) kan de officier nu ook een strafbeschikking opleggen, terwijl deze feiten anders mogelijk onbestraft waren gebleven. De mogelijkheid tot dagvaarden blijft bestaan wanneer de officier van justitie dit opportuun acht. Doorlooptijden verkorten en meer criminaliteit aanpakken is in lijn met het kabinetsbeleid.
Kunt u aangeven hoeveel veelplegers en hoeveel asielzoekers in 2024 en 2025 veroordeeld zijn door de rechter tot een gevangenisstraf voor delicten met maximaal 6 jaar gevangenisstraf?
De Rechtspraak registreert niet of een verdachte een asielzoeker of een veelpleger is. Daarom zijn deze cijfers niet beschikbaar. In de jaarlijkse rapportage Incidenten en misdrijven door bewoners van COA- en crisisnoodopvanglocaties geeft het WODC een overzicht van het aantal geregistreerde misdrijven waarvan vreemdelingen die verblijven op een COA-locatie, worden verdacht. Naar verwachting wordt vóór het zomerreces de rapportage over het jaar 2024 door de Minister van Asiel en Migratie aan uw Kamer aangeboden.
Hoeveel mensen die veroordeeld zijn voor een delict met een taakstrafverbod (in 2024), zouden in 2025 een taakstraf of boete krijgen door dit nieuwe beleid?
Het OM past het nieuwe beleid toe binnen de kaders van de wetgeving. Voor delicten waarvoor een taakstrafverbod geldt wordt dus geen taakstraf opgelegd.
Hoe beoordeelt u het feit dat de positie van het slachtoffer veel zwakker is bij een strafbeschikking dan bij een procedure voor de strafrechter? Bent u bereid ervoor te zorgen dat wanneer slachtoffers spreekrecht willen uitoefenen, ze dat kunnen doen en er in dat geval dus een rechtszitting komt?
Ook bij afdoening van een zaak met een strafbeschikking is de positie van het slachtoffer geborgd. De officier van justitie houdt bij de toepassing van de strafbeschikking rekening met de belangen van slachtoffers. Hierover heeft de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming u uitgebreid geïnformeerd per brief van 9 november 20223 en vervolgens in de tweede4 en derde voortgangsbrief5 meerjarenagenda slachtofferbeleid. Slachtoffers worden er expliciet op gewezen dat zij een schriftelijke slachtofferverklaring kunnen indienen, zodat hun belangen door de officier van justitie kunnen worden meegewogen bij het uitvaardigen van een strafbeschikking. Ook kunnen slachtoffers stukken indienen ter onderbouwing van het verhalen van hun schade op de dader. Daarnaast geldt er op grond van de Aanwijzing OM-strafbeschikking (2022A003) een contra-indicatie voor ernstige spreekrechtwaardige feiten, waardoor er in beginsel geen strafbeschikking zal worden uitgevaardigd voor die feiten wanneer het slachtoffer van zijn spreekrecht gebruik wenst te maken. Het nieuwe beleid van het OM ziet niet op spreekrechtwaardige feiten en de betreffende contra-indicatie wordt daarin niet opgeschort. Verder bepaalt het nieuwe beleid dat bij elk veelvoorkomend vermogensdelict in de strafbeschikking een schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd als het slachtoffer heeft laten weten dat een schadevergoeding gewenst is. Slachtoffers die van mening zijn dat de zaak toch voor de rechter moet worden gebracht, kunnen op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering een beklagprocedure starten.
Hoe beoordeelt u het feit dat rechtspleging in principe in de openbaarheid plaatsvindt (artikel 121 van de Grondwet) en dat de strafbeschikking zich aan die openbaarheid onttrekt? Bent u bereid met voorstellen te komen die leiden tot meer openbaarheid rondom de strafbeschikking?
Het gaat hier om de buitengerechtelijke afdoening van relatief lichtere strafzaken. Het doel is om deze snel af te doen en de rechtspraak te ontlasten. Het openbaarheidsvereiste van artikel 121 van de Grondwet geldt alleen voor «terechtzittingen» en ziet daarmee op berechting door de rechter; het strekt zich dus niet uit tot buitengerechtelijke afdoening. Door verzet in te stellen (artikel 257e, Wetboek van Strafvordering) tegen de strafbeschikking kan de verdachte bewerkstelligen dat de zaak alsnog in het openbaar wordt behandeld door de rechter. Opmerking verdient dat de officier van justitie desgevraagd een afschrift van een strafbeschikking verstrekt aan ieder ander dan de verdachte of zijn raadsman, tenzij er sprake is van een wettelijke weigeringsgrond. In dat laatste geval kan de officier van justitie een geanonimiseerd afschrift verstrekken. Indien geen afschrift wordt verstrekt kan de verzoeker een klaagschrift indienen (artikel 257h Wetboek van Strafvordering). Op die wijze is ook bij de strafbeschikking voorzien in een vorm van openbaarheid.
Daarnaast houdt de procureur-generaal bij de Hoge Raad toezicht op het OM. De procureur-generaal heeft in het verleden verschillende onderzoeken naar de toepassing van de strafbeschikking door het OM uitgevoerd. Omdat het (deels en/of verder) openbaren van de procedure omtrent de toepassing van de strafbeschikking ten koste gaat van het doel van de strafbeschikking en er al voldoende toezicht plaatsvindt op de toepassing van de strafbeschikking zie ik geen aanleiding om met voorstellen te komen om de procedure omtrent de strafbeschikking op dit punt te wijzigen.
Wilt u deze vragen een voor een en binnen een week beantwoorden, aangezien het beleid al een maand geleden is ingegaan en dat dat in alle stilte gebeurd is?
Ik streef er altijd naar een zo spoedig mogelijke beantwoording van Kamervragen. De antwoorden vergen echter afstemming met bijvoorbeeld het OM en de Rechtspraak en daarom is het niet gelukt uw vragen binnen een week te beantwoorden.
Het NIVEL rapport over oversterfte |
|
Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Fleur Agema (PVV), Karremans |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Oversterfte tijdens de COVID-19 pandemie Onderzoek onder mensen met en mensen zonder COVID-19-vaccinatie Oktober 2024»?1
Ja.
Kunt u een tabel maken met de volgende waarden (gebaseerd op tabellen 4.2 4.3, 4,4 en 4.5):
Een tabel met deze inhoud is niet te construeren uit de aangegeven tabellen in het rapport. De tabellen 4.2 t/m 4.5 hebben namelijk betrekking op de verdeling van sterfgevallen over verschillende doodsoorzaken. Dat is iets anders dan de kans op sterfte aan een bepaalde aandoening. Een dergelijke analyse zou een andere aanpak vergen en valt buiten de scope van het (reeds opgeleverde) Nivel-rapport.
Beantwoording van de vragen vergt daarmee nieuw statistisch onderzoek, waarvoor een opdracht met bijbehorende middelen aan Nivel- of andere onderzoekers verstrekt zou moeten worden. Dat acht ik niet opportuun gezien de beperkte meerwaarde van zo’n onderzoek, de vele (inmiddels afgeronde of nog lopende) onderzoeksprojecten met betrekking tot de gevolgen van de coronapandemie en de huidige financiële ruimte. Ik besteed deze financiële middelen liever aan andere uitdagingen waar we nu voor staan in de zorg. Voor de volledigheid wijs ik er wel (nogmaals) op dat veel van de data in het kader van oversterfteonderzoek beschikbaar is voor onderzoekers, die hier eigenstandig statistische analyses op kunnen uitvoeren.
Kunt u de vorige vraag herhalen en dan twaalf maanden toepassen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de vorige twee vragen herhalen voor de andere doodsoorzaken in de tabellen 4.2, 4.3, 4.4 en 4.5?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er leeftijd-subgroepen waarvoor u bovenstaande data zou kunnen herhalen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is volgens u de reden dat ongevaccineerden een veel hogere kans hebben om te sterven aan kanker in de drie maanden na vaccinatie dan gevaccineerden?
Er zijn inderdaad verschillen waar te nemen tussen mensen die zich lieten vaccineren en die zich niet lieten vaccineren, onder andere in het gebruik van terminale zorg en medische voorgeschiedenis. Deze verschillen staan – voor zover het Nivel beschikte over de betreffende data – beschreven in tabel 3.1. In de statistische analyses heeft het Nivel rekening gehouden met deze verschillen. In die analyses hebben ze echter niet voor alle mogelijke verschillen kunnen corrigeren. Wel heeft het Nivel kunnen laten zien dat het gesuggereerde, zogenaamde «healthy vaccinee»-effect zich heeft voorgedaan en dat ze daarvoor terecht hebben gecorrigeerd. Dit laatste wordt duidelijk als men tabel 3.3a en 3.3b (gecorrigeerd voor gebruik terminale zorg) vergelijkt met de tabel in bijlage A4 (niet gecorrigeerd voor gebruik terminale zorg). Dan blijkt namelijk: ongecorrigeerd (tabel A4) is de oversterfte in de ongevaccineerde/ongeregistreerde groep aanzienlijk groter dan gecorrigeerd (tabel 3.3a en 3.3b).
Wilt u ingaan op de stelling dat de verschillen tussen ongevaccineerden en gevaccineerden wellicht te maken hebben met het feit dat mensen met ernstig onderliggende lijden er vaak (gedwongen) voor kozen om geen vaccinatie te doen, omdat ze daarvoor te zwak waren?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe verklaart u de enorme verschillen in tabel 3.8, waaruit blijkt dat de sterfte onder cohorten die niet-gevaccineerd waren 300% tot 600% hoger waren dan de cohorten die gevacinneerd waren, terwijl de oversterfte door corona op het hoogtepunt van de pandemie nooit zo hoog geweest is?
De totale oversterfte is inderdaad nooit zo hoog geweest als in deze specifieke groepen wordt gemeten. Dat is met elkaar te rijmen doordat de totale groep van ongevaccineerden relatief klein was en daardoor slechts een relatief klein effect kan hebben gehad op de totale sterfte. In deze tabel worden specifieke, relatief kleine groepen mensen die in een specifiek stukje van de coronaperiode wel of juist niet werden gevaccineerd (cq niet geregistreerd), vergeleken met een vergelijkbare groep mensen vóór de coronaperiode. Daarom is het niet zinvol om de resultaten in tabel 3.8 te vergelijken met de totale oversterfte in de totale populatie in de totale pandemische periode.
Kunt u deze vragen een voor een en voor het commissiedebat over oversterfte (op 20 februari a.s.) beantwoorden?
Zoals ik in het commissiedebat over oversterfte van 20 februari jl. heb aangegeven, zijn deze vragen erg technisch van aard en is er meer dan één week nodig geweest om te komen tot een zorgvuldige beantwoording.
De MLT ramingen (tekort en schuldquote) na ieder regeerakkkoord |
|
Folkert Idsinga (VVD), Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kunt u aangeven wat het EMU-tekort en de EMU-schuld zouden zijn in de aangepaste MLT-raming van het Centraal Planbureau (CPB), waarin de effecten van het regeerakkoord van 2012 zijn meegenomen, voor alle jaren in die raming (tot ongeveer 2017)?
Wij interpreteren de vraag als een verzoek om de raming van het kabinet bij Startnota na verwerking regeerakkoord, die is gebaseerd op de macro-economische cijfers van het CPB, te vergelijken met de uitkomst van het Financieel Jaarverslag Rijk (FJR). Zie hieronder de raming van het EMU-saldo en de EMU-schuld van het kabinet bij Startnota en bij het FJR.
in procenten bbp1
2013
2014
2015
2016
2017
EMU-saldo raming Startnota
– 2,6
– 2,7
– 2,0
– 1,9
– 1,4
EMU-schuld raming Startnota
70,3
70,9
70,7
70,4
69,5
Realisatie EMU-saldo FJR
– 2,5
– 2,3
– 1,8
0,4
1,1
Realisatie EMU-schuld FJR
73,5
68,8
65,1
62,3
56,7
Voor kabinet-Rutte II zijn de jaren 2013 t/m 2017 opgenomen in bovenstaande tabel.
Kunt u in een tabel en een in grafiek de ramingen vergelijken met de werkelijke uitkomsten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wat het EMU-tekort en de EMU-schuld zouden zijn in aangepaste MLT-raming van het CPB, waarin de effecten van het regeerakkoord van 2017 zijn meegenomen, voor alle jaren in die raming (tot ongeveer 2025)?
Wij interpreteren de vraag als een verzoek om de raming van het kabinet bij Startnota na verwerking regeerakkoord, die is gebaseerd op de macro-economische cijfers van het CPB, te vergelijken met de uitkomst van het Financieel Jaarverslag Rijk (FJR). Zie hieronder de raming van het EMU-saldo en de EMU-schuld van het kabinet bij Startnota en bij het FJR. Zie hieronder de raming van het EMU-saldo en de EMU-schuld van het kabinet bij Startnota en bij het FJR.
in procenten bbp1
2017
2018
2019
2020
2021
EMU-saldo raming Startnota
0,6
0,5
0,7
0,3
0,3
EMU-schuld raming Startnota
57,1
54,0
51,0
48,8
46,9
Realisatie EMU-saldo FJR
1,1
1,5
1,7
– 4,3
– 2,5
Realisatie EMU-schuld FJR
56,7
52,4
48,6
54,5
52,1
Voor kabinet-Rutte III zijn de jaren 2017 t/m 2021 opgenomen in bovenstaande tabel.
Kunt u in een tabel en een in grafiek de ramingen vergelijken met de werkelijke uitkomsten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven wat het EMU-tekort en de EMU-schuld zouden zijn in aangepaste MLT-raming van het CPB, waarin de effecten van het regeerakkoord van 2021 zijn meegenomen, voor alle jaren in die raming?
Wij interpreteren de vraag als een verzoek om de raming van het kabinet bij Startnota na verwerking regeerakkoord, die is gebaseerd op de macro-economische cijfers van het CPB, te vergelijken met de uitkomst van het Financieel Jaarverslag Rijk (FJR). Zie hieronder de raming van het EMU-saldo en de EMU-schuld van het kabinet bij Startnota en bij het FJR.
in procenten bbp1
2022
2023
2024
2025
2026
2027
EMU-saldo raming Startnota
– 5 en 63,4
– 5 en 62,5
– 5 en 62,6
– 5 en 63,0
– 5 en 62,7
– 5 en 62,7
EMU-schuld raming Startnota
52,9
53,2
53,8
54,9
55,9
56,8
Realisatie EMU-saldo FJR
0,0
–0,3
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Realisatie EMU-schuld FJR
51,0
46,5
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Bij kabinet-Rutte IV is bij Voorjaarsnota 2022 het EMU-saldo en de EMU-schuld definitief vastgesteld en zijn de jaren 2022 t/m 2027 opgenomen in bovenstaande tabel.
Kunt u in een tabel en een in grafiek de ramingen vergelijken met de werkelijke uitkomsten?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven wat het EMU-tekort en de EMU-schuld zouden zijn in aangepaste MLT-raming van het CPB, waarin de effecten van het hoofdlijnenakkoord van 2024 zijn meegenomen, voor alle jaren in die raming?
Wij interpreteren de vraag als een verzoek om de raming van het kabinet bij Startnota na verwerking regeerakkoord, die is gebaseerd op de macro-economische cijfers van het CPB, te vergelijken met de uitkomst van het FJR. Zie hieronder de raming van het EMU-saldo en de EMU-schuld van het kabinet bij Startnota en bij het FJR.
in procenten bbp1
2024
2025
2026
2027
2028
2029
EMU-saldo raming Startnota
– 1,6%
– 2,8%
– 3,7%
– 2,4%
– 2,4%
– 2,5%
EMU-schuld raming Startnota
44,2%
46,6%
50,1%
50,7%
51,6%
52,5%
Realisatie EMU-saldo FJR
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t
n.v.t.
n.v.t.
Realisatie EMU-schuld FJR
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t
n.v.t.
n.v.t.
Bij kabinet-Schoof is in Miljoenennota 2025 het EMU-saldo en EMU-schuld definitief vastgesteld en zijn de jaren 2024 t/m 2029 opgenomen in bovenstaande tabel
Kunt u aangeven of u een structurele afwijking ziet in de ramingen of niet en of dat u de ramingen trefzeker vindt?
In zijn algemeenheid geldt dat de MLT raming vier jaar vooruit kijkt en daarmee de onzekerheid van de raming toeneemt. Tussen het moment van de raming van de MLT en de feitelijke realisaties van de betreffende jaren kan veel gebeuren. Het verloop van de grafieken is met name het gevolg van het feit dat de economie zich gedurende kabinetsperiodes vaak anders ontwikkelt dan verwacht. Ook is gedurende kabinetsperiodes vaak beleid gevoerd dat bij formatie niet was voorzien, zoals bijvoorbeeld de coronasteunmaatregelen of aanvullende bezuinigingen ten tijde van de financiële crisis. Dit werkt vervolgens door in de overheidsfinanciën. De trefzekerheid van ramingen wordt op dit moment onderzocht door de onafhankelijke expertgroep realistisch ramen, waarbij ook specifiek wordt gekeken naar de onderliggende macro-economische ramingen en het effect van beleid. Het rapport van de expertgroep zal medio maart naar het parlement worden gestuurd. Het kabinet wacht de conclusies van de expertgroep af.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het bericht: «Jonge slaper kan bij fonds Gasunie hele pensioen verliezen»?1
Ja.
Vindt u het acceptabel dat jonge slapers (20–35 jaar) in een slechtweerscenario hun hele pensioenopbouw kunnen verliezen?
Vooropgesteld, sociale partners en pensioenfondsen dragen ieder een zelfstandige verantwoordelijkheid voor de keuzes die ten grondslag liggen aan de transitie naar de nieuwe regeling. Het pensioenfonds betrekt het transitieplan van sociale partners – waarin de ondergrenzen van het verwacht pensioen staat beschreven – bij de eigen besluitvorming over de opdrachtaanvaarding en het eventuele verzoek tot invaren.
