Het gat in de voedselkringloop: menselijke mest. |
|
Eva Akerboom (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Menselijke uitwerpselen als alternatief voor kunstmest» over deGive a shit-actie, waarbij burgers hun eigen uitwerpselen konden doneren aan boeren voor de bemesting van hun land?1
Ja.
Erkent u dat het gebruik van menselijke meststoffen onontbeerlijk is voor daadwerkelijke kringlooplandbouw, omdat de nutriënten van het land via voedsel in de menselijke ontlasting terechtkomen?
Nutriënten die op het land gebruikt worden, komen via voedselproducten uiteindelijk terecht in menselijke uitwerpselen. Deze worden momenteel beperkt gebruikt als meststof en zijn daarmee een gat in de voedselkringloop. Direct gebruik van menselijke uitwerpselen vindt momenteel niet plaats vanwege de risico’s die daarmee gepaard gaan. Daarom worden ze verwerkt op rioolzuiveringsinstallaties. Gebruik van zuiveringsslib in de landbouw is in principe mogelijk, maar in Nederland wordt er vanuit communale zuiveringsinstallaties geen zuiveringsslib in de landbouw gebracht. De eisen voor zware metalen uit het uitvoeringsbesluit Meststoffenwet worden vaak niet behaald. Op de rioolwaterzuiveringsinstallatie vindt verdere verwerking plaats, waarbij stikstof wordt verwijderd en als onschadelijk stikstofgas (N2) teruggebracht in de ecologische kringloop. De fosfaat en kalium komen in het slib, wat in Nederland voornamelijk verbrand wordt. Sinds 2022 is het via de Europese Meststoffenverordening (EU 2019/1009) mogelijk om meststoffen van herwonnen grondstoffen, zoals struviet en verbrandingassen te produceren, mits deze voldoen aan de eisen die in deze verordening benoemd staan.
Vindt u het ook doodzonde dat er nu jaarlijks 35 miljoen kilo fosfaat, 110 miljoen kilo stikstof en 34,5 miljoen kilo kali wegspoelt via het riool?2
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat de Nederlandse landbouw momenteel nog een groot mestoverschot kent, omdat er meer dierlijke mest is dan over het land kunnen kan worden uitgereden, maar dat wanneer het aantal dieren in de veehouderij fors krimpt als gevolg van het stikstof-, klimaat- en waterbeleid, menselijke mest een waardevolle bron van voedingsstoffen kan en zal worden?
Nederland kent een mestoverschot. Er wordt meer mest geproduceerd dan geplaatst kan worden. De afgelopen jaren is het overschot gedaald. Uit voorlopig cijfers van het CBS blijkt dat het fosfaatoverschot in 2015 nog 45 miljoen kg fosfaat was, in 2022 was het fosfaatoverschot gedaald naar 6,8 miljoen kg fosfaat. Bij een verdere daling van het aantal landbouwhuisdieren in Nederland zullen landbouwers andere grondstoffen aanwenden om de nutriëntenbehoefte voor de plantaardige teelt in te vullen. Alternatieven zijn kunstmest, reststromen uit de industrie of urbane reststromen.
Erkent u dat vooral het verlies van fosfaat in het riool een urgent probleem is, omdat de wereldwijde voorraad van deze stof eindig is en omdat we hiervoor nu volledig afhankelijk zijn van Marokkaanse en Chinese mijnen die deze stof delven?3
Fosfor staat op de EU lijst van kritieke grondstoffen. De leveringszekerheid van de grondstof is in algemene zin op de middellange termijn een probleem. Mondiaal gezien bevinden zich de grootste voorraden in Noord-Afrika. Hergebruik van nutriënten die lokaal beschikbaar zijn, in de landbouw, is een ontwikkeling die past in kringlooplandbouw. Fosfaat bevindt zich onder andere in rioolwater. Het terugwinnen van nutriënten als fosfaat uit rioolwater, naar hoogwaardige meststoffen, die zonder risico’s voor mens, dier en milieu toegepast kunnen worden helpt in de transitie naar een volledig circulair voedselsysteem.
Wat is de voortgang van de uitvoering van de vorig jaar aangenomen motie van het lid Boswijk c.s. over onderzoeken op welke manier gerecyclede nutriënten uit menselijke mest kunnen worden toegevoegd aan de voedselkringloop? Kunt u de uitkomsten van dit onderzoek delen?4
Er is in de Kennis- en Innovatie Agenda Landbouw, Water en Voedsel een publiek privaat onderzoeksproject gestart dat onderzoek doet naar de Kringloopsluiting van Nutriënten uit Afvalwater en Proceswater (KNAP) (PPS Kringloopsluiting van Nutriënten uit Afvalwater en Proceswater (KNAP) – WUR), dit onderzoek is 2022 goedgekeurd en recent gestart. In dit project werken een groot aantal partijen uit de water-, agrofood- en meststoffensector samen met kennisinstellingen om hoogwaardige meststoffen te produceren uit communaal afvalwater en uit industrieel afvalwater. Er wordt gewerkt aan een kwaliteitssysteem voor deze herwonnen meststoffen. Daarnaast heeft deze PPS als doel om enkele praktijk-cases rondom terugwinning en verwaarding van nutriëntrijke producten (centraal en decentraal herwonnen) uit communaal afvalwater te realiseren. Resultaten van dit onderzoek zijn er nog niet, maar zullen op bovengenoemde website en via andere publieke kanalen worden gedeeld.
Ten slotte wil ik melden dat de oproep voor PPS-projecten onder de KIA Landbouw, Water en Voedsel voor 2023 nog steeds is geopend. Het thema kringlooplandbouw en terugwinning van nutriënten uit reststromen zijn thema’s waarop kan worden ingeschreven. Tot uiterlijk 1 september kunnen volledige projectvoorstellen worden ingediend.
Klopt het dat menselijke uitwerpselen momenteel niet als meststof mogen worden gebruikt door boeren omdat het de status heeft van «afval»? Zo ja, wat zijn de redenen voor deze status?
Op het moment dat burgers of bedrijven zich van menselijke mest ontdoen, wordt de stroom gezien als afval en kan de stroom niet ingezet worden als meststof. Zuiveringsslib kan wel in de handel worden gebracht als meststof, mits deze voldoet aan de eisen die in het uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (artikel 16). Daarnaast zijn er aanvullende eisen voor het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw, deze eisen zijn benoemd in het besluit gebruik Meststoffen (artikel 1b, 1c en 1d). De eisen betreffen een biologische, chemische of thermische sanitatiestap, maximale waarden voor zware metalen en beperkingen in de gebruikte hoeveelheid, een analyseplicht van de grond of beperkingen in het landbouwkundig gebruik van de grond na bemesting. Dit is om de risico’s van deze stroom te beperken.
Klopt het dat er zorgen bestaan over het gebruik van menselijke mest vanwege de medicijnresten die daar in kunnen zitten? Kunt u uitleggen op welke manieren dit verschilt van medicijnresten in dierlijke mest?
Bij de toelating van geneesmiddelen voor menselijk gebruik wordt volgens de geldende richtlijnen van het EMA alleen de milieublootstelling via een rioolwaterzuiveringsinstallatie beoordeeld. Het gebruik van menselijke mest in de landbouw wordt niet meegenomen als blootstellingsroute in deze beoordeling. Bij beoordeling van diergeneesmiddelen wordt wel het gebruik van dierlijke mest in de landbouw als belangrijkste route voor milieublootstelling beoordeeld en is hierdoor op dit punt strenger.
Bij de beoordeling van een diergeneesmiddel wordt de milieu-impact meegenomen in de baten/risicobeoordeling; wat zijn de baten voor het dier en hoe weegt dat op tegen de risico’s voor het milieu. Het kan dan zijn dat er bij de afvoer van de mest voor het milieu risico mitigerende maatregelen genomen moeten worden. Die staan dan vermeld op de bijsluiter van het diergeneesmiddel.
Hoe beoordeelt u het Duitse onderzoek waaruit blijkt dat het gebruik van menselijke mest productief en veilig is en geen risico’s veroorzaakt op de overdracht van ziektes?5
Het Duitse onderzoek is een waardevolle bijdrage aan onderzoek in het veld van circulaire economie. Het Duitse onderzoek laat zien dat deze herwonnen meststoffen vergelijkbaar landbouwkundige waarde voor de plantenvoeding kunnen hebben als conventionele bemestingsproducten. Het risico voor de menselijke gezondheid door verontreiniging van de voedselproducten met medicijnresten bij toediening van deze humane meststoffen lijkt in de geteste productiesystemen laag. Echter, het effect van de farmaceutische stoffen op de bodemsystemen zijn in deze studie niet beoordeeld. Daarnaast is de transmissie van pathogenen vanuit deze meststoffen niet onderzocht. De onderzoekers geven aan dat de gevolgen van langdurige toepassing van humane meststoffen meer onderzoek vereist, in het bijzonder met betrekking tot het behoud van de bodem-multifunctionaliteit.
Kunt u bevestigen dat de meststoffen makkelijker zijn terug te winnen uit circulaire sanitatie, zoals composttoiletten, dan uit rioolslib? Deelt u het inzicht dat bij nieuwbouwwoningen de bouw van circulaire sanitatie moet worden gestimuleerd? Zo ja, op welke manier gaat u dat doen?
Nee, dat kan ik niet bevestigen. Het terugwinnen van waardevolle meststoffen met een continue kwaliteit uit rioolslib is lastig vanwege de diffuse stroom, maar niet onmogelijk. Via de Energie- en Grondstoffenfabriek winnen de waterschappen herwonnen fosfaatmeststoffen terug uit het rioolwater. Hoe zich dit qua inspanning en efficiëntie verhoudt tot het terugwinnen van meststoffen uit circulaire sanitatie is mij niet bekend.
Gemeenten zijn in Nederland verplicht om riolering aan te leggen in wijken. In Oosterwold, een stadswijk in Almere, heeft een experiment plaatsgevonden waarbij bewoners zelf verantwoordelijk zijn voor het zuiveren van het afvalwater van de eigen woning. Dit experiment is mislukt, de woningen krijgen nu alsnog een centrale aansluiting op het riool. Ik heb geen intentie om op de korte termijn dergelijke circulaire sanitatie verder te stimuleren.
Bent u bereid om experimenteerruimte voor boeren te creëren om hun kringloop daadwerkelijk te sluiten door het veilige gebruik van menselijke mest? Zo ja, op welke manier gaat u dit regelen?
Gezien de onzekerheden die er momenteel zijn met betrekking tot de risico’s van het direct gebruik van menselijke uitwerpselen als meststof in de landbouw ben ik niet voornemens om op korte termijn experimenteerruimte voor praktijkproeven bij boeren te creëren. Ik sta open voor mogelijke experimenten onder gecontroleerde omstandigheden, zoals potproeven of kleinschalige veldproeven op proefbedrijven, om op deze wijze kennis en ervaring op te doen, zonder dat dit milieukundige risico’s oplevert.
Zoönoserisico’s en vogelgriep bij mensen |
|
Laura Bromet (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekent met het bericht van de Engelse overheid waaruit blijkt dat er in Engeland twee gevallen van de vogelgriep bij mensen zijn vastgesteld?1
Ja, ik heb dit bericht gezien.
Op welke wijze wordt in Nederland gemonitord of de vogelgriep overslaat op mensen?
In Nederland houden we de situatie in de gaten door verdenkingen van infecties bij gehouden dieren en wilde dieren te onderzoeken op vogelgriep. In gehouden dieren (pluimvee) wordt bij verdenking van infectie een steekproef gedaan of worden dieren bemonsterd door middel van een steekproef en indien positief bevonden wordt de virusvariant vastgesteld. Bij varkens is een pilot surveillance project gaande naar de aanwezigheid van varkensinfluenza varianten in Nederland. Zieke of dode wilde dieren (vogels en soms zoogdieren) worden verzameld en onderzocht op vogelgriepvirus aanwezigheid en type, individueel, of steekproefsgewijs als het om een groter aantal gaat.
Mensen, die zijn blootgesteld aan (potentieel) besmette dieren, worden bemonsterd, indien zij luchtweg gerelateerde klachten hebben; dit gaat met name om medewerkers van pluimveebedrijven en ruimers bij uitbraken van vogelgriep. Pluimveehouders en personen, die betrokken zijn bij een ruiming, worden gemonitord op griepachtige verschijnselen. De surveillance in deze groep wordt uitgebreid naar proactieve surveillance, conform het advies van het DB-Z dat ik uw Kamer in mijn Kamerbrief van 8 mei heb aangeboden.2 Dat wil zeggen dat ook mensen zonder klachten met (risico op) blootstelling getest kunnen worden. Onder de groep personen, die wegens klachten werden getest, zijn tot nu toe geen infecties vastgesteld. In het algemeen geldt dat mensen, die klachten hebben nadat zij in contact zijn geweest met zieke of dode dieren, zich kunnen laten testen. De huisarts of een andere zorgverlener kan hiervoor verwijzen naar een GGD.
Zijn er signalen dat ook ik Nederland mensen (asymptomatisch) zijn besmet met vogelgriep?
Nee, er zijn geen humane besmettingen geconstateerd in Nederland bij de huidige (H5N1) vogelgriep uitbraken. We hebben naast monitoring bij mensen, die beroepsmatig zijn blootgesteld, ook informatie over het voorkomen van influenza van dierlijke oorsprong uit andere monitoringsystemen. Zo worden van de Nivel huisartsenpeilstation surveillance monsters, die positief zijn voor de generieke test, maar bij doortesten negatief blijken voor het humane subtype, met sequencing nader getypeerd. Ditzelfde gebeurt voor monsters verzameld via de Infectieradar surveillance en ook voor een groot gedeelte van de influenza A virussen, die vanuit ziekenhuislaboratoria naar het Nationaal Influenza Centrum worden gestuurd worden. Er zijn in deze surveillance tot op heden geen gevallen van vogelgriep gevonden. Asymptomatische gevallen pikken we hiermee niet op; daarvoor gaan we de proactieve surveillance bij potentieel blootgestelde personen, die nu wordt opgezet, gebruiken. Tijdens de vogelgriepuitbraak in 2003 in Nederland (variant H7N7) is wel een aantal ruimers besmet geraakt en overleed een dierenarts, die werkzaamheden had verricht op een besmet bedrijf.
Worden er in Nederland, net als in het Verenigd Koninkrijk, ook mensen getest die met besmette vogels hebben gewerkt? Zo ja, zijn er al positieve tests afgenomen? Zo nee, bent u bereid om zo’n testprogramma op te zetten?
Momenteel worden mensen, die beroepsmatig zijn blootgesteld aan (potentieel) besmette dieren, zoals ruimers en pluimveehouders, gemonitord op griepachtige verschijnselen. Ze worden getest als zij luchtwegklachten hebben. Tot nu toe zijn geen infecties vastgesteld bij deze groep.
De surveillance in deze risicogroep wordt uitgebreid naar proactieve surveillance, vergelijkbaar met de aanpak in het Verenigd Koninkrijk. Dit is in overeenstemming met het hierboven genoemde advies van het DB-Z: ook mensen zonder klachten, maar met een potentieel (risico op) blootstelling aan besmette dieren zullen getest worden. Naar verwachting is deze surveillance vanaf de zomer van 2023 operationeel.
Bent u bekend met het hoge risico van nieuwe zoönosen in Nederland doordat veel boerderijen dieren gemengd hebben?2
Mogelijk wordt gedoeld op het risico van bedrijven, waar varkens en pluimvee beiden worden gehouden. Dit risico is bekend en daarom worden op deze bedrijven bij een uitbraak onder pluimvee altijd de varkens onderzocht op vogelgriep. Op dit moment zijn er 100 bedrijven met varkens en pluimvee; bij de varkens op besmette pluimveebedrijven zijn geen positieve varkens gevonden. Het risico wordt ook door het DB-Z geagendeerd. Het DB-Z advies geeft aan dat varkens worden gezien als dieren, waar potentieel vermenging van influenzavirussen van verschillende diersoorten (waaronder de mens) kan plaatsvinden. Het DB-Z adviseert surveillance bij varkensbedrijven op te zetten en deze te richten op bedrijven met het grootste risico, waaronder gemengde pluimvee-/ varkensbedrijven. De Minister van LNV en ik pakken dit samen op. Er loopt al een pilot onderzoek naar varkensinfluenzastammen op varkensbedrijven; de resultaten verwachten we in het najaar.
Zijn deze nieuwe gevallen van vogelgriep bij mensen aanleiding voor u beiden om het risico op zoönosen in Nederland verder in te perken via het verbieden van gemengde boerderijen?
Het DB-Z heeft in zijn laatste twee adviezen over vogelgriep gewezen op de (potentiële) risico’s van varkensbedrijven en bedrijven waar gemengd varkens en pluimvee worden gehouden. Ik neem dat signaal serieus. Het intensiveringsplan preventie vogelgriep bevat een aantal acties en maatregelen, die zijn gericht op deze bedrijven. Na de evaluatie van de bovengenoemde pilot zal de surveillance naar influenzavirussen op varkensbedrijven worden ingericht. Er is nog meer onderzoek gepland naar (risicogebaseerde) surveillance van buitengehouden varkens (RIVM) en influenza-virustransmissie bij varkens, binnen en tussen varkensbedrijven (WVBR). Op basis van dit onderzoek kunnen mogelijk effectieve beheerstrategieën worden ontwikkeld om het risico op introductie en transmissie van influenza-stammen te verkleinen en de gevolgen van een eventuele introductie te minimaliseren. Ook levert het onderzoek input op, die gebruikt wordt voor het ontwikkelen van een bio-veiligheidsplan voor de varkenshouderij. Daarnaast is een advies over gemengde bedrijven opgenomen in de meekoppelende structurerende keuze dierziekten en zoönosen in het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG). Op basis van de resultaten van deze onderzoeken zal worden afgewogen of er nog meer of andere maatregelen nodig zijn op deze gemengde bedrijven.
Waarom is ervoor gekozen om alleen vrijblijvend om te gaan met de adviezen van de commissie Bekedam uit 2021, alsmede dat van de Advies Deskundigenberaad Zoönosen (DB-Z), waarin wordt geadviseerd veehouderijen ruimtelijk te scheiden van elkaar, met name tussen soorten, van waterrijke natuur en menselijke bewoning? Is een meekoppelkans, zoals voorgegeven in het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) en verwoord in de Kamerbrief van 29 maart, niet veel te vrijblijvend?
Ik neem deze adviezen serieus. In de meekoppelende structurerende keuze gezondheid omwonenden in het NPLG zijn adviezen geformuleerd, die toezien op afstandsnormen tussen veehouderijen en woonkernen en specifieke (zorg)instellingen. Provincies kunnen deze adviezen gebruiken bij de totstandkoming van hun plannen ten aanzien van het inrichten van hun gebieden. Dat geldt ook voor de meekoppelende structurerende keuze dierziekten en zoönosen. Daarin zijn adviezen geformuleerd, die toezien op bedrijfs- en dierdichte gebieden, op specifieke risicofactoren voor vogelgriep (waterrijke gebieden) en gemengde bedrijven met varkens en pluimvee.
Daarnaast is een aantal ontwikkelingen gaande in de landbouw, die invloed zullen hebben op de veehouderij en naar verwachting bijdragen aan een afname van het risico op vogelgriep in onder andere pluimveedichte en waterrijke gebieden; ook in gebieden waar de risico’s op (onderlinge) besmetting relatief groter zijn. In het intensiveringsplan preventie vogelgriep, dat u voor de zomer ontvangt, wordt nader ingegaan op maatregelen voor pluimveedichte en waterrijke gebieden.
