Het bericht dat een van de belangrijkste opleidings- en toetsingsinstituten voor Tolken is overgenomen door een Tolkenbemiddelaar |
|
Michiel van Nispen |
|
Struycken |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat tolkenbemiddelaar Global Talk een belangrijk opleidings- en toetsingsinstituut heeft overgenomen?1
Ik heb kennis genomen van het bericht dat Global Talk één van de opleidings- en toetsingsinstituten, KTV Kennisnet en KTV Toetsing (hierna KTV), heeft overgenomen. Dit is eveneens een onderwerp dat met de beroepsvertegenwoordigers van de tolken en vertalers wordt besproken. Begin februari van dit jaar heb ik uw Kamer geïnformeerd over de resultaten van de tolkdienstverlening in 2024 en in dezelfde brief is ook de communicatie met beroepsvertegenwoordigers en de tolk- en vertaalbureaus toegelicht.
In algemene zin is het van belang dat er voldoende gekwalificeerde opleidingsmogelijkheden beschikbaar zijn zodat zelfstandig ondernemende tolken en vertalers een bewuste keuze kunnen maken voor hun professionele ontwikkeling. Binnen de kaders van de Mededingingswet heeft de markt de ruimte om zelfstandig invulling te geven aan haar eigen bedrijfsvoering, waaronder het overnemen of afstoten van bedrijven of onderdelen daarvan.
Klopt het dat in feite met deze overname de toetsing van tolken nu in handen komt van Global Talk zelf, en daarmee een slager die zijn eigen vlees keurt?
Naar mijn beoordeling is er geen sprake van een slager die zijn eigen vlees keurt. Ondanks de overname door Global Talk blijft KTV, zover ik uit de media heb begrepen, een zelfstandig opleidingsinstituut. Daarmee blijft KTV, net als alle andere opleidingsinstituten, toegankelijk voor alle zelfstandig ondernemende tolken en vertalers, evenals voor degenen die zich in het vak willen laten opleiden. Ook kunnen personen, die tolk of vertaler willen worden of bijscholing willen doen, bij andere opleidingsinstituten dan KTV terecht.
Deelt u de mening dat dit een zorgwekkende ontwikkeling is omdat Global Talk ook al de marktleider is en hiermee de marktpositie nog sterker wordt?
Ik ben bekend met de bezorgde signalen vanuit de sector maar zie op dit moment nog geen aanleiding om de overname van KTV door Global Talk als een zorgwekkende ontwikkeling te beschouwen. Zoals toegelicht bij de beantwoording van vraag 2 blijft KTV toegankelijk voor alle zelfstandig ondernemende tolken en vertalers, evenals voor degenen die zich in het vak willen laten opleiden. Ook de komende jaren en in de voorwaarden van nieuwe aanbestedingen zal ik er aandacht voor houden dat er voldoende opleidings- en toetsingscapaciteit beschikbaar zullen zijn.
Op welke manier vindt er toetsing plaats op de kwaliteit van de opleidingen tot tolk op het moment dat Global Talk zelf deze opleidingscentra in handen heeft?
Het Bureau Wet beëdigde tolken en vertalers (Bureau Wbtv) voert namens de Minister van Justitie en Veiligheid de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) uit. De kwaliteit van de toetsen en opleidingen binnen de Wbtv wordt gewaarborgd door een zorgvuldig erkenningsproces. Toetsen worden door Bureau Wbtv erkend op basis van een beleidskader, dat is opgesteld met inbreng van adviescommissies, toetsdeskundigen en experts uit de tolk- en vertaalsector. Voor erkenning van toetsen moet een kwaliteitsplan worden ingediend waarin de borging van de kwaliteit, uniformiteit en validiteit van de toetsing wordt onderbouwd. De Commissie beëdigde tolken en vertalers adviseert voorafgaand aan de erkenning, en door middel van audits wordt achteraf gecontroleerd of de kwaliteit gewaarborgd blijft. Door deze erkennings- en toezichtmechanismen blijft de kwaliteit van toetsing en bijscholing gewaarborgd, ongeacht de overname van KTV door Global Talk.