De uitvoerder zorgt ervoor dat het beleggingsrisico binnen de grenzen blijft die ervoor zorgen dat sprake is van een adequate oudedagsvoorziening. Er wordt hierbij gekeken naar de balans tussen (verwachte) opbrengsten en zekerheid, gespecificeerd op het profiel van de deelnemersleeftijdscohorten en pensioengerechtigden. Met het oog op dit laatste is het binnen bepaalde randvoorwaarden toegestaan om binnen een collectief beleggingsbeleid de leenrestrictie op te heffen voor deelnemers. Het opheffen van de leenrestrictie houdt in dat een deelnemerscohort meer dan 100% beleggingsrisico kan nemen. Dit is in het belang van de deelnemer als zij veel risico kan dragen omdat zij over veel menselijk kapitaal beschikt wat bijvoorbeeld het geval kan zijn bij jonge deelnemers. Het opheffen van de leenrestrictie past bij het life-cycle beginsel, waarbij het beleggingsrisico gedurende de opbouwfase geleidelijk wordt teruggenomen naar een niveau dat aansluit bij het beleggingsprofiel na de pensioendatum. Ik wil hierbij opmerken dat in het oude stelsel ook al sprake kan zijn van een hogere blootstelling dan 100% aandelenrisico’s voor jongere deelnemers. In het nieuwe stelsel wordt dit transparant gemaakt en onderdeel van een expliciete afweging door sociale partners en fondsbesturen. Hiertoe zijn in het nieuwe stelsel wettelijk vereisten opgenomen die dienen te worden betrokken in de governance van het fonds.
De bovengenoemde randvoorwaarden houden in dat de mate van risico die deelnemerscohorten wordt toebedeeld, moet passen bij de risicohouding van het cohort en dat de pensioenuitvoerder moet onderbouwen waarom het opheffen van de leenrestrictie in het belang van de deelnemer is (BuPw artikel 1e lid 1). De risicohouding dient te worden gebaseerd op in ieder geval de uitkomsten van het risicopreferentie-onderzoek (RPO), deelnemerskenmerken en wetenschappelijke inzichten. In artikel 14v Besluit Uitvoering Pensioenwet en Wet Verplichte Beroepspensioenregeling (BuPw) worden nadere voorwaarden gesteld aan het RPO. Daarin staat onder meer dat het RPO onderzoekt in welke mate een groep deelnemers, gewezen deelnemers (slapers) of pensioengerechtigden bereid is beleggingsrisico’s te lopen met het oog op hun doelstellingen en geeft ook de spreiding in de risicobereidheid binnen een groep. Het RPO betrekt daarbij eveneens de mate waarin deze groep beleggingsrisico’s kan dragen. Het bestuur stelt vervolgens een beleggingsbeleid op rekening houdend met de risicodraagkracht, de risicobereidheid en de spreiding in risicobereidheid, met in achtneming van bovengenoemde wettelijke waarborgen.
Wettelijk is geregeld dat eventuele negatieve vermogens moeten worden aangevuld. Pensioenfondsen onder de Wtp hebben ook het instrument van de solidariteits- en/of risicodelingsreserve om te compenseren voor sterk negatieve overrendementen.
Wat denkt u dat er gebeurt met het vertrouwen in het pensioenstelsel als een groep deelnemers het hele opgebouwde pensioen van jaren kwijtraakt?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 aangeef, gelden er randvoorwaarden die er voor zorgen dat pensioenuitvoerders zich bewust zijn van de risico’s en prudent met deze risico’s omgaan. Verder zijn enige nuanceringen op zijn plaats.
Het is goed om op te merken dat de jongste deelnemers nog weinig pensioenvermogen hebben kunnen opbouwen en het dus ook om een relatief kleine groep deelnemers met relatief weinig pensioenvermogen gaat. Daarnaast kan het ook zo zijn dat deze groep jonge slapers hun pensioen bij een ander pensioenfonds verder heeft opgebouwd. Pensioenfondsen en sociale partners dienen zich terdege bewust te zijn dat verlies van opgebouwd vermogen het vertrouwen in het eigen pensioenfonds en het pensioenstelsel als geheel kan verminderen en moeten het beleggingsbeleid en de bijbehorende risico’s daarom afstemmen op de risicohouding van de deelnemers. Pensioenfondsen onder de Wtp hebben ook het instrument van de solidariteits- en/of risicodelingsreserve om te compenseren voor sterk negatieve overrendementen.
Deelt u de mening dat het opheffen van de leenrestrictie, waardoor er nu met geleend geld belegd kan worden, geen goed idee is? Kunt u dat toelichten?
Aan het opheffen van de leenrestrictie zijn de nodige randvoorwaarden en waarborgen verbonden. Zoals reeds tijdens de wetsbehandeling is aangegeven, kan in het nieuwe pensioenstelsel de mate van collectieve risicodeling worden vergroot voor de deelnemers, zolang dit in lijn is met de risicohouding van het leeftijdscohort en onderbouwd in het belang van de deelnemers. Jongere deelnemers krijgen een hogere risicoblootstelling dan oudere deelnemers binnen het pensioenfonds. Hierdoor kan het vermogen beter worden aangewend, in belang van het collectief en de individuele deelnemers. Er wordt door het pensioenfonds geen geld geleend om te beleggen. Het pensioenfonds belegt collectief en verdeelt achteraf de rendementen: jongeren krijgen een groter dan gemiddeld deel van het risico en daarbij horende rendement, ouderen een kleiner deel. Dit past bij het feit dat jongeren meer risico kunnen nemen, omdat zij een langere tijdshorizon hebben tot aan het bereiken van de pensioenleeftijd dan oudere deelnemers. Hiermee vindt een onderbouwde weging plaats door het pensioenfondsbestuur tussen de kans op het verliezen van de pensioenopbouw en de kans op een hoger en daarmee koopkrachtiger toekomstig pensioenresultaat. Hierin is een balans gevonden door de opheffing van de leenrestrictie op 150% te begrenzen. Het opheffen van de leenrestrictie leidt bij een collectief beleggingsbeleid tot welvaartswinst. Over de hele levensloop gezien kan met dezelfde totaal aan ingelegde premies een hoger en stabieler pensioenresultaat worden bereikt, tegen vergelijkbare risico’s. Dit komt omdat binnen het beleggingscollectief de risico’s kunnen worden gespreid. Berekeningen van het CPB 2, Aegon Asset Management3 en Ortec Finance4 laten zien dat het pensioenresultaat met 3% tot 7% omhoog kan gaan bij het opheffen van de leenrestrictie tot 150%. Desalniettemin is het mogelijk dat onder slechtweerscenario’s een substantieel deel van de ingelegde premies verloren kan gaan bij jonge deelnemers. Het gaat hierbij om langdurig sterk negatieve economische omstandigheden. De kans daarop kan als zeer klein worden beschouwd, ook doordat de feitelijke beleggingsportefeuille sterk gediversifieerd is met veel verschillende beleggingscategorieën. Bovendien geldt dat het pensioenfonds de mogelijkheid heeft om achteraf eventuele zware verliezen via de solidariteits- of risicodelingsreserve te compenseren. Tot slot is er bij jongere deelnemers sprake van een lange horizon tot aan het pensioen. Verliezen aan het begin van de carrière kunnen dan gedurende de rest van opbouwfase worden goed gemaakt binnen het fonds en eventueel door de jonge deelnemer zelf met de inzet van zijn arbeidsvermogen over zijn nog resterende carrière.
Effectief kan de blootstelling maximaal 150% beleggingsrisico betreffen voor een specifiek leeftijdscohort. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 moet een pensioenuitvoerder die hiervoor opteert onderbouwen waarom dit in het belang van desbetreffende deelnemers is (BuPw artikel 1e lid 1). Dit is een expliciet onderdeel van de fondsgovernance.
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat pensioendeelnemers, die verplicht deelnemen in een fonds, niet het risico lopen om al hun geld kwijt te raken?
Ik vind dat de huidige governancevereisten en waarborgen het risico voldoende beperken.
De vereisten houden in dat de mate van risico die aan een groep deelnemers wordt toebedeeld, moet passen bij de voor hen vastgestelde risicohouding en dat een pensioenuitvoerder die ervoor kiest de leenrestrictie op te heffen, expliciet moet onderbouwen waarom dit in het belang van de deelnemers is (BuPw artikel 1e lid 1). DNB houdt hier toezicht op.
Ik begrijp echter de zorgen van de vragenstellers. Pensioenfondsen hebben de belangrijke taak om voor alle deelnemers op een prudente manier met financiële risico’s om te gaan. De komende jaren zal ik daarom evalueren hoe pensioenuitvoerders die gebruik maken van het opheffen van de leenrestrictie hun verantwoordelijkheid hebben ingevuld en voldaan hebben aan bovengenoemde waarborgen en randvoorwaarden die in de governance van pensioenfondsen zijn vastgelegd. Dit zal worden meegenomen als onderdeel van de wetsevaluatie zoals deze in de Wtp is opgenomen.
Wat zou de AFM-risico-indicator zijn van een beleggingsproduct waarbij men de hele inzet kan kwijtraken? Is het verstandig om dat als pensioenregeling te doen?
De vergelijking van het collectieve beleggingsbeleid van een pensioenfonds met een individueel beleggingsproduct gaat niet op. Bij het collectieve beleggingsbeleid gelden er andere randvoorwaarden en waarborgen dan voor het individuele beleggingsproduct. Zo moet een pensioenuitvoerder onderbouwen waarom dit in het belang van de deelnemers is. Bij het opheffen van de leenrestrictie is sprake van een aanvullende onderbouwingsvereiste naast het algemeen geldende prudent-person beginsel. Daarnaast moeten regels vastgelegd worden waarin wordt beschreven op welke wijze negatieve pensioenvermogens worden voorkomen en zo nodig aangevuld.
Bent u bereid in overleg te treden met de sociale partners en tot afspraken en regelgeving te komen waarmee mensen niet hun hele pensioenopbouw kunnen kwijtraken?
In aanvulling op mijn antwoord op vraag 5 zie ik geen reden voor nadere afspraken en/of regelgeving. De wet begrenst de mogelijkheden om meer dan 100% beleggingsrisico te nemen in voldoende mate en biedt adequate waarborgen voor een zorgvuldige risico-afweging in het belang van alle deelnemers.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
De beantwoording van de vragen heeft vanwege de benodigde afstemming langer geduurd. Hierover is de Kamer geïnformeerd.
Het Brusselse Lobbyschandaal. |
|
Pieter Omtzigt (NSC), van Waveren , Thom van Campen (VVD) |
|
Schoof |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het nieuws dat de Europese Commissie via het EU LIFE Programme NGO’s heeft gesubsidieerd om te lobbyen voor haar eigen klimaat- en milieuplannen bij Europarlementariërs?1
Ja, het artikel is mij ook opgevallen.
Kunt u aangeven of de toenmalige Eurocommissaris voor Klimaat in enig contact met de Nederlandse regering melding heeft gemaakt van dergelijke «lobbycontracten»?
Uit de beschikbare verslaglegging volgt geen indicatie dat de subsidieverlening onder het LIFE-programma in gesprekken met leden van het kabinet aan de orde is geweest.
Kunt u toelichten in hoeverre de Nederlandse regering op de hoogte was van deze «lobbycontracten» tussen de Europese Commissie en de NGO’s?
Het kabinet was hiervan niet op de hoogte, voor zover ik heb kunnen nagaan. Via de Permanente Vertegenwoordiging van Nederland bij de Europese Unie in Brussel heeft Nederland recentelijk contact gehad met Commissaris Serafin. De Commissaris heeft aangegeven nader onderzoek te zullen doen naar de subsidieverlening door de Europese Commissie (hierna: de Commissie), zoals hij ook aangaf in het Europees Parlement. Het kabinet wacht nadere stappen van de Commissie af. Het kabinet heeft van de Commissie geen signalen ontvangen dat geldende transparantie- en lobbyregels zijn overtreden.
Bent u van mening dat het zeer onwenselijk is dat de uitvoerende macht (via de Europese Commissie) de wetgevende macht (het Europees Parlement) middels deze schaduwlobby beïnvloedt en daarmee dus de scheiding der machten ondermijnt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Commissie gebruikt subsidieverstrekking om bepaalde EU-beleidsdoelstellingen te verwezenlijken. Ook maatschappelijke organisaties kunnen zich aanmelden voor deze subsidies. Maatschappelijke organisaties vertegenwoordigen burgers en dragen bij aan het pluriforme debat dat past bij een representatieve democratie. Het is van belang dat burgers in staat zijn de activiteiten en de mogelijke invloed van deze en alle andere belangenvertegenwoordigers te volgen. Transparantie en verantwoording over deze contacten zijn essentieel om het vertrouwen van burgers in de Unie te behouden. Om deze reden hebben het Europees Parlement en de Commissie in 2011 het EU-transparantieregister ingesteld door middel van een interinstitutioneel akkoord. De Raad is in 2021 toegetreden tot dit akkoord. Het kabinet is hier voorstander van. Het akkoord biedt een kader voor een transparante en ethische interactie tussen de EU-instellingen en belangenvertegenwoordigers. De EU-instellingen hebben zich gecommitteerd alleen bepaalde interacties met belangenvertegenwoordigers aan te gaan wanneer deze zijn ingeschreven in het register.
Verder geldt dat de Commissie een eigenstandige verantwoordelijkheid heeft om met maatschappelijke organisaties subsidieovereenkomsten aan te gaan. De Commissie dient daarbij, naast de afspraken over transparantie, de voorwaarden en doelstellingen van het betreffende fonds en van het Financieel Reglement van de Unie in acht te nemen.
Kunt u bij de Europese Commissie aandringen op openbaarmaking van de contracten die tussen 2012 en nu zijn gesloten en die gericht zijn op beïnvloeding, om zo het vertrouwen te herstellen door middel van transparantie?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u op de hoogte van het feit dat er in het wetsvoorstel voor het LIFE Programme, dat is voorgelegd aan het Europees Parlement en de Raad, geen melding wordt gemaakt van dergelijke «lobbycontracten»?
De Commissie voert het beheer over het LIFE-programma conform de doelstellingen en voorwaarden van de LIFE-verordening (2021/783) en conform de voorwaarden van het Financieel Reglement van de Unie. Uw Kamer is over het LIFE-programma geïnformeerd o.a. via het gebruikelijke BNC-fiche2 en het verslag van de Milieuraad van december 2018.3 Zoals in deze stukken aangegeven bevat het LIFE-programma ook de mogelijkheid voor financiering van ondersteuning van het maatschappelijk debat.
Maatschappelijke organisaties die subsidiegelden uit het LIFE-programma benutten, stellen bij aanvraag van subsidie zelfstandig hun werkprogramma’s op aan de hand van de in het LIFE-werkplan gestelde toetsingscriteria. Op basis van deze werkwijze is er geen sprake van een «lobbycontract» waarin de Commissie voorwaarden stelt voor belangenbehartiging bij bepaalde partijen.
Deelt u de mening dat het problematisch is dat de Eurocommissaris het parlement en de Raad niet volledig heeft ingelicht over deze bijzondere uitvoering van de verordening?
De Commissie is volgens het Financieel Reglement van de Unie verplicht om het Europees Parlement en de Raad op hun verzoek een verslag te sturen met informatie over subsidies, zoals het aantal aanvragers van subsidies, het aantal subsidies en de betrokken bedragen van het voorgaande begrotingsjaar.4 Specifiek voor het LIFE-programma geldt daarbij dat de projecten die onder de verschillende LIFE-calls zijn goedgekeurd, openbaar worden gemaakt op de website van de Commissie. Ook publiceert de Commissie, conform de LIFE-verordening, de toekenningscriteria in het meerjarig werkprogramma en in de oproepen tot het indienen van voorstellen. De projectvoorstellen van aanvragende partijen moeten aan deze criteria voldoen.
Kunt u bij de Europese Commissie aandringen op openbaarmaking van het type NGO’s of andere organisaties waarmee vergelijkbare «lobbycontracten» zijn afgesloten, bijvoorbeeld in het kader van het migratiedebat of economische vraagstukken?
Zoals uit de beantwoording van vraag 3 blijkt, heeft het kabinet op dit moment geen signalen ontvangen dat geldende transparantie- en lobbyregels zijn overtreden. Het kabinet wacht in de onderhavige kwestie de nadere stappen van de Commissie af.
Kunt u aangeven welke Nederlandse NGO's, of NGO's met een Nederlandse afdeling, betrokken waren bij dergelijke lobbycontracten?
Het kabinet houdt geen overzicht bij van maatschappelijke organisaties die subsidies van de Commissie ontvangen. Wel staan in het financiële transparantieregister van de EU de ontvangers per fonds en per land opgenomen.
Wilt u er met het kabinet op toezien dat de Europese Commissie, conform de uitspraken van Eurocommissaris Serafin, spoedig met strenge regels komt om dit soort lobbypraktijken met belastinggeld te voorkomen? En kunt u delen in hoeverre u deze maatregelen voldoende acht?
Zoals uit de beantwoording van vraag 3 blijkt, heeft het kabinet op dit moment geen signalen ontvangen dat geldende transparantie- en lobbyregels zijn overtreden. Het kabinet wacht nadere stappen van de Commissie af.
In hoeverre maken Nederlandse ministeries gebruik van dit soort «lobbycontracten» met tussenpartijen om eigen wetgeving te beïnvloeden, of hebben zij dit gedaan sinds 2010?
Heeft de regering in de afgelopen vijf jaar opdrachten gegeven of ingehuurd voor het onderhouden van parlementaire contacten aan personen of organisaties buiten de Rijksdienst, met uitzondering van vervanging bij ziekte? Zo ja welke opdrachten zijn dit geweest? Graag een volledig overzicht per opdracht.
Is er de afgelopen vijf jaar door een ministerie of uitvoeringsorganisatie opdracht of subsidie gegeven voor beïnvloeding of lobby, gericht op een specifieke partij, fractie of politicus of een groep partijen, fracties of politici?
Zo ja, kunt u voor elk geval specifiek aangeven wat het doel van de lobby was en op wie die gericht werd?
Indien onbekend, bent u bereid een onderzoek uit te voeren naar de mogelijke contractuele eisen en (subsidie)sturing vanuit het ministerie met als doel beïnvloeding van beleid, tot en met 2012? Zo ja, binnen welke termijn kunnen we dit verwachten?