Ben u van plan om de adviezen verder uit te werken naar daadwerkelijk structurerende ruimtelijke voorwaarden, met effectieve afstandscriteria en veiligheidszones, zoals bijvoorbeeld gebruikelijk voor risicovolle industriële bedrijven?
Zoals eerder aangegeven wordt een verkenning uitgevoerd naar een verbod op nieuwvestiging en uitbreiding in waterrijke en pluimveedichte gebieden. In het intensiveringsplan preventie vogelgriep, dat uw Kamer voor de zomer ontvangt, wordt nader ingegaan op deze verkenning.
Kunt u de Kamer informeren hoe voor omwonenden de risico’s van het oplopen van gezondheidsschade door de intensieve veehouderij zich verhoud tot gezondheidsschade door ongelukken met bijvoorbeeld chemische industrie of omwonenden van luchthavens? Is hier dezelfde systematiek van risicocontouren van toepassing?
De vergelijking van gezondheidsschade door de uiteenlopende oorzaken die genoemd worden, kan ik niet maken. Er is geen onderzoek bekend, waarin de gezondheidseffecten van de veehouderij worden afgezet tegen gezondheidseffecten van andere sectoren of incidenten. De afgelopen jaren is veel onderzoek gedaan naar relaties tussen veehouderijen en de gezondheid van omwonenden. Grootschalige Nederlandse onderzoeken zijn het onderzoek Intensieve Veehouderij en Gezondheid (IVG) en daarna het onderzoeksprogramma Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO). Over de uitstoot van ultrafijnstof door vliegtuigen en het effect van geluid op de gezondheid ontbreekt kennis. Het RIVM onderzoekt op verzoek van het Ministerie van IenW de uitstoot van ultrafijnstof door vliegtuigen en het effect van geluid op de gezondheid deze onderwerpen. Momenteel loopt bijvoorbeeld de Programmatische aanpak van het Meten van Vliegtuiggeluid. Dat wil echter niet zeggen dat uitkomsten van verschillende onderzoeksprogramma’s zonder meer met elkaar vergeleken kunnen worden.
Als na afloop van het NPLG alsnog verplicht moet worden gedaan, wat nu een vrijblijvende meekoppelkans is, wat zouden hiervan de meerkosten zijn? En is dat dan aan de betreffende provincies die nu niet hebben gestuurd op die meekoppelkans?
De meekoppelende structurerende keuzes zijn geen hoofddoel binnen het NPLG. In de Tijdelijke wet transitiefonds landelijk gebied en natuur is opgenomen dat alleen voor de hoofddoelen van het NPLG-geld is gereserveerd in het Transitiefonds. Er is geen reden om aan te nemen dat de meekoppelende structurerende keuzes op een later moment een hoofddoel binnen het NPLG zullen worden.
Met de adviezen in de meekoppelende structurerende keuze dierziekten en zoönosen krijgen decentrale overheden handvatten voor hun besluitvormingsproces binnen het NPLG, zoals in situaties waarin keuzes gemaakt worden over bedrijfsbeëindiging of vergunningverlening bij nieuwvestiging, uitbreiding, of omschakeling. Door middel van deze adviezen kunnen decentrale overheden, als bijvoorbeeld binnen de gebiedsplannen een verplaatsing van een veehouderij opportuun wordt, verstandige keuzes maken. Het kabinet faciliteert kennisuitwisseling tussen decentrale overheden en kennispartners op deze onderwerpen, zoals onderzoeksinstituten en GGD’en.
Juridische belemmeringen voor composteren gft met wormen |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Wanneer bent u voornemens de in de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen toegezegde verkenning naar het op basis van een ontheffing toestaan van het hygiëniseren van keukenafval en etensresten op dezelfde locatie als waar de wormen worden gehouden af te ronden?1
Kunt u de Kamer informeren over de uitkomst van de genoemde verkenning?
Een restaurant waar mensen zelf een kip slachten |
|
Eva Akerboom (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat gasten van een nieuw restaurant in Arnhem zelf een kip mogen/moeten slachten wanneer zij kippenvlees bestellen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het verwerpelijk is om het doden van een dier in te zetten als marketingstunt of publiekstrekker?
Ik ben van mening dat het belangrijk is om eerlijke informatie over voedsel
aan de consument te geven. In dit restaurant gebeurt dit, waarbij wet- en regelgeving ten aanzien van dierenwelzijn en voedselveiligheid in acht wordt genomen. Daarnaast past het bij het feit dat ik van mening ben, dat de consument ook een plicht heeft om zelf te onderzoeken, zich te verdiepen en zelf kennis van zaken op te doen ten aanzien van de oorsprong van zijn voedsel, zoals ik de Kamer eerder meldde. Dit concept helpt de consument hierbij (Kamerstuk 2022Z22473).
Kunt u bevestigen dat bij wet is vastgelegd dat een dier bij het doden elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden moet worden bespaard?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat bij wet is vastgelegd dat een persoon die een dier doodt, aantoonbare kennis en vaardigheden moet bezitten om het doden humaan en doeltreffend uit te voeren?3
Ja.
Hoe kunt u garanderen dat deze bepalingen worden nageleefd, wanneer iedere bezoeker van dit restaurant zelf een dier mag slachten?
Bij het desbetreffende restaurant wordt de bedwelmings- en dodingshandeling van het dier niet door bezoekers uitgevoerd, maar door de uitbater die hier de nodige kennis en vaardigheden voor bezit. Als toegestane bedwelmingsmethode wordt een penschiettoestel ingezet, waarna het dier wordt verbloed in een trechter. De bewering dat bij dit restaurant iedere bezoeker zelf een dier mag slachten is in dit geval niet juist.
Hoe houdt u hier toezicht op?
Het toezicht op de (thuis)slacht van pluimvee buiten een slachthuis vindt plaats op basis van meldingen. Per melding wordt een afweging gemaakt of er potentieel sprake is van een overtreding en of een fysieke inspectie wordt uitgevoerd. In dit specifieke geval zijn beelden teruggekeken van het proces4 en is telefonisch contact opgenomen met de uitbater. Hierbij zijn geen afwijkingen van regelgeving geconstateerd.
Wat gaat u voor actie ondernemen richting dit restaurant?
Ik ben niet voornemens om verdere actie te ondernemen richting dit restaurant.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
Het ontbreken van consumptieaardappelen op de lijst met winterteelten |
|
Derk Boswijk (CDA), Thom van Campen (VVD), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Lijst winterteelten niet praktisch en effectief»?1
Ja.
Deelt u de analyse dat oogst na 1 oktober in combinatie met het incasseren van een stikstofkorting voor veel telers weinig aantrekkelijk is, omdat het ook opbrengstverliezen met zich meebrengt, zeker in gebieden waar een generieke korting van 20 procent op de gebruiksnormen van toepassing wordt?
Het inzaaimoment van uiterlijk 1 oktober is het uitgangspunt, maar de ondernemer heeft de keuze om óf op uiterlijk 1 oktober een vanggewas in te zaaien óf voor het jaar erna een korting op de stikstofgebruiksnorm te accepteren bij het later dan 1 oktober inzaaien van een vanggewas. Bij de teelt van late consumptieaardappelen op zand- en lössgronden mag nu een totale hoeveelheid stikstof worden opgebracht van tussen de 164 en 260 kg stikstof per hectare. Indien de ondernemer kiest voor inzaai van een vanggewas na 1 oktober geldt een beperkte korting voor het opvolgende kalenderjaar (van resp. 5, 10 of 20 kg stikstof per hectare) en deze wordt in mindering gebracht op de totale mestplaatsingsruimte die op bedrijfsniveau wordt toegekend. Dit betekent dat de opbrengstverliezen, als zij zich al voordoen, naar verwachting ook beperkt zullen zijn. De maatregel is nodig voor verbetering van de waterkwaliteit op zand- en lössgronden, dat geldt ook voor de aanstaande verlaging van de gebruiksnormen in de NV-gebieden.
Waarom heeft u een alternatief voorstel vanuit de sector (verplichte inzaai van vanggewassen na elke teelt van consumptieaardappelen op zand- en lössgronden en inzet op stikstofefficiëntere rassen) naast u neergelegd?
De stimuleringsmaatregelen vanggewassen is onderdeel van het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn en is daarmee onderdeel van de afspraken tussen de Europese Commissie en Nederland waar Nederland aan gehouden is. Er zijn grote stappen te maken om de waterkwaliteit te verbeteren. Er is dan ook geen ruimte voor alternatieven die minder effectief zijn voor het verbeteren van de waterkwaliteit.
Wanneer is volgens u sprake van een dusdanig laat groeiseizoen dat een uitzondering op de oogstdeadline en/of stikstofkorting is gerechtvaardigd?
Om het vanggewas goed te laten aanslaan is het noodzakelijk dat deze zo vroeg mogelijk wordt ingezaaid. Bij een latere oogst door een later groeiseizoen is het nog steeds noodzakelijk om een vanggewas tijdig in te zaaien en bij latere inzaai de verminderde stikstofopname te compenseren om de waterkwaliteitsdoelen te halen.
Bent u voornemens een uitzondering op de oogstdeadline en/of de stikstofkorting in overweging te nemen als een ondernemer door middel van een erkende nitraatresidumeting kan aantonen dat het nitraatresidu in zijn aardappelperceel zo laag is dat geen sprake kan zijn van extra belasting van het oppervlakte- en grondwater?
Nee, dat ben ik niet voornemens, omdat ik gehouden ben aan de uitvoering van de maatregelen uit het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn. Op dit moment zijn bovendien de meettechnieken hiervoor nog niet voldoende ontwikkeld en geven deze onvoldoende borging op het behalen van resultaten op bedrijfsniveau. Pas als de waterkwaliteit in Nederland op orde is en de meettechnieken betrouwbaar, borgbaar en handhaafbaar zijn op bedrijfsniveau, zie ik ruimte voor het ontwikkelen van alternatieven.
Bent u voornemens een uitzondering op de oogstdeadline en/of de stikstofkorting in overweging te nemen als een ondernemer middels deelname aan een relevant duurzaamheidsprogramma kan aantonen dat hij positief scoort op relevante prestatie indicatoren, zoals het stikstofbodemoverschot?
Zie de beantwoording van de vragen 3, 4 en 5, ik kan op dit moment geen uitzonderingen op de maatregel toestaan.
Waarop is de constatering in de beslisnota bij de «Maatregel vanggewassen 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn: vaststelling gewaslijsten en opzet regeling» (documentnummer 2023D16870) gebaseerd, dat consumptieaardappelen vooral in juli en augustus worden geoogst terwijl eerder door onderzoekers van de Wageningen University & Research (2011) is aangegeven dat op zuidelijk zand slechts 18 procent van de consumptieaardappelen voor 1 september wordt gerooid?2
Een aanzienlijk deel van de aardappelen wordt in juli en augustus geoogst, maar met name bij late consumptieaardappelen wordt ook een substantieel deel na augustus geoogst. Daarmee is het woord «grotendeels» zoals opgenomen in de beslisnota niet geheel in lijn met de praktijk. Voor het bepalen of consumptieaardappelen als winterteelt kunnen worden aangemerkt maakt dit echter geen verschil, omdat het criterium «vrijwel uitsluitend na 1 november geoogst» is.
Waarop is de constatering in de genoemde beslisnota gebaseerd dat consumptieaardappelen niet na 1 november worden gerooid, terwijl de praktijk leert dat ook na 1 november nog wel wordt geoogst, zeker bij een late start van het groeiseizoen?
Uit de reacties van de internetconsultatie blijkt dat de overgrote meerderheid van de consumptieaardappelen voor eind oktober wordt geoogst en slechts een klein deel na 1 november. Daarmee voldoen de consumptieaardappelen niet aan de gestelde criteria voor een winterteelt en vallen ze onder de stimuleringsmaatregel vanggewassen.
Is de veronderstelling juist dat de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM) in een eerder stadium heeft geadviseerd om late rassen van consumptieaardappelen op de lijst met winterteelten te zetten, mede vanwege de eerdere analyse dat inzaai van vanggewassen het stikstofverlies door vroegtijdige loofdoding en oogst en dus verkorting van het groeiseizoen en de periode van stikstofopname van deze aardappelen niet kan opheffen?
In het eerste CDM advies waren consumptieaardappelen opgenomen op de concept winterteelten lijst, omdat de CDM in dat advies heeft gekeken naar teelten die deels na 1 oktober worden geoogst. Hierna is aanvullend advies aan CDM gevraagd om na te gaan welke gewassen uitsluitend na 1 november worden geoogst, omdat bij een aantal gewassen op de concept winterteelt lijst inzaai van een vanggewas nog mogelijk en nuttig was. Na de teelt van consumptieaardappelen kan vaak nog een vanggewas worden ingezaaid, omdat de oogst vaak vroeg plaatsvindt. Hierdoor voldoen consumptieaardappelen aan geen van de gestelde criteria voor winterteelt.
Is de veronderstelling juist dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit kennis heeft genomen van recent in dit verband relevant wetenschappelijk onderzoek met betrekking tot onder meer consumptieaardappelen? Zo ja, kunt u dit onderzoek met de Kamer delen en aangeven of er afwijkende conclusies waren ten opzichte van het eerdere onderzoek uit 2011?
Het is mij niet bekend welk recent wetenschappelijk onderzoek wordt bedoeld.
Kunt u aangeven op welke adviezen van de CDM de keuze met betrekking tot consumptieaardappelen, zoals ook nader toegelicht in de genoemde beslisnota, precies is gebaseerd?
De keuze is gebaseerd op het CDM advies «indeling van gewastypen ten behoeve van het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn»3 en het CDM advies «korting stikstof gebruiksnorm bij late inzaai van een vanggewas»4. Uit het eerste advies volgt dat consumptieaardappelen niet meer stikstof opnemen dan een tijdig ingezaaid vanggewas. Uit het tweede advies volgt dat consumptieaardappelen niet uitsluitend na 1 november worden geoogst. Omdat het ook geen meerjarige teelt of in het najaar ingezaaide teelt betreft, voldoet de consumptieaardappel aan geen van de drie gestelde criteria voor een winterteelt. Naar aanleiding van deze adviezen, reacties uit de internetconsultaties en vragen van sectorpartijen hebben er nog diverse overleggen met experts van de CDM plaatsgevonden.
Waarop is de conclusie, zoals verwoordt in de beslisnota, gebaseerd dat ook late rassen van consumptieaardappelen in de periode na 1 oktober minder stikstof zouden opnemen dan een uiterlijk op 1 oktober ingezaaid vanggewas?
Uit het CDM-advies5 volgt dat een vanggewas tenminste 25 kg stikstof per hectare opneemt wanneer deze voor 1 oktober is ingezaaid. Er is op dit moment geen onderzoek bekend dat met kwantitatieve gegevens laat zien dat een consumptieaardappel meer dan 25 kg stikstof per hectare in oktober of november op neemt.
Waarom is er niet voor gekozen late rassen van consumptieaardappelen op de uiteindelijke lijst met winterteelten te zetten?
(Late) consumptieaardappelen voldoen niet aan één van de drie criteria om in aanmerking te komen als winterteelt.
Is overwogen om de deadline voor het inzaaien van vanggewassen na de oogst van consumptieaardappelen twee weken naar achter te schuiven, zodat én het groeiseizoen kan worden verlengd én vanggewassen nog voldoende kansen krijgen?
Nee, dit is niet overwogen. De datum van 1 oktober is in het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn gekozen, omdat uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat hoe eerder het vanggewas wordt ingezaaid, hoe effectiever het is in het voorkomen van de uitspoeling van stikstof naar het grond- en oppervlaktewater. Aan dat actieprogramma is Nederland gebonden. Iedere week latere inzaai, zorgt voor bijna een halvering van de opgenomen hoeveelheid stikstof. Er zijn op dit moment geen kwantitatieve gegevens bekend waaruit blijkt dat de consumptieaardappel nog een aanzienlijk deel stikstof opneemt in de maand oktober. Bij het verschuiven van de deadline voor het inzaaien van een vanggewas met twee weken is de maatregel te weinig effectief.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het commissiedebat Mestbeleid op 1 juni aanstaande?
Ja.
Een artikel waarin wordt gesteld dat het mestbeleid een opeenstapeling is van verkeerd beleid sinds de jaren negentig |
|
Edgar Mulder (PVV) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kabinet heeft zichzelf klemgezet»?1
Ja.
Heeft de auteur van het artikel het bij het juiste eind, dat bodemkundigen en bemestingsspecialisten verplichte mestinjectie ontraadden en dat het ministerie een wetenschappelijk onderzoek naar de gevolgen van verplichte mestinjectie heeft afgewezen?
Nee, dit klopt niet. In de evaluatie van het emissiearm aanwenden van mest van het PBL uit 2009 wordt de invoering van emissiearme aanwending van drijfmest beschreven.2 De verplichting tot emissiearm bemesten betrof in 1988 alleen onbeteeld bouwland en snijmaïspercelen. Geleidelijk is deze verplichting in de jaren daarna uitgebreid. Met ingang van 1994 geldt dat overal, behoudens enkele uitzonderingen, emissiearm moet worden bemest passend bij de grondsoort.
Er is uitgebreid onderzoek gedaan naar verschillende bemestingstechnieken. In de jaren tachtig van de vorige eeuw is uitvoerig onderzoek gedaan naar het injecteren van mest in de bodem door onder andere Prins en Snijders.3 Deze techniek werd aanvankelijk gezien als het beste alternatief voor het breedwerpig bovengronds bemesten van grasland. Hierbij werd de mest via injectietanden met ganzenvoeten (een soort schoffel in de vorm van een omgekeerde ganzenvoet) in de bodem gebracht tot een diepte van vijftien tot twintig centimeter. Deze techniek kent een aantal voordelen: een sterke beperking van de ammoniakemissie (ca. 95–100%), een sterke afname van de geuremissie, een betere benutting van de stikstof in de mest en het niet besmeuren van het gras. Maar er kleefde ook een aantal nadelen aan. De benodigde trekkracht was groot, waardoor de tractor een groot vermogen diende te hebben en de energiekosten hoog waren. Bovendien was de techniek maar een klein deel van het jaar toepasbaar. Ook trad er soms zodebeschadiging op. Uiteindelijk bleek dat op circa een derde van het graslandareaal injectie redelijk tot goed mogelijk werd geacht. Grasland werd geschikt geacht voor injectie, wanneer de grond weinig veen- of kleideeltjes bevatte, redelijk vlak was en vrij van obstakels. Vanwege genoemde nadelen is mestinjectie nooit breed ingevoerd en wordt het momenteel nauwelijks meer toegepast. De techniek die momenteel het meest wordt toegepast is de zogenaamde zodebemester, waarbij de mest verdund wordt toegepast.4 Na doorsnijding van de zode met een schijfwiel wordt de mest toegediend in de ontstane sleufjes in de grond. De sleufdiepte is 5–7 cm, waarbij de mest aan de wortels van de graszode wordt gelegd. De afstand tussen de sleuven bedraagt 15–30 cm. Via de sleufjes, die maximaal 5 cm breed mogen zijn, is er nog enig contact met de lucht (Figuur 2.5.3 van het PBL-rapport). Een variant op de zodebemester is de zode-injecteur; bij de zode-injecteur wordt de sleuf na injectie met een wiel dichtgedrukt. Deze technieken zijn uitgebreid onderzocht, waarbij zowel voor- als nadelen in kaart zijn gebracht.
Is er onderzocht wat de gevolgen zijn voor het bodemleven van verplichte mestinjectie, door het bodemleven bij mestinjectie te vergelijken met bodemleven bij bovengrondse mestaanwending? Zo ja, kunt u deze onderzoeksresultaten delen met de Kamer? Zo nee, bent u bereid dit zo spoedig mogelijk te laten onderzoeken?