Klopt het dat er nog steeds geen onafhankelijk klachtenorgaan is waar ook tolken en afnemers terecht kunnen?
Ja, dit klopt gedeeltelijk. Eind 2024 is op de website van het Ministerie van Justitie en Veiligheid een overzicht gepubliceerd met informatie van bestaande meldpunten waar tolken en afnemers in eerste instantie met klachten terecht kunnen.2 Op dit moment wil ik eerst inzicht krijgen in welke klachten er zijn binnen de beroepsgroep en welke bestaande routes bewandeld kunnen worden om deze klachten kenbaar te maken.
Hoe ziet u deze overname in het licht van het nieuws dat vorig jaar de opleider voor gerechtstolken en -vertalers SIGV failliet is gegaan, na eerder te zijn overgenomen door vertaalbureau WCS?
Het faillissement van een partij kan verschillende oorzaken hebben, afhankelijk van de specifieke omstandigheden. In het geval van SIGV werd het faillissement veroorzaakt door mislukte strategische investeringen, verlies van belangrijke contracten, interne problemen en financiële moeilijkheden, zoals blijkt uit het openbare faillissementsverslag.
Uit uw vraag concludeer ik dat er zorgen zijn of hetgeen eerder is gebeurd, het faillissement van SIGV na overname door WCS, ook een potentieel risico vormt voor KTV nu zij is overgenomen door Global Talk. Ik kan niet in de toekomst kijken maar hetgeen een partij in het verleden is overkomen hoeft niet te betekenen dat dit ook voor andere partijen zal gelden. Zoals toegezegd bij het antwoord op vraag 3 zal ik de opleidings- en toetsingscapaciteit in de gaten houden.
Hoe ziet u deze ontwikkeling met de kennis dat ook recent bekend is geworden dat een andere opleiding, ITV, Hogeschool voor Tolken en Vertalen, haar zelfstandigheid is kwijtgeraakt?
Voldoende beschikbaarheid van tolken en vertalers begint bij het opleiden hiervan. Het is dan ook van belang om de toekomstbestendigheid van het opleidingsaanbod te waarborgen. De samenvoeging van twee opleidingsorganisaties kan hieraan bijdragen door middelen en expertise te bundelen. Dit kan niet alleen helpen om de impact van verdere afname van het opleidingsaanbod te beperken, maar ook de continuïteit en kwaliteit van de opleidingen te versterken, waardoor de sector weerbaarder wordt voor toekomstige ontwikkelingen.
Deelt u de mening dat door de opleidingen, en met name de toetsing, bij de bemiddelaars onder te brengen, de overheid een grotere afhankelijkheidssituatie creëert ten aanzien van de bemiddelaars?
Er zijn aan elke marktontwikkeling in potentie risico’s verbonden, en het is niet mogelijk om met zekerheid in de toekomst te kijken. Tegelijkertijd zie ik op dit moment geen aanwijzingen dat door een dergelijke overname een grotere afhankelijkheidssituatie ontstaat.
Naast het bestaande, reguliere opleidings- en toetsingsaanbod op de markt, bieden tolk- en vertaalbureaus al langere tijd in-house ontwikkelprogramma’s aan om te voorzien in de vraag naar gekwalificeerde tolken en vertalers. Een dergelijke ontwikkeling is dus niet nieuw.
Tolk- en vertaalbureaus blijven van groot belang voor de leveringszekerheid van tolk- en vertaaldiensten aan zowel de overheid als het bedrijfsleven, zowel nationaal als internationaal. Zij beschikken over de capaciteit om in een breed scala van talen diensten te leveren, aangepast aan de verschillende uitvoeringswijzen die nodig zijn voor het continueren van de primaire processen binnen zowel de overheid als het bedrijfsleven.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de toetsing van de kwaliteit op de tolken op onafhankelijke basis plaats zal vinden en de kwaliteit geborgd zal blijven?