Kunt u een overzicht geven van subsidiebesluiten en opdrachten van het Rijk met als doel beleidsbeïnvloeding per ministerie over de afgelopen 8 jaar? Zo ja, binnen welke termijn kunnen we dit verwachten?
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden binnen drie weken?
Ik heb de vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
De problemen bij het UWV |
|
Saris , Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de reactie van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) op de berichtgeving van EenVandaag en het AD?1
Ja, ik heb hiervan kennisgenomen.
Kunt u ervoor zorgen dat er een lijst komt van alle rapporten die de interne auditdienst van het UWV de afgelopen tien jaar heeft opgesteld en dat die openbaar gemaakt worden, hetzij door toezending aan de Kamer, hetzij door publicatie op het internet?
De Auditdienst UWV stelt kwartaal- en vanaf 2022 tertaalrapportages op, die een samenvatting bieden van de belangrijkste activiteiten en bevindingen van de Auditdienst. Deze bieden het gewenste overzicht. De bewaartermijn is zeven jaar. U ontvangt deze rapportages over de periode 2018 t/m 2024 (bijlage 2.1 t/m 2.24). De laatste tertaalrapportage van 2024 is nog niet definitief vastgesteld. Deze kan ik u later doen toekomen. In de rapportage zijn op juridische grond een aantal passages weggelakt. Dit betreft namen (of foto’s) van UWV-medewerkers, namen van leveranciers en bedrijfsgevoelige passages over IT-zaken in het kader van informatiebeveiliging. Indien gewenst kan ik de rapporten waarin minder zaken zijn weggelakt vertrouwelijk met u delen.
Kunt u ervoor zorgen dat alle rapporten van de auditdienst Rijk van de afgelopen tien jaar over het UWV op een gezamenlijke plek beschikbaar zijn? Kunt u een lijst van die rapporten bij deze vragen voegen?
Sinds 2015 stuurt de Minister van Financiën ieder half jaar per departement een overzicht met de titels van uitgebrachte rapporten en publiceert dit op rijksoverheid.nl2. Vanaf 2019 is op verzoek van uw Kamer deze lijst voorzien met een korte toelichting en een link naar het betreffende rapport, zoals door het betreffende departement actief openbaar gemaakt op rijksoverheid.nl. Voor het Ministerie van SZW is dit «ADR-rapporten Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Rijksoverheid | Rijksoverheid.nl3. De overzichten met titels met rapporten van de 2e helft 2024 zijn nog niet gepubliceerd en volgen medio februari.
Er zijn rapporten die niet actief openbaar zijn gemaakt en derhalve niet op deze plek beschikbaar zijn, vanwege de volgende redenen:
Een lijst van de openbare rapporten over UWV is als bijlage 3 bijgevoegd. In de lijst zijn ook de rapporten opgenomen van andere ministeries dan het Ministerie van SZW.
Zijn er zaken in de rapporten van de interne auditdiensten die nu bekend worden en niet aan het kabinet zijn meegedeeld? Zo ja, welke zijn dat dan?
De rapporten van de interne auditdienst van UWV zien vaak in een hoge mate van detail op een veelheid van onderwerpen in de uitvoering en verantwoording van regelgeving alsmede de bedrijfsvoering. De interne auditdienst verricht zijn werk primair ten behoeve van het interne leerproces binnen UWV. Het is van groot belang dat de rapporten van een auditdienst maar ook andere signalen op waarde worden geschat en besproken. Binnen SZW is periodiek contact met de Auditdienst UWV waarin wordt doorgevraagd op bevindingen van audits.
Over de grotere risico’s en uitdagingen in de uitvoering wordt tussen SZW en UWV, ook op bestuurlijk niveau, regelmatig gesproken. De Kamer wordt onder meer via de halfjaarlijkse stand van de uitvoering hierover geïnformeerd. Indien opportuun, worden bepaalde vraagstukken die bij UWV als ook andere publieke dienstverleners spelen, ook binnen het kabinet besproken. Ik heb op dit moment geen aanwijzing dat in de in antwoord op vraag 2 genoemde stukken signalen bevatten die niet eerder zijn opgemerkt. Specifiek ten aanzien van fouten in de vaststelling van WIA-uitkeringen zijn wel signalen gemist, zoals ik eerder met uw Kamer heb gedeeld. De Algemene Rekenkamer doet op dit moment een onderzoek naar sturing, verantwoording en toezicht, waarin ook wordt bezien hoe dit heeft kunnen gebeuren.
Kunt u de laatste drie jaarlijkse reviews op de auditdiensten van het UWV doen toekomen aan de Kamer?
De reviews werden op de werkzaamheden van de auditdienst UWV werden niet jaarlijks uitgevoerd. De reviews die zijn uitgevoerd over de jaren 2016 en 2018 zijn bijgevoegd als bijlage 4.
Op basis van welke informatie is besloten om geen reviews meer uit te voeren op de auditdiensten?
Het doel van de reviews was om een oordeel te geven over de toereikendheid van de uitgevoerde werkzaamheden van de interne auditdiensten. Hierbij werd getoetst of de werkzaamheden die door de interne auditdiensten zijn uitgevoerd voldoen aan de van toepassing zijnde beroepsstandaarden.
De meest recente review over de werkzaamheden van de auditdiensten, die plaatsvond middels een assurance opdracht aan de ADR over het jaar 2018, leverde geen aanvullende inzichten of toegevoegde waarde op voor de zbo’s of voor het Ministerie van SZW.
De ontwikkeling van de overige interne controle- en kwaliteitsmechanismen bij de zbo’s is verder ontwikkeld. Zo heeft UWV de Audit Adviescommissie (AAC) versterkt met een externe voorzitter en externe leden.
Binnen het Ministerie van SZW is het organisatiegerichte toezicht op UWV en de SVB vanaf 2020 verstevigd door een klein team hiervoor op te richten. Via dit team wordt op reguliere basis informatie van de interne auditdiensten verkregen4.
Kunt u een overzicht geven van de dwangsommen die het UWV de afgelopen drie jaar heeft betaald? Kunt u per jaar aangeven waarvoor dwangsommen betaald zijn en hoe hoog ze waren?
In de voortgangsbrief van 23 oktober 2024 is uw Kamer geïnformeerd over de oplopende dwangsommen die UWV betaald bij niet tijdig beslissen voor de WIA. Bijgaande tabel toont de bedragen over de jaren 2021, 2022, 2023 en 2024 waarbij opgemerkt moet worden dat het bij 2024 om de maanden tot en met november gaat.
De bedragen zijn onderverdeeld tussen sociaal medisch beoordelen (SMZ) en andere bezwaar en beroepszaken (B&B). Bij SMZ heeft circa 60% van de dwangsommen betrekking op herbeoordelingen, 38% heeft betrekking op WIA-eindewachttijd.
Jaar
Dwangsommen SMZ
Dwangsommen B&B
Gerechtelijke dwangsommen
2021
€ 5.000.000
€ 500.000
€ 12.170
2022
€ 10.600.000
€ 1.200.000
€ 33.600
2023
€ 11.900.000
€ 3.000.000
€ 73.700
2024
€ 10.800.000
€ 7.000.000
€ 99.600
Kunt u een overzicht geven van rechterlijke uitspraken die het UWV de afgelopen drie jaar heeft verloren? Kunt u aangeven wat de inhoud was?
UWV legt in de openbare verantwoordingsinformatie (jaarverslagen, tertaalrapportages) vast wat binnen Bezwaar en Beroep het aantal beslissingen is, uitgesplitst per wet en welk percentage daarvan «gegrond» dan wel «niet gegrond», «niet ontvankelijk», «ingetrokken en overige» is. Enkele nuances hierbij zijn dat een beroep ook gegrond kan zijn op formele gronden, waarbij de materiële uitkomst hetzelfde blijft. De informatie van 2022 is vastgesteld in de bijlage kwantitatieve informatie van het UWV Jaarverslag 20225. Voor 2023 is de informatie vastgelegd in de bijlage kwantitatieve informatie van het UWV Jaarverslag 20236
Cijfers over 2024 kunnen we u bieden zodra het jaarverslag van 2024 is vastgesteld.
Kunt u een overzicht geven van rechterlijke uitspraken die het UWV niet uitvoert?
UWV hanteert als werkwijze dat rechterlijke uitspraken worden uitgevoerd. Er is geen overzicht van rechterlijke uitspraken die UWV niet uitvoert.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken aan de Kamer doen toekomen?
Ja.
Het artikel 'Rechter wijst meer dan ? 500.000 toe aan gedupeerde vader in toeslagenaffaire' |
|
Wingelaar , Pieter Omtzigt (NSC), Nicolien van Vroonhoven-Kok (CDA) |
|
Schoof , Sandra Palmen (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Rechter wijst meer dan € 500.000 toe aan gedupeerde vader in toeslagenaffaire» uit het Financieel Dagblad?1
Ja.
Kunt u op deze uitspraak reflecteren? Lukt het om ernstig gedupeerden tijdig en goed te helpen?
Ernstig gedupeerde ouders verdienen direct aandacht en tegelijk zijn zij lastig te identificeren. De hoogte van het teruggevorderde bedrag zegt immers niet altijd alles over de mate van gedupeerdheid. Een relatief lage terugvordering kan in sommige gevallen evengoed tot ernstige gedupeerdheid hebben geleid en andersom. Dit hangt altijd af van de persoonlijke situatie van de ouder.
Het kabinet heeft afspraken gemaakt met gemeenten, OTB en IPW voor het aandragen van ouders voor urgentie. Ook worden ouders die zich bij UHT melden voor acute hulp geholpen met bijvoorbeeld met uitbetaling van de noodvoorziening. Het IPW begeleidt gezinnen met multi-problematiek, dit betreft ook vaak ernstig gedupeerde mensen.
De spoedadviescommissie Van Dam besteedt in haar advies ook nadrukkelijk aandacht aan het met voorrang helpen van ernstig gedupeerde ouders. In de kabinetsreactie op het adviesrapport Van Dam zal ik hier nader op ingaan.
In deze specifieke zaak gaat het om een uitspraak in een meer complexe zaak over vergoeding van werkelijke schade, waarin onder meer dakloosheid van de gedupeerde ouder aan de orde was, meerjarige arbeidsongeschiktheid, inkomensverlies en het effect daarvan op een kind. Onderbouwing van de afwijzing van bepaalde schadeposten door UHT wordt door de rechtbank te summier bevonden en motiveringsgebreken liggen ten grondslag aan verschillen tussen de weging van de rechtbank en die van UHT. Daarnaast wijst de rechter een aantal door de gedupeerde vader gestelde schadeposten af, met name de gestelde gemiste kans tot aankoop van een woning en gemiste carrièrekansen.
De uitspraak noopt UHT en CWS om met een kritischer blik te kijken naar de duiding van de medische adviezen van de externe medisch adviseur van CWS, die causaal verband zouden moeten onderbouwen tussen de KOT-affaire en geleden (medische) schade, zeker wanneer dat wordt afgewezen. De motivering daarvan schoot tekort volgens de rechter. De uitspraak roept vragen op over de wijze waarop die adviezen momenteel worden teruggekoppeld aan UHT.
De uitspaak geeft dan ook aanleiding dit proces te evalueren en wordt momenteel nog nader bestudeerd met het oog op verdere beleidsmatige appreciatie.
Hoeveel verzoeken tot aanvullende vergoedingen zijn er ingediend bij de Commissie Werkelijk Schade? Hoeveel van deze verzoeken zijn afgehandeld? Hoe lang is op dit moment de wachttijd bij de Commissie Werkelijke Schade?
Er waren op peildatum 8 januari 2025 circa 5.500 aanvragen bekend. Van deze verzoeken zijn er 733 afgehandeld met een UHT-beschikking op basis van een advies van CWS. Een gedeelte van de verzoeken is zonder advies van de CWS afgehandeld, bijvoorbeeld doordat verzoeken zijn ingetrokken of doordat gedupeerden kiezen voor een andere schaderoute.
In 2024 was er sprake van een gemiddelde doorlooptijd (van aanmelding tot beschikking) van 748 dagen.
In hoeveel gevallen adviseerde de Commissie Werkelijke Schade een aanvullende vergoeding?
Van de 733 beschikte zaken heeft de CWS in 652 gevallen geadviseerd een aanvullende schadevergoeding toe te kennen.
In hoeveel gevallen nam de Dienst Toeslagen dit advies over? In hoeveel gevallen niet?
Alleen in uitzonderingssituaties wijkt Dienst Toeslagen af van de advisering van de CWS. Onder het aangepaste CWS-kader (vanaf 1-7-2024) is dat in twee van de 205 gevallen gebeurd, in beide gevallen in het voordeel van de ouder. Onder het oude kader is er sprake van een vergelijkbaar beeld, afwijkingen van de adviezen van de CWS vindt alleen plaats in uitzonderingsgevallen.
Hoeveel bezwaren zijn er gemaakt tegen de overgenomen adviezen van de Dienst Toeslagen?
In totaal zijn er 377 bezwaren tegen de 733 uitgebrachte werkelijke schade beschikkingen. Dat is een percentage van net boven de 50%.
Hoeveel bezwaren zijn toegekend en hoeveel niet?
Er zijn 67 beschikkingen op bezwaar genomen, waarvan in 36 gevallen het bezwaar gegrond is verklaard. In 32 gevallen betrof het een gedeeltelijke gegrondverklaring.
Er zijn 18 vaststellingsovereenkomsten gesloten, die hebben geleid tot een aanvullende schadevergoeding, waarna het bezwaar is ingetrokken.
In 12 andere zaken is het bezwaar door de ouder ingetrokken.
Wat zijn de gronden van bezwaar?
De gronden van bezwaar houden verband met de hoogte van de toegekende schade. De meest voorkomende bezwaargronden hebben betrekking op:
Welke beroepsgronden worden aangevoerd?
De aangevoerde beroepsgronden laten zich vergelijken met wat er in bezwaar aan gronden wordt aangevoerd. Daarbij geldt wel dat het aantal behandelde beroepszaken nog beperkt is. Bij een uitvraag genoemde beroepsgronden hebben betrekking op:
Hoeveel lopende rechtszaken zijn er op dit moment nog in het toeslagenschandaal? Kunt u een uitsplitsing maken van het soort zaken dat speelt, zoals te laat beslissen of het niet verschaffen van de volledige dossiers?
Er lopen in totaal 2.845 beroepen niet tijdig beslissen bij de rechtbank, met de volgende onderverdeling:
Verder lopen er 716 inhoudelijke procedures, waarvan 616 beroepen, 90 hoger beroepen (ingesteld door belanghebbenden) en 9 voorlopige voorzieningen (ook ingesteld door belanghebbenden).
Van de 616 beroepen ziet het grootste deel op de IB (222), gevolgd door de kindregeling (175), de eerste toets (163) en werkelijke schade (23).
Daarnaast lopen er 10 civiele zaken.
Kunt u een uitsplitsing geven van de dwangsommen en schadevergoedingen die zijn uitbetaald in 2024? Om hoeveel zaken gaat het en om hoeveel geld gaat het?
In 2024 hebben 12.239 ingebrekestellingen geleid tot € 14.353.270 aan uitbetaalde dwangsommen.
In 2024 zijn 8.481 beroepen niet tijdig beslissen (BNTB) ingediend. In totaal is tot en met 2024 ruim € 57,6 miljoen aan dwangsommen BNTB betaald.
Aan aanvullende schade is sinds 2021 via 736 beschikkingen een bedrag van in totaal € 15.682.525 aan schadevergoeding uitbetaald.
Hoeveel verwacht u in 2025 te moeten uitbetalen? Wat vindt u daarvan?
Het verwachte financiële volume aan te betalen dwangsommen gerelateerd aan IGS en BNTB zal in 2025 ca. € 90 mln. bedragen. Daarbij wordt uit gegaan van de huidige beslistermijnen en de haalbare productie van de BAC. Het grootste deel van de dwangsommen is gevolg van het niet tijdig afhandelen van een bezwaar op een integrale beoordeling.
Is het herstelproces op dit moment beheersbaar?
Uw Kamer wordt periodiek geïnformeerd over de voortgang van de hersteloperatie. Het aantal eerste toetsen is inmiddels nagenoeg volledig afgerond. Het streven om eind van dit jaar ook alle integrale beoordelingen te hebben afgerond wordt gehaald. Tegelijk zijn er ook een aantal zorgpunten, waaronder de snelheid van bezwaarafhandeling, het verstrekken van dossiers en de aanvullende schaderoutes. Deze punten hebben mijn volle aandacht. Mijn voorgangster heeft onder andere daarom de spoedadviescommissie Van Dam ingesteld. Deze commissie heeft 23 januari jl. haar bevindingen gepresenteerd. De kabinetsreactie op het adviesrapport wordt zo snel als mogelijk met uw Kamer gedeeld.
Kunt u aangeven bij welke andere overheidsdiensten er forse rechterlijke dwangsommen en schadevergoedingen worden betaald en wat daarvan de ontwikkeling is over de afgelopen drie jaar? Kunt u in ieder geval daarbij ingaan op de IND, het UWV en de Belastingdienst?
€ 3,4 mln.
€ 11,3 mln.
€ 36,8 mln.
In 2022 keerde de IND n.a.v. de opschortende werking van de «Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND» aanzienlijk minder uit aan rechterlijke dwangsommen, namelijk € 1,8 miljoen in tegenstelling tot de € 14,8 miljoen in de jaar daarvoor. Op 30 november 2022 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State echter uitspraak gedaan over de geldigheid van deze tijdelijke wet, waarbij het deel over de rechterlijke dwangsom onverbindend is verklaard. Dit leidde ertoe dat de dwangsommen in de opvolgende jaren sterk zijn toegenomen.
In de «stand van de uitvoering» van 2023 en 2024 (stand-van-de-uitvoering-2306.pdf (p. 13) / stand-van-de-uitvoering-2406.pdf (p. 3)) is meer informatie te vinden over het onderwerp dwangsommen en de gevolgen daarvan voor de IND.