Ja, emissiearm bemesten is onderzocht. Ten algemene verwijs ik naar het overzichtsrapport van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) «Emissiearm bemesten geëvalueerd» (2009), waarin uitgebreid wordt ingegaan op de voor- en nadelen van emissiearme uitrijdtechnieken, waaronder mestinjectie voor reductie van emissies van ammoniak, geur en broeikasgassen. In dit overzichtsrapport wordt geconcludeerd dat van de verschillende onderzoeken die gedaan zijn een complex beeld ontstaat, dat waarschijnlijk veroorzaakt wordt doordat de hoeveelheid
regenwormen en andere bodemorganismen al van nature sterk varieert. Recentelijk heeft de Commissie van Deskundigen Meststoffenwet een advies uitgebracht dat de effecten van mesttoediening op regenwormen als voedsel voor weidevogels in kaart heeft gebracht.5 In dat rapport wordt eveneens ingegaan op alle bekende onderzoeken die zijn uitgevoerd en wordt eveneens geconcludeerd dat deze een wisselend, complex beeld geven.
Klopt het dat door mestinjectie er meer uitspoeling van meststoffen naar water plaatsvindt dan bij bovengrondse mestaanwending? Zijn hier onderzoeksresultaten van?
Nee, er kan niet gesteld worden dat door mestinjectie meer uitspoeling van meststoffen naar water plaatsvindt. In het voornoemde PBL-rapport «Emissiearm bemesten geëvalueerd» wordt ingegaan op deze vraag. Door emissiearm aanwenden van dierlijke mest kan er meer stikstof beschikbaar komen voor opname door het gewas, doordat er minder emitteert naar de lucht. Het is niet bekend of bij de invoering rekening is gehouden met de in de praktijk totale mestgift. Dit wil niet zeggen dat deze wijze van bemesting leidt tot meer uitspoeling, zeker indien een boer rekening houdt met de hogere stikstofefficiëntie, kan juist bijdragen aan een efficiënt gebruik van nutriënten.
Is het juist dat voormalig Minister Veerman van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij een opdracht heeft gegeven voor bodemonderzoek naar de gevolgen van de bemestingswijze voor de bodem en bodemleven, maar dat het onderzoek niet is doorgegaan?
Niet bekend is aan welke onderzoeksopdracht gerefereerd wordt.
Kunt u de onderzoeksopdracht van voormalig landbouwminister Veerman, genoemd in voorgaande vraag, met de Kamer delen?
Zie het antwoord op vraag 5, het is niet duidelijk welke onderzoeksopdracht wordt bedoeld.
Wat is volgens u de invloed van de verschillende bemestingswijzen op regenwormen, insecten en weidevogels?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het eerder genoemde advies van de CDM «Effecten van mesttoediening op regenwormen als voedsel voor weidevogels».
In welke Europese Unie (EU)-landen is het injecteren van drijfmest verplicht?
Zie voor het antwoord op deze vraag het eerder genoemde PBL rapport «Emissiearm bemesten geëvalueerd». Op pagina 21 van het rapport wordt toegelicht dat emissiearm uitrijden in ons omliggende landen verplicht is en in andere Europese landen veelal wordt aanbevolen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat over mestbeleid, dat staat ingepland op 1 juni?
Ja.
Het illegaal mengen van varkens in slachthuizen, met gevechten en verwondingen als gevolg |
|
Eva Akerboom (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Wat dacht u toen u de uitzending zag van Nieuwsuur over het illegaal mengen van varkens in slachthuizen, waarbij verschillende groepen dieren bij elkaar worden gezet in één krap hok, met rangordegevechten en verwondingen als gevolg?1
De beelden vind ik treurig om te zien. Dieren moeten op een goede verantwoorde wijze worden gehouden en geslacht.
Heeft u gezien dat bij Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)-inspecties die hebben plaatsgevonden naar aanleiding van een handhavingsverzoek van Stichting Wakker Dier onder andere is geconstateerd dat soms tot wel honderd varkens bij elkaar werden gezet in één hok, terwijl deze dieren uit verschillende compartimenten in de transportwagens kwamen?2
Het klopt dat de NVWA bij inspecties naar aanleiding van het handhavingsverzoek geconstateerd heeft dat er varkens uit verschillende sociale groepen in de wachtruimten worden gemengd. De NVWA heeft dit aangemerkt als een overtreding op basis van artikel 3, eerste lid en tweede lid onder f van de Verordening (EG) nr. 1099/2009 en artikel 2.13, vierde lid van het Besluit houders van dieren en heeft hiervoor een last onder dwangsom opgelegd. De bedrijven hebben de opdracht gekregen om uiterlijk per 15 augustus 2024 de overtreding op te heffen. Indien zij daaraan niet voldoen, verbeuren zij dwangsommen.
Heeft u gezien dat ook is geconstateerd dat zelfs varkens met verwondingen of aandoeningen zoals abcessen, gezwollen gewrichten, ontstekingen of afgescheurde tenen («lokale afwijkingen») met tot wel 25 dieren, afkomstig van verschillende bedrijven, bij elkaar werden gezet om hen aan het einde van de dag te slachten? Kunt u zich voorstellen dat de kans groot is dat deze dieren (zogenaamde «eindlijners») ernstig lijden, aangezien zij naast de lijdensweg die ze al ondergaan door de afwijking, ook nog eens langdurig stress en angst ervaren en zelfs verwondingen oplopen door het mengen en dat terwijl zij daar het langst van alle dieren, tot het einde van de slachtdag, samen worden opgesloten?3
Ik heb gezien dat de NVWA heeft geconstateerd dat er varkens die door de AM-dierenarts als eindlijners (slachtwaardige varkens met een lokale afwijking) worden aangemerkt door het bedrijf in twee hokken geplaatst werden om aan het eind van een slachtperiode te worden geslacht. In deze hokken werden 2 tot 25 dieren van diverse UBN’s bij elkaar gemengd.
Deze constatering betekent niet dat deze dieren tot het einde van de slachtdag gezamenlijk in een hok doorbrengen. Het woord «eindlijner» houdt in, dat deze dieren apart van de groepen dieren zonder geconstateerde bijzonderheden geslacht worden. Het slachthuis slacht de groep «eindlijners» op diverse momenten van de dag, zodat er in het kader van de voedselveiligheid extra aandacht kan worden besteed aan het uitslachten en de post-mortem keuring van deze dieren. Het is echter van groot belang dat het slachthuis bij de selectie van de eindlijners en het besluit om ze gedurende een bepaalde periode op te stallen in afwachting van slacht, goed afweegt of de status «eindlijner» recht doet aan de status van het welzijn van het dier op dat moment. De NVWA wijst de sector hier ook op. Soms is het passender om een dier meteen te doden en daar ziet de NVWA op toe.
Kunt u bevestigen dat de NVWA in de reactie op het handhavingsverzoek erkent dat het mengen van varkens in slachthuizen een overtreding is van artikel 2.13, lid 4 van het Besluit houders van dieren, waarin is vastgelegd dat aan een eenmaal gevormde groep «gespeende varkens» of «gebruiksvarkens» geen varkens worden toegevoegd?4
Ja, de NVWA heeft in reactie op dit handhavingsverzoek overtreding geconstateerd van artikel 3, eerste lid en tweede lid onder f, van de Verordening (EG) nr. 1099/2009 en daarnaast in eerste instantie ook artikel 2.13, vierde lid, van het Besluit houders van dieren meegenomen.
Kunt u bevestigen dat de NVWA in de reactie op het handhavingsverzoek aangeeft het mengen van varkens tot dusverre niet als overtreding te hebben gekwalificeerd, maar dit voortaan wel zal doen vanwege «veranderende maatschappelijke opvattingen omtrent dierenwelzijn en wat aantasting van dierenwelzijn is»?
Dat klopt. Voorheen heeft de NVWA het gemengd onderbrengen van varkens in wachtruimten van slachthuizen niet als een overtreding gekwalificeerd en hiertegen is dan ook niet eerder handhavend opgetreden.
Na het handhavingsverzoek en na recente EFSA adviezen uit 2022 heeft de NVWA in 2022 een quick scan gevraagd aan Bureau Risicobeoordeling en Onderzoek met betrekking tot het mengen van varkens op slachthuizen. Uit deze rapporten is duidelijk geworden dat de NVWA de spanning die ontstaat ten gevolge van het gemengd onderbrengen van varkens moet beschouwen als een vermijdbare vorm van spanning.
Dit heeft ertoe geleid dat per 19 januari 2023 de NVWA middels een interne beleidslijn heeft aangekondigd te gaan handhaven op het mengen van varkens in slachthuizen. Dit gebeurt in fases. Allereerst is bij twee van de drie bedrijven uit het handhavingsverzoek, waar wel overtredingen werden vastgesteld, gehandhaafd door middel van een last onder dwangsom. Bij alle andere slachthuizen worden de overtredingen vastgelegd en na het verloop van de begunstigingstermijn van 15 augustus 2024 zal er op alle slachthuizen gehandhaafd worden. Op die manier wordt aan alle slachthuizen evenveel tijd gegeven om voor een oplossing te zorgen, ongeacht of tegen hen een handhavingsverzoek is ingediend of niet.
Hoe werd dit artikel in het verleden geïnterpreteerd door de NVWA, waardoor het mengen van varkens toen nog niet als overtreding werd aangemerkt, maar nu wel vanwege «veranderende maatschappelijke opvattingen»?
De Europese Verordening 1099/2009 inzake de bescherming van dieren bij doden ziet toe op het welzijn van dieren tijdens de slacht. Deze Verordening bevat een algemener geformuleerd doelvoorschrift, te weten artikel 3, eerste lid en tweede lid onder f. In dat artikel staat dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn spanning of lijden moeten worden bespaard. Het mengen van dieren op slachthuizen is al decennialang staande praktijk. In het verleden werd het dierenwelzijn daarbij niet in twijfel getrokken en niet gezien als overtreding van het doelvoorschrift in Verordening (EG) 1099/2009. Bij doelvoorschriften kunnen wetenschappelijke inzichten of veranderende maatschappelijke opvattingen leiden tot nieuwe inzichten over de vraag hoe uitvoering moet worden gegeven aan een doelvoorschrift. Bij deze casus is dit aan de orde geweest. Er is nu voldoende wetenschappelijke onderbouwing – zie de in vraag 5 genoemde rapporten – die uitwijst dat het mengen van dieren (vermijdbare) pijn, spanning of lijden met zich meebrengt en om die reden treedt de NVWA dan ook handhavend op.
Hoe is het volgens u mogelijk dat de NVWA iets dat volgens de wet is verboden, pas «na zorgvuldige afweging» voortaan als overtreding zal aanmerken?5
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 heb aangegeven is artikel 3 van de Verordening (EG) nr. 1099/2009 een doelvoorschrift. Wetenschappelijke inzichten of veranderde maatschappelijke opvattingen kunnen leiden tot nieuwe inzichten over de invulling daarvan. Dat is in deze casus gebeurd. Het komen tot een oordeel of een bestaande praktijk al dan niet in strijd is met een voorschrift, vraagt vanzelfsprekend om een zorgvuldige afweging.
Hoe beoordeelt u het feit dat er wéér een handhavingsverzoek van een maatschappelijke organisatie nodig is voordat er wordt ingegrepen bij aantoonbaar dierenleed, dat bovendien al wettelijk is verboden?
Ik waardeer deze maatschappelijke organisaties, en het feit dat ze deze verzoeken indienen. Zoals hierboven aangegen in het antwoord op vraag 6 heb ik toegelicht welke afwegingen de NVWA tot voorkort heeft gemaakt m.b.t. het mengen van dieren op slachthuizen. De veranderende maatschappelijke opvattingen en het onder de aandacht brengen van dergelijke casussen met dit handhavingsverzoek hebben wat mij betreft een goede invloed op de discussie over dierenwelzijn.
De NVWA houdt risicogericht toezicht. Dat betekent dat ingeschat wordt op welke plek het effect van het toezichtswerk het grootst is. Dat betekent ook dat keuzes gemaakt worden. Hierin spelen bijvoorbeeld meldingen, handhavingsverzoeken en publicaties in de media soms een rol. Dergelijke signalen zijn waardevol en worden opgepakt en onderzocht.
Wat vindt u ervan dat de NVWA nu heeft aangekondigd dit wetsartikel pas vanaf 15 augustus 2024 te gaan handhaven en hiermee dit vermijdbare, illegale dierenleed nog meer dan een jaar in stand zal houden?
Ik ben het met u eens dat het wenselijk is dat overtredingen van deze bepalingen zo snel mogelijk worden beëindigd. Uw opmerking dat het laat is, was ook mijn eerste reactie. Ik heb aan de NVWA gevraagd of deze termijn naar voren gehaald kan worden. De IG heeft mij meegenomen in onderstaande overwegingen om toch voor een begunstigingstermijn tot 15 augustus 2024 te kiezen.
De termijn van 15 augustus 2024 geeft de slachthuisexploitant de gelegenheid om bestendige (bouwtechnische) aanpassingen te realiseren. Om rechtsongelijkheid te voorkomen door nu uitsluitend aanpassingen te eisen en handhavend op te treden bij díe bedrijven waar het handhavingsverzoek nu betrekking op heeft, is deze termijn gesteld. Het is wel een uiterlijke termijn. Dat neemt niet weg dat ik slachthuizen met klem oproep zo snel mogelijk de nodige aanpassingen te doen en niet te wachten tot 15 augustus 2024.
Kunt u bevestigen dat de gedoogtermijn bij een wetsovertreding niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen?
Ja, dat klopt. Een begunstigingstermijn is de termijn die een overtreder wordt gegeven om een overtreding op te heffen. Volgens vaste jurisprudentie geldt bij het bepalen van de lengte van een begunstigingstermijn als uitgangspunt dat deze termijn niet wezenlijk langer of korter mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen. Zie het antwoord op vraag 9 waarom voor deze begunstigingstermijn gekozen is. Zoals aangegeven vind ik die termijn ook lang.
Klopt het dat als bepaalde maatregelen om het mengen van groepen te voorkomen langer duren om door te voeren, maar andere maatregelen voor andere varkens al sneller mogelijk zijn, daar in de overgangstermijn ook onderscheid in dient te worden gemaakt? Zo ja, waarom zou het voor slachthuizen noodzakelijk zijn om de wet tot augustus 2024 te blijven overtreden?
De NVWA heeft bij de vaststelling van deze begunstigingstermijn voor het verbod op het mengen van varkens een afweging gemaakt die recht doet aan alle relevante feiten en omstandigheden, waarbij evenredigheid van het handhavend optreden een grote rol heeft gespeeld en nog steeds speelt. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 9 is het een uiterste termijn. Ik vind dat slachthuizen hier hun verantwoordelijkheid moeten nemen en roep ze met klem op, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 9, de nodige aanpassingen nu al te doen en niet te wachten tot 15 augustus 2024.
Wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Mijn ministerie en de NVWA stimuleren de slachthuizen de veranderingen vóór het verstrijken van de begunstigingstermijn door te voeren. Dit onderwerp zal steeds geagendeerd worden bij de bestuurlijke overleggen die de NVWA met de sector voert. Begin 2024 zal de NVWA de bedrijven hier nog extra aan herinneren. In 2024 zal de NVWA dit punt al gaan meenemen bij de reguliere audits en systeeminspecties en zodra de begunstigingstermijn verstreken is zal zij het interventiebeleid toepassen.
Kunt u bevestigen dat het eveneens is verboden om varkens te mengen op het varkensbedrijf en bij het transport? Kunt u bevestigen dat de NVWA ook hier niet tegen optreedt, maar de sector vraagt om deze structurele en al langdurig bestaande wetsovertreding zelf «op te pakken»?
Het klopt dat het toevoegen van varkens aan een eenmaal gevormde groep gespeende varkens of gebruiksvarkens op het primaire bedrijf een overtreding is van artikel 2.13, lid 4 van het Besluit houders van dieren. Als de NVWA overtreding van deze bepaling constateert treedt de NVWA volgens het vastgesteld interventiebeleid op. Voor transport geldt de Europese Verordening 1/2005, (de Transportverordening). Daarin is een dergelijk verbod niet opgenomen. Als de NVWA constateert dat de Transportverordening wordt overtreden, treedt de NVWA volgens het vastgesteld interventiebeleid op.
Hoe verhoudt dit zich tot de beginselplicht tot handhaving die de NVWA kent?
De beginselplicht tot handhaving houdt het volgende in: gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Met de oplegging van de last(en) onder dwangsom treedt de NVWA handhavend op bij de bedrijven waar naar aanleiding van het handhavingsverzoek overtredingen zijn geconstateerd. Daarmee handelt de NVWA conform dit beginsel. Zoals hiervoor onder vraag 13 uitgewerkt geldt voor het primaire bedrijf artikel 2.13 van het Besluit houders van dieren en voor het transport de Transportverordening. Als de NVWA constateert dat die regelgeving wordt overtreden, treedt de NVWA volgens het vastgestelde interventiebeleid op. De NVWA handelt ook hiermee dus conform dit beginsel.
Kunt u een overzicht geven van alle andere wetsovertredingen die in de vee-industrie structureel worden begaan en bekend zijn bij de NVWA, maar waarop niet wordt gehandhaafd? Zo nee, waarom niet?
Er is geen overzicht met wetsovertredingen die in de vee-industrie structureel zouden worden begaan en bekend zijn bij de NVWA. Als de NVWA overtredingen constateert, dan treedt de NVWA op met het instrumentarium dat zij tot haar beschikking heeft. De NVWA zet krachtig in op het toezicht op de vleesketen. Bij de risicogerichte inspecties worden keuzes gemaakt: daar waar de grootste risico’s liggen, wordt de meeste capaciteit ingezet. Het uitgangspunt daarbij blijft dat de sector zelf aan zet is om zich tot het uiterste in te spannen misstanden op het gebied van dierenwelzijn te voorkomen. Lukt dat onvoldoende, dan aarzelt de NVWA niet om in te grijpen.
Indien u geen andere wetsartikelen kunt benoemen, kunt u dan garanderen dat andere dierenwelzijnsregels niet structureel worden overtreden? Zo nee, waarom niet?
Garanties kan ik niet geven. Het geldende normenkader voor dierenwelzijn is niet in alle gevallen een statisch gegeven, zoals ik ook heb toegelicht bij het antwoord op vraag 6. De NVWA kan bovendien (net als bijvoorbeeld de politie) niet overal tegelijk zijn en alles zien en weten.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Beantwoording van de vragen heeft langer geduurd in verband met benodigde afstemming.
Het bericht ‘RVO maakt dieraantallen en adressen veehouderijen toch openbaar’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «RVO maakt dieraantallen en adressen veehouderijen toch openbaar»?1
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat boeren verontrust zijn over het openbaar maken van hun bedrijfsgegevens, zeker gezien het huidige maatschappelijke klimaat en de inbreuken op de persoonlijke levenssfeer waarmee sommige van hen al te maken hebben gehad? Vindt u ook dat in dit verband bij openbaarmaking geen kunstmatig onderscheid gemaakt moet worden tussen persoonlijke gegevens en bedrijfsgegevens?
Ik kan me voorstellen dat landbouwers verontrust kunnen zijn over het openbaar maken van gegevens over hun bedrijf. Aan de andere kant is er de Wet open overheid (Woo), die burgers en instellingen de mogelijkheid biedt om overheden te vragen informatie openbaar te maken. Het belang van openbaarheid van overheidsinformatie kan soms haaks staan op de belangen van burgers en bedrijven over wie deze informatie gaat. Het is dan aan de overheid om aan de hand van de Woo te toetsen of de gevraagde informatie al dan niet openbaar moet worden gemaakt.