Zie de beantwoording op vraag vier.
Klopt de constatering in het Financieel Dagblad dat het tarief van de tolk en bemiddelaar in één zit?
Ja, dit klopt. Sinds 2020 betaalt de overheid een integrale vergoeding voor de totale tolkdienstverlening aan de tolkbureaus.
Ten behoeve van de ontwikkeling van een nieuwe werkwijze kreeg SEO Economisch Onderzoek in 2018 de opdracht om verschillende scenario’s uit te werken met betrekking tot de tarieven voor de inzet van tolken door overheidsorganisaties. Op basis van de uitkomsten3 van dit onderzoek en de overleggen met de betrokken stakeholders is besloten om over te gaan op een integrale vergoeding aan de tolkbureaus voor de totale tolkdienstverlening.
Wat is uw reactie op de opmerking van Astrid van Rossum van Global Talk dat de overheid dit zou moeten losknippen zodat de tolk wordt betaald voor het werk en de bemiddelaar voor de toegevoegde waarde van ontzorgen? Kunt u dit antwoord toelichten?
Het besluit voor het hanteren van een integrale vergoeding onderschrijf ik nog steeds. Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 10 heeft er een zorgvuldige procedure plaatsgevonden en is gebruik gemaakt van de uitkomsten van het eerder genoemde SEO onderzoek. Dit heeft geleid tot de huidige werkwijze voor een integrale vergoeding van de totale tolkdienstverlening.
De omgang met een informant van de politie |
|
Michiel van Nispen , Koops , Ingrid Michon (VVD) |
|
van Weel |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het NRC-artikel «Hoe het geheime leven van een politie-informant zich tegen hem keerde»?1
Ik heb kennis genomen van de inhoud in dit artikel. Zie verder het antwoord op de vragen hieronder.
Kunt u bevestigen dat een man die al jarenlang informatie verschaft aan de politie op enig moment wordt opgepakt, van de politie moet blijven zwijgen, zich niet tegen de aanklacht heeft kunnen verdedigen en zelfs maandenlang in detentie terecht komt?
Als Minister ga ik niet in op individuele zaken en op zaken die zien op de vraag of personen als informant voor politie en justitie werken of in het verleden hebben gewerkt. Ik vind het tegelijkertijd belangrijk om toe te lichten waarom ook de politie en het OM hier geen nadere mededelingen over kunnen doen.
De systematiek volgens welke het Team Criminele inlichtingen (hierna: TCI) werkt, valt of staat met een van de belangrijkste uitgangspunten ervan, namelijk dat de identiteit van een door TCI gerunde politie-informant in beginsel altijd afgeschermd blijft. Alleen een zogenoemde CI-officier van justitie heeft de bevoegdheid om in zeer uitzonderlijke gevallen een afweging te maken om de informantenstatus te bevestigen of te ontkennen, bijvoorbeeld als daarmee andere levens kunnen worden gered of de integriteit van de opsporing ernstig in het geding is. Dat identiteiten van informanten te allen tijde dienen te worden afgeschermd is ook goed te begrijpen gelet op het feit dat zij informatie verzamelen over personen die zich vaak in hun nabije omgeving bevinden. Een bevestiging vanuit politie of justitie van de informantenstatus van deze personen kan henzelf in groot gevaar brengen doordat ze als verrader worden beschouwd.
Het gegeven dat een bepaalde persoon zélf met zijn verhaal naar buiten treedt en zich – al dan niet terecht – bekendmaakt als een politie-informant, maakt het bovenstaande niet anders. Potentiële informanten kunnen worden afgeschrikt om in de toekomst hun diensten aan TCI te verlenen als zij in dergelijke individuele casussen zien dat er door druk vanuit mediaberichtgeving, toch een informantenstatus van een persoon wordt bevestigd. Hiermee zou een belangrijk onderdeel in de informatievoorziening van de politie tegen de zware criminaliteit in het gedrang kunnen komen.