In de voortgangsbrief van 23 oktober 2024 heeft de Minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid uw Kamer geïnformeerd over de oplopende dwangsommen die UWV betaald bij niet tijdig beslissen voor de WIA.
4,8 mln.
10,6 mln.
11,9 mln.
0,5 mln.
1,2 mln.
3,0 mln.
Het gaat hier met name om bestuurlijke dwangsommen. Het aandeel gerechtelijke dwangsommen is relatief klein. Het gaat om: € 12.000 in 2021, € 34.000 in 2022 en € 74.000 in 2023.
In onderstaande tabel zijn de totaalbedragen en de aantallen (tussen haakjes) opgenomen die de Belastingdienst heeft uitgekeerd voor dwangsommen en andere vergoedingen (waaronder schadevergoedingen):
0,03 mln.
(9)
0,03 mln.
(13)
0,02 mln.
(12)
0,04 mln.
(21)
2,5 mln.
(659)
1,9 mln.
(746)
1,4 mln.
(652)
1,0 mln.
(595)
Kunt u deze vragen een dag voor het debat over de parlementaire enquête fraudebeleid en dienstverlening beantwoorden? Kunt u, indien vraag 14 op die dag niet geheel precies is beantwoord, wel alvast een indicatie geven van de feiten die u dan bekend zijn?
Het is niet gelukt om de gevraagde informatie te verzamelen voorafgaand aan het debat over de parlementaire enquête fraudebeleid en dienstverlening van 15 januari jl. Deze beantwoording is zo snel als mogelijk naar uw Kamer gezonden.
De inkomstenramingen bij de najaarsnota |
|
Pieter Omtzigt (NSC), Nicolien van Vroonhoven-Kok (CDA) |
|
Eelco Heinen (VVD), Tjebbe van Oostenbruggen (NSC) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het CBS-bericht dat het overheidstekort twee miljard euro bedraagt over de eerste negen maanden van 2024 en dat er een stijging is aan de inkomstenkant van 24 miljard in de eerste negen maanden van 2024?1
Ja.
Klopt het dat het financieel jaarverslag van het rijk over 2023 laat zien dat de totale inkomsten in 2023 385,5 miljard euro bedroegen? En klopt het ook dat er in de eerste negen maanden van 2024 24 miljard extra inkomsten waren, maar dat de totale verwachte inkomsten over 2024 met slechts 20 miljard euro naar boven zijn bijgesteld tot 405,5 miljard?
Ja.
Kunt u een precieze reconstructie maken van hoe de schattingen in de Najaarsnota 2024 tot stand gekomen zijn? Op basis van welke cijfers en aannames is de schatting gemaakt van de belasting- en premieinkomsten?
Het Ministerie van Financiën raamt de belasting- en premieontvangsten op basis van een model. Voor een uitgebreide toegelicht hierop verwijs ik naar bijlage 5 en 6 van de Miljoenennota 2025.
Samenvattend zijn de cijfers in de Najaarsnota gebaseerd op:
De uitkomst van stap 1 tot en met 3 is vervolgens bijgesteld op basis van kasrealisaties tot en met oktober 2024. Wanneer deze kasrealisaties (sterk) afwijken van de geraamde ontvangst, kan de raming nog handmatig worden bijgesteld.
Aangezien voor stap 1 tot en met 3 geen nieuwe informatie beschikbaar is ten opzichte van de vorige budgettaire nota (de Miljoenennota 2025), zijn alle mutaties in de Najaarsnota 2024 terug te voeren op dergelijke bijstellingen op basis van kasrealisaties.
Kunt u een precieze reconstructie maken van hoe de schattingen van de inkomsten in de Miljoenennota 2024 (september 2023) tot stand gekomen zijn? Op basis van welke cijfers en aannames is de schatting gemaakt van de belasting- en premieinkomsten over het jaar 2024?
Voor een uitgebreide toelichting op de raming van de belasting- en premieontvangsten verwijs ik naar bijlages 4 en 5 van de Miljoenennota 2024. De gehanteerde systematiek is daarbij gelijk aan de methode zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3.
Verwacht u dat er in het vierde kwartaal vier miljard euro minder binnenkomt dan in 2023, terwijl de economie groeit en er sprake is van een hoger dan verwachte inflatie? Kunt u aangeven waarom u dat verwacht?
Het Ministerie van Financiën maakt geen kwartaalraming, maar een raming op jaarbasis. Dat gezegd hebbende deel ik de verwachting dat inflatie en economische groei leiden tot hogere ontvangsten in bijvoorbeeld de omzetbelasting en de loonheffing en dat dit ook in het vierde kwartaal aan de orde is. Hiermee is ook rekening gehouden in de raming, conform de ramingssystematiek toegelicht in het antwoord op vraag 3.
Er zijn echter ook andere effecten van invloed op de belastingontvangsten. Hiermee is rekening gehouden in de jaarraming van het Ministerie van Financiën. Zo waren de ontvangsten in het laatste kwartaal van 2023 sterk beïnvloed door zeer hoge ontvangsten in de dividendbelasting vanwege anticipatie op het hogere box-2-tarief vanaf 2024. Omdat het box-2-tarief per 2025 juist verlaagd wordt, zal dit effect in 2024 ontbreken.
Kasgegevens over november en december die sinds de Najaarsnota 2024 beschikbaar zijn gekomen laten zien dat de inkomsten in die maanden iets achterlopen bij de referentielijn op basis van de raming uit de Najaarsnota. De maandelijkse data zijn echter dermate volatiel dat ik daar geen conclusies uit wil trekken voor de inkomstenraming. Daarnaast is na de Najaarsnota gebleken dat een deel van de budgettaire derving als gevolg van de box-3-compensatie, die in de inkomstenraming voor 2024 opgenomen is, door het CBS niet in 2024 wordt geboekt. Dit heeft een positief effect op de inkomstenraming van circa 0,2%-bbp wat bij de Najaarsnota nog niet bekend was. Overigens zit dit effect in de CBS-data in de overheidsuitgaven verwerkt en niet in de inkomsten.
Klopt het dat de kasontvangsten van de belastingen tot en met oktober 2024 meegenomen zijn voor de raming van de Najaarsnota 2024?
Ja.
Kunt u een vergelijking maken van de totale kasontvangsten tot en met oktober 2023 van het rijk en de totale kasontvangsten tot en met oktober 2024 van het rijk?
De belasting- en premieontvangsten van het Rijk op kasbasis tot en met oktober 2023 bedragen 318,9 miljard euro. De belasting- en premieontvangsten van het Rijk op kasbasis tot en met oktober 2024 bedragen 345,4 miljard euro. Bij deze bedragen merk ik op dat de ontvangsten op kasbasis over een bepaald jaar sterk kunnen afwijken van de EMU-relevante inkomsten over datzelfde jaar. Alle andere gegeven antwoorden hebben betrekking op het EMU-begrip. Dit geldt ook voor de genoemde CBS-cijfers, waarbij wel opgemerkt dient te worden dat de inkomstenraming van de belasting- en premieontvangsten alleen betrekking heeft op de centrale overheid terwijl de inkomstencijfers van het CBS ook de inkomsten van de decentrale overheden bevatten.
Kunt u voor de jaren 2021, 2022, 2023 en 2024 de inkomstenramingen geven op het moment van de Miljoenennota, op het moment van de Voorjaarsnota, op het moment van de Miljoenennota van het lopend jaar, op het moment van de Najaarsnota en op het moment van het Jaarverslag?
Zie onderstaande tabel.
Miljoenennota t-1
293,0
334,1
366,4
402,9
Voorjaarsnota
311,7
338,2
380,0
401,6
Miljoenennota t
313,8
349,2
386,5
405,6
Najaarsnota
316,1
352,3
382,2
405,5
Financieel Jaarverslag van het Rijk
322,4
350,5
385,6
Kunt u aangeven waarom de ramingen elk jaar een onderschatting laten zien?
In de periode 2021–2023 is sprake van onderschattingen van de belastingontvangsten. Het verschil tussen raming en realisatie is toegelicht in de verschillende jaarverslagen van het Rijk. Er liggen verschillende oorzaken aan ten grondslag. Bijvoorbeeld (niet uitputtend) omdat de economie zich anders heeft ontwikkeld dan geraamd, omdat er tussentijdse beleidswijzigingen zijn geweest, of doordat verwachtingen over incidentele effecten onjuist bleken (in het bijzonder in de vennootschapsbelasting). Voor een systematische analyse van de ramingsverschillen wijs ik graag vooruit naar de Expertgroep ramingen.
Klopt het staatje in de nota «Realistisch Ramen» dat laat zien dat de regering sinds een aantal jaren de nominale stijging van de inkomsten fors lager inschat dan de nominale groei van de economie?2
De in de nota gerapporteerde cijfers zijn afkomstig uit verschillende Miljoenennota’s. De cijfers herken ik daarmee.
Kunt u aangeven waarom de regering de afgelopen jaren verwachtte dat de belastinginkomsten minder zouden groeien dan de economie?
De raming van het Ministerie van Financiën van de belasting- en premieontvangsten wordt jaarlijks uitgebreid toegelicht in bijlage 4 en 5 van de Miljoenennota (vanaf Miljoenennota 2025: bijlage 5 en 6). Hierin wordt per belastingsoort toegelicht hoe de raming is opgebouwd uit economische verwachtingen, beleidseffecten, en handmatige bijstellingen.
Er zijn veel verschillende redenen mogelijk dat de endogene groei van een specifieke belastingsoort, of van de totale belastingontvangsten, afwijkt van de nominale bbp-groei. Het is niet mogelijk hier een uitputtende lijst oorzaken van te geven. Daarom benoem ik drie type oorzaken die veel voorkomen, en geef ik specifieke voorbeelden die in de genoemde periode een belangrijke rol hebben gespeeld. Voor een meer systematische uiteenzetting van de relatie tussen economische verwachtingen en belastingontvangsten wijs ik graag vooruit naar het werk van de genoemde expertgroep.
Niet uitputtend, zijn er drie belangrijke type oorzaken van dergelijke afwijkingen. (1) Belastingen die een andere trend kennen dan het bbp. (2) Belastingen die niet of vertraagd gevoelig zijn voor de conjunctuur. (3) Belastingen met bijzonderheden in het heffings- of inningsproces.
Een illustratie van de eerste casus is wanneer de grondslag van een belastingsoort structureel achterblijft bij de groei van de economie. Dit betreft vooral belastingen met een ontmoedigend karakter, zoals de energiebelastingen of de tabaksaccijns. Als huishoudens energie besparen of mensen stoppen met roken, leidt dit tot een achterblijvende groei van de belastingontvangsten. Ook het omgekeerde effect komt voor: belastingvoordelen die bepaald gedrag aanmoedigen leiden ook tot een achterblijvende opbrengst indien deze aanmoediging effectief is. Hoewel deze trendmatige effecten een belangrijke uitdaging zijn voor belastingopbrengsten op lange termijn, suggereer ik niet dat deze effecten in de gevraagde periode in het bijzonder groot zijn voor het verklaren van een afwijkende ontwikkeling van de geraamde endogene ontwikkeling van de belastinginkomsten ten opzichte van de nominale bbp-groei.
Een voorbeeld van de tweede oorzaak is de loonheffing die sterk afhankelijk is van de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, zoals werkgelegenheid en loongroei. Ontwikkelingen op de arbeidsmarkt volgen in de regel met enige vertraging op de bbp-groei. Omdat de loonheffing een zeer groot gewicht heeft in de totale ontvangsten, kan dit leiden tot afwijkende groei van de belastingen ten opzichte van het bbp. Dit specifieke voorbeeld speelde bijvoorbeeld een belangrijke rol in de Miljoenennota 2021, waar de vooruitzichten voor de arbeidsmarkt negatief waren terwijl wel al weer bbp-groei werd voorspeld.
Een voorbeeld van de derde casus is de ontwikkeling van de vennootschapsbelasting waar sinds 2020 jaarlijks sprake is van een forse onderschatting van de groei. Het heffingsproces van de vennootschapsbelasting is vertraagd ten opzichte van de economie. Dit betekent dat belastinginkomsten over de winst in, bijvoorbeeld, 2020 voor een belangrijk deel binnenkomen in 2021 en later. In dat latere jaar kan inmiddels sprake zijn van een heel andere ontwikkeling in het bbp dan in het oorspronkelijke jaar. Over de periode 2021–2023 is herhaaldelijk sprake van zeer hoge ontvangsten over de vpb van een tijdelijk geachte aard (namelijk als gevolg van de specifiek omstandigheden rondom de coronacrisis tot en met 2021, de energiecrisis in 2022 en de stijgende rente in 2023). Deze veronderstelde tijdelijkheid vertaalde zich in een lagere geraamde endogene groei dan de bbp-groei.
Heeft u intern geëvalueerd waarom de inkomstenramingen er zo ver naast zitten? Zo ja, kunt u die stukken aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Verschillen tussen raming en realisatie worden voortdurend gemonitord en jaarlijks toegelicht in het Financieel Jaarverslag van het Rijk. De laatste evaluatie van de ramingssystematiek als geheel vond plaats in 2018 (Commissie visitatie raming belasting- en premieontvangsten). De opvolging van de aanbevelingen zijn toegelicht in bijlage 5 bij de Miljoenennota 2019 en de Miljoenennota 2020. Aanvullend zijn in 2022 de gebruikte schattingsvergelijkingen herijkt. Het resultaat van deze herijking is toegelicht in bijlage 5 van de Miljoenennota 2023. Momenteel werkt de expertgroep ramingen aan een analyse van de ramingsverschillen aan zowel inkomsten- en uitgavenkant van de begroting. Op basis van deze analyse zal de expertgroep aanbevelingen doen voor verbetering.
Deelt u de mening dat hier sprake is van een systematische afwijking in de ramingen? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
De commissie Visitatie concludeert in 2018 dat er geen aanwijzingen zijn dat de belastingopbrengst systematisch te positief of te negatief wordt geraamd. Sindsdien is de ramingssystematiek niet fundamenteel veranderd. De ramingsfouten zijn echter toegenomen, en sinds 2021 herhaaldelijk positief. Dit valt samen met een periode van grote economische volatiliteit door de coronacrisis, de daarop volgende inflatiedruk door herstel van de mondiale economie, de verdere stijging van de inflatie door de stijging van de energieprijzen en de stijgende rente in reactie op de hoge inflatie. Ook de ramingen van het CPB en DNB kenmerken zich door deze onderschattingen in recente jaren. Gegeven deze context wacht ik het onderzoek van de expertgroep af.
Wat is het meest recente cijfer van de kasontvangsten over heel 2024?
De kasontvangsten bij de Belastingdienst tot en met december 2024 bedragen 392,6 miljard euro. Net als bij het antwoord op vraag 7 wijs ik er op dat kascijfers sterk kunnen afwijken van EMU-cijfers.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
De ramingen van het Centraal planbureau en de grote ramingsfouten die daarin zijn gemaakt de afgelopen jaren |
|
Folkert Idsinga (VVD), Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van onze initiatiefnota «realistisch ramen» (Kamerstuk 36 672, nr. 2)? Wilt u die doorsturen naar expertgroep ramingen, die afgelopen oktober is ingesteld?
Ja, ik heb kennisgenomen van de nota en zal deze ook doorgeleiden naar de expertgroep ramingen.
Heeft u kennisgenomen van de unaniem aangenomen motie Idsinga/Omtzigt (Kamerstuk 36 625, nr. 9) die de regering verzoekt «ervoor zorg te dragen dat de expertgroep ramingen, zoals afgelopen oktober ingesteld door de Minister, zijn bevindingen vóór 15 maart (2025) aan de Kamer rapporteert ...»?
Ja.
Wilt u ervoor zorgdragen dat de expertgroep ook beschikt over de initiatiefnota?
Ja, zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u aangeven voor elk van de afgelopen 20 jaar:
Wij interpreteren de vraag als een verzoek om de raming van het kabinet bij Miljoenennota, die is gebaseerd op de macro-economische cijfers uit de MEV, te vergelijken met de uitkomst in het Financieel Jaarverslag. Zie hieronder de raming van het EMU-saldo en de totale belasting- en premie-inkomsten bij Miljoenennota in september voorafgaand aan het jaar en bij het Financieel Jaarverslag Rijk:
Raming in de Miljoenennota
(sept. jaar t-1)
– 2,3%
– 2,6%
– 1,8%
0,2%
0,5%
1,2%
– 6,3%
– 4,0%
– 2,9%
– 2,7%
Realisatie in het Financieel Jaarverslag Rijk
– 2,3%
– 0,3%
0,6%
0,4%
1,0%
– 5,3%
– 5,4%
– 4,7%
– 4,1%
– 2,5%
Raming in de Miljoenennota
(sept. jaar t-1)
– 3,3%
– 2,2%
– 1,5%
– 0,5%
0,5%
1,0%
0,2%
– 5,5%
– 2,5%
– 3,0%
Realisatie in het Financieel Jaarverslag Rijk
– 2,3%
– 1,8%
0,4%
1,1%
1,5%
1,7%
– 4,3%
– 2,5%
0,0%
– 0,3%
Raming in de Miljoenennota
(sept. jaar t-1)
174,2
175,0
191,7
205,0
222,4
234,0
211,8
225,4
231,9
237,4
Realisatie in het Financieel Jaarverslag Rijk
173,7
185,6
199,3
208,9
221,9
207,0
216,0
218,6
220,5
227,0
Raming in de Miljoenennota
(sept. jaar t-1)
237,2
237,7
247,8
260,5
285,3
303,1
305,5
293,0
344,1
366,4
Realisatie in het Financieel Jaarverslag Rijk
235,6
242,3
258,8
271,3
284,9
302,4
299,8
322,4
350,5
385,5
Vindt er overleg en/of afstemming tussen het Ministerie van Financiën en het Centraal Planbureau (CPB) plaats over de ramingen van de belasting- en premie-inkomsten? Zo ja, hoe ziet die afstemming er in de praktijk uit?