Informatie over aantallen dieren en over locaties waar dieren worden gehouden moet worden gezien als informatie over emissies in het milieu. Onder de Wet open overheid moet milieu-informatie, voor zover het gaat om emissiegegevens, openbaar worden gemaakt. Dat volgt uit artikel 5.1, zevende lid. Bij dergelijke informatie kan geen beroep worden gedaan op de uitzonderingsgronden op grond waarvan openbaarmaking van informatie achterwege moet of kan blijven. Daarbij biedt de Woo geen ruimte voor onderscheid tussen persoonlijke gegevens en bedrijfsgegevens. Dat met het openbaar maken van de locaties van de dieren ook de adresgegevens van de boeren openbaar worden gemaakt, doet hier niet aan af.
Onderkent u dat het vertrouwen in de bescherming van aan de overheid geleverde gegevens onder druk komt te staan als, ondanks de duidelijke bescherming van artikel 5.1 van de Wet open overheid (Woo), bedrijfsgegevens toch openbaar gemaakt worden omdat ze ook kwalificeren als milieugegevens? Overweegt u verduidelijking van de regeling?Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
Ik heb er begrip voor dat ondernemers vaak afwijzend staan tegen het openbaar maken van gegevens over hun bedrijf. Met name als het gaat om gegevens die zij vertrouwelijk aan de overheid hebben verstrekt. De wetgever onderkent dergelijke situaties en heeft daartoe een bepaling opgenomen in artikel 5.1, eerste lid, onder c, van de Wet open overheid. Uit die bepaling volgt dat het openbaar maken van informatie op grond van de Wet open overheid achterwege blijft als deze informatie bedrijfs- en fabricagegegevens betreft die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld. Het uitgangspunt is dan ook dat dergelijke gegevens niet openbaar worden gemaakt. De wetgever heeft echter een uitzondering gemaakt voor milieu-informatie die betrekking heeft op emissies in het milieu. Uit het antwoord op vraag twee volgt dat de Wet open overheid, waarin zowel het Verdrag van Aarhus (dat onder meer afspraken bevat over toegang tot informatie over milieuaangelegenheden) als richtlijn 2003/4/EG (waarin regels zijn vastgelegd inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie) zijn geïmplementeerd, mij geen ruimte biedt om dergelijke informatie niet openbaar te maken, als om openbaarmaking van dergelijke informatie wordt verzocht. Een verduidelijking van de regeling is daarmee niet nodig.
Waarom heeft de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), die erkent dat het gaat om vertrouwelijk aan de overheid verstrekte informatie, geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om op grond van artikel 5.1, zesde lid, Woo, af te zien van openbaarmaking om schade aan de belangen van de bedrijven te voorkomen?
Artikel 5.1, zesde lid, van de Woo kan een rol spelen als de belangen van een bedrijf ernstig worden geschaad als de door hen vertrouwelijk aan de overheid verstrekte bedrijfs- en fabricagegegevens, voor zover die moeten worden aangemerkt als milieu-informatie niet zijnde emissiegegevens, openbaar zouden worden gemaakt, terwijl het algemene belang van openbaarheid van die informatie niet opweegt tegen deze belangen. Als het gaat om milieu-informatie die betrekking heeft op emissies in het milieu, kan op deze bepaling dus geen beroep worden gedaan. Dit volgt uit het zevende lid van artikel 5.1 van de Woo.
Is voor elk onderdeel van de gevraagde gegevens gewogen of daadwerkelijk sprake is van emissiegegevens waarvoor de uitzonderingsgronden in artikel 1, eerste en tweede lid, niet gelden, zoals volgens jurisprudentie is vereist?2
Voor elk onderdeel van de gevraagde gegevens is afzonderlijk gewogen of er daadwerkelijk sprake is van emissiegegevens. Met uitzondering van de KVK-nummers vallen alle gevraagde gegevens onder emissiegegevens waarvoor de uitzonderingsgronden uit artikel 5.1, eerste en tweede lid, van de Woo blijkens het zevende lid van dit artikel niet gelden. Dit blijkt onder andere uit recente uitspraken: ABRvS 27 januari 2021. ECLI:NL:RVS:2021:153; en ABRvS 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:128.
Onderkent u het belang om Rijksbreed een uniforme aanpak te hanteren als het gaat om de openbaarmaking van persoonlijke gegevens, bijvoorbeeld het verstrekken van Kamer-van-Koophandelnummers? Hoe kan het dat de RVO in dit geval pas bij nader inzien besloten heeft bepaalde tot personen te herleiden gegevens niet openbaar te maken? Werkt u aan een eenduidige aanpak binnen de rijksoverheid?
Een uniforme aanpak als het gaat om de openbaarmaking van persoonsgegevens is inderdaad belangrijk. Op grond van de Woo dienen derde-belanghebbenden in de gelegenheid te worden gesteld om een zienswijze in te dienen voordat er een besluit genomen wordt. De zienswijzen worden meegenomen in de besluitvorming. In het geval van deze drie specifieke verzoeken, hebben derde-belanghebbenden argumenten aangedragen met betrekking tot het al dan niet openbaar maken van KvK-nummers die ertoe hebben geleid dat RVO bij de belangenafweging heeft besloten om de KVK-nummers in deze specifieke situatie niet openbaar te maken. We kunnen daarom stellen dat het systeem waarin derde-belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld om een zienswijze in te dienen, in deze specifieke situatie, betreffende de KVK-nummers, goed heeft gefunctioneerd. De eenduidige aanpak zit in het volgen van het Woo-traject. De uitkomst van het traject, zoals bijvoorbeeld de belangenafweging, zal mogelijk anders zijn bij andere verzoeken.
Vindt u het passen bij de uitgangspunten van transparantie en openbaarheid dat degene die verzoekt om openbaarmaking van gevoelige gegevens en vaak uitgebreide dataverzamelingen zelf anoniem kan blijven? Waarom zou het onverenigbaar zijn met het recht op toegang tot publieke informatie als de naam van de aanvrager bekend zou worden? Bent u bereid te verkennen of dit als uitgangspunt kan gelden?
Bij verzoeken om openbaarmaking van informatie op basis van de Woo wordt uitgegaan van het algemeen belang van openbaarheid van publieke informatie voor de democratische samenleving.
De Woo heeft als doel om de transparantie en controleerbaarheid van de overheid te bevorderen. Voor het goed functioneren van onze rechtsstaat is het van belang dat verzoekers zich vrij voelen om deze informatieverzoeken in te dienen. Wanneer de naam van de verzoeker bekend wordt, kan dit leiden tot een hogere drempel voor het indienen van Woo-verzoeken. Dit zou een onwenselijke situatie zijn omdat hiermee de transparantie en controleerbaarheid van de overheid onder druk zou komen te staan. Ik zie daarom op dit moment geen aanleiding om te verkennen of het openbaar maken van de naam van de verzoeker als uitgangspunt kan gelden.
Het weigeren van een journalist die het lijden van dieren bij ‘ruimingen’ in beeld wil brengen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Sinds wanneer bent u op de hoogte van de herhaalde verzoeken van een fotograaf om aanwezig te zijn bij het vergassen van kippen, eenden en kalkoenen bij bedrijven die (preventief) zijn «geruimd» vanwege vogelgriep, om dit proces in beeld te kunnen brengen?1
Op 24 februari 2022 heeft de betreffende fotograaf een schriftelijk verzoek ingediend voor het verlenen van een ontheffing van het bezoekersverbod op een pluimveebedrijf voor het maken van een fotorapportage van de doding van dieren.
Bent u persoonlijk betrokken geweest bij de afwijzing van de aanvragen van deze fotograaf?
Ja. Op 11 mei 2022 heeft de fotograaf namens mij schriftelijk bericht gekregen dat ik zijn verzoek niet honoreer.
Herinnert u zich dat u volgens uw eigen beleidsuitgangspunten verantwoordelijk bent voor het bevorderen van transparantie in de Nederlandse voedselketens?2
Ja.
Erkent u dat hier ook bij hoort dat mensen moeten kunnen zien hoe dieren worden gefokt, gebruikt en gedood als dit gebeurt in het kader van de productie van vlees, zuivel of eieren?
Ja.
Erkent u dat hier ook bij hoort dat mensen moeten kunnen zien wat de gevolgen zijn van uitbraken van dierziekten en ook hoe het vergassen van 6,6 miljoen kippen, eenden en kalkoenen tijdens de huidige vogelgriepuitbraak eruitziet?
Ik ben voor transparantie wat betreft de manier waarop ons voedsel tot stand komt. Helaas komen bij het houden van dieren ook dierziektenuitbraken voor. Over bestrijding/ruimen zijn wij zeer transparant en beschrijven wij uitgebreid hoe dat in zijn werk gaat. Ruimingen worden daarnaast onafhankelijk beoordeeld door de welzijnscommissie. Ruimingen vinden plaats overeenkomstig de EU regelgeving en de standaarden van de WOAH (World Organisation for Animal Health). Het toelaten van mensen die niet strikt noodzakelijk zijn voor de ruiming, tot plekken waar een (potentieel) zoönotische dierziekte is uitgebroken, acht ik niet wenselijk. De gevaren van dierziekteoverdracht wegen voor mij zwaarder dan het belang van de journalist die dit in kaart wil brengen.
Erkent u dat vrije pers van cruciaal belang is in een gezonde democratische rechtsstaat, omdat zij de macht controleert en burgers informeert?
Ja.
Kunt u bevestigen dat het doden van deze dieren gebeurt door kieren in stallen dicht te maken met purschuim of af te plakken met plastic, gasinstallaties neer te zetten en de stallen vervolgens vol te spuiten met gas, zodat de dieren stikken? Kunt u bevestigen dat het tot dertig minuten kan duren tot de dieren dood zijn? Kunt u bevestigen dat bij één van de vele stalvergassingen van het afgelopen jaar 150 dieren na de vergassing in de stal nog in leven bleken te zijn? Erkent u dat deze dieren dus een lange doodsstrijd hebben gevoerd, tienduizenden soortgenoten om zich heen hebben zien stikken en pas zijn ontdekt toen de deuren weer open gingen, waarna bij al deze dieren stuk voor stuk de nek werd omgedraaid?3, 4
Om een stalvergassing met koolstofdioxide uit te voeren moeten de kieren in de stal worden gedicht. Dit om te voorkomen dat er gas weglekt uit de stal. De gasconcentratie is bepalend voor het intreden van de bewusteloosheid en dood van de dieren. Bij een stalvergassing moet het gas zich eerst binnen in de stal verspreiden; binnen 10 minuten nadat het (verwarmde) CO2-gas in de stal is gebracht, zijn de dieren bewusteloos en binnen 30 min zijn alle dieren in de stal dood (Kamerstuk 2022Z08267).
In het «Eindrapport Welzijnscommissie Dierziekten 2021–2022» (Bijlage bij Kamerstuk 28 807, nr. 284) staat benoemd dat er in de periode 2021–2022 bij één bedrijf bleek dat na een vergassing nog 150 dieren in leven bleken te zijn. Deze dieren zijn vervolgens gedood door ervaren personen middels het handmatig breken van de nek (cervicale dislocatie). Volgens de Welzijnscommissie is er in deze situatie adequaat gehandeld.
Kunt u bevestigen dat het voor journalisten tijdens de coronapandemie niet werd verboden om aanwezig te zijn op Covid-afdelingen van ziekenhuizen?
Vanuit het Ministerie van VWS zijn geen regels of beperkingen opgelegd op dit vlak. De ziekenhuizen waren zelf verantwoordelijk voor afspraken hierover en hebben dus zelf beleid moeten opstellen over de toegang van journalisten tot besloten delen van het ziekenhuis tijdens de pandemie. Ik heb geen informatie over hoe dit in de praktijk is gegaan.
Kunt u uitleggen waarom aanvragen voor aanwezigheid van journalisten bij pluimveebedrijven waar alle dieren worden vergast wel standaard worden afgewezen, ook als zij toezeggen extra beschermingsmaatregelen in acht te nemen, nog bovenop de standaard maatregelen?
Het is al lange tijd staand beleid dat niet-essentieel personeel niet wordt toegelaten tijdens ruimingen. Daarbij komt dat vogelgriep een zoönose is.
Kunt u bevestigen dat er sinds afgelopen november zelfs hekken worden geplaatst bij bedrijven waar vergassingen plaatsvinden, waardoor ook het fotograferen vanaf de openbare weg onmogelijk wordt gemaakt? Wat is hiervoor de reden?
De NVWA plaatst geen hekken bij ruimingen. Mogelijk dat dit een keer is gebeurd op initiatief van de veehouder.
Kunt u bevestigen dat bij ieder bedrijf waar alle aanwezige dieren worden vergast wél cateringbedrijven worden toegelaten?
Ja, het ruimingspersoneel moet voorzien worden van eten en drinken. De cateraar brengt het eten en drinken tot aan de erfgrens en betreedt het erf niet.
Hoe rijmt u het verbieden van de aanwezigheid van journalisten bij het vergassen van dieren met uw verantwoordelijkheid voor het bevorderen van transparantie?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 9 is vogelgriep een zoönose en is het staand beleid om mensen die niet strikt noodzakelijk zijn voor de ruiming, niet aanwezig te laten zijn op het bedrijf. Daarbij is een ruiming ingrijpend voor de pluimveehouder en zijn gezin. Het is daarmee niet gepast om mensen die niet strikt noodzakelijk zijn voor de ruiming het erf te laten te betreden. Ook is het praktisch niet mogelijk om een fotograaf aanwezig te laten zijn in de stal tijdens het doden van de dieren. De dieren worden namelijk gedood middels vergassing.
Ik erken het belang van transparantie. Door de NVWA wordt daarom op dit moment een rapportage met beeldmateriaal gemaakt over de bestrijding van vogelgriep waar alle facetten, inclusief het ruimen, aan bod komen. De beelden zullen openbaar worden.
Hoe kijkt u naar de conclusie die de fotograaf voorlopig heeft moeten trekken: «De boodschap van de overheid lijkt te zijn: dode dieren laten we maar liever niet zien, wij regelen het verder wel, brave burgers. Maar we moeten onze ethiek en moraal kunnen toetsen, de wetten, regels en overheidshandelingen die voor ons in het leven zijn geroepen beoordelen, meningen kunnen vormen. De kans wordt anders groot dat we verkeerde keuzes maken of zelfs niet weten wat er speelt»? Wat is uw reflectie hierop?
Ik betreur dat dit de conclusie is die de betreffende fotograaf heeft getrokken. De onafhankelijke Welzijnscommissie Dierziekten is in de periode 2021–2022 door de NVWA op de hoogte gebracht van elke voorgenomen ruiming en is ook bij een groot deel van de ruimingen aanwezig. De commissie heeft op basis van haar bezoeken geconcludeerd dat er bij de ruimingen van bedrijven in de periode 2021–2022 geen vermijdbaar ongerief is vastgesteld. En ook de in het antwoord op vraag 12 genoemde rapportage zal bijdragen aan transparantie over de bestrijding van vogelgriep en de ruimingen.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Boer Erik Jan doelwit criminele bendes: ’Ze hebben alles gesloopt'' |
|
Ingrid Michon (VVD), Thom van Campen (VVD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Boer Erik Jan doelwit criminele bendes: «Ze hebben alles gesloopt»»1?
Ja, ik ben bekend met het genoemde bericht.
Klopt het dat criminelen in toenemende mate azen op waardevolle hightech apparatuur van boeren? Blijkt uit de politiecijfers inderdaad dat er sprake is van een toename van het aantal diefstallen uit schuren?
Sinds enkele jaren worden GPS-systemen gestolen uit landbouwvoertuigen.
Er is op basis van politiecijfers in de eerste 5 maanden van 2023 ten opzichte van dezelfde periode vorig jaar een lichte toename te zien van het aantal meldingen dat gemaakt wordt over diefstallen van GPS-apparatuur uit landbouwvoertuigen. In 2023 zijn er tot 30 mei ongeveer 50 meldingen of aangiftes ontvangen van diefstal van GPS uit schuren, stallen of van een erf. In heel 2022 was het aantal ongeveer 130 en in 2021 ongeveer 110. In veel gevallen was er sprake van diefstal van meer dan 1 GPS-systeem.
In welke regio’s zijn boeren het meest kwetsbaar? Zijn dat de grensregio’s of ziet u door heel Nederland een stijging?
De politie heeft mij geïnformeerd dat GPS-diefstal uit landbouwvoertuigen vooral plaatsvindt in de regio’s Noord-Nederland, Flevoland, Zuid-Holland en Zeeland. Het betreft daarmee zeker niet uitsluitend grensregio’s. De stijging is in al deze genoemde gebieden te zien, niet in de rest van Nederland.
Welke concrete acties onderneemt de politie op dit moment om deze diefstallen tegen te gaan?
De politie werkt samen met brancheorganisaties en Platforms Veilig Ondernemen om deze diefstallen te voorkomen. Zo is een gezamenlijke preventieactie en -campagne opgezet waarbij de sector is gewezen op de gevaren en een handelingskader gedeeld met agrarische ondernemers. De politie deelt trends, cijfers en ontwikkelingen met de branche om zo specifieke waarschuwingen te kunnen geven in bepaalde gebieden. In het kader van de opsporing worden bij meldingen van dergelijke diefstallen zoveel mogelijk sporen verzameld. Binnen de politieorganisatie is verduidelijkt welke omvang en impact dergelijke diefstallen hebben zodat de keuze om hier forensische capaciteit op in te zetten met de juiste onderbouwing plaats kan vinden. Omdat het vaak internationale actieve groepen betreft die dit delict plegen worden sporen zoveel mogelijk vergeleken in een internationale databank.
In hoeverre deelt u de analyse dat er sprake is van criminaliteit van georganiseerde criminele bendes uit Oost-Europa?
Politiedata en internationale informatie-uitwisseling toont aan dat GPS-diefstallen bij agrarische bedrijven inderdaad nagenoeg uitsluitend gepleegd worden door Oost-Europese dadergroepen.
Op welke wijze vindt er samenwerking plaats met de (politie)autoriteiten van de bronlanden van dit soort bendes?
In de afstemming met andere Europese landen staat informatie-uitwisseling centraal. Wanneer een verdachte wordt aangehouden wordt contact opgenomen met het bronland. Er wordt informatie uitgewisseld over eventuele gepleegde strafbare feiten in land van herkomst en het bronland wordt geïnformeerd over de aanhouding in Nederland. Deze informatie is in Nederland van belang voor een eventueel strafdossier, om aan te tonen dat er sprake is van mobiel banditisme – een vorm van internationaal georganiseerde criminaliteit door rondtrekkende bendes. En op basis daarvan een passende straf te eisen, overeenkomstig de richtlijn voor strafvordering mobiel banditisme.
Wat is uw inzet om deze diefstallen terug te dringen en de pakkans van daders te vergroten? Kwalificeren deze diefstallen als High Impact Crimes?
Met publieke en private partners zet ik structureel in op de aanpak van deze criminaliteit, onder andere op het gebied van informatie-uitwisseling.
De aanpak van rondreizende dadergroepen maakt onderdeel uit van het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–2026 dat op 14 december 2022 is vastgesteld door het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing. Zo wordt momenteel door het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid en Platform Veilig Ondernemen aan een pilot gewerkt. Het doel is de samenwerking tussen politie en gemeenten te verbeteren en de pakkans te vergroten. Indien succesvol kan dit worden uitgebouwd. De politie vraagt Europol en enkele landen naar de kennis en ervaring over dit fenomeen waarbij onderzocht wordt op welke wijze samenwerking op dit vlak mogelijk is.