Op de vragen 3, 4 en 5 zal ik – gelet op de verwijzing naar de individuele casus – dan ook geen antwoord geven. Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op de vragen 6 en 7 die algemeen van aard zijn en op de regels zien rondom informanten en het plegen van strafbare feiten.
Klopt het dat deze man in een brief van het Openbaar Ministerie wordt omschreven als «een belangrijke anonieme informant die met grote risico’s voor zichzelf een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de opsporing en vervolging van ernstige criminaliteit», dat eveneens in deze brief staat dat als hij in de strafzaak tegen hem wél over zijn rol als informant had kunnen vertellen, duidelijk was geworden dat hij «geen dader was maar slachtoffer» en dat hij in dat geval «vrijwel zeker» was vrijgesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het schrijnend is dat deze persoon als gevolg van zijn detentie, die gelet op het gestelde in de vorige vraag gerelateerd is aan zijn hulp aan politie en justitie, na zijn vrijlating worstelt met het leven omdat tijdens detentie zijn bedrijf failliet is gegaan, hij door financiële problemen op straat belandt en Posttraumatische-stressstoornis (PTSS) is vastgesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Wat kan er volgens u aan gedaan worden om deze man, meer dan tot nu toe gedaan is, zijn schade te vergoeden voor de tijd in detentie en de gerelateerde schade? Kunt u toezeggen dat u zich inspant er op een nette manier uit te komen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de opmerking van hoogleraar strafrecht Brinkhoff, die stelt dat deze zaak duidelijk maakt dat er een gat in de wet zit omdat er niks geregeld is voor informanten die zich vanwege hun precaire positie niet kunnen verdedigen op het moment dat ze, al dan niet terecht, beschuldigd worden van een strafbaar feit?
Meer in het algemeen geldt dat de inzet van informanten die ten behoeve van het TCI informatie verzamelen, aan regels is gebonden. Het is zowel een verantwoordelijkheid voor de politie en het OM als voor de informant zelf om binnen deze regels te opereren. De regels worden met een informant besproken vóórdat deze als informant bij het TCI wordt ingeschreven. Deze regels betreffen niet alleen een verantwoordelijkheid aan beide zijden over de afscherming van de identiteit van de informant, maar ook over het plegen van strafbare feiten. Een informant mag geen strafbare feiten plegen. Ofwel, alle door een informant gepleegde strafbare feiten zijn voor eigen rekening en risico.
Zoals in het antwoord op vraag 2 geformuleerd kan – bij uitsluiting – een CI-officier van justitie beslissen dat in zeer uitzonderlijke gevallen wordt bevestigd of ontkend of iemand een informant is. Wat dit betreft zie ik dan ook geen lacune in de wet.
Bent u bereid te onderzoeken hoe deze lacune kan worden gedicht om de rechtspositie van informanten te verbeteren?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht 'Klikken over uitkeringsfraude? Dat kan in steeds meer gemeenten, maar ook kritiek neemt toe' |
|
Bart van Kent , Michiel van Nispen |
|
van Weel , Nobel |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van EenVandaag waarin de kliklijn voor uitkeringsfraude van verschillende gemeenten centraal staat?1
We hebben in Nederland een goed vangnet van sociale zekerheden. Daar kan iedereen op rekenen. We moeten mensen met vertrouwen tegemoet treden: ervan uitgaan dat mensen een uitkering aanvragen omdat zij die nodig hebben. Tegelijk blijven we alert op misbruik en treden we er passend tegen op. Handhaving is daarbij een kerntaak die van belang is voor het maatschappelijk draagvlak van de sociale zekerheid.