Het CPB raamt onafhankelijk de macro-economische vooruitzichten inclusief de overheidsfinanciën. Er vindt veelvuldig overleg plaats tussen het Ministerie van Financiën en het CPB over verwachtingen voor zowel uitgaven als inkomsten van het Rijk. Specifiek voor de raming van de belasting- en premieontvangsten vindt maandelijks technisch overleg plaats op medewerkersniveau, waarbij ook de Belastingdienst en het Centraal Bureau voor de Statistiek aanwezig zijn, om actuele zaken relevant voor de belastinginkomsten te bespreken. Deze overleggen hebben als doel de informatiepositie van deze partijen te versterken en hebben niet het karakter van afstemming. De inzichten die door de informatiedeling worden opgedaan kunnen wel leiden tot bijstellingen in de raming of ramingssystematiek van de individuele partijen.
Hoe komt het dat na 2020 de raming van de nominale groei fors afwijkt van de raming van de endogene groei van de belastinginkomsten?
De raming van het Ministerie van Financiën van de belasting- en premieontvangsten wordt jaarlijks uitgebreid toegelicht in bijlage 4 en 5 van de Miljoenennota (vanaf Miljoenennota 2025: bijlage 5 en 6). Hierin wordt per belastingsoort toegelicht hoe de raming is opgebouwd uit economische verwachtingen, beleidseffecten, en handmatige bijstellingen.
Er zijn veel verschillende redenen mogelijk dat de endogene groei van een specifieke belastingsoort, of van de totale belastingontvangsten, afwijkt van de nominale bbp-groei. Het is niet mogelijk hier een uitputtende lijst oorzaken van te geven. Daarom benoem ik drie type oorzaken die veel voorkomen, en geef ik specifieke voorbeelden die in de genoemde periode een belangrijke rol hebben gespeeld. Voor een meer systematische uiteenzetting van de relatie tussen economische verwachtingen en belastingontvangsten wijs ik graag vooruit naar het werk van de genoemde expertgroep.
Niet uitputtend, zijn er drie belangrijke type oorzaken van dergelijke afwijkingen. (1) Belastingen die een andere trend kennen dan het bbp. (2) Belastingen die niet of vertraagd gevoelig zijn voor de conjunctuur. (3) Belastingen met bijzonderheden in het heffings- of inningsproces.
Een illustratie van de eerste casus is wanneer de grondslag van een belastingsoort structureel achterblijft bij de groei van de economie. Dit betreft vooral belastingen met een ontmoedigend karakter, zoals de energiebelastingen of de tabaksaccijns. Als huishoudens energie besparen of mensen stoppen met roken, leidt dit tot een achterblijvende groei van de belastingontvangsten. Ook het omgekeerde effect komt voor: belastingvoordelen die bepaald gedrag aanmoedigen leiden ook tot een achterblijvende opbrengst indien deze aanmoediging effectief is. Hoewel deze trendmatige effecten een belangrijke uitdaging zijn voor belastingopbrengsten op lange termijn, suggereer ik niet dat deze effecten in de gevraagde periode in het bijzonder groot zijn voor het verklaren van een afwijkende ontwikkeling van de geraamde endogene ontwikkeling van de belastinginkomsten ten opzichte van de nominale bbp-groei.
Een voorbeeld van de tweede oorzaak is de loonheffing die sterk afhankelijk is van de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, zoals werkgelegenheid en loongroei. Ontwikkelingen op de arbeidsmarkt volgen in de regel met enige vertraging op de bbp-groei. Omdat de loonheffing een zeer groot gewicht heeft in de totale ontvangsten, kan dit leiden tot afwijkende groei van de belastingen ten opzichte van het bbp. Dit specifieke voorbeeld speelde bijvoorbeeld een belangrijke rol in de Miljoenennota 2021, waar de vooruitzichten voor de arbeidsmarkt negatief waren, terwijl wel al weer bbp-groei werd voorspeld.
Een voorbeeld van de derde casus is de ontwikkeling van de vennootschapsbelasting waar sinds 2020 jaarlijks sprake is van een forse onderschatting van de groei. Het heffingsproces van de vennootschapsbelasting is vertraagd ten opzichte van de economie. Dit betekent dat belastinginkomsten over de winst in, bijvoorbeeld, 2020 voor een belangrijk deel binnenkomen in 2021 en later. In dat latere jaar kan inmiddels sprake zijn van een heel andere ontwikkeling in het bbp dan in het oorspronkelijke jaar. Over de periode 2021–2023 is herhaaldelijk sprake van zeer hoge ontvangsten over de vpb van een tijdelijk geachte aard (namelijk als gevolg van de specifiek omstandigheden rondom de coronacrisis tot en met 2021, de energiecrisis in 2022 en de stijgende rente in 2023). Deze veronderstelde tijdelijkheid vertaalde zich in een lagere geraamde endogene groei dan de bbp-groei.
Hoe is het besluit genomen om de groei van de belastinginkomsten lager in te schatten dan de groei van de economie en hoe is daarover gecommuniceerd met de Kamer?
De inschatting van de groei van de belastinginkomsten volgt uit de ramingsmethodiek van het Ministerie van Financiën, die voor iedere belastingsoort specifiek is. De optelsom van de raming van de individuele belastingsoorten is de raming van de groei van de totale belastinginkomsten.
De raming en ramingsmethodiek van het Ministerie van Financiën van de belasting- en premieontvangsten wordt jaarlijks uitgebreid toegelicht in bijlage 4 en 5 van de Miljoenennota (vanaf Miljoenennota 2025: bijlage 5 en 6). Hierin wordt per belastingsoort toegelicht hoe de raming is opgebouwd uit economische verwachtingen, beleidseffecten, en handmatige bijstellingen. De koppeling van de verwachte inkomstengroei met de voor de inkomstensoort specifieke macro-economische variabelen is in bijlage 6 van Miljoenennota 2025 opgenomen in tabel 6.4.1 en tabel 6.4.2. De keuze voor de koppeling aan deze specifieke macro-economische variabelen per inkomstensoort zijn gemaakt op basis van een analyse welke variabelen op basis van de ontwikkelingen in het verleden de sterkste verklarende kracht hebben voor de ontwikkeling van de betreffende inkomstensoort.
De ramingsmethodiek is in 2018 geëvalueerd door de Commissie Visitatie systematiek raming van de belasting- en premieontvangsten, dat als bijlage is toegevoegd aan de Miljoenennota 2019. De kabinetsreactie daarop en opvolging op de aanbevelingen is toegelicht in bijlage 5 van de Miljoenennota 2019 en 2020. In december 2018 heeft de Minister van Financiën een aanvullende brief naar de Tweede Kamer gestuurd over de trefzekerheid van de inkomstenraming1. In deze documenten is de Kamer destijds uitgebreid aanvullend geïnformeerd over de werking, overwegingen en aandachtspunten bij de ramingssystematiek voor de inkomsten.
Hoe verklaart u het feit dat de raming van het tekort ten tijde van de Najaarsnota tot 2018 zeer accuraat was (nooit groter dan 0,8 procent) en sindsdien helemaal niet meer accuraat was (nooit meer kleiner dan 0,8 procent)?
Voor een systematische analyse van de trefzekerheid van de ramingen en de oorzaken achter afwijkingen verwijs ik graag vooruit naar het werk van de expertgroep.
Herinnert u zich het rapport «Raamwerk aan de winkel. Rapport van de commissie Visitatie raming belasting- en premieontvangsten», dat in 2018 is uitgekomen en waarin een van de deelconclusies luidt dat de trefzekerheid van de belastingramingen groter is in België Duitsland, Oosteijk en het Verenigd Koninkrijk1?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de vijf doelstelling van de ramingen die de commissie heeft aangegeven, namelijk:
Ja.
Voldoen de huidige ramingen van de belastinginkomsten en het tekort hieraan in uw ogen en dan met name aan de eerste vereist dat zij geen systematische fout bevatten? Waarop baseert u uw antwoord?
De commissie Visitatie concludeert in 2018 dat er geen aanwijzingen zijn dat het Ministerie van Financiën de belastingopbrengst systematisch te positief of te negatief raamt. Sindsdien is de ramingssystematiek niet fundamenteel veranderd. De ramingsfouten zijn echter toegenomen, en sinds 2021 herhaaldelijk positief. Dit valt samen met een periode van grote economische volatiliteit door de coronacrisis, de daarop volgende inflatiedruk door herstel van de mondiale economie, de verdere stijging van de inflatie door de stijging van de energieprijzen en de stijgende rente in reactie op de hoge inflatie. Ook de ramingen van het CPB en DNB kenmerken zich door deze onderschattingen in recente jaren. Gegeven deze context wacht ik het onderzoek van de expertgroep af.
Bent u bereid om wettelijk te verankeren dat de ramingen geen systematische fout dienen te bevatten, aangezien de ramingen volgens de wet houdbare overheidsfinanciën de basis zijn voor het begrotingsbeleid?
Voor de inkomstenramingen van zowel Financiën als het CPB geldt op dit moment al dat het streven is om een zo accuraat mogelijk raming te maken. Het is van belang dat het kabinet een zo goed en onafhankelijk mogelijke economische raming krijgt van het CPB. De onafhankelijkheid van het CPB is wettelijk geborgd. Het CPB evalueert onafhankelijk zijn ramingen. Hieruit blijkt dat de raming van het CPB geen systematische fout bevat. In breder perspectief wordt gekeken naar de ramingen in de expertgroep. Het kabinet wacht de resultaten hiervan af en ziet geen noodzaak dit wettelijk te verankeren.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat ramingen van de belastinginkomsten en van het saldo aanzienlijk zijn verslechterd de afgelopen paar jaar en dat er sprake is van een grote structurele overschatting van het begrotingstekort en onderschatting van de belastinginkomsten2?
Ik ben op de hoogte van recente verschillen tussen raming en realisatie van de overheidsfinanciën.
Kunt u de ramingen geven van:
Zie hieronder dit overzicht. De CPB-analyse van het hoofdlijnenakkoord bevatte enkel de saldi voor de jaren 2025–2028. Voor 2024 is de meest recente raming van het kabinet die uit de Najaarsnota. De meest recente meerjarige kabinetsraming is uit de Miljoenennota 2025.
EMU-saldo in % bbp
Saldo CPB-analyse HLA
– 2,8
– 3,3
– 2,2
– 2,7
Saldo CPB MEV 2025
– 1,8
– 2,5
– 3,4
– 2,1
– 2,5
Saldo Miljoenennota 2025
– 1,6
– 2,8
– 3,7
– 2,4
– 2,4
Saldo Najaarsnota 2024
– 1,5
Hoe beoordeelt u het feit dat het begrotingstekort in 2021, 2022, 2023 en 2024 een ramingsmeevaller had van meer dan 20 miljard euro in elk van de jaren en dat de 17e werkgroep begrotingsruimte daarmee geen rekening hield en ijskoud van mening was dat op basis van deze ramingen (en niet de uitkomsten) er 17 miljard euro omgebogen diende te worden3?
Het advies van de Studiegroep Begrotingsruimte is onafhankelijk tot stand gekomen met kennis van economische kennisinstellingen zoals het CPB en De Nederlandse Bank. Hierbij is gebruik gemaakt van de inzichten zoals die destijds beschikbaar waren. In de beleidsdoorlichting van het begrotingsbeleid uit 2023, die onderdeel was van de 17e Studiegroep Begrotingsruimte, is ook expliciet gekeken naar de afwijkingen tussen raming en realisatie in de periode waar de doorlichting betrekking op heeft. Ook is het advies van de Studiegroep gericht op de middellange termijn. Meevallers op korte termijn veranderen niet de ontwikkelingen op middellange en lange termijn zoals vergrijzing. Alle houdbaarheidsindicatoren wijzen eenzelfde kant uit; namelijk dat er op de middellange termijn als gevolg van vergrijzing, door oplopende uitgaven, al eerder ingezet beleid en teruglopende inkomsten een houdbaarheidsprobleem van de overheidsfinanciën is.
Ik vind het van groot belang dat de politiek kan vertrouwen op deskundige prognoses en adviezen (waarbij uiteraard geldt dat ramingen inherent onzeker zijn). Om de kwaliteit van de ramingen te borgen is het belangrijk dat de systematiek geregeld wordt geëvalueerd. Daarom kijk ik uit naar de conclusies en aanbevelingen van de Expertgroep realistisch ramen.
Kunt u een overzicht geven van alle ramingen die de regering, het CPB en de Europese Commissie gedaan hebben over het begrotingstekort over 2024?
Zie hieronder een overzicht met de verschillende saldoramingen sinds de publicatie van de Miljoenennota 2024.
EMU-saldo in % bbp
Miljoenennota 2024
– 2,9
MEV 2024 CPB
– 2,4
Autumn forecast 2023 Europese Commissie
– 1,8
CEP 2024 CPB
– 2,1
Voorjaarsnota 2024
– 2,5
Budgettaire analyse Voorjaarsnota CPB
– 2,0
Spring forecast 2024 Europese Commissie
– 2,0
Saldo CPB MEV 2025
– 1,8
Saldo Miljoenennota 2025
– 1,6
Autumn forecast 2024 Europese Commissie
– 0,2
Saldo Najaarsnota 2024
– 1,5
Heeft u kennisgenomen van het bericht van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) dat er in de eerste negen maanden een tekort was van 2 miljard euro, zelfs nadat er extra uitgaven (tov de begroting) gedaan zijn voor box 3 en Duitse vastgoedfondsen? Hoeveel uitgaven voor compensatie box 3 en Duitse vastgoedfondsen heeft het CBS ten laste gebracht van het saldo in 20244?
Ja, ik ken het bericht. Het CBS houdt in zijn berekening rekening met 4,3 miljard euro aan compensatie als het gevolg van de Box 3-arresten. De geraamde compensatie voor Duitse vastgoedfondsen ten laste van het saldo van 2024 bedraagt ongeveer 1 miljard euro.
Wat is de huidige raming van het tekort over 2024? Acht u de raming zelf realistischof niet?
De meest actuele raming van het Ministerie van Financiën van het tekort over 2024 is gepubliceerd in de Najaarsnota 2024. De raming van het EMU-saldo bedraagt -1,5%. Ik heb op dit moment geen actuelere berekening beschikbaar. Wel heb ik recent vernomen dat het CBS een gedeelte van de Box-3-compensatie die in de Najaarsnota aan 2024 werd toegerekend, zal toerekenen aan latere jaren. Voor 2024 zal dit ceteris paribus een saldoverbetering van 0,2% bbp opleveren. Wat we opnieuw in 2024 zien is dat de uitgaven niet realistisch waren begroot. Veel uitgaven zijn uit 2024 doorgeschoven naar latere jaren. Voor een analyse van de van de ramingssystematiek en eventuele aanbevelingen wacht ik het rapport van de hiervoor ingestelde expertgroep af.
Verwacht u, in lijn met de resultaten van de afgelopen jaren, dat ook over 2025 de realisaties weer significant positiever zullen zijn dan hetgeen eerder is geraamd. Zo nee, waarom niet. Zo ja, zal dit binnen dezelfde bandbreedte zijn als de afgelopen jaren?
De resultaten uit de afgelopen jaren zijn niet noodzakelijk door te trekken naar de komende jaren. Er waren een aantal incidentele effecten, zoals de onverwacht hoge inflatie, die een groot effect hadden op het EMU-saldo. Aan de eerdergenoemde expertgroep heb ik gevraagd om te kijken welke factoren de positieve realisaties van de afgelopen jaren veroorzaakt hebben en hoe de trefzekerheid van de ramingen voor de komende jaren verbeterd kan worden.
Wat is, gelet op het feit dat in 2022, 2023 en 2024 er nagenoeg een begrotingsevenwicht was en in de begroting over 2025 is geen sprake van een grote intensivering het verwachte tekort over 2025 naar de beste raming die u tot uw beschikking heeft?
De beste raming die ik tot mijn beschikking heb is de raming zoals gepubliceerd op Prinsjesdag.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
De situatie van Aramese christenen in Maaloula (Syrië) |
|
Pieter Omtzigt (NSC), Isa Kahraman (NSC) |
|
Reinette Klever (PVV), Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht inLe Point getiteld «À Maaloula, en Syrie, «les musulmans sont en colère et les chrétiens ont peur»» (vertaald: «In Maaloula, Syrië, zijn moslims boos en christenen bang»)1 en op de website van de Aramese Beweging voor Mensenrechten met de titel «Alarm over dreigende uitzetting van Aramese christenen uit Maaloula door HTS gelieerde terreurgroep»?2
Ja.
Bent u op de hoogte van de recente escalatie in Maaloula, waarbij gewapende jihadistische groeperingen gelieerd aan Hayat Tahrir al-Sham (HTS), de Aramese christelijke gemeenschap bedreigen met gedwongen uitzetting en het onteigenen van eigendommen?
Sinds de val van het Assad-regime op 8 december 2024 is de situatie onoverzichtelijk. Het kabinet is bekend met de berichten over vermeende bedreigingen van inwoners van Maaloula door gewapende groepen. Tegelijkertijd blijft het HTS-leiderschap oproepen tot bescherming van de diverse gemeenschappen, onder wie ook christenen. Het kabinet beschikt niet over informatie die de berichten bevestigt dat er sinds de val van het Assad-regime sektarische incidenten hebben plaatsgevonden tegen Aramese christenen in Maaloula.
Welke specifieke maatregelen overweegt het kabinet om de verantwoordelijken van HTS en gerelateerde groeperingen aansprakelijk te stellen voor hun mensenrechtenschendingen, waaronder de bedreigingen, onteigeningen en vervolging van de Aramese christenen in Maaloula?
Het kabinet beschikt niet over informatie die de berichten bevestigt dat er sinds de val van het Assad-regime sektarische incidenten hebben plaatsgevonden tegen de Aramese christenen in Maaloula.
Het kabinet blijft de jarenlange inzet op accountability voor alle mensenrechtenschendingen in Syrië voortzetten. Dat doet het onder andere door steun aan het International, Impartial and Independent Mechanismvoor Syrië (IIIM) en de Commission of Inquiry, welke zich beide inzetten voor het verzamelen van bewijsmateriaal over ernstige misdrijven. Ook worden er verschillende NGO’s ondersteund in het kader van bewijsvergaring en advocacy.