Ook met de branche wordt samengewerkt en trends en ontwikkelingen worden met de branche gedeeld. De politie is samen met brancheorganisaties in gesprek met importeurs en leveranciers van dergelijke GPS-systemen om te onderzoeken welke barrières kunnen worden opgeworpen. Brancheorganisatie Cumela Nederland is sinds 2019 aangesloten bij de aanpak van Stop Heling. Landbouwondernemers kunnen hun apparatuur registreren in de Stop Heling-database. Bij diefstal wordt deze informatie in de aangifte opgenomen. Bij aanschaf van dergelijke producten kan een koper via deze database controleren of de apparatuur als gestolen geregistreerd staat. Indien dit het geval is, kan hiervan melding worden gemaakt bij politie. Daarnaast genereert de koppeling tussen het Digitaal Opkopers Register en de database Stop Heling notificatiemeldingen, als GPS-apparatuur door een handelaar in gebruikte en ongeregelde goederen opgekocht is.
High impact crimes is een verzamelnaam voor delicten met een hoge maatschappelijke of persoonlijke impact zoals onder andere woninginbraken, overvallen en straatroof. Hoewel deze diefstallen van GPS-apparatuur een groot effect kunnen hebben op de bedrijfsvoering, financiële schade en het veiligheidsgevoel, kwalificeren deze diefstallen zich niet als zodanig als high impact crimes.
Bestaat er op dit moment (structurele) afstemming met de agrarische sector, op nationaal, provinciaal, dan wel lokaal niveau over hoe criminaliteit en ondermijning in de regio’s wordt aangepakt? Zo ja, op welke wijze vindt dit plaats en welke partijen zijn hierbij betrokken en hoe vallen de resultaten van deze aanpak te controleren? Zo nee, bent u bereid om dit structureel in te richten?
Er vindt op meerdere manieren (structurele) afstemming plaats met publieke en private partners over (georganiseerde ondermijnende) criminaliteit in het buitengebied. Zo is er vanuit mijn ministerie periodiek contact met LTO, ZLTO en Cumela Nederland. In het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing wordt in het kader van het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–2026 structureel gesproken met publieke en private partners, waaronder over de veiligheid van het buitengebied. Diverse Regionale Informatie- en Expertise Centra en Platforms Veilig Ondernemen brengen in afstemming met de agrarische sector de problematiek in het buitengebied in beeld en passen interventies toe, zoals het instrument Veilig Buitengebied. Dit instrument wordt met een financiering vanuit mijn ministerie gefaciliteerd door het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid. Met het instrument zetten gemeenten met lokale publieke en private partners een samenwerkingsnetwerk op om de veiligheid en weerbaarheid van boeren en tuinders te vergroten. Hier wordt ingezet op de oog- en oorfunctie van ondernemers en inwoners in de buitengebieden, wat bijdraagt aan het beeld over wat er speelt en leeft. Het instrument wordt dit jaar geëvalueerd om resultaten van de aanpak te monitoren.
Bij de Zuidelijke Land- en Tuinbouw Organisatie loopt een pilot met een vertrouwenspersoon georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Deze vertrouwenspersoon deelt beelden met betrokken veiligheidspartners op fenomeenniveau. De pilot heeft verlenging van financiering gekregen tot maart 2026 wegens succesvolle opbrengsten. In het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–2026 is mede daarom opgenomen bij meerdere brancheorganisaties een vertrouwenspersoon aan te stellen. Hierover worden nu gesprekken gevoerd met brancheorganisaties uit de agrarische sector. Daarnaast is Cumela structureel betrokken bij de aanpak omtrent rondreizende dadergroepen.
Zoals in de halfjaarbrief georganiseerde ondermijnende criminaliteit2 toegelicht werk ik de komende jaren in den brede aan een verrijking en verscherping van een rapportage over de resultaten van de aanpak, samen met alle partners. Daarbij zal ook inzicht worden gegeven in de ontwikkeling van de wetenschappelijke inzichten, zoals op 6 april 2023 in het commissiedebat aan uw Kamer is toegezegd. Met deze verrijking en aanscherping verschuift het karakter van de voortgangsrapportage steeds meer van een beschrijving van de aanpak naar een beeld van wat die aanpak oplevert en de effecten daarvan in de maatschappij.
Deelt u de opvatting en de zorgen dat – gelet op het grote aantal boeren zonder op opvolgers – agrarische bestemmingen in toenemende mate het risico lopen om in criminele handen terecht te komen? Hoe gaat u dit risico voorkomen en de sociaaleconomische positie van het platteland borgen?
Ik deel de zorgen dat agrarische bestemmingen risico’s lopen op criminele inmenging. Ik verwijs voor een antwoord hoe het kabinet hierop inzet naar het antwoord van de voorgaande vragen en de beantwoording op vraag 1 en 2 van de leden Van Campen en Michon-Derkzen (beiden VVD) aan de Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Justitie en Veiligheid over bescherming van boeren tegen drugscriminaliteit en het tegengaan van ondermijning in het buitengebied, beantwoord op 26 april jongstleden.3 Hierin heb ik onder meer het volgende aangegeven. In het Nationaal Programma Landelijk Gebied werkt het kabinet met verschillende partijen aan een transitie die integraal inzet op het gebiedsgericht behalen van doelstellingen op het gebied van natuur en stikstof, water, bodem en klimaat. We hebben daarin nadrukkelijk oog voor de sociaaleconomische effecten die met deze transitie gepaard gaan. Uit signalen, incidenten en opsporingsinformatie blijkt het risico op drugscriminaliteit en ondermijnende activiteiten op het platteland overal in het land reëel. Daarom ben ik ook aan de slag met publieke en private partners in het buitengebied om beter zicht te krijgen op de problematiek en deze te voorkomen. Aanleiding was onder andere het in oktober 2020 verschenen rapport «Weerbare boeren in een kwetsbaar gebied». Hieruit bleek dat ongeveer 1 op de 5 respondenten weleens iemand aan de deur heeft gehad die het agrarisch vastgoed wilde gebruiken en zijn of haar intenties mogelijk verband hielden met drugscriminaliteit. Diverse Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC’s) hebben de problematiek in het buitengebied verder in beeld gebracht. Verschillende RIEC’s en Platforms Veilig Ondernemen actief op dit thema door middel van het voeren van bewustwordingscampagnes gericht op ondernemers en/of bewoners en worden in verschillende regio’s integrale controles gehouden en kijken gemeenten naar herbestemming in geval van leegstand. Zoals aangegeven wordt met onder andere brancheorganisaties uit de agrarische sector gesprekken gevoerd een vertrouwenspersoon ondermijnende criminaliteit aan te stellen.
De effectiviteit van het afschaffen van de btw op groente en fruit in landen waar dit al is toegepast |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Nul btw op groente en fruit is haalbaar én effectief» en «0% VAT for essentials»?1, 2
Ja.
Kunt u aangeven waarom in andere EU-lidstaten de btw op onder andere groente en fruit wel verlaagd kan worden tot het nultarief, maar hierover in Nederland kennelijk getwijfeld wordt?
Er heeft nog geen besluitvorming plaatsgevonden over het al dan niet invoeren van een btw-nultarief op groente en fruit en/of alternatieve gezondheidsmaatregelen. Besluitvorming hierover is aan een volgend kabinet. Hierop kan niet vooruit worden gelopen. Dat geldt ook voor wat betreft de reden(en) waarom eventueel van de maatregel wordt afgezien.
SEO heeft in het onderzoeksrapport op verzoek van het demissionaire kabinet een vergelijking gemaakt van het btw-tarief op (onder meer) groente en fruit in andere EU-lidstaten en Nederland.3 Daarbij moet worden opgemerkt dat geconstateerd is dat beperkte informatie beschikbaar is over de beleidsdoeleinden van specifieke tarieven voor groenten en fruit in andere lidstaten, de precieze vormgeving van de afbakening daarvan, de effectiviteit van deze maatregelen en eventuele juridische discussies.4 Dat maakt het lastig om de vergelijking met andere lidstaten te maken en om vast te stellen wat het effect is (geweest) van maatregelen in andere lidstaten.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om te weten wat de effectiviteit is van het afschaffen/verlagen van de btw op groente en fruit in landen waar dit al is toegepast, in ieder geval voor wat betreft de gezondheid en de koopkracht van de bevolking in deze landen? Zo ja, bent u op de hoogte van deze effectiviteit, uitgesplitst per land? Zo nee, waarom niet?
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) opdracht te geven tot een vergelijkend onderzoek naar de effectiviteit van het afschaffen/verlagen van de btw op groente en fruit in landen waar dit al is toegepast, waarbij in ieder geval de effecten op de volksgezondheid en de koopkracht worden meegenomen? Zo nee, waarom niet?
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 2. Aanvullend dient opgemerkt te worden dat andere landen, die geen onderdeel uitmaken van de Europese Unie maar wel van de OESO, andere btw-systemen hebben, zodat in deze landen andere regels gelden en het Unierechtelijke neutraliteitsbeginsel bijvoorbeeld geen rol speelt. Bovendien heeft de OESO al specifiek ten aanzien van Nederland geconcludeerd dat het systeem van verlaagde btw-tarieven te complex is. De OESO raadt Nederland aan om de verlaagde tarieven in brede zin af te schaffen en een geüniformeerd btw-tarief te introduceren.5
Bent u het ermee eens dat het afschaffen van btw op groente en fruit niet is bedoeld om de vermogensongelijkheid op te lossen en dit daarom geen steekhoudend argument is om af te zien van de btw-verlaging? Zo nee, waarom niet?
Er heeft nog geen besluitvorming plaatsgevonden over het al dan niet invoeren van een btw-nultarief op groente en fruit en/of alternatieve gezondheidsmaatregelen. Besluitvorming hierover is aan een volgend kabinet. Hierop kan niet vooruit worden gelopen. Dat geldt ook voor wat betreft de reden(en) waarom eventueel van de maatregel zal worden afgezien.
Over de effectiviteit van btw-tariefdifferentiatie als middel om minder draagkrachtigen te ondersteunen in algemene zin, wordt verwezen naar de bevindingen van Dialogic en Significant Public in het evaluatierapport over het verlaagde btw-tarief dat op 11 april 2023 aan uw Kamer is aangeboden.6
Als u onverhoopt niet bereid bent om de btw op groente en fruit af te schaffen, hoe gaat u er dan voor zorgen dat groente en fruit betaalbaarder wordt voor iedereen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de consumptie van verse groente en fruit dan gestimuleerd wordt?
In de kabinetsreactie op het onderzoeksrapport van SEO, dat eveneens op Prinsjesdag aan de Kamer is gestuurd, gaat het demissionaire kabinet nader in op een aantal alternatieve beleidsopties die een volgend kabinet naast invoering van een btw-nultarief op groente en fruit in overweging kan nemen.
Het bericht 'Nederlandse vissers gebruiken illegale netten om extra sliptong te vangen' |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederlandse vissers gebruiken illegale netten om extra sliptong te vangen»?1
Ja ik ben bekend met het bericht.
Hoe reageert u op het bericht dat binnenkuilen (een economisch delict) al jaren aan de gang is?
Laat ik voorop stellen dat illegale visserij niet acceptabel is en dus ook het gebruik van binnenkuilen. Om illegale visserij tegen te gaan geldt reeds een uitgebreid maatregelenpakket, inclusief voorschriften voor de controle en het toezicht. Dit is allemaal op Europees niveau vastgelegd. Het blijft echter lastig om een visser op het gebruik van binnenkuilen te betrappen, omdat het gebruik van een binnenkuil heterdaad vastgesteld moet worden.
Welke stappen heeft u (met de Vissersbond) gezet, naast het vullen van vacatures bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) voor een betere handhaving, om het binnenkuilen te stoppen?
Met de uitbreiding van de capaciteit is een derde inspectieteam opgericht. Dit inspectieteam richt zich voornamelijk op het verder optimaliseren van de risicobeoordelingen en de informatievoorziening aan de andere twee inspectieteams. Hierdoor kunnen controles gerichter worden uitgevoerd. Aan de hand van risicoanalyses selecteert de NVWA ook vissersvaartuigen waarbij het vermoeden bestaat dat zij vissen met illegale netvoorzieningen. In mijn reactie op de IKA-visketen (Kamerstuk 29 675, nr 220) heb ik aangegeven prioriteit te geven aan het versterken van de handhaving door de overheid. Daarnaast spreek ik de sector aan op haar eigen verantwoordelijkheid om de naleving van wet- en regelgeving te vergroten. Het blijft mogelijk om de publieke controle op den duur met private initiatieven aan te vullen en daarbij blijf ik openstaan voor goede voorstellen vanuit de sector. Uiteraard moeten deze initiatieven ten goede komen aan het de effectiviteit en doeltreffendheid van het controle- en handhavingssysteem.
Binnen de Europese Unie (EU) schiet controle ook tekort, hoe werkt u samen met andere lidstaten om deze praktijk te voorkomen en de algemene handhaving in de visserijsector te versterken?
In het visserijtoezicht wordt intensief samengewerkt met de collega inspectiediensten van andere lidstaten. Het Europees bureau voor visserijcontrole (EFCA) speelt daarbij een coördinerende rol. In het kader van Joint deployment plans (JDP’s) worden in Europese wateren, waaronder de Noordzee, gezamenlijke inspecties uitgevoerd. Een gezamenlijke JDP controle (zogenaamde specific action) is ook gericht op het gebruik van illegale netvoorzieningen. Daarnaast maakt de uitkomst van de politieke triloog over de herziening van de Controle Verordening de inzet van moderne controlemaatregelen mogelijk. Dit zal helpen de algemene handhaving in de visserijsector te versterken. Ik zal de Tweede Kamer in het najaar, wanneer de herziening van de Controle Verordening naar verwachting voor vaststelling in de Raad voorligt, hierover nader informeren
Deelt u de mening dat er meer controleschepen nodig zijn, omdat sommige vissers elkaar informeren over het controleschip van de NVWA en het binnenkuilen laten afhangen van de pakkans, en hoe gaat u dat realiseren?
De pakkans kan door de inzet van meer controleschepen inderdaad worden vergroot. Sinds begin 2023 beschikt het Europese bureau voor visserij controles over drie eigen controleschepen. Eén daarvan zal ook nadrukkelijk op de Noordzee worden ingezet. Feit blijft dat de visser controleschepen al van verre zien aankomen. Het op heterdaad vaststellen van het gebruik van binnenkuilen blijft daardoor lastig. Daarom wordt ook meer (ook in Europees verband) gebruik gemaakt van luchtsurveillancediensten, die mogelijk het gebruik van binnenkuilen kunnen vaststellen. Verder zullen naar verwachting nieuwe controlemaatregelen, zoals Closed Circuit Television (CCTV), na verdere uitwerking mogelijkheden bieden om het gebruik van illegale tuigen op afstand te controleren.
Op welke termijn denkt u dat de toegenomen capaciteit bij de NVWA het gewenste effect gaat hebben en hoe monitort u dit?
De uitbreiding van inspectiecapaciteit heeft inmiddels plaatsgevonden en de opleiding van nieuwe personeel is grotendeels afgerond. De komende tijd zullen het natuurlijke verloop van het personeelsbestand en de krapte op de arbeidsmarkt echter wel van invloed zijn op de inspectiecapaciteit op het visserijdomein. Het gewenste effect van de toegenomen capaciteit is dat de pakkans en het afschrikwekkend effect van controlemaatregelen vergroot wordt en dat daardoor de naleving van wet- en regelgeving bevorderd wordt. Het kost enige tijd voordat de daadwerkelijke effecten van de uitbreiding zichtbaar zullen zijn. De controle van de zeevisserij bestaat uit veel aspecten waardoor het moeilijk is om hier een tijdspad op te zetten. Zoals aangeven in reactie op de IKA-visketen blijf ik met de NVWA in gesprek over de effectiviteit van de handhaving. Daar bespreek ik ook het effect van de toegenomen capaciteit op handhaving door de NVWA.
Kunt u de Kamer voor het commissiedebat NVWA, gepland op 31 mei 2023, informeren over alle stappen die u zet om de handhaving in de visserijsector te verbeteren en de Kamer informeren over de knelpunten die daarbij spelen?
Vanwege de benodigde afstemming is de beantwoording van deze vragen binnen de gevraagde termijn helaas niet gehaald. Tijdens het tweeminutendebat van 22 maart 2023 heb ik, in reactie op een door u ingediende motie, aangegeven niet voornemens te zijn een integrale handhavingsstrategie voor het versterken van de handhaving in de visserij op te stellen. In het commissiedebat over de NVWA van 31 mei 2023 heb ik in reactie op vragen van het lid Thijssen mogelijk onterecht de indruk gewekt dat er al een integrale handhavingsstrategie voor het versterken van de handhaving in de visserij is. Wel zal ik u voor het einde van het jaar informeren over de voortgang van de genomen stappen.
Het niet controleren op het verdoven van paling voor de slacht |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Klopt het dat in 2021 en in 2022 geen enkele palingkwekerij, palingrokerij of enig ander visverwerkend bedrijf is gecontroleerd op het naleven van de enige vissenwelzijnsregel in Nederland, namelijk het verplicht verdoven van de paling voorafgaand aan de slacht?1
Ja, dit klopt. In 2021 en 2022 zijn door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) geen inspecties uitgevoerd bij palingkwekerijen, palingrokerijen of visverwerkende bedrijven tot het verplicht gebruik van elektronische bedwelmingsapparatuur voorafgaand het slachten van paling. U bent hierover geïnformeerd in de beantwoording van Kamervragen over het jaarplan van de NVWA voor 2022 en 2023 (Kamerbrief 33 835, nr. 197 en Kamerbrief 33 835, nr. 215).
Waarom is er niet gecontroleerd op het naleven van deze enige vissenwelzijnsregel, die dient om zeer ernstig dierenleed en een langzame, pijnlijke dood te voorkomen?
De controle op de naleving van verdoofd slachten bij palingkwekerijen heeft binnen de prioriteitsweging voor de toezichtinzet op het totale dierenwelzijnspakket niet kunnen plaatsvinden in 2021. U bent hierover geïnformeerd per Kamerbrief (36 100 XIV, nr. 6). Ook in 2022 is in de afwegingen rond de inzet van de beschikbare toezichtcapaciteit besloten om geen specifieke controles op het naleven van de verplichting tot het gebruik van bedwelmingsapparatuur bij het slachten van paling uit te voeren. U bent hierover geïnformeerd per Kamerbrief (33 835, nr. 215). Hierbij wordt steeds uitgegaan van een risico-gebaseerde afweging met betrekking tot de nalevingsbereidheid van de betreffende regelgeving.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat deze enige vissenwelzijnsregel niet wordt gecontroleerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) dit jaar wel onaangekondigd gaat controleren op het verdoven van palingen?