Is Nederland bereid om internationaal, bijvoorbeeld via de Europese Unie (EU) of de Verenigde Naties, druk uit te oefenen op de Syrische autoriteiten en andere betrokken partijen om de veiligheid van de Aramese christenen in Maaloula te waarborgen en de stad te beschermen als UNESCO Werelderfgoed?
Het kabinet zet zich in bilateraal en multilateraal verband in voor de bescherming van de diverse gemeenschappen in Syrië, onder wie christenen en Koerden. In VN- en EU-verband blijft Nederland hiertoe oproepen, zoals het bijvoorbeeld gedaan heeft tijdens de Raad Buitenlandse Zaken op 16 december 20243, en vraagt in de context van sanctieverlichting ook aandacht voor de status en bescherming van de diverse gemeenschappen. Ook heeft de Speciaal Gezant voor Syrië tijdens zijn recente bezoek aan Damascus op 2 en 4 januari jl. over het belang van de bescherming van alle bevolkingsgroepen gesproken, onder andere met het Grieks-orthodox patriarchaat van Antiochië. Nederland zet zich daarnaast in bilateraal en multilateraal verband in algemene zin in voor de bescherming van cultureel erfgoed in Syrië.
Bent u bereid via al uw diplomatieke contacten en netwerken stappen te ondernemen om de christelijke gemeenschappen in Maaloula te beschermen? Bent u bereid op te roepen tot een onmiddellijke stopzetting van dreigingen en onteigeningen in dit gebied?
Het kabinet roept in zijn diplomatieke contacten sinds de val van het regime expliciet op tot het beschermen van de diverse gemeenschappen, onder wie christenen en Koerden, en zal dat ook blijven doen. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Kunt u toelichten wat de internationale gemeenschap doet om ervoor te zorgen dat HTS en andere groeperingen de rechten van minderheden in Syrië, waaronder christenen, respecteren en beschermen, zodat er voor alle inwoners van Syrië een plaats is en het niet vervalt tot een sektarische staat met veel geweld en van waaruit opnieuw groepen zullen vluchten?
Verschillende landen zijn sinds de val van het Assad-regime bijeengekomen om de situatie in Syrië te bespreken, waarbij werd opgeroepen tot de bescherming van de rechten van de diverse gemeenschappen. Bijvoorbeeld op 14 december 2024 in Aqaba in Jordanië, maar ook binnen VN- en EU-verband. Daarnaast hebben verschillende landen een bezoek aan Damascus afgelegd voor gesprekken met het interim-bestuur, waarin het belang van de rechten van de diverse gemeenschappen en een inclusieve politieke transitie is benadrukt. Op 3 januari jl. deden Frankrijk en Duitsland dat op ministerieel niveau en Nederland op niveau van de Speciaal Gezant. Ook worden er, onder andere door Nederland, verschillende initiatieven ondersteund die zich richten op accountability en de bescherming van mensenrechten. Zie ook de antwoorden op vragen 3, 4 en 5.
Welke stappen kunnen u en de internationale gemeenschap nemen om ervoor te zorgen dat christenen in Syrië het kerstfeest in vrede en veiligheid kunnen vieren, daar waar Christenen in Syrië met het naderende kerstfeest mogelijk extra kwetsbaar zijn voor aanvallen door jihadistische groeperingen?
Zie de antwoorden op vragen 3, 4, 5 en 6.
Hoe gaat u zich inzetten voor de constitutionele mensenrechten van Arameeërs en andere Christenen in Syrië? Op welke wijze zet u zich in, zodat Arameeërs en andere Chistenen ook aan tafel zitten bij de onderhandelingen over de nieuwe constitutie van Syrië om hun mensenrechten te waarborgen?
Het kabinet onderstreept in zijn diplomatieke contacten, waaronder met het interim-bestuur in Syrië, het belang van een vreedzame en inclusieve politieke transitie in Syrië. Daarbij is de bescherming van en een rol in het politieke proces voor de diverse gemeenschappen, onder wie christenen en Koerden, van belang. Het kabinet roept hiertoe op in de verschillende gremia waar deze ontwikkelingen op de agenda staan. Daarnaast steunt het kabinet het kantoor van de VN Speciaal Gezant voor Syrië dat zich tevens inzet voor een inclusief proces.
Zie ook de antwoorden op vragen 3, 4, 5 en 6.
Bent u bekend met de nauwe banden tussen HTS en de Turkse autoriteiten? Welke invloed wordt binnen de NAVO en vanuit de EU uitgeoefend op Turkije en andere landen die banden hebben met HTS om ervoor te zorgen dat er in Syrië een samenleving en regering ontstaan, die stabiel zijn en waar er plaats en vertegenwoordiging is voor alle huidige bewoners van Syrië?
Zoals toegelicht in beantwoording op voorgaande vragen, onderstreept het kabinet in zijn diplomatieke contacten het belang van een vreedzame en inclusieve politieke transitie in Syrië. Ook de EU doet dat. Turkije heeft zich uitgesproken voor een inclusief bestuur in Syrië, met respect voor de diverse gemeenschappen. Turkije heeft zijn ambassade in Damascus heropend en de Turkse Minister van Buitenlandse Zaken was een van de eerste Ministers die Damascus bezocht na de val van Assad.
Wat is de strategie van de EU ten aanzien van de nieuwe machthebbers van Syrië? Welke EU-lidstaten erkennen HTS, het Syrian National Army (SNA) en de Syrian Democractic Forces (SDF) in Syrië en wie onderhoudt welke banden met deze groepen?
De Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) van 16 december 2024 was eensgezind dat er een door Syriërs geleide politieke dialoog, gesteund door de VN en in de geest van VN-Veiligheidsraad resolutie 2254 moet plaatsvinden, waarbij respect voor de diverse gemeenschappen een belangrijk aspect is. Lidstaten waren het ook eens over dat het bieden van humanitaire hulp, accountability en contact met regionale spelers (m.n. Turkije) centraal moeten staan in de aanpak van de EU. HTS staat op de VN ISIS/Al-Qaida sanctielijst, deze listing is door de EU overgenomen. De HV concludeerde op basis van de discussie dat moet worden bekeken hoe met Hay’at Tahrir al-Sham (HTS) te engageren. De HV onderstreepte dat het huidige sanctieregime urgent moet worden herzien als gevolg van de ontwikkelingen.
Verschillende lidstaten, waaronder Frankrijk, Duitsland en België, hebben in Damascus contact gehad met het door HTS geïnstalleerde interim-bestuur, dan wel met HTS-leider Al-Sharaa. Daarnaast onderhoudt een aantal lidstaten contacten met entiteiten in Noordoost-Syrië, zoals het aan de SDF gelieerde Democratisch Autonoom Bestuur in Noordoost-Syrië (DAANES). Het kabinet is niet bekend met directe contacten tussen lidstaten en het Syrian National Army.
Welk beleid voeren Nederland en de EU met betrekking tot de aanvallen van Turkije en HTS op de SDF?
Het kabinet erkent de veiligheidszorgen van Turkije in de grensregio met Syrië en Irak. Daarbij staat voorop dat Turkije dient te handelen conform het internationaal recht. In lijn met motie Piri/Paternotte en motie Ceder4, heeft het kabinet zowel bilateraal als in EU-verband Turkije opgeroepen tot een einde aan aanvallen in Noord-Syrië. Zowel NL als de EU benadrukken richting HTS het belang van de bescherming van de diverse gemeenschappen, onder wie christenen en Koerden. Het kabinet is niet bekend met recente aanvallen op de SDF door HTS.
Herinnert u zich dat u HTS als extremistisch beschouwde? Wat waren daarvan de redenen en hoe beschouwt u HTS op dit moment?
HTS is in 2017 ontstaan als fusie tussen verschillende gewapende groepen, waar Jabhat Fatah al-Sham de belangrijkste van was. Jabhat Fatah al-Sham was op haar beurt in 2016 ontstaan uit een fusie van groepen waar Jabhat al-Nusra de belangrijkste van was. Jabhat-al-Nusra fungeerde tot 2016 als de Syrische tak van Al-Qaeda en stond destijds al onder leiding stond van Ahmed al Sharaa (toen bekend onder zijn strijdnaam Al-Jolani), de huidige leider van HTS. HTS staat (onder meer) op de VN ISIS/Al-Qaida sanctielijst, deze listing is door de EU overgenomen. Daarmee ziet ook Nederland HTS als een terroristische organisatie.
Naast de fusies en naamswijzigingen zou er volgens berichten echter ook een gedragswijziging plaatsgevonden hebben bij HTS. Het heeft de banden met Al-Qaeda al enige jaren geleden publiekelijk verbroken. Het heeft bovendien al vanaf het begin een Syrische, en geen internationale, agenda nagestreefd. Dat betekende onder meer dat de organisatie in tegenstelling tot bijvoorbeeld kern-Al Qa’ida of ISIS nooit een extern aanslagprogramma heeft gehad dat gericht was op het plegen van terroristische aanslagen in Europa.
In Idlib zou HTS, na haar machtsovername daar in 2017/2018, een minder radicaal beleid hebben gevoerd dan Al Qa’ida of ISIS. Zo zou het in vergelijking met deze organisaties gemeenschappen, zoals christenen, beter hebben behandeld. Sinds de inname van Damascus roept Al-Sharaa op tot de bescherming van gemeenschappen en minderheden (zoals druzen, christenen en Koerden) en lijkt HTS zich daar tot nu toe ook voor in te zetten.
De komende periode is het van belang om te bezien of HTS een gematigde opstelling waarmaakt. Nederland zal dit kritisch blijven bezien. Alleen als een gematigder opstelling van HTS zich in daden toont, zal dat aanleiding kunnen zijn tot het heroverwegen van de listing. Gesprekken hierover moeten plaatsvinden in VN- en EU- verband. Het kabinet zal de situatie naar vermogen blijven monitoren, en HTS op zijn daden beoordelen.
Verliest iedereen die voor HTS vecht of gevochten heeft, het Nederlanderschap conform artikel 14, lid 4, Rijkswet op het Nederlanderschap, zoals u eerder antwoordde op Kamervragen?3
Het kabinet kijkt bij alle uitreizigers naar mogelijkheden om het Nederlanderschap in te trekken op grond van artikel 14, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap, ter bescherming van de nationale veiligheid. De Staatssecretaris van Rechtsbescherming, de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Asiel en Migratie beoordelen per individueel geval of het Nederlanderschap van een persoon wordt ingetrokken en of dit gepaard gaat met een zwaar inreisverbod of ongewenstverklaring. Hierbij dient in ieder geval sprake te zijn van een meervoudige nationaliteit.
Artikel 14, vierde lid, RWN bepaalt dat het Nederlanderschap, in het belang van de nationale veiligheid, kan worden ingetrokken van personen die zich in het buitenland hebben aangesloten bij een terroristische organisatie die een bedreiging vormt voor de nationale veiligheid. Hierbij moet er sprake zijn van één van de organisaties op de lijst zoals bedoeld in dit artikel: 1. Al Qa’ida en organisaties die gelieerd zijn aan al Qa’ida, 2. Islamitische Staat in Irak en al-Sham (ISIS) en organisaties die gelieerd zijn aan ISIS en 3. Hay’at Tahrir al-Sham (HTS) en organisaties die gelieerd zijn aan HTS. Daarnaast geldt dat de persoon 18 jaar of ouder is en de gedragingen moeten ten minste op of na 11 maart 2017 hebben plaatsgevonden of voortgeduurd. De bevoegdheid tot het intrekken van het Nederlanderschap is per 1 maart 2022 voor de duur van 5 jaar verlengd, tot 1 maart 2027.
Ook kan het Nederlanderschap worden ingetrokken op grond van artikel 14, tweede lid, RWN indien er sprake is van een onherroepelijke veroordeling wegens een terroristisch misdrijf (als bedoeld in de artikelen 83, 134a of 205 van het Nederlandse Wetboek van Strafrecht). Dit gaat vaak gepaard met een zwaar inreisverbod.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Klopt het dat de maximale huurstijging voor de middenhuur volgend jaar 7,7% bedraagt?1
Ja. Dat is de uitkomst van wat in de Wet betaalbare huur2 is vastgelegd omtrent de maximaal toegestane jaarlijkse huurverhoging voor de middenhuur. Hiervoor is wettelijk vastgelegd dat de cao-loonontwikkeling leidend is. Verhuurders mogen 1% optellen bij dit percentage. Van december 2023 tot december 2024 was de cao-loonontwikkeling 6,7%. Daarom is de maximale huurverhoging in 2025 7,7%. Dit maximale percentage geldt voor zelfstandige woningen, studio’s en appartementen met een huurcontract van 1 juli 2024 of later en:
Zo ja, bent u het ermee eens dat een huurstijging van 7,7% voor de middenhuur niet draaglijk is voor deze huishoudens, mede omdat veel huishoudens al moeite hebben met het betalen van hun huur door hoge kosten van levensonderhoud?
Nee. Een maximale huurverhoging van 7,7% is fors. Daar ben ik mij van bewust. Ik heb echter geen concrete aanwijzingen dat de huurstijging voor huishoudens ondragelijk zou zijn. Daarbij wil ik de belangrijke kanttekening plaatsen dat deze 7,7% de maximaal toegestane huurverhoging voor middenhuurcontracten betreft.
Dit percentage geldt alleen voor huurcontracten die op of na 1 juli 2024 zijn afgesloten met een beginhuurprijs in het middensegment (zie ook mijn antwoord op vraag 6). Hoe hoog de huurverhoging voor huurders in een middenhuurwoning feitelijk uitvalt, hangt af van wat er over de jaarlijkse huurverhoging in hun huurcontract is afgesproken. De afspraak uit het huurcontract geldt namelijk, tenzij die hoger uitkomt dan 7,7%; dan wordt de huurverhoging afgetopt op 7,7%.
Bovendien mag de huur door de jaarlijkse huurverhoging niet uitstijgen boven de maximale huurprijsgrens op basis van het aantal woningwaarderingspunten van de woning. Dus als de huidige huurprijs al op of dicht onder de maximale huurprijsgrens van de woning ligt, wordt de huurverhoging ook afgetopt. De maximale huurprijsgrenzen worden per 1 januari 2025 immers niet geïndexeerd met 7,7%, maar met de inflatie van juli 2023 tot juli 2024, te weten 2,32%.
In sommige gevallen kan de huurverhoging feitelijk op 7,7% uitkomen, maar de verwachting is dat de feitelijke huurverhoging voor een groot deel van de huurders van een middenhuurwoning lager zal uitvallen dan 7,7%.
Deelt u de mening dat een dergelijke hoge huurstijging haaks staat op de ambitie uit het hoofdlijnenakkoord over lastenverlichting voor middeninkomens?
Nee. De maximale huurverhoging voor middenhuurwoningen is gekoppeld aan de cao-loonontwikkeling. Door een koppeling aan de cao-loonontwikkeling is in de wet geborgd dat de hoogte van huurstijging niet sterk uit de pas loopt met de inkomensontwikkeling, wat de betaalbaarheid ten goede komt.
De cao-loonontwikkeling van december 2023 tot december 2024 was ruim, namelijk 6,7%. Ook de lonen van middeninkomens zullen over het algemeen zijn gestegen. Voor middeninkomens die geen inkomen uit loon ontvangen zal de inkomensontwikkeling mogelijk minder hoog zijn. Evenwel geldt ook hier dat het slechts een maximumpercentage betreft. De daadwerkelijk toegepaste verhoging zal naar verwachting lager uitvallen, gelet op de redenen die ik in mijn antwoord op vraag 2 uiteen heb gezet.
Bent u bereid om aanvullende maatregelen te nemen om deze huurstijging te beperken, vooral gezien het belang van betaalbaarheid voor middeninkomens?
Nee, het kabinet heeft op dit moment geen voornemens tot aanvullende maatregelen die er concreet op zijn gericht deze huurstijging te beperken. Het maximaal toegestane huurverhogingspercentage volgt uit de in het voorjaar van 2024 aangenomen Wet betaalbare huur. Een eventuele wens om tot een lager maximumpercentage te komen vraagt een wetswijziging. Ik kan dus niet zonder wetswijziging ingrijpen in huurcontracten.
Zoals in vraag 2 aangegeven ben ik mij er bewust van dat een maximaal toegestane huurverhoging van 7,7% fors is. In het antwoord op vraag 2 licht ik ook toe dat de daadwerkelijk toegepaste verhoging naar verwachting lager zal uitvallen.
Bovendien is het van belang voor de investeringsbereidheid van verhuurders dat de jaarlijks toe te passen huurverhoging voorzienbaar is. Daarom is het van belang om een duidelijke en stabiele systematiek te hanteren.
Wilt u bewerkstelligen dat in 2025 de huurstijging voor de middenhuur lager vastgesteld wordt bij wijze van overgangsmaatregel, bijvoorbeeld door dit met verhuurders af te spreken, net zoals u met de woningbouwcorporaties een lagere huurstijging heeft afgesproken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Voor het lage (sociale) segment heb ik de vrijheid en bevoegdheid om met woningcorporaties afspraken te maken over de maximale huurverhoging in dat segment. De maximaal toegestane jaarlijkse huurverhoging voor het lage (sociale) segment wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.3 De maximaal toegestane jaarlijkse huurverhoging voor het midden- en hoge (vrije) segment staan echter in de wet. Daarmee is ervoor gezorgd dat de jaarlijkse huurverhogingsruimte transparant en stabiel is. Dit komt de investeringsbereidheid van beleggers ten goede. Voor een andere systematiek is een wetswijziging vereist. Ik ben op dit moment niet voornemens om de systematiek te wijzigen. Ik licht dit verder toe in mijn antwoord op vraag 7.
Klopt het dat de genoemde huurstijging uitsluitend van toepassing is op contracten die na 1 juli 2024 zijn afgesloten in het middenhuursegment?
Ja, dat is correct. De maximaal toegestane huurverhoging van 7,7% in 2025 geldt enkel voor huurcontracten voor zelfstandige woningen, studio’s en appartementen met een huurcontract van 1 juli 2024 of later en:
Als een huurcontract vóór 1 juli 2024 is afgesloten met een huurprijs boven de toenmalig geldende liberalisatiegrens, dan is sprake van een vrijesectorhuurcontract. Voor deze contracten geldt een maximale huurverhoging van 4,1%.
Deelt u de mening dat mensen die minder dan een half jaar geleden een huurcontract afgesloten hebben, eigenlijk gewoon de helft van de huurstijging zouden moeten hebben, namelijk 3,9% of wellicht op 4,1% omdat dat ook de huurstijging in de private sector is? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb toegelicht, volgt dit maximaal toegestane huurverhogingspercentage uit de in het voorjaar van 2024 aangenomen Wet betaalbare huur. Bij de behandeling van wet is de jaarlijkse huurverhoging expliciet en uitgebreid besproken. Ik vind het niet wenselijk om middels de beantwoording van schriftelijke vragen te speculeren over wijzigingen aan deze systematiek. Daarmee wekken we ook richting huurders als verhuurders een beeld van een weinig koersvaste en betrouwbare overheid. De werking van de jaarlijkse huurverhoging kan worden meegenomen in de evaluatie van Wet betaalbare huur, voorzien in 2027. Dan hebben we ook een beter beeld van de daadwerkelijke huurverhoging die heeft plaatsgevonden.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb toegelicht, zal de feitelijke huurverhoging in 2025 voor de meeste huurders in het middensegment lager uitvallen dan 7,7% doordat er in het huurcontract een lagere huurverhoging is afgesproken en doordat de bescherming van de maximale huurprijsgrens van de woning geldt (de maximale huurprijsgrens van de woning is afhankelijk van het puntenaantal van de woning volgens het woningwaarderingsstelsel4).
Klopt het dat de koppeling aan het driejaarsgemiddelde vanaf 2026 alleen geldt voor sociale huur en niet voor de middenhuur?
Ja, de afspraak van de koppeling van de maximale huursomstijging (maximale gemiddelde huurverhoging per woningcorporatie) aan het driejaarsgemiddelde van de inflatie vanaf 2026 in de Nationale prestatieafspraken 2024 met Aedes en VNG5 geldt voor corporatiehuurwoningen in het sociale segment; de daarvan afgeleide maximaal toegestane huurverhoging per individuele woning (+ 0,5 procentpunt) zal gelden voor alle huurwoningen in het sociale segment, ongeacht wie die woning verhuurt. De maximaal toegestane huurverhoging voor individuele woningen in de middenhuur is in de wet vastgelegd.
Kunt u verkennen of dit driejaarsgemiddelde ook van toepassing kan zijn voor de middenhuur en daarover binnen twee maanden aan de Kamer rapporteren?
Zie mijn antwoord op vraag 10.
Bent u bereid opnieuw na te denken over een structurele oplossing ten aanzien van de systematiek van de huurverhogingen van het middenhuursegment?
Het maximaal toegestane huurverhogingspercentage volgt uit de wet. Een eventuele wens om tot een lager maximumpercentage te komen vraagt dus een wetswijziging.
Op dit moment heb ik geen voornemen om de huurverhogingssystematiek voor middenhuurwoningen, zoals die in het voorjaar van 2024 door beide Kamers is aangenomen, aan te passen. Het is voor de investeringsbereidheid van belang dat investeerders uit kunnen gaan van een begrijpelijke en stabiele huurverhogingssystematiek. Bovendien is het niet de verwachting dat de daadwerkelijk toegepaste huurverhoging 7,7% zal betreffen, zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb toegelicht. Door de maximale huurverhoging voor middenhuurwoningen te koppelen aan de cao-loonontwikkeling is ook in de wet geborgd dat de hoogte van huurstijging niet sterk uit de pas loopt met de inkomensontwikkeling. Ik zie dus geen aanleiding om de systematiek te wijzigen, nu het maximale huurverhogingspercentage door een hoge cao-loonontwikkeling voor 2025 relatief hoog uitvalt.
De werking van de jaarlijkse huurverhoging voor middenhuurwoningen kan wel worden meegenomen in de evaluatie van Wet betaalbare huur, voorzien in 2027.
Kunt u een doorrekening maken hoe de nu voorziene huurstijgingen doorwerken in de koopkrachtplaatjes?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb toegelicht, weet ik niet welke huurstijgingen zijn te voorzien. De wet stelt enkel een maximum aan de jaarlijkse huurverhoging. De feitelijke huurverhoging hangt af van de afspraak in het huurcontract en van de huurverhogingsruimte tot de maximale huurprijsgrens van de woning bij het puntenaantal van de woning en zal dus van geval tot geval verschillen. Maar een afgesproken huurverhoging die hoger uitvalt dan 7,7%, wordt op 7,7% afgetopt. Ik kan dan ook geen doorrekening maken van de effecten in de koopkrachtplaatjes.
Kunt u voor de middeninkomensgroepen het effect via een rekensom tonen? Kunt u uitgaan van een inkomen van 60.000 euro, een alleenverdienende leraar en een huur van 1.100 euro?
Zie het antwoord op vraag 11.
Wilt u deze vragen met spoed één voor één en vóór kerst beantwoorden?
Ik heb de vragen zo snel als mogelijk en zo veel als mogelijk één voor één beantwoord.
De Woontop, waar pensioenfondsen schitteren door afwezigheid |
|
Agnes Joseph (NSC), Pieter Omtzigt (NSC), Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend het hoofdlijnenakkoord, waarin staat dat pensioenfondsen uitgenodigd worden voor de Woontop; «Er wordt zo snel mogelijk een Woontop georganiseerd, waarbij rijksoverheid, pensioenfondsen, woningcorporaties, sociale partners, gemeenten en provincies afdwingbare afspraken maken om woningbouw structureel te verhogen. Als politiek doel is de afspraak om structureel 100.000 woningen per jaar erbij te bouwen, die geschikt zijn voor de demografische en ruimtelijke ontwikkelingen de komende jaren.»?
Ja.
Bent u ermee bekend dat pensioenfondsen één van de grootste beleggers zijn en dat hun deelnemers ook moeite hebben met het vinden van een passende woning?
Ja, ik ben ermee bekend dat pensioenfondsen tot de grootste investeerders in huurwoningen behoren. Ik ben het er ook mee eens dat op dit moment te veel mensen hinder ondervinden van het woningtekort. Een deel van deze groep zal ook deelnemer zijn van één van de Nederlandse pensioenfondsen. Diverse pensioenfondsen hebben in de afgelopen tijd aangegeven dat zij investeren in woningen en woningbouw, behalve op zoek naar rendement, ook omdat zij betaalbare woningen in het belang vinden van hun deelnemers.
Bent u ermee bekend dat pensioenfondsen ten tijde van de formatie aangeboden hebben 25 tot 30 miljard in Nederlandse woningen te investeren?
Ik kan geen mededelingen doen over vertrouwelijke gesprekken.
Bent u bekend met het nieuwsbericht van de Pensioenfederatie1 van 17 september 2024 waarin staat dat ze uitgenodigd worden voor de Woontop en uitkijken naar een constructieve dialoog op de nationale Woontop?
Ja.
Bent u bekend met de position paper van de Pensioenfederatie2 getiteld «Inzet pensioenfondsen voor bijdrage aan woningbouw», waarin staat: «Pensioenfondsen willen zich vanwege de woningnood als maatschappelijk betrokken beleggers nog meer richten op betaalbare woningbouw.»?
Ja.
Kunt u aangeven of en zo ja welke vertegenwoordigers van pensioenfondsen u heeft uitgenodigd en wat hun antwoord was?
Zowel voor voorbereidende gesprekken als de Woontop zelf is de Pensioenfederatie uitgenodigd. De Pensioenfederatie had aangekondigd niet aanwezig te zijn op de Woontop.
Heeft u (of uw ambtenaren) overleg gehad met de pensioenfondsen over de Woontop? Zo ja, hoe ging dat overleg?
Mijn ambtenaren hebben constructieve gesprekken gevoerd met de Pensioenfederatie en verschillende pensioenfondsen voorafgaand aan de Woontop.
Klopt het dat de Pensioenfederatie heeft aangegeven dat pensioenfondsen niet aanwezig zullen zijn op de komende Woontop die u op 11 december heeft georganiseerd, zoals aangegeven in het FD-artikel3«Pensioenfondsen afwezig bij woontop Minister Mona Keijzer»? En zo ja, wat is volgens u de reden voor hun afwezigheid?
Het klopt dat de Pensioenfederatie niet aanwezig was op de Woontop. De Pensioenfederatie heeft in de voorbereidende gesprekken aangegeven geen handtekening te kunnen zetten onder afspraken over zaken waar de leden individueel hun eigen investeringsafweging moeten maken.
Pensioenfondsen zijn er wettelijk aan gehouden om te beleggen in het belang van hun deelnemers. Voor elke investeringsoptie zal beoordeeld moeten worden of daarmee voldaan wordt aan de gestelde eisen. Verschillende pensioenfondsen hebben in het afgelopen jaar aangegeven bereid te zijn meer te investeren in betaalbare huurwoningen op het moment dat er aantrekkelijke investeringsproposities zijn. Verder heeft IVBN wel de afspraken ondertekend. Een groot deel van de inleg van de fondsen van de leden van IVBN komt vanuit Nederlandse pensioenfondsen.
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat de pensioenfondsen toch aanwezig zijn bij de Woontop om met zoveel mogelijk relevante partijen te spreken over deze belangrijke gezamenlijke maatschappelijke opgave?
Net als vele andere partijen die hun bijdrage kunnen leveren aan de woningbouwopgave is de Pensioenfederatie uitgenodigd voor de Woontop. Ondanks de afwezigheid van de Pensioenfederatie bij de Woontop, zullen de constructieve gesprekken met de pensioensector over hun bijdrage aan de woningbouwopgave na de Woontop worden voortgezet. De bereidheid hiertoe is op de dag voor de Woontop nadrukkelijk vanuit de pensioensector gesignaleerd.4
Met de Woontop is afgesproken dat alle betrokken partijen binnen zes maanden een gezamenlijk beeld zullen vormen van het investeringsklimaat, en de mogelijkheden die dat investeringsklimaat biedt om tegen een passend rendement te investeren in middenhuurwoningen. De voortgang richting het gezamenlijk beeld van het investeringsklimaat zal worden besproken in het Structureel Overleg Investeringsklimaat. In dit overleg spreken mijn departement en het Ministerie van Financiën regelmatig een groep investeerders die actief zijn op de woningmarkt. Deze groep bevat drie afgevaardigden uit de pensioensector. Bovendien zal vanaf de Woontop de Pensioenfederatie als agendalid worden aangesloten bij dit overleg.
Kunt u deze vragen één voor één en voor maandagavond 9 december beantwoorden in verband met de Woontop op 11 december?
Helaas is het niet gelukt deze vragen uiterlijk 9 december te beantwoorden.
De opmars van de HTS in Syrië |
|
Pieter Omtzigt (NSC), Isa Kahraman (NSC), Don Ceder (CU) |
|
Marjolein Faber (PVV), Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel in de Volkskrant getiteld «Voor het eerst in jaren doet Hayat Tahrir al-Sham het Syrische regime wankelen − wie zijn deze rebellen?»?1
Ja.
Kunt u aangeven uit welke groeperingen Hayat Tahrir al-Sham (HTS) bestaat?
HTS is in 2017 gevormd uit een samengaan van meerdere gewapende Syrische verzetsgroeperingen van grotendeels soennitische islamitische signatuur, waaronder Jahbat Al-Nusra.
Welke landen leveren wapens of andere vormen van materiële of financiële hulp aan HTS?
Het is het kabinet niet bekend welke landen HTS in die vormen steunen.
Klopt het dat Turkije steun verleent aan HTS, zoals door meerdere media2 wordt gemeld? Zo ja, kunt u toelichten waar deze steun uit bestaat (bijvoorbeeld logistiek, wapens, financiering of andere hulp)?
Ik ben bekend met deze berichten, maar het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie waarmee deze berichten bevestigd of ontkend kunnen worden. Turkije geeft zelf aan de organisatie niet te steunen.
Constaterende dat HTS door de Verenigde Staten en de Verenigde Naties (VN) wordt aangemerkt als een terroristische organisatie, is de Europese Unie (EU) ook voornemens om deze organisatie op de terrorismelijst te zetten?
Hay'at Tahrir al-Sham (HTS) staat op de VN ISIS/Al-Qaida sanctielijst, deze listing is door de EU overgenomen. Daarmee ziet de EU, inclusief Nederland, HTS als een terroristische organisatie. De komende periode is het van belang om te bezien of de opstelling van HTS mogelijk aanleiding geeft tot het heroverwegen van de listing in VN- (en EU-) verband.
Welke maatregelen overweegt Nederland te nemen tegen landen die HTS direct of indirect ondersteunen? Is hierover binnen de EU of Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) overleg gaande?
Op dit moment heeft het kabinet geen informatie beschikbaar over welke landen HTS steunen. Binnen diverse internationale gremia is contact over de geopolitieke ontwikkelingen. Er is op dit moment geen overleg gaande binnen de NAVO hierover.
Beschouwt Nederland HTS als een terroristische organisatie?
Zie het antwoord op vraag 5.
Heeft Nederland contacten gehad met HTS of heeft het momenteel lopende contacten? Zo ja, kunt u toelichten wat de doelstelling van deze contacten was?
Nederland onderhoudt momenteel geen contacten met HTS.
Kunt u bevestigen of er berichten zijn over toenemende mensenrechtenschendingen tegen minderheden in door HTS gecontroleerde gebieden? Indien ja, wat is uw oordeel hierover?
Uit meerdere rapporten van o.a. de VN onderzoekscommissie voor Syrië en mensenrechtenorganisaties blijkt dat ook HTS zich in Syrië schuldig heeft gemaakt aan mensenrechtenschendingen waaronder willekeurige arrestaties, marteling en wrede, onmenselijke en vernederende behandeling van gedetineerden. Deze mensenrechtenschendingen waren echter niet zozeer gericht op minderheden, als wel op vermeende tegenstanders van HTS. Nederland beschikt niet over informatie waaruit blijkt dat deze schendingen zijn toegenomen. Wat betreft de positie van minderheden in HTS-gebied geldt dat HTS zich vanaf 2021 actiever heeft ingezet voor de positie van minderheden, waaronder christenen en Druzen, door hen bijvoorbeeld land en bezittingen terug te geven, die eerder tijdens het Syrische conflict waren ingenomen. Het moet worden bezien of de mensenrechten van minderheden ook in de toekomst worden gerespecteerd. Nederland hecht aan die rechten, bijvoorbeeld voor christenen en Koerden, draagt dat actief uit en blijft alert op de ontwikkelingen.
Welke mogelijkheid ziet u om sancties of andere diplomatieke drukmiddelen in te zetten tegen landen of groeperingen die de mensenrechten in Syrië schenden, en is Nederland bereid dit in internationaal verband te bespreken?
Het huidige EU sanctieregime ten aanzien van Syrië zal hervormd moeten worden. Ter uitvoering van motie Paternotte/Kahraman (21 501-02, nr. 2991) bespreekt Nederland momenteel het sanctiebeleid met internationale en Europese partners. Dit beleid moet worden geënt op de nieuw ontstane situatie in Syrië, waarbij het uitgangspunt een inclusieve en vreedzame politieke transitie is. Uiteraard is respect voor mensenrechten en respect voor minderheden hierbij essentieel.
Welke stappen kan Nederland binnen de EU en de VN ondernemen om ervoor te zorgen dat er onafhankelijke waarnemers uit neutrale landen worden ingezet in de regio, om schendingen van minderheidsrechten te monitoren?
Nederland en de EU zullen naar aanleiding van de recente machtswisseling in Syrië nauwlettend in de gaten houden of de verschillende Syrische partijen tot een vreedzame machtsdeling kunnen komen, en zullen een dergelijke inclusieve politieke transitie waar mogelijk steunen, in eerste instantie via de VN. Het sturen van internationale waarnemers is in dit stadium niet aan de orde.
Aangezien HTS bekend staat als een jihadistische organisatie die minderheden zoals christenen3 (onder wie Arameeërs, Assyriërs, Grieks Orthodoxen, Katholieken en Armenen), Koerden en Yezidis ernstig onderdrukt, welke concrete stappen kan Nederland, eventueel in samenwerking met bondgenoten, ondernemen om de veiligheid van deze minderheden te waarborgen in de regio?
Zie ook vraag 9, 10 en 11. HTS heeft in de afgelopen jaren zijn houding met betrekking tot de positie van minderheden verbeterd. HTS-leider Abu Mohammad al Jolani heeft gewerkt aan het imago van een verzetsorganisatie tegen het regime van Assad, die wil pogen bescherming te bieden aan een ieder. Afgewacht moet worden in hoeverre HTS bereid en in staat zal zijn aan deze koers vast te houden nu het over een veel groter gebied de scepter zwaait. Het kabinet blijft de ontwikkelingen nauwgezet volgen.
Constaterende dat de humanitaire situatie in de regio Idlib en Aleppo verslechtert en dat grote groepen proberen te vluchten, welke mogelijkheden ziet u om humanitaire hulp te bieden, zodat deze vluchtelingen zoveel mogelijk in hun eigen land of regio opgevangen kunnen worden en niet gedwongen worden naar Europa te vluchten?
Humanitaire hulp aan de verschillende gebieden in Syrië werd tot nu toe met name gecoördineerd door de VN en geleverd via diverse kanalen. Ook Nederland draagt hier op jaarlijkse basis aan bij met flexibele meerjarige financiering aan humanitaire partners. Specifiek in 2024 gaat dit om EUR 19,2 miljoen: EUR 7,3 mln. via de Dutch Relief Alliance en EUR 12 mln. via twee VN humanitaire landenfondsen. Zodra de coördinatie in de nieuwe situatie vorm krijgt en humanitaire noden in kaart zijn gebracht, zullen VN-organisaties en NGO’s (mede) dankzij de flexibele financiering van Nederland in staat zijn snel te reageren. Op dit moment is de gehele situatie in Syrië, inclusief de humanitaire situatie, nog ongewis. Ter uitvoering van motie Van Baarle (21 501-02, nr. 2994) inventariseert het kabinet in EU-verband wat de maximaal mogelijk haalbare steun voor Syrië kan zijn.