De NVWA houdt risicogericht toezicht. Dit houdt in dat zij daar toezicht houdt waar de risico’s op overtredingen het grootst zijn en waar het toezicht de meeste impact heeft. Tevens betekent dit dat niet iedere sector jaarlijks wordt gecontroleerd. Op basis hiervan is binnen de prioriteitsweging voor de handhavingsinzet op het totale dierenwelzijnspakket ervoor gekozen geen controles uit te voeren bij bedrijven op het naleven van de verplichte bedwelming van paling voorafgaand aan de slacht in 2021 en 2022. Ik ben echter met u van mening dat toepassing van het bedwelmingsapparaat bij de slacht van paling een groot welzijnsbelang vertegenwoordigt. Ondanks de eerdere risicoanalyse waarin de afweging dus is gemaakt om in de afgelopen jaren geen expliciete inspecties op de regelgeving uit te voeren, vind ik het van belang om met ingang van volgend jaar hier wel weer bij de bedrijven op te gaan controleren. Het apparaat moet bij alle bedrijven volgens de regels worden toegepast. Gezien het toegenomen (inter)nationale bewustzijn rond vissenwelzijn, ben ik reeds met de NVWA in overleg om ervoor te zorgen dat het toezicht op het verplicht bedwelmen van paling voorafgaand aan slacht de komende jaren weer een plek krijgt op de toezichtagenda. Voor dit jaar wil ik in ieder geval de bedrijven waar paling wordt geslacht nogmaals wijzen op de verplichting tot toepassing van het bedwelmingsapparaat en het bijbehorende welzijnsbelang.
Kunt u aangeven hoeveel palingkwekerijen, palingrokerijen en andere visverwerkende bedrijven er in Nederland zijn en op hoeveel van deze bedrijven paling wordt geslacht, indien mogelijk uitgesplitst per bedrijf?
In Nederland zijn 15 palingkwekerijen en 258 visverwerkende bedrijven waaronder palingrokerijen. Naast palingrokerijen doodt slechts een beperkt deel van de visverwerkende bedrijven paling. Bedrijven hebben geen registratieplicht bij de NVWA als zij paling slachten. Precieze cijfers over het aantal bedrijven waar paling wordt geslacht zijn daarmee niet voorhanden.
Kunt u nagaan of de vier bedrijven, die in 2019 in overtreding waren, opnieuw zijn gecontroleerd in de jaren 2020 tot en met 2022? Zo ja, wat waren de bevindingen, indien mogelijk per jaar uitgesplitst? Zo nee, waarom niet?2
De vier bedrijven die in 2019 in overtreding waren, zijn sindsdien niet nogmaals gecontroleerd. Op de prioriteitsweging hieromtrent ben ik in de beantwoording van de vragen 1 en 2 nader ingegaan.
Kunt u nagaan of het visverwerkend bedrijf dat in 2020 in overtreding was opnieuw is gecontroleerd in 2021 en 2022?
In 2021 en 2022 hebben er geen controles plaatsgevonden op de verplichte bedwelming van paling voorafgaand aan de slacht. Het desbetreffende bedrijf is in 2021 en 2022 niet nogmaals gecontroleerd.
Deelt u het inzicht dat dit visverwerkend bedrijf in 2021 en 2022 opnieuw had moeten worden gecontroleerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om in gesprek met de NVWA aan te dringen om dit jaar in te zetten op meer onaangekondigde controles bij palingkwekerijen, palingrokerijen en andere visverwerkende bedrijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer zult u dit doen?3
Voor het antwoord verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 3.
Het in de problemen komen van de teelt van frietaardappelen door nieuwe Haagse regels |
|
Edgar Mulder (PVV) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Frietaardappel in de knel door nieuwe regels» en «Boer Evenhuis rooit niet eerder Dan maar strafkorting»?1, 2
Ja, ik ben hiermee bekend.
Deelt u de mening dat aardappelen voldoende rijp en moeten zijn afgehard voor een goede verwerking en het daarvoor noodzakelijk kan zijn dat ze in oktober nog in de grond zitten? Zo nee, waarom niet?
De ondernemer stelt zelf vast wat het goede moment is om de aardappelen te oogsten. Het moment van oogsten zal onder andere worden bepaald met het oog op een goede verwerking van de producten. Het kan dus voorkomen dat aardappelen in oktober nog in de grond zitten. Uit de informatie die ik van de Commissie Deskundigen Meststoffenwet en de sector ontving, blijkt echter dat het overgrote deel van de aardappelen voor of uiterlijk in oktober wordt gerooid.
Deelt u de mening dat door het koude en natte voorjaar de aardappels later de grond in konden, daardoor de groei later begint en alles opschuift in de tijd?
Het kan inderdaad voorkomen dat door een koud en nat voorjaar aardappels later gepoot kunnen worden en dat daardoor de groei later begint. Dit betekent echter niet per definitie dat alles opschuift in de tijd. De weersomstandigheden gedurende het seizoen zullen hiervoor medebepalend zijn.
Vindt u het ook zeer onrechtvaardig dat boeren kunnen worden gestraft als gevolg van weersomstandigheden?
De regeling ter stimulering van vanggewassen op zand- en lössgrond wordt opgesteld met als doelstelling de verbetering van de waterkwaliteit. Vroege inzaai van vanggewassen is noodzakelijk om tot een verbetering van de waterkwaliteit te komen. Daarom is de maatregel in het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn opgenomen en is daarmee onderdeel van de afspraken tussen de Europese Commissie en Nederland waar Nederland aan gebonden is. Uitgangspunt is dat ondernemers op uiterlijk 1 oktober een vanggewas inzaaien, maar de ondernemer heeft de keuze om óf op uiterlijk 1 oktober een vanggewas in te zaaien óf voor het jaar erna een korting op de stikstofgebruiksnorm te accepteren bij het later dan 1 oktober inzaaien van een vanggewas. Hiermee is er voor de ondernemer nog steeds de ruimte om weerseffecten te ondervangen en om het gewas ofwel in september te oogsten en op uiterlijk 1 oktober een vanggewas in te zaaien ofwel na 1 oktober te oogsten en een korting op de stikstofgebruiksnorm voor het volgende jaar toe te passen. Deze korting loopt op naargelang het vanggewas later wordt ingezaaid. Indien inzaai van het vanggewas tussen 2 oktober en 31 oktober plaatsvindt, volgt voor het opvolgende kalenderjaar een korting op de stikstofgebruiksnorm (5 kg N/ha bij inzaai vanggewas vanaf 2 oktober t/m 14 oktober, 10 kg N/ha bij inzaai vanggewas vanaf 15 oktober t/m 31 oktober en 20 kg N/ha bij inzaai vanggewas vanaf 1 november). Indien geen vanggewas wordt ingezaaid of dit na 31 oktober wordt ingezaaid, volgt de maximale korting. Deze korting is nodig ter compensatie van de verminderde opname van stikstof door het vanggewas indien het na 1 oktober wordt ingezaaid. Hiermee wordt beoogd de nadelige effecten op de waterkwaliteit van het laat oogsten van het hoofdgewas en het niet tijdig inzaaien van een vanggewas te corrigeren, zodat een verbetering van de waterkwaliteit kan worden bereikt.
Wat is uw reactie op de constatering uit de aardappelverwerkende industrie dat er geen capaciteit is om ineens alle aardappelen in september te verwerken?
Uit de informatie die ik van de aardappelverwerkende industrie ontving, leid ik af dat 30–40% van het areaal aardappelen op zand- en lössgrond wordt geteeld. De aardappelverwerkende industrie geeft aan dat een deel daarvan nu niet voor 1 oktober geoogst wordt en een klein deel daarvan pas na 1 november wordt geoogst. Dit heeft met name te maken met de planning van de verwerking van de aardappelen door de verwerkende industrie. Vervroeging van de oogst heeft consequenties voor directe verwerking ofwel tijdelijke opslag van de aardappelen. Afhankelijk van de bedrijfsvoering hebben boeren echter opties om aardappelen te bewaren. Dit zorgt ervoor dat de aardappelverwerking verspreid kan worden over de tijd en niet alles in september verwerkt hoeft te worden. Zoals eerder aangegeven is het uitgangspunt dat ondernemers een vanggewas inzaaien op uiterlijk 1 oktober, maar hebben de ruimte, onder het accepteren van een korting op de stikstofgebruiksnorm in het volgende jaar, voor een latere inzaai te kiezen.
Is er voor het vaststellen van de betreffende regelgeving overleg geweest met de sector? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, waarom niet?3
Tijdens het voorbereiden van het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn, het opstellen en de consultatie van de lijsten met vanggewassen en winterteelten is op verschillende momenten afstemming geweest (met een aantal) sector- en ketenpartijen.
Vindt u dit ook een naar voorbeeld van regelgeving, bedacht door praktijkkennis ontberende ambtenaren, dat vooral lijkt bedoeld om boeren weg te treiteren? Zo nee, waarom niet?
De maatregel ter stimulering tot de inzaai van een vanggewas is onderdeel van het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn, dat op 26 november 2021 is vastgesteld. Ter voorbereiding van het opstellen van de invulling van de betreffende regelgeving is advies gevraagd aan de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM). De CDM verstrekt onafhankelijke wetenschappelijke adviezen aan het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Met de adviezen van de CDM zijn de lijsten met vanggewassen en winterteelten opgesteld. Deze lijsten zijn vervolgens geconsulteerd en er is ook met een aantal sectorpartijen gesproken over de invulling van de gewaslijsten. Dit traject heeft op een aantal punten tot aanpassingen in de lijsten geleid. De aldus tot stand gekomen lijsten heb ik de Tweede Kamer doen toekomen. Met het stimuleren van het tijdig inzaaien van vanggewassen beoog ik een effectieve maatregel vast te stellen die een bijdrage levert aan de verbetering van de waterkwaliteit.
Wat gaat u aan dit beleid veranderen, zodat de akkerbouwsector niet zo zwaar wordt getroffen?
Ik ben niet voornemens wijzigingen aan te brengen in de maatregel ter stimulering van de teelt van vanggewassen die volgt uit het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn. De uitwerking van de bepaling heeft geleid tot een invulling van deze maatregel die proportioneel is en bijdraagt aan de verbetering van de waterkwaliteit.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat over Mestbeleid, dat staat ingepland op 1 juni?
Ja.
Verslechtering van de Nederlandse waterkwaliteit in EU-rapportages terwijl de waterkwaliteit in Nederland verbetert |
|
Edgar Mulder (PVV) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Overheid veroorzaakt negatieve trends in Europese rapportage waterkwaliteit»?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
Klopt het dat de waterkwaliteit in Nederland in de loop van de tijd is verbeterd, zoals onder andere valt af te leiden uit een rapportage van het Compendium voor de Leefomgeving?2
Het artikel van het Compendium voor de Leefomgeving waarnaar u verwijst in vraag 2 betreft de resultaten welke zijn gemeten vanuit de monitoring voor de Kaderrichtlijn Water (KRW). Deze richtlijn heeft als belangrijkste doel om de ecologische en chemische oppervlaktewaterkwaliteit en kwantiteit en kwaliteit van het grondwater in Nederland te verbeteren. Sinds de invoering van deze richtlijn is de waterkwaliteit in Nederland verbeterd. Deze bevindingen zijn ook gedeeld in de Nationale Analyse Waterkwaliteit van 2020.3
Het artikel waarnaar wordt verwezen in vraag 1 gaat over het Europese verslag4 dat is gemaakt op basis van de data die zijn aangeleverd door de verschillende lidstaten in het kader van de Nitraatrichtlijn. De Nitraatrichtlijn, vastgesteld in 1991, heeft ten doel om de verontreiniging van water door nitraten uit agrarische bronnen tegen te gaan.5 Om de effecten van het mestbeleid goed te kunnen monitoren is in 1992 het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM) opgesteld, dat specifiek de uitspoeling van aan de landbouw gerelateerde nutriënten zoals nitraat en fosfor monitort. Hoewel het LMM een duidelijke daling van nitraatuitspoeling laat zien sinds de invoering van de Nitraatrichtlijn, is deze recentelijk (sinds 2018) weer gestegen. Dit is zeer waarschijnlijk het gevolg geweest van de droogte in recente jaren. Ondanks het feit dat er een verbetering van de ecologische en chemische waterkwaliteit waarneembaar is, betekent dit dus niet automatisch een vermindering van de nitraatuitspoeling naar waterlichamen in Nederland.
Hoewel vanuit de Kaderrichtlijn Water en de Nitraatrichtlijn een verbetering waarneembaar is sinds de invoering van beide richtlijnen, zijn de doelen van beide richtlijnen nog niet behaald. Daarom blijven maatregelen ter bevordering van de waterkwaliteit in de komende jaren ook nodig.
Klopt het dat de waterkwaliteit in Nederland de laatste jaren is verslechterd volgens de Europese Unie (EU)-landenrapportages? Kunt u ingaan op de trend in de waterkwaliteit in deze landenrapportages over de periode 2008–2011, 2012–2015 en 2016–2019?
De landenrapportage van de Europese Commissie betreft een verslag van de monitoring van ontwikkelingen in doelbereik van de Nitraatrichtlijn. Daarbij wordt vooral gekeken naar de ontwikkeling van de nitraatconcentraties in water op en rondom landbouwbedrijven en is er daarnaast aandacht voor de mate van eutrofiëring in de regionale en nationale oppervlaktewateren. Naast gegevens van het LMM wordt voor de rapportage aan Brussel (Nitraatrapportage) ook een breder beeld geschetst van de ontwikkelingen in de waterkwaliteit zoals die is af te leiden uit andere meetnetten.6
In de EU-landenrapportage over de periode 2008–20117 zijn voor Nederland voor de oppervlaktewaterkwaliteit onverhoopt de nitraatconcentraties uitgedrukt als milligram stikstof per liter (mg N/l), in plaats van milligram nitraat per liter (mg NO3/l). De resultaten lijken hierdoor aanzienlijk beter te zijn dan de twee daaropvolgende periodes, maar dit wordt dus veroorzaakt door een andere weergave van de resultaten (50 mg nitraat/l komt overeen met 11,3 mg stikstof/l). Na overleg met de Europese Commissie zijn de data destijds opnieuw aangeleverd, maar dit heeft niet geleid tot een herziening van de EU-landenrapportage over de periode 2008–2011.
Voor grondwater geldt dat het percentage grondwaterstations in Nederland met concentraties hoger dan 50 mg nitraat per liter in de periode 2016–2019 licht is toegenomen ten opzichte van de periode 2012–20158 terwijl de nitraatconcentratie in deze laatste periode ten opzichte van de periode 2008–2011 nagenoeg gelijk was. Deze verslechtering in de laatste periode heeft vermoedelijk te maken met de grote droogte die in Nederland opspeelde van 2018 tot en met 2020. De opvolgende landenrapportages over de verschillende periodes rapporteren een toename van de nitraatuitspoeling, hoewel het verschil tussen de EU-landenrapportage over de periode 2008–2011 en de EU-landenrapportage over de periode 2012–2015 dus geen goed beeld geeft (zie uitleg hierboven). Deze trendontwikkeling komt overeen met de gegevens die Nederland aan de Europese Commissie heeft gerapporteerd in de nationale nitraatrapportages, die één keer in de vier jaar worden opgesteld.9
Kunt u verklaren waarom volgens de EU-rapportages de waterkwaliteit in Nederland is verslechterd, terwijl in werkelijkheid de waterkwaliteit is verbeterd? Heeft de auteur van het artikel het bij het juiste eind, dat dit veroorzaakt is door een wijziging in de meetsystematiek (trendbreuken)?
Zoals benoemd in vraag 3 wordt in de EU-landenrapportage gekeken naar de ontwikkeling van de nitraatconcentratie in het water en de mate van eutrofiëring. Voor de Kaderrichtlijn Water wordt gekeken naar de waterkwaliteit in grotere waterlichamen waar ook andere emissies en bronnen in het buitenland van invloed zijn. Voor deze emissies zijn de afgelopen jaren verbeteringen bereikt terwijl de vermindering van de uitspoeling van nitraat de afgelopen jaren lijkt te stagneren. In combinatie met de droogte van 2018 en de jaren erna heeft dit geleid tot een toename van nitraatconcentraties in het oppervlakte- en grondwater op en rondom landbouwbedrijven. De genoemde verslechtering van de kwaliteit van het grondwater in Nederland is dan ook niet veroorzaakt door een wijziging in de meetsystematiek (trendbreuken).
De EU-landenrapportage in het artikel waarnaar u verwijst baseert zich op de data die worden aangeleverd door Nederland en voortkomen uit metingen die worden uitgevoerd binnen de verschillende meetnetten (zie voetnoot 6). In de Nitraatrapportage van 2020, die verslag doet over de periode 2016–2019, is ook een hogere nitraatuitspoeling gerapporteerd; dat duidt op een verslechtering van de waterkwaliteit door de uitspoeling vanuit agrarische bronnen. In zoverre reflecteren de bevindingen van de Europese Commissie dat wat door Nederland is gerapporteerd. Verschillen tussen de Nitraatrapportage en de EU-landenrapportage worden veroorzaakt doordat de EU in de analyse geen onderscheid maakt naar de verschillende meetdiepten zoals dat in Nederland wel gebeurt.
Kunt u uitleggen welke invloed de gerapporteerde waterkwaliteit op het wel of niet verkrijgen van de derogatie van Nederland heeft gehad?
Tijdens de onderhandelingen voor derogatie heeft Nederland intensieve gesprekken gevoerd met de Europese Commissie. Hierbij is opgemerkt dat de waterkwaliteit in Nederland nog niet voldoet aan de doelen die zijn gesteld vanuit de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Daarom heeft de Europese Commissie extra eisen gesteld aan Nederland om alsnog deze doelen te kunnen behalen. De beschikking, inclusief de aanvullende voorwaarden, vormt een weerspiegeling van deze gesprekken.
Is de gehanteerde meetsystematiek van de Nederlandse waterkwaliteit vergeleken met de gehanteerde meetsystematiek van de waterkwaliteit in andere EU-landen? Zo ja, hoe verhouden zich deze? Zo nee, waarom niet?
De Nitraatrichtlijn schrijft niet voor hoe lidstaten moeten meten, maar vereist wel dat de monitoring een representatief beeld geeft van de omvang van de nitraatverontreiniging uit agrarische bronnen. Lidstaten mogen zelf een meetstrategie kiezen op basis van de situatie in hun land welke vervolgens ook wordt voorgelegd aan de Europese Commissie. De keuzes die landen hierin maken hangen af van de kenmerken van het water- en bodemsysteem, het klimaat en de landbouwintensiteit. Als gevolg hiervan leveren de meetnetten van verschillende lidstaten ook niet één op één vergelijkbare resultaten.
De EU-landenrapportage waar in het artikel naar wordt verwezen, betreft de resultaten van de verschillende meetnetten (zie voetnoot 6). In Nederland wordt de monitoring van het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid en het Landelijk Meetnet Grondwaterkwaliteit uitgevoerd door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Omdat het belangrijk is dat een meetnet geschikt is voor het doel waarvoor het is ontworpen, vindt er regelmatig overleg plaats tussen experts van verschillende landen (o.a. België, Denemarken en Duitsland). In die overleggen worden principes getoetst en wordt de laatste stand van de techniek uitgewisseld. Het LMM wordt periodiek getoetst door een wisselend team van externe (deels internationale) experts en elke vier jaar wordt een rapport uitgebracht ter verantwoording van de gebruikte methoden. Verder worden, als er bijvoorbeeld vragen zijn vanuit landbouworganisaties, informatieve bijeenkomsten georganiseerd om uitleg te geven over de gehanteerde meetmethodes.
Voor monitoring en beoordeling van indicatoren onder de Kaderrichtlijn Water zijn methodes tussen de EU lidstaten in onderling overleg vastgesteld (intercallibratie).
Klopt het dat per definitie de doelen van de Kaderrichtlijn Water (KRW) zullen worden gehaald als Nederland stopt met meten van de waterkwaliteit? Zo ja, wat vindt u hiervan?
De Europese Commissie kijkt voor de voortgang van de Kaderrichtlijn Water naar de meetgegevens die de lidstaten aanleveren. Dit betekent dat de wateren waarvan geen meetgegevens beschikbaar zijn, niet worden meegenomen voor de beoordeling van de waterkwaliteit. Dit betekent niet dat een waterlichaam dan per definitie voldoet aan de doelen van de KRW; alleen dat er niet kan worden beoordeeld of deze voldoet. In vergelijking met andere lidstaten heeft Nederland een relatief dicht meetnet dat wordt gebruikt voor de rapportage over de KRW. De Europese Commissie stimuleert andere lidstaten het aantal meetpunten te vergroten. Een verlaging van het aantal meetpunten in Nederland zal door de EC vermoedelijk pas geaccepteerd worden als de waterkwaliteit op orde is en de doelen gehaald zijn op de betreffende meetpunten. Gezien het feit dat dat nog niet zo is, zal een vermindering van het aantal meetpunten niet worden geaccepteerd.
Zijn de gehanteerde meetsystemen en bijbehorende resultaten te controleren en te reconstrueren, door bijvoorbeeld boeren belangenorganisaties? Zo ja, hoe wordt dit mogelijk gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zoals beschreven bij vraag 6 worden de gehanteerde methoden en procedures elke vier jaar gerapporteerd in de nationale Nitraatrapportage. De resultaten van het LMM worden, vanwege privacy afspraken met de deelnemende landbouwbedrijven, gerapporteerd per grondsoortregio en bedrijfstype en niet op individueel niveau. Deze geaggregeerde informatie is te downloaden via de website van het RIVM.
De resultaten van het Landelijk Meetnet Grondwaterkwaliteit (LMG) zijn te verkrijgen via de Basisregistratie ondergrond. De methoden en analyseresultaten zijn gepubliceerd op www.rivm.nl/landelijk-meetnet-grondwaterkwaliteit.
De meetresultaten van het Meetnet Nutriënten Landbouw Specifiek Oppervlaktewater (MNLSO) en de Kaderrichtlijn Water wateren zijn te verkrijgen via Informatiehuis Water. De opzet van het meetnet en de analyseresultaten zin gepubliceerd op Meetnet Nutriënten Landbouw Specifiek Oppervlaktewater (MNLSO) | Deltares.
Begrijpt u dat er mensen denken dat het kabinet bewust de derogatie heeft verspeeld, ook in het licht van vervuilingsbronnen buiten de landbouw in de landenrapportages, om de landbouwsector nog minder rendabel te laten zijn, waardoor boeren eerder gedwongen zijn afstand te doen van hun grond?3
In aanloop naar de vaststelling van de derogatiebeschikking op 30 september 2022, hebben mijn voorgangers u meerdere malen geïnformeerd over de voortgang van de onderhandelingen over de derogatie. Hierin wordt toegelicht dat Nederland zich actief heeft ingezet voor het behoud van de derogatie, mede vanwege het belang van derogatie voor de waterkwaliteit. Een hoger percentage grasland, verplicht vanuit de derogatiebeschikking, heeft immers een positief effect op de waterkwaliteit. Dit staat haaks op de suggestie die u wekt dat Nederland opzettelijk de derogatie verspeeld zou hebben.
Over het artikel waarnaar u verwijst in de eerste vraag zijn op 19 december 2022 Kamervragen gesteld door het lid Van der Plas (BBB). Hierin is toegelicht dat het Joint Research Centre van de Europese Commissie met het uploaden van de monitoringsgegevens geen onderscheid maakt tussen categorieën meetpunten zoals Nederland dat wel doet. Ik ben momenteel in gesprek met de Europese Commissie om te kijken hoe deze discrepantie in de toekomst voorkomen kan worden. Wel wil ik nogmaals benoemen dat het meewegen van niet-agrarische data in dit geval niet nadelig is geweest voor de beoordeling van de waterkwaliteit in Nederland.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat over Mestbeleid, dat staat ingepland op 1 juni 2023?
Ja.
De rol van het Didam-arrest op eerlijke pachtovereenkomsten tussen pachters en Staatsbosbeheer en het Rijksvastgoedbedrijf |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Hoe wilt u de positie van pachters verbeteren als het Didam-arrest blijft leiden tot korte pachtovereenkomsten? Deelt u de mening dat het arrest de positie van de pachter juist beschadigd?
Het Didam-arrest bevestigt de noodzaak voor overheden om pachtcontracten op een openbare en transparante wijze aan te bieden. En met die werkwijze kunnen pachtcontracten niet steeds opnieuw onderhands aan dezelfde pachter worden aangeboden. Dit kan de positie van de zittende pachter verslechteren aangezien deze bij de geliberaliseerde pachtcontracten door het arrest minder zekerheid heeft. Mijn doelstelling is om door wijziging van de pachtwetgeving langlopende pachtcontracten te stimuleren, dit zal het probleem deels verhelpen.
Hoe verwacht u dat bedrijven standhouden als kavels waar bedrijfsvoering op is gevestigd op korte termijn kunnen worden geveild door het Didam-arrest?
De pachtcontracten in kwestie zijn aflopende pachtcontracten. De blijvende bedrijfsvoering op deze kavels was daarmee altijd al onzeker. Wel is door het Didam-arrest deze onzekerheid toegenomen omdat de gronden door overheden nu openbaar met mededinging moeten worden aangeboden en dienen pachters bij meerdere gegadigden in concurrentie in te schrijven, willen zij de grond behouden. Daarbij is er wel de ruimte voor de verpachter om kwaliteitseisen (bijvoorbeeld duurzaamheidseisen) te stellen en deze mee te nemen bij de beoordeling van de inschrijving. Dit leidt ertoe dat het bij herziening van de pachtcontracten niet altijd gaat over de hoogste prijs, maar dat er ook andere voorwaarden te stellen zijn waardoor uiteindelijk het beste bod wordt geaccepteerd en niet het hoogste bod.
Onderkent u dat alle verpachters, zeker overheidsbedrijven, de belangen van de agrarische sector boven hun eigen profijten moeten stellen om de landbouwtransitie te realiseren?
Zoals ik vaker heb uitgesproken, acht ik het wenselijk dat de hele keten rekening houdt met de landbouw transitie. Daartoe heb ik de keten, en daar reken ik de verpachters ook toe, meerdere keren opgeroepen. De noodzaak van ondersteuning van de landbouwtransitie en de verduurzaming van de landbouw door de gehele keten, betrek ik ook bij het Landbouwakkoord.
Deelt u de zorgen van pachters die vrezen dat de door verpachters georganiseerde openbare veilingen doelen op winstmaximalisatie voor specifiek Staatsbosbeheer en het Rijksvastgoedbedrijf? Hoe wilt u pachters verzekeren dat verpachters uit zijn op het verduurzamen en verbeteren van de kwaliteit van het land en niet primair op korte termijn economische winst?
Nee deze zorgen deel ik niet. Van de gronden die het Rijksvastgoedbedrijf in beheer heeft als agrarische gronden is ongeveer 90 procent uitgegeven in reguliere pacht of erfpacht, dit zijn lang doorlopende contracten en bij de reguliere pachtcontracten vaak al generaties lang bij dezelfde familie. Dit wijzigt niet door het Didam-arrest. Het Didam-arrest gaat specifiek over de situatie dat contracten aflopen en raakt daarmee bij het Rijksvastgoedbedrijf maar een klein deel van het verpachte areaal. Zoals ik ook heb toegelicht in mijn meest recente brief over de stand van zaken pachtbeleid1 houdt het Rijksvastgoedbedrijf bij de verdeling van de geliberaliseerde pachtcontracten (de overige ongeveer 10 procent) vanaf 2023 rekening met duurzaamheid bij het bepalen van het beste bod.
Voor Staatsbosbeheer geldt dat er geen doelstelling van winstmaximalisatie bestaat. Voor Staatsbosbeheer is verpachting een middel dat wordt ingezet voor het beheer van gronden overeenkomstig de daaraan toegekende (natuur)doelstellingen. Staatsbosbeheer houdt bij het sluiten van pachtcontracten dan ook rekening met de duurzaamheidseisen die volgen uit de voorwaarden van de Subsidieregeling Natuur en Landschap (SNL). Daarnaast heeft Staatsbosbeheer als doel om de komende jaren ca. 80 overeenkomsten te sluiten met pachters, die op hun eigen bedrijf, in combinatie met grond van Staatsbosbeheer, toewerken naar een natuurinclusieve bedrijfsvoering. Dit wordt gecombineerd met een verkenning hoe de ingebruikgeving van alle pachtgronden kan worden verduurzaamd. In de verkenning wordt gekeken naar de (juridische) mogelijkheden voor het aanpassen van overeenkomsten en het ontwikkelen van selectie- en gunningscriteria in het licht van duurzame ingebruikgeving. Onderzocht wordt bijvoorbeeld in hoeverre een volledig natuurinclusief bedrijf een gunstige weging kan krijgen bij de beoordeling voor gunning van de pacht. Overigens zal ook hierbij moeten worden voldaan aan de eisen van het Didam-arrest.
Welke consequenties ziet u voor de verduurzaming van het bodemgebruik als pachters minder investeren door gebrek aan zekerheid? Kunt u aangeven welke acties u gaat ondernemen om dit struikelblok voor de landbouwtransitie te bestrijden?
Het gebrek aan zekerheid om het gebruik van de bodem is geen stimulans om goed te zorgen voor de bodem. Zoals ik ook al in mijn brief1 heb toegelicht, wil ik er daarom voor zorgen dat langlopende pachtcontracten de nieuwe standaard worden en kortlopende pachtcontracten vooral worden gebruikt als daar zwaarwegende redenen voor zijn. Daarnaast wil ik met deze wetsherziening ook faciliteren dat verpachter en pachter meer duurzaamheidsafspraken maken.
Hoe apprecieert u dat de grond van natuurorganisaties vaak «om niet» wordt overgedragen aan overheidsinstanties en zij de subsidies blijven beheren als de grond wordt verpacht? Welke financiële consequenties heeft dit voor de pachters? Is dit volgens u goed en eerlijk beleid?
Voor zover mij bekend komt het niet voor dat gronden door natuurorganisaties om niet worden overgedragen aan overheidsinstanties.
U doelt wellicht op de situatie waarbij natuurorganisaties Subsidieregeling Natuur en Landschap (SNL) van de betreffende provincie blijven ontvangen wanneer de grond wordt verpacht. Een gecertificeerd natuurbeheerder kan gebruik maken van de SNL om het natuurbeheer te financieren. Kort gezegd gaat het stelsel uit van kostenelementen en opbrengsten – waaronder pacht – om te bepalen wat de standaard kostprijs is van een hectare van een bepaald beheertype.
Indien voor verpachtbare natuurdoeltypen subsidie wordt toegekend, is bij de hoogte van de subsidienorm rekening gehouden met het deel van de normkosten dat door de grondeigenaar niet via een voor dat doeltype reële pachtprijs kan worden verkregen. Pachters van Staatsbosbeheer betalen een pachtprijs waarbij rekening gehouden wordt met rechten, plichten en beperkingen die horen bij het betreffende natuurdoeltype conform SNL.
Dat deze grond in pacht wordt aangeboden acht ik positief. Dat de lagere pachtopbrengsten worden gecompenseerd met een subsidie, is onderdeel van de normsystematiek welke de eigenaar in staat stelt om het op de grond liggende natuurdoeltype in stand te houden en zie ik daarmee niet als problematisch.
Welke eisen worden gesteld aan instanties, zoals Staatsbosbeheer en het Rijksvastgoedbedrijf? Onderschrijven zij alleen economische doelstellingen in hun pachtbeleid of hanteren zij ook natuur en duurzaamheidseisen? Waar worden instanties op afgerekend als ze zich niet aan deze afspraken houden?
Zie ook het antwoord op vraag 4, zowel Staatsbosbeheer als het Rijksvastgoedbedrijf kijken breder dan economische doelstellingen.
Bij Staatsbosbeheer zie ik hierop toe en bij het RVB wordt hierop toegezien door de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Beiden leggen hierover verantwoording af aan uw Kamer.
Hoe kijkt u naar het feit dat schaarste aan landbouwgrond resulteert in stijgende pachtprijzen voor biologische boeren, waardoor zij soms noodgedwongen land moeten opgeven? Middels welke weg wilt u instanties toetsen om te verzekeren dat de door instanties bepaalde pachtprijzen eerlijk zijn ten opzichte van de regionorm?
Langjarig gezien stijgt de prijs van landbouwgrond. Dit leidt inderdaad ook tot stijgende prachtprijzen voor alle boeren, inclusief biologische boeren. Door rekening te houden met duurzaamheid bij het bepalen van de uitgiftecriteria hebben biologische boeren een voordeel ten opzichte van andere boeren. Het beleid op het gebied van duurzaamheid door verpachters zorgt er ook voor dat biologische boeren met een lagere inschrijving toch de grond gegund kunnen krijgen bij een uitgifte van pachtgrond. Dit gezegd hebbende, de pachtprijs voor geliberaliseerde pachtcontracten wordt op een transparante en open wijze bepaald. Dit kan tot gevolg hebben dat de pachtprijs bij geliberaliseerde pachtcontracten hoger is dan de pachtnorm voor reguliere pacht.
Wat is de rol van het Rijksvastgoedbedrijf of Staatsbosbeheer bij het bereiken van de doelstelling om in 2025 15 procent van het landoppervlak te gebruiken voor biologische landbouw? Welke consequenties zijn er als deze instanties niet genoeg bijdragen aan deze doelstelling?
Door de beperkingen welke vanuit de natuurstatus van de eigendommen van Staatsbosbeheer aanwezig zijn, passen deze gronden goed in de bedrijfsvoering van een biologisch landbouwbedrijf. Een aanzienlijk deel van de pachters van Staatsbosbeheer heeft ook al een biologische bedrijfsvoering.
Het Rijksvastgoedbedrijf heeft het Biologische keurmerk uitdrukkelijk meegenomen in de beoordeling van de beste inschrijving. Hierdoor is de verwachting dat het aantal biologische boeren op grond van het Rijksvastgoedbedrijf zal toenemen.
Beide organisaties voeren beleid waarmee biologische bedrijfsvoering wordt gestimuleerd op hun grond. Echter voor het beleid om biologische teelt aan te moedigen, wijs ik u graag naar het actieplan biologische productie en consumptie2.
Hoe wordt het stellen van eisen aan de manier van het gebruik van grond (bijvoorbeeld biologische landbouw) verwerkt in de nieuwe pachtwetgeving enerzijds en de bredere plannen rond het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG), Farm2Fork, Water en Bodem sturend en andere programma’s anderzijds?
Mijn doelstelling is om het duurzaam gebruik van grond te bevorderen. Daarom wil ik de pachtwetgeving zo aanpassen dat deze duurzaam gebruik van de grond bevordert en mogelijk maakt. Daarmee faciliteer ik de bredere plannen rond het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG), Farm2Fork, Water en Bodem sturend en andere programma’s.
De antwoorden op eerder gestelde vragen omtrent de risico´s van insectenconsumptie (2023Z00861) |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers , Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Waar vindt men de regel dat naast de wetenschappelijke naam ook altijd de Nederlandse naam op het etiket dient te staan, indien er insecten in een product zijn verwerkt? Geldt deze regel voor iedere vorm waarin de insecten in het product zijn verwerkt, bijvoorbeeld gemalen, fijngestampt, bevroren, gekookt of uitgemolken? Geldt dit ook voor insecten verwerkt in dierenvoer en voor producten van buiten Europa?
Insecten voor humane consumptie zijn novel foods (nieuwe voedingsmiddelen). Voordat een bedrijf een novel food in de Europese Unie (EU) op de markt mag brengen is een toelating vereist. Alle toegelaten novel foods zijn te vinden in de Unielijst van novel foods op de website van de Europese Commissie (EC)1. Hier staan onder andere alle voorwaarden waaronder een novel food op de markt gebracht mogen worden, zoals de specifieke etiketteringsverplichtingen voor insecten met betrekking tot de naam en in welke vorm het insect verwerkt is.
Voor wat betreft insecten die verwerkt worden in diervoeders (ook al komen ze van buiten Europa) hangt het af van de manier waarop het voer wordt geleverd, welke etiketteringseisen gelden. Bijvoorbeeld of het voer in verpakking of bulkgoed geleverd wordt. Op de website van de NVWA staat een infoblad2 dat aangeeft welke gegevens vereist zijn afhankelijk van de omstandigheden.
Deelt u mening dat het een kwalijke zaak is, indien consumenten tegen hun wil in onbewust insecten consumeren, omdat het label geen (duidelijke) aanduiding geeft? Heeft u onderzocht of de etiketteringsplicht juist wordt nageleefd?
Wanneer er insecten die zijn toegelaten als novel food in levensmiddelen verwerkt zijn dient op het etiket de wetenschappelijke naam, Nederlandse naam en de vorm van verwerking te staan. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit ziet hierop toe. Consumenten die geen insecten willen consumeren kunnen dus op het etiket checken of er insecten in het betreffende levensmiddel verwerkt zijn.
Wanneer is precies sprake van dit «nodig achten» en wie beoordeelt dit, met betrekking tot uw antwoord op vraag 5: «wanneer nodig geacht, worden er in de toelating van het novel food etiketteringseisen gesteld ten aanzien van allergeniciteit»?
Om een toelating te krijgen om een novel food in de EU op de markt te brengen moet een bedrijf een veiligheidsdossier indienen bij de EC, welke wordt beoordeeld door European Food Safety Authority (EFSA). EFSA brengt over de beoordeling van het veiligheidsdossier een advies uit. Een positieve beoordeling van EFSA vormt de basis van een marktoelating op de EU-markt na goedkeuring door de EC en de EU-lidstaten. Wanneer bij de veiligheidsbeoordeling aanwijzingen worden gevonden dat een novel food een allergische reactie zou kunnen veroorzaken bij consumenten met een bepaalde bekende allergie, worden er etiketteringseisen gesteld met betrekking tot het desbetreffende allergeen.
Hoe beoordeelt u het feit dat producten met insecten(-meel) al in de supermarkt liggen, terwijl Professor Dr Ine van der Fels-Klerx stelt dat de Wageningen University & Research (WUR) nog volop bezig is met het onderzoek naar de veiligheid hiervan? Hoe beoordeelt u haar conclusie dat onder andere in het European Food Safety Authority (EFSA) rapport over de veiligheid van chitine in meelwormen veel data ontbreken en hierdoor een discussie onmogelijk is?1, 2
Zoals in het door u aangehaalde artikel wordt aangegeven, zijn de insecten die nu als novel food op de markt in de EU zijn toegelaten veilig voor humane consumptie. Deze insecten zijn uitgebreid op hun veiligheid beoordeeld. Er zijn veel meer soorten (ongeveer 2100) insecten die wereldwijd door mensen geconsumeerd worden. Zoals aangegeven in het artikel is er weinig literatuur beschikbaar over de voedselveiligheid van al die soorten. Dit betekent niet dat het consumeren van deze soorten onveilig is, maar het is gewoonweg nog niet onderzocht. Het risico ten aanzien van chitine in de kleine meelworm is meegenomen in de beoordeling van EFSA. EFSA concludeert dat rekening houdend met de samenstelling en de voorgestelde gebruiksvoorwaarden van de kleine meelworm de consumptie ervan vanuit voedingsoogpunt geen nadelig effect heeft.