Kunt u aangeven hoe Nederland samenwerkt met NGO’s, internationale organisaties, en lokale gemeenschappen om de situatie van minderheden in door HTS gecontroleerde gebieden te verbeteren?
Nederland werkt samen met verschillende VN-organisaties, NGO’s en het Rode Kruis en de Rode Halve Maan Beweging die actief zijn in Syrië. Zo steunt Nederland in het kader van gerechtigheid voor slachtoffers NGO’s die zorgen voor het documenteren van onder meer mensenrechtenschendingen en andere misstanden in Syrië. Daarnaast ondersteunt Nederland de Syrian Women Advisory Board om te bevorderen dat vrouwen deelnemen aan mogelijke vredesprocessen in Syrië. Deze steun zal ook door blijven gaan nu HTS de macht heeft gegrepen in voormalige regime gebieden. Nederland steunt ook initiatieven die buiten HTS gecontroleerd gebied vallen, zoals het Syria Recovery Trustfund, dat is gericht op ondersteuning van sociaaleconomische integratie van ontheemden, waaronder Al Hol-terugkeerders. Ten slotte ondersteunt Nederland humanitaire hulp in heel Syrië met flexibele meerjarige financiering aan humanitaire partners, waaronder de Dutch Relief Alliance, die met lokale organisaties samenwerken om te reageren op acute noden. Daarbij is er aandacht voor het bereiken van gemarginaliseerde groepen. Dit gebeurt ook in HTS gecontroleerd gebied, waar ondanks de onzekere en onveilige situatie een aantal lokale partners weer is gestart met activiteiten op het gebied van gezondheidszorg.
Welke internationale stappen kunnen ondernomen worden richting een duurzame vrede in Syrië?
Het is in eerste instantie aan de betrokken Syrische partijen om in de nieuwe machtsverhoudingen tot een vreedzame machtsdeling te komen. Het is daarbij zaak waar mogelijk die landen die een aanwezigheid hebben in Syrië, namelijk Rusland, Iran, Turkije, Israël en de VS op te roepen partijen die ruimte te geven en dit proces niet te frustreren uit eigenbelang. VNVR resolutie 2254 biedt een kader voor een inclusief politiek proces dat tot vrede en stabiliteit in Syrië moet leiden. Deze resolutie vormt tevens het mandaat van de VN Speciaal Gezant voor Syrië, Geir Pedersen. Het is aan Nederland en de EU om hem zoveel mogelijk te steunen in zijn pogingen een dergelijk proces te faciliteren. Daarbij moet worden aangetekend dat VNVR resolutie 2254 niet volledig toepasbaar is op de huidige realiteit, omdat bepaalde groepen die nu grote delen van Syrië in handen hebben, zoals HTS, daarin niet worden genoemd als partijen die bij het proces betrokken zijn. Er zal dus een manier moeten worden gevonden om ook die partijen volwaardig mee te nemen in een politiek proces. Tegelijkertijd biedt VNVR resolutie 2254 wel een goede basis en een raamwerk waarover brede overeenstemming bestaat.
Kunt u deze vragen één voor één en voor het commissiedebat over het Midden-Oosten van 11 december a.s. beantwoorden?
Nee, maar wel op tijd voor het uitgestelde commissiedebat op 18 december.
Het rapport over de staatscommissie demografie |
|
Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Marjolein Faber (PVV), Eddy van Hijum (CDA), Mona Keijzer (BBB) |
|
![]() |
Welke onderdelen uit de kabinetsreactie op het rapport van de Staatscommissie demografische ontwikkelingen 20501 worden door dit kabinet onderschreven en welke onderdelen van de reactie worden niet onderschreven?
Zoals met uw Kamer gedeeld per brief van 22 november jl.2 omarmt het kabinet het rapport van de Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050. Het kabinet onderschrijft de noodzaak om te sturen in de richting van het scenario van gematigde bevolkingsgroei.
Een belangrijke stap richting gematigde bevolkingsgroei is grip op migratie. Dit kabinet zet voor asielmigratie in op het strengste pakket aan asielmaatregelen ooit. Daarnaast kiest het kabinet voor een selectiever en gerichter beleid ten aanzien van alle vormen van migratie, ook op arbeids- en studiemigratie. De eerste stappen op het gebied van arbeidsmigratie zijn ook recentelijk met uw Kamer gedeeld.
Om te sturen op gematigde bevolkingsgroei is ook breder dan het beleidsterrein van migratie weging van verschillende belangen nodig, ook in onderlinge samenhang. Het kabinet zet het debat over demografie daarom voort en is ook bereid om politieke keuzes te maken.
Van welk van de zeven scenario’s gaat het kabinet uit bij het beleid? Of met welk van de scenario’s wordt rekening gehouden?
Het kabinet onderschrijft het advies van de Staatscommissie, dat een scenario van gematigde groei van de bevolking het beste uitgangspunt biedt voor Nederland. Met scherpe keuzes wil het kabinet politiek sturen op beperking van de bevolkingsgroei.
Kunt u de verkenning naar de governance voor een meerjarige programmatische aanpak aan de Kamer doen toekomen?2
Naar aanleiding van de toezegging van het demissionaire kabinet in de Kamerbrief van 24 mei 2024 is in november 2024 een opdracht verstrekt aan ABDTOPConsult voor een verkenning naar de beste wijze om binnen het Rijk tot een domeinoverstijgende, meerjarige programmatische aanpak te komen. De uitkomsten van deze verkenning worden verwacht in het voorjaar van 2025. Deze uitkomsten zullen gedeeld worden met de Kamer.
Welke punten uit de programmatische aanpak, zoals een vierjaarlijkse staat van de demografie, bent u bereid over te nemen?
Het kabinet onderschrijft dat sturing op de demografische ontwikkeling van Nederland wenselijk en noodzakelijk is. Naast een domeinoverstijgende, programmatische aanpak is daartoe ook een solide feitenbasis nodig. Het kabinet heeft daartoe reeds veel informatie tot haar beschikking en zal uitwerken wat verder nodig is om het cijfermatig inzicht te verbeteren. Op basis daarvan zal het kabinet een jaarlijkse monitor ontwikkelen, waarin inzichtelijk wordt gemaakt en wordt gereflecteerd op hoe de bevolkingsgroei en -samenstelling in Nederland zich ontwikkelt en hoe de verschillende typen migratie daaraan bijdragen. Ingezette beleidsmaatregelen worden hiertegen afgezet om inzichtelijk te maken op bijsturing nodig is.
Daarnaast is een kennisinfrastructuur opgezet, waarvan het CBS en het NIDI de basis vormen. Deze kennisinfrastructuur houdt enerzijds de vinger aan de pols en levert anderzijds concrete handvatten voor beleid op met jaarlijkse thematische verdiepingen op verschillende onderwerpen die met demografie samen hangen. Zo verschijnt in januari 2025 een rapport over Wonen en de levensloop bij het NIDI. Onderdeel van deze kennisinfrastructuur is tevens, dat het CBS elke vijf jaar de scenario’s van de verkenning Bevolking 2050 actualiseert.
Op basis van bovenstaande kan het kabinet inzichtelijk maken of we op koers zijn richting gematigde groei en waar de demografische ontwikkelingen tot knelpunten leiden. Met de blik op de toekomst kunnen we op basis van deze inzichten waar nodig nieuwe maatregelen en handelingsperspectieven ontwikkelen.
Heeft het kabinet beleidsdoelstellingen op het gebied van demografie? Zo ja, welke?
Het kabinet is voornemens te sturen op een scenario van gematigde bevolkingsgroei. Dit scenario biedt volgens de Staatscommissie het beste uitgangspunt voor economische en brede welvaart, de toegankelijkheid van publieke voorzieningen en sociale cohesie. Een integraal beleid voeren op demografie gaat niet over één nacht ijs. Er is nadere uitwerking en besluitvorming nodig op alle terreinen en op de onderlinge samenhang. Op de verschillende deelterreinen, zoals wonen en migratie, wordt uw Kamer via reguliere wegen reeds geïnformeerd. Daarnaast zal de verkenning naar een meerjarige, programmatische aanpak handvatten bieden om tot integraal beleid over individuele domeinen heen te komen.
Kunt u deze vragen voor het debat beantwoorden?
Helaas is dit niet haalbaar gebleken.
Heeft u kennisgenomen van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) Viermaandenverslag 2024, waar in paragraaf 4.1 de tabel Financiële rechtmatigheid verslagjaar eerste twee kwartalen 2024 staat, waarin bij de wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) staat dat de financiële fouten WIA 0,0% bedroegen in 2023 en 0,0% in de eerste vier maanden van 2024?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het UWV Viermaandenverslag 2024, waar in paragraaf 4.1 de tabel Financiële rechtmatigheid verslagjaar eerste twee kwartalen 2024 staat, waarin bij de WIA staat dat de financiële onzekerheden WIA 0,2% bedroegen in 2023 en 0,0% in de eerste vier maanden van 2024?
Ja.
Kunt u aangeven wat de definities zijn van financiële fouten WIA en financiële onzekerheden WIA en hoe deze cijfers berekend zijn?
De financiële rechtmatigheidscontrole vindt zijn basis in de artikelen 5.10a t/m 5.10e van de Regeling SUWI. De definitie van financiële rechtmatigheid is terug te vinden in artikel 5.10b: de overeenstemming van de totstandkoming van de baten en lasten en de balans met de in Europese regelgeving, Nederlandse wetten, algemene maatregelen van bestuur, ministeriële regelingen, andere algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels die in de Staatscourant zijn gepubliceerd, opgenomen bepalingen die de uitkomst van een financiële transactie kunnen beïnvloeden;
Financiële fouten en onzekerheden zijn als volgt gedefinieerd:
Artikel 5.10d: financiële fout: een fout die financiële consequenties heeft.
Artikel 5.10e: financiële onzekerheid: de baten en lasten waarover de accountant geen toereikende controle-informatie heeft verkregen als gevolg van leemten in de administratieve organisatie of interne controle of ontoereikend beleid ter voorkoming en bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik.
De UWV-rechtmatigheidscontrole is afgestemd met de Minister van SZW en toezichthoudende partijen. De maandelijkse controle wordt uitgevoerd middels een steekproef op betalingen uit de lopende WIA-uitkeringen (minimaal 300 gevallen op jaarbasis). Ook worden jaarlijks 25 afgewezen uitkeringsaanvragen gecontroleerd in de steekproef. De gecontroleerde maandbetalingen kunnen bij de WIA eerste betalingen zijn van nieuw toegekende gevallen, maar het zijn vooral continueringsbetalingen van al langer lopende gevallen. In 2023 betroffen 22 van de 300 onderzochte WIA-betalingen nieuwe toekenningen. Het aantal onderzochte nieuwe WIA-toekenningen is dus beperkt.
Bij de berekening van de rechtmatigheidscijfers worden gevonden financiële fouten en financiële onzekerheden geëxtrapoleerd naar het totaal aan uitgekeerde WIA-uitkeringen die de basis vormden voor de steekproef.
Voor «oude» fouten – geconstateerde financiële fouten die ontstaan zijn voorafgaand aan het verslagjaar geldt een aparte procedure van beoordeling en hierover wordt zo nodig in geval van herstelacties ook separaat verantwoord. De oude fouten maken derhalve geen onderdeel van de verantwoordingscijfers per verslagjaar.
Ziet u aanleiding om aan het UWV te vragen om deze cijfers opnieuw te berekenen gezien de problemen die aan het licht gekomen zijn?
Nee, de rechtmatigheidscijfers 2024 over de eerste vier maanden zijn voorlopig en indicatief. Pas aan het einde van het verslagjaar bij de presentatie van de jaarcijfers 2024 zijn alle 300 steekproefdossiers WIA gecontroleerd en zijn alle aspecten van de dossiers gecontroleerd.
Kunt u aangeven hoe het komt dat de grote problemen met de foutieve keuringen en de vaststelling van de hoogte van de uitkeringen niet voorkomen in de Stand van de Uitvoering, het Jaarverslag van het UWV en de knelpuntenbrief?
In de afgelopen jaren heeft UWV in zijn jaarverslagen en knelpuntenbrieven het risico gesignaleerd voor fouten in de uitvoering als gevolg van onder andere het niet beschikbaar hebben van voldoende, opgeleide medewerkers en door de complexiteit van wet- en regelgeving, zoals de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA). UWV constateert dat een fundamentele analyse en aanpak is vereist en roept in de knelpuntenbrief op tot versnelling van de vereenvoudiging, onder andere om het WIA-stelsel beter uitvoerbaar te maken. Zoals bekend krijgen op dit moment de ideeën uit OCTAS verder vorm. In het najaar van 2024 presenteer ik voorstellen waarmee ik verwacht dat we een vereenvoudigingsslag kunnen bewerkstelligen die de uitlegbaarheid en uitvoerbaarheid ten goede kan komen.
In de zesmaandelijkse Stand van de Uitvoering-brieven wordt gerapporteerd over zaken die niet lopen zoals gewild, zoals bijvoorbeeld bij fouten bij de indexering van WIA-daglonen (december 2023, juni 2024) of bij het onvoldoende rekening houden met zelfstandig inkomen naast een WIA-uitkering (december 2022, juni 2023). In de afgelopen jaren heeft UWV zich vol ingezet om zo snel mogelijk duidelijkheid te geven aan mensen die te lang wachten op een WIA-beoordeling. Dit is nodig omdat het aantal mensen dat te lang moest wachten op de beoordeling vanaf 2020 sterk toenam. Gelijktijdig waren er signalen binnen het UWV dat de kwaliteit van het berekenen en vaststellen van WIA-uitkeringen onder druk stond. UWV heeft tot dusverre niet gerapporteerd over de bij interne steekproeven geconstateerde onjuistheden bij het berekenen en vaststellen van de WIA-uitkeringen. Hiervan werd de impact voor cliënten onvoldoende onderkend. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 4 september jl. betreuren UWV en ik dit ten zeerste.
Hoeveel geld is er de afgelopen vijf jaar uitgegeven aan het project «Werk aan Uitvoering»?
Voor het programma Werk aan Uitvoering is in de periode 2023–2031 € 600 miljoen per jaar beschikbaar met een aanloop van € 200 miljoen in 2022. Een deel van deze middelen is toegekend aan UWV, oplopend vanaf € 23 miljoen in 2023 tot € 35 miljoen in de periode 2025–2029. UWV investeert € 20 miljoen hiervan in ambtelijk vakmanschap. Naast de investering in ambtelijk vakmanschap besteedt UWV middelen aan het versnellen van de digitale agenda.
Hoe komt het dat deze problemen in dat project niet duidelijk naar boven gekomen zijn?
Het programma Werk aan Uitvoering is gericht op het verbeteren van de publieke dienstverlening door beleid en uitvoering menselijker, wendbaarder en toekomstbestendig te maken.
Het programma richt zich niet op de uitvoering van processen bij afzonderlijke publieke dienstverleners. Het constateren van fouten die zijn gemaakt bij de vaststelling van WIA-uitkeringen was geen onderdeel van de opdracht.
Hoewel de huidige problemen niet expliciet aan de orde zijn gekomen, ondersteunen de maatregelen in het programma Werk aan Uitvoering de verbetering van de kwaliteit bij UWV. Een adequate IT ondersteuning is een belangrijke pijler bij de uitvoering van complexe wetten. Ook het vakmanschap van de medewerker is essentieel hierbij. Investeren in vakmanschap en maatwerk vraagt om extra leertijd in de uitvoering. De middelen uit het programma Werk aan Uitvoering voorzien hierin.
Is de accountantsverklaring aan het UWV over 2022 en 2023 op juiste gronden verstrekt?
Het is aan UWV om dit te beoordelen. Ik heb op dit moment geen reden om hieraan te twijfelen.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger op 7 maart 2024 een brief aan de Algemene Rekenkamer schreef als reactie op het rapport menselijke maat met de volgende tekst: «Fouten en nalatigheden in de uitvoering en wettelijke grondslag. De AR constateert dat het onduidelijk is hoe met fouten en nalatigheden van uitvoeringsinstanties omgegaan moet worden. Ook adviseert de AR het redelijkerwijs duidelijk criterium van een wettelijke basis te voorzien. De twee artikelen waar u op wijst – artikel 3 en 4 van de beleidsregel – zien op terugvordering. De afgelopen tijd ben ik bezig geweest om het onderwerp terugvordering een plaats te geven in het conceptwetsvoorstel Handhaving sociale zekerheid. Daarbij overweeg ik ook een codificatie van het redelijkerwijs duidelijk criterium. Een andere overweging ligt bij enkele keuzes ten aanzien van de exacte invulling en reikwijdte die de bepaling moeten krijgen. Daarnaast bezie ik op welke wijze de gevolgen van fouten en nalatigheden van uitvoeringsinstanties in de terugvordering kunnen worden meegenomen.»?2
Ja.
Kunt u aangeven hoe het staat met het wetsvoorstel Handhaving sociale zekerheid, met het «redelijkerwijs duidelijk criterium» en met de gevolgen van fouten en nalatigheden van uitvoeringsinstanties in de terugvordering?
U bent recent geïnformeerd over de voortgang van het wetsvoorstel Handhaving sociale zekerheid. In de kern overweeg ik om de factor waar het om gaat, namelijk de rol van het bestuursorgaan bij het ontstaan van (de hoogte) van een terugvordering, een bestendige plek te geven in het wettelijk kader. Daarbij is het redelijkerwijs duidelijk criterium een relevante factor. Hiervoor wordt een toepassing overwogen zoals deze momenteel al geldt bij UWV, wat ook wordt aanbevolen door de AR. In de genoemde brief duid ik dit nader.
Kunt u deze vragen een voor een en minstens een week voor het plenaire debat hierover aan de Kamer doen toekomen?
De antwoorden zijn zo snel mogelijk naar uw Kamer gezonden.