Bent u op de hoogte van de vele discussies die zich al meer dan 10 jaar lang voordoen, ook in de Tweede Kamer en het Europees Parlement, die vraagtekens plaatsen bij de onafhankelijkheid van de EFSA, gezien het feit dat u in uw eerdere antwoorden meerdere malen naar de EFSA als beoordelend instituut van de Europese Unie (EU) verwijst? Kent u ook het rapport van de Corporate Europe Observatory, die heeft geconcludeerd dat meer dan de helft van de EFSA onderzoekers banden heeft met de industrie? Hoe beoordeelt u het feit dat de EFSA de toelating van insecten als consumptiemiddel al gedoogde voordat de veiligheidsonderzoeken waren afgerond?3, 4, 5, 6, 7
Ja, ik ben hiervan op hoogte. Het rapport van Corporate Europe is mij ook bekend. De onafhankelijkheid van EFSA is essentieel voor het waarborgen van de onpartijdigheid van de risicobeoordeling van levensmiddelen in Europese verband. Dit onderwerp heeft de nodige aandacht op bestuurlijk niveau binnen EFSA, wat blijkt uit de meest recente verslagen van de nieuwe ingestelde Raad van Bestuur van EFSA. De discussies in dit kader zullen in de komende maanden tot een besluit leiden over het voorkomen van belangenverstrengelingen bij EFSA-medewerkers. Uw veronderstelling/uitspraak dat de EFSA de toelating van insecten als consumptiemiddel al gedoogde voordat de veiligheidsonderzoeken waren afgerond is mij niet bekend en ook onjuist.
Zou u, ondanks uw antwoord op de vraag dat niet bekend is of individuele insectenkwekers financiële ondersteuning krijgen, dit toch willen onderzoeken aangezien het hier om miljoenen euro’s gaat die veelal via regionale investeringsorganen, zoals de Brabantse Ontwikkelings Maatschappij (BOM) en OostNL uit belastinggeld worden betaald? Kunt u deze gegevens met de Kamer delen?8, 9
Vanuit de ministeries van LNV en VWS worden geen subsidies verstrekt aan individuele insectenkwekers. In welke mate regionale investeringsorganen dat wel doen wordt niet centraal bijgehouden en zal veelal vertrouwelijk van aard zijn. Het valt niet onder de taken van genoemde ministeries deze cijfers te achterhalen.
Wat vindt u van het bericht dat insectenkwekerij Protifarm uit Ermelo, na het ontvangen van miljoenen aan Nederlandse subsidies in 2019, deze week Nederland heeft verlaten en de werknemers op straat staan?10
Het bericht dat Protifarm Nederland grotendeels gaat verlaten is geen leuk bericht. Ik had liever gezien dat het bedrijf in zijn geheel in Nederland was gebleven en zich hier verder had ontwikkeld. Protifarm is echter een bedrijf dat moet concurreren op de bestaande markt. Daarbij gelden bedrijfseconomische regels als onder meer het behalen van voldoende winst en het beheersen van de kosten. Soms moeten er op grond van die regels indringende besluiten worden genomen. Dat is voor andere bedrijfstakken niet anders.
Erkent u dat het concrete doel van het kabinet, om de verhouding tussen dierlijke en plantaardige eiwitten in het dieet van consumenten in 2030 te laten verschuiven van een 60/40 procent balans naar een balans van 50/50 procent zoals staat in antwoorden van Minister van der Wal, kan worden bijgesteld indien uit wetenschappelijk onderzoek naar voren komt dat dierlijke eiwitten unieke goede eigenschappen bezitten en niet of deels vervangbaar zijn door plantaardige producten?11
Op verzoek van de Minister van LNV en de Staatssecretaris van VWS werkt de Gezondheidsraad op dit moment aan een advies over de duurzaamheids- en gezondheidsaspecten van de eiwittransitie in het voedingspatroon, waarbij ook aandacht is voor de verschillende doelgroepen die er in de populatie zijn. Dit advies richt zich op het huidige 50/50 doel, en een mogelijke verscherping naar 40/60. In het najaar van 2023 wordt dit advies verwacht, waarna het betrokken zal worden bij het verder vormgeven van het voedselbeleid, waaronder het beleid op de eiwittransitie. De doelstelling voor 2030 is niet in beton gegoten, nieuwe wetenschappelijke inzichten of ontwikkelingen kunnen tot een heroverweging van de doelstelling leiden.
Schaart u de door de EFSA toegelaten insecten onder de noemer «dierlijk eiwit»? Zo ja, wat is het percentage dat wordt nagestreefd voor insecten om deel uit te maken van de 50 procent dierlijke eiwitten in 2030?
Voor nu worden insecten inderdaad gezien als dierlijke eiwitten. Er is veel verschil tussen verschillende dierlijke eiwitbronnen, wanneer we kijken naar bijvoorbeeld broeikasgasemissies en landgebruik. Voor insecten zijn deze lager dan voor bijvoorbeeld de productie van rundvlees.
Bij de ambitie voor de eiwittransitie om in 2030 50% van onze eiwitconsumptie te laten bestaan uit dierlijke eiwitten wordt geen verdere onderverdeling gemaakt in verschillende voedingsmiddelen (bijvoorbeeld kip, rund of insecten). De basis voor de ambitie op eiwitconsumptie zijn de adviezen uit de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum, waarbij zowel gezondheid als duurzaamheid belangrijk zijn.
Bent u zich ervan bewust dat steeds meer wetenschappelijke onderzoeken inderdaad uitwijzen dat er geen volwaardige plantaardige vervanging van dierlijke eiwitten bestaat?12
Op dit moment wordt veel onderzoek gedaan naar de gezondheids- en duurzaamheidsaspecten van een meer plantaardig dieet. De Gezondheidsraad neemt in haar advies, zie ook het antwoord op vraag 8, de laatste stand van de wetenschap mee, waarbij er ook aandacht is voor de verschillende doelgroepen in de maatschappij.
Het belangrijkste uitgangspunt van het huidige voedselbeleid is een volwaardig voedingspatroon, waarbij gezondheid en duurzaamheid twee belangrijke pijlers zijn. Dit in lijn met de adviezen uit de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum. Aan de eiwitbehoefte van een volwassene kan met voeding op verschillende manieren voldaan worden. Op dit moment krijgen de meeste Nederlanders voldoende eiwitten binnen, waarbij een groot gedeelte van de bevolking zelfs meer eiwitten consumeert dan nodig is. Een belangrijke stap met betrekking tot onze eiwitconsumptie, gelet op duurzaamheid en gezondheid, is om gemiddeld in Nederland minder dierlijke eiwitten te consumeren.
Is er bij de onderzoeken naar de bereiding van insecten, waarbij vaak sprake is van een langzame dood door uithongering, extreme hitte of kou, rekening gehouden met het ervaren van pijn van de beestjes?13
In een brief aan uw Kamer (kenmerk DGA/19026749) van 11 maart 2019 (Kamerstuk 33 043, nr. 96) heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aangegeven aan te sluiten bij de redeneerlijn van de Raad voor Dierenaangelegenheden dat ook in het geval van wetenschappelijke onzekerheid of onbekendheid met het voelend vermogen we op basis van voorzorg ongewervelde dieren behandelen als ware zij voelende wezens en daarmee dieren van wie we de intrinsieke waarde erkennen. De discussie rond de intrinsieke waarde is ingewikkeld omdat er verschillende houdingen ten opzichte van insecten in de samenleving bestaan. Aan de ene kant worden ze als plaagdieren (op soms vreselijke manieren) bestreden en aan de andere kant leeft de wens verantwoording af te leggen over de wijze waarop ze als productiedier worden gehouden en gebruikt. Bij het als productiedier doden van insecten wordt van het laatste uitgegaan.
Zou u deze vragen zonder uitstel binnen de gebruikelijke tijd willen beantwoorden in verband met een te organiseren evenement?
Dit is helaas niet gelukt. Op 10 mei is er een uitstelbrief verzonden.
Het bericht 'Nieuw probleem bij zoeken opvangplekken: ‘Dassen blokkeren opvang 800 asielzoekers’' |
|
René Peters (CDA), Harmen Krul (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht in het Algemeen Dagblad, getiteld: «Nieuw probleem bij zoeken opvangplekken: «Dassen blokkeren opvang 800 asielzoekers»»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat alles op alles moet worden gezet om zo snel mogelijk deze dassenburchten te verwijderen? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om dit zo snel mogelijk te doen?
In deze situatie botsen die twee belangen. De opvang van asielzoekers is een belangrijke maatschappelijke opgave en het vinden van geschikte locaties voor opvang is een grote uitdaging. Daar tegenover staat dat de das een soort is waar het tot voor kort niet goed mee ging. De das is beschermd onder de Wet natuurbescherming (Wnb), dat betekent dat het doden van dassen of verwijderen van dassenburchten niet is toegestaan zonder ontheffing of vrijstelling.
Provincies zijn aangewezen als bevoegd gezag voor het verlenen van ontheffingen voor dergelijke ruimtelijke projecten. De provincie Gelderland is zich in dit geval goed bewust van het geschetste probleem en werkt met snelheid aan een passende oplossing. Het COA, als aanvrager van de ontheffing heeft hiervoor een ecologisch onderzoek laten uitvoeren door een gecertificeerd ecologisch bureau.
Deelt u de opvatting dat niet alleen Prorail een generieke ontheffing zou moeten krijgen voor het verwijderen van dassenburchten, maar dat gemeenten die ook zouden moeten krijgen voor de realisatie van opvanglocaties? Zo ja, welke acties gaat u uitzetten om dit zo snel mogelijk voor elkaar te krijgen?
Een ontheffing is naar zijn aard casus-specifiek. Alleen in uitzonderlijke situaties kan sprake zijn van een generieke ontheffing. Omdat een generieke ontheffing verder gaat dan een locatie specifieke ontheffing, wordt daarbij de zorgvuldigheid in acht genomen die nodig is om te borgen dat zo’n ontheffing voldoet aan de wettelijke eisen (en daardoor ook een rechtelijke toets kan doorstaan). De Ministeries van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Infrastructuur & Waterstaat onderzoeken met RVO en ProRail de mogelijkheden voor het verlenen van een generieke ontheffing van verplichtingen die voortvloeien uit de wet Natuurbescherming.
De Minister voor Natuur en Stikstof is bevoegd ontheffingen te verlenen van de voor activiteiten met een provincie-overstijgend karakter, waaronder landelijke infrastructuur zoals spoorwegen. De Minister is niet bevoegd om gemeenten een generieke ontheffing te verlenen van de Wet natuurbescherming. In dergelijke gevallen is altijd maatwerk nodig, afhankelijk van de lokale omstandigheden. Zoals gezegd is de provincie hier het bevoegd gezag.
Deelt u de opvatting dat enkel een verkenning naar een generieke ontheffing, zoals aangekondigd in de beantwoording van de vragen van de leden Krul en Amhaouch (beiden CDA)2 niet getuigt van voldoende urgentie en de juiste prioriteitstelling, en dat juist moet worden overgegaan tot actie, zodat deze generieke ontheffingen er zo snel mogelijk komen? Zo ja, welke acties gaat u op korte termijn ondernemen om deze generieke ontheffingen in te stellen?
Het kabinet is zich goed bewust van de urgentie. Op de spoortrajecten met de meest urgente problemen is daarom versneld actie ondernomen en is locatie-specifiek ontheffing verleend door RVO voor het verwijderen van burchten. ProRail heeft sinds januari 2023 een gedragscode (vrijstelling) om holen met een beperkte bijdrage aan het leefgebied (geen kraamburchten en andere belangrijke verblijfplaatsen) te verwijderen. Dit zou dergelijke problemen in de toekomst zoveel mogelijk moeten voorkomen. Daarnaast verkennen de Ministeries van IenW en LNV, zoals gezegd, de mogelijkheden voor een generieke ontheffing. Het is belangrijk dat dit zorgvuldig gebeurt (zie mijn antwoord op vraag 3).
Zou u willen aangeven of de beschermde status van de das zwaarder weegt dan het zorgen voor een dak boven het hoofd voor 800 mensen? Indien dit het geval is, zou u dit dan willen onderbouwen? Indien dit niet het geval is, hoe kan het zo zijn dat de situatie, zoals in het artikel beschreven, is ontstaan?
De beschermde status van de das en de opvang van asielzoekers zijn twee vraagstukken die niet met elkaar te vergelijken zijn. De wetgever heeft bepaald wanneer ontheffing van de Wnb mogelijk is. Dit is bijvoorbeeld het geval bij in de Wnb opgesomde dwingende redenen van groot openbaar belang, mits dit niet bijdraagt aan een verslechtering van de staat van instandhouding en er geen andere bevredigende oplossingen voorhanden zijn. Zoals aangegeven is de provincie bevoegd gezag op grond van de Wnb en is het het aan de provincie om die afweging te maken.
Het bericht 'Grote stalbrand in Sint Oedenrode, 9000 varkens omgekomen' |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Grote stalbrand in Sint Oedenrode, 9.000 varkens omgekomen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er drastische veranderingen nodig zijn om het ernstige leed wat met stalbranden gaat gepaard te verminderen, gezien het feit dat er daardoor gemiddeld 143.000 dieren per jaar overlijden?
Ja.
Hoe kijkt u tegen dit probleem aan?
Ieder dodelijke dierlijke slachtoffer is er één teveel. Ik zet mij daarom in voor een verstevigde aanpak voor stalbranden met als doel een halvering van het aantal dodelijke stalbranden en het aantal dodelijke dierlijke slachtoffers in 20262. Ook de brand in Reusel van afgelopen dinsdag bevestigt dat deze aanpak nodig is.
Welke stappen neemt u om het leed en het aantal doden bij een stalbrand te verminderen?
Zoals bij uw Kamer bekend heeft mijn voorganger op 8 oktober 2021 een verstevigde aanpak van stalbranden gepresenteerd3 om het aantal dodelijke stalbranden en dodelijke dierlijke slachtoffers te halveren in 2026. Ik onderstreep het belang hiervan. Om te komen tot goed uitvoerbare en effectieve regelgeving is een zorgvuldig proces nodig, wat tijd kost. Met het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit houders van dieren in verband met het stellen van brandveiligheidsvoorschriften voor het houden van dieren voor productie, wordt beoogd te voorzien in nieuwe brandveiligheidsvoorschriften. Het besluit is op 24 april jl. in internetconsultatie gebracht. Deze internetconsultatie staat vier weken open en sluit op 29 mei. Meer informatie over deze stappen vindt u in de verzamelbrief dieren in de veehouderij, die vandaag naar de Kamer gezonden wordt.
Deelt u de mening dat staldieren een vluchtroute zouden moeten hebben om bij brand of andere calamiteiten te kunnen ontsnappen aan een wrede dood?
In algemene zin geldt dat in gesloten stalsystemen de kans om te ontsnappen aan een stalbrand klein is. De kans om te ontsnappen aan een stalbrand in open stalsystemen is groter, omdat dieren gewend zijn aan de buitenlucht, en eventueel aanwezige vluchtrouten voor de dieren meer bekend zijn. Eerder is de Kamer geïnformeerd4 dat de Wageningen University & Research (WUR) de opdracht heeft gekregen om onderzoek uit te voeren naar mogelijkheden om de overlevingskans van dieren bij brand te vergroten. Dit wordt meegenomen in hetzelfde onderzoek van de WUR naar of en hoe de verplichte brandcompartimentering van de technische ruimte voor alle bestaande stallen vorm kan krijgen en wat de impact is van deze verplichting is. Ik zal de Kamer informeren als dit onderzoek gereed is naar verwachting voor het zomerreces.
Hoe kijkt u aan tegen het gegeven dat gemeenten en provincies weinig mogelijkheden hebben om eisen te stellen aan, en toezicht te houden op, de brandveiligheid door gebrek aan wet- en regelgeving zoals beschreven in een rapport van de Onderzoeksraad?2
Brandveiligheidseisen voor stallen zijn vastgelegd in het Bouwbesluit. In 2014 zijn daar nieuwe brandveiligheidseisen, zoals de verplichte brandcompartimentering van de technische ruimte aan toegevoegd. Voor stallen vergund vóór 2014 gelden deze aanvullende eisen niet. Daarom wordt in het eerder aangehaalde onderzoek door de WUR onderzocht of en hoe compartimentering van de technische ruimte ook in deze stallen verplicht gesteld kan worden. Verder is het is aan gebouweigenaren om te zorgen dat hun gebouwen veilig zijn en ten minste voldoen aan het Bouwbesluit. Het is aan de gemeente om als bevoegd gezag toezicht te houden op de naleving ervan.
Deelt u de mening dat, gezien de toename in stalbrandslachtoffers en de ernst van het leed, vrijwilligheid niet genoeg is om onnodig leed te voorkomen en dat er meer daadkracht nodig is?
Zeker, ik deel die mening. Daarom ben ik, mede aan de hand van het rapport van de Onderzoeksraad voor veiligheid (OvV), bezig met een verstevigde aanpak om het aantal dodelijke stalbranden en het aantal dodelijke dierlijke slachtoffers dat daarbij valt te verminderen6. Onderdeel van die aanpak zijn niet-vrijwillige maatregelen.
Deelt u de mening dat er daarom een grondslag aan de Wet dieren moet worden toegevoegd om brandveiligheidseisen aan stallen te stellen? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze mening deel ik. Het stellen van brandveiligheidseisen is onderdeel van de verscherpte aanpak stalbranden, waarover ik de Kamer binnenkort informeer middels de Kamerbrief «Dieren in de veehouderij». Daarbij heeft de Kamer reeds een amendement op de Wet dieren aangenomen, waarmee er een grondslag is in de Wet dieren (in artikel 2.2., tiende lid) om bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur (AMvB) verplichtingen te stellen voor brandveiligheid. Met dit amendement is tevens invulling gegeven aan de aanbeveling van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) om een wettelijke grondslag te creëren in de Wet Dieren om brandveiligheidsmaatregelen te kunnen nemen. De grondslag wordt gebruikt om de nieuwe brandveiligheidsvoorschriften op te nemen in het Besluit houders van dieren, zie ook het antwoord op vraag 4.
Hoe reageert u op de aanbeveling van de Onderzoeksraad om het voortouw te nemen bij het substantieel en structureel verminderen van het aantal dieren dat overlijdt als gevolg van stalbranden?
Ik heb dit voortouw genomen door mij in te zetten voor de verstevigde aanpak stalbranden om het aantal dodelijke stalbranden en het aantal dodelijke dierlijke slachtoffers te verminderen. Zie ook de uitgebreide reactie op het rapport van de OvV en deze aanbeveling7.
Welke concrete stappen gaat u zetten om gehoor te geven aan de aanbeveling van de Onderzoeksraad en om het leed als gevolg van stalbranden te verminderen?
Zie hiervoor mijn antwoord bij vraag 4.
9000 varkens die levend zijn verbrand of zijn gestikt in de rook bij een grote stalbrand in Sint-Oedenrode. |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Wat ging er door u heen toen u vernam dat bij een stalbrand in Sint-Oedenrode 9.000 varkens levend zijn verbrand of zijn gestikt in de rook?1
Kunt u uiteenzetten welke mogelijkheden dieren in de vee-industrie hebben om aan stalbranden te ontsnappen? Welke mogelijkheden hadden deze varkens om aan de brand te ontsnappen?
Welke brandpreventieve maatregelen waren er genomen om deze varkens te beschermen tegen een stalbrand?
Kunt u bevestigen dat sinds de Kamer twee jaar geleden een wettelijke basis heeft gecreëerd voor het stellen van regels om dieren tegen stalbranden te beschermen er meer dan 160.000 dieren levend zijn verbrand of zijn gestikt in de rook, maar u nog steeds geen maatregelen heeft genomen om stalbranden tegen te gaan?
Wanneer gaat u uw maatregelenpakket tegen stalbranden aan de Tweede Kamer voorleggen?
Kunt u bevestigen dat u, in lijn met de aangenomen motie Vestering, in ieder geval werkt aan regels voor een maximum aantal dieren per brandcompartiment en het verplicht compartimenteren van de technische ruimte?2
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gestelde termijn beantwoorden?