Gemeenten mogen deels hun eigen handhavingsbeleid invullen. Zij bepalen dus zelf of een meldpunt wenselijk is en beoordelen ook zelf of het een doelmatig instrument is. Ik moedig het oprichten van meldpunten door gemeenten niet actief aan, maar zie wel dat gemeenten er veel belangrijke signalen uit kunnen halen, net als uit meldingen van bijvoorbeeld het Inlichtingenbureau.
Het kan gebeuren dat melding binnenkomt over iemand terwijl deze niets verkeerds heeft gedaan. Als diegene te maken krijgt met een onderzoek, kan dat als vervelend ervaren worden. Het is belangrijk om te benadrukken dat gemeenten na een melding bezien of de melding onderzoekswaardig is. Als dit het geval is, start de gemeente een onderzoek op, waarbij er altijd een mogelijkheid is voor hoor- en wederhoor. Uit dit onderzoek blijkt vervolgens of er sprake is van een overtreding. Zo ja, dan zal de gemeente beoordelen of sprake is van een vergissing of van daadwerkelijk misbruik en of er wel of geen sanctie volgt. Natuurlijk kan uiteindelijk ook blijken dat er niets aan de hand is geweest. Dan volgen uiteraard geen maatregelen voor de betrokkene. Mocht de gemeente constateren dat er wel sprake is van een overtreding en overgaan tot het wel opleggen van een sanctie, dan geldt al op grond van de huidige wet- en regelgeving dat er rechtswaarborgen in acht moeten worden genomen. De in ontwikkeling zijnde handhavingsregelgeving gaat daarbij nog meer mogelijkheden bieden om passend met nog meer oog voor de mens te reageren op overtredingen.
Welke andere vergelijkbare meldpunten zijn er binnen overheids- en gemeentelijke instanties? Is daar sprake van vergelijkbare kritiek en negatieve effecten?
Een meldpunt dient als middel om informatie te stroomlijnen voor een bestuursorgaan. Ieder bestuursorgaan heeft de wettelijke plicht om bereikbaar te zijn voor vragen van mensen. Het kan dan handig zijn voor bestuursorganen om, door middel van dergelijke meldpunten, de informatiestromen zoveel mogelijk gericht binnen te laten komen.
Door dit te centraliseren is de ervaring dat informatie betrouwbaarder is, bijvoorbeeld omdat er een standaardformulier ingevuld moet worden. UWV, SVB en gemeenten geven aan dat iedere melding die via een meldpunt binnenkomt zorgvuldig wordt geverifieerd alvorens er een inhoudelijk onderzoek plaatsvindt. Niet iedere melding wordt onderzoekswaardig bevonden. Vervolgens wordt afgewogen welke toezichtsbevoegdheden toegepast worden in een bepaalde situatie, waarbij de privacy van de betrokkene wordt afgewogen.
Binnen overheids- en gemeentelijke instanties zijn er talloze vergelijkbare meldpunten. Meld Misdaad Anoniem is één van de bekendste meldpunten van de overheid. Daarnaast heeft de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) een meldpunt voor mensen om te melden dat werkgevers zich niet aan wet- en regelgeving houden op het gebied van veiligheid en goed werkgeverschap. De Belastingdienst heeft een meldpunt voor vermoedens van belastingmisbruik en/oneigenlijk gebruik en de FIOD voor vermoedens van financiële misbruik en/of oneigenlijk gebruik. Ter voorkoming en bestrijding van ondermijnende criminaliteit hebben het Ministerie van J&V en de politie een campagne over alert zijn op georganiseerde criminaliteit.2 Gemeenten kennen velerlei meldpunten, bijvoorbeeld voor geluidsoverlast, overlast van bedrijven, woonoverlast, discriminatie, ongediertebestrijding, zorgwekkend gedrag en onrechtmatigheden met uitkeringen.
Specifiek op het gebied van uitkeringen heeft UWV een Centraal Meldpunt Fraude waar melding kan worden gedaan van een vermoeden van misbruik door personen of organisaties. Meldingen die UWV op deze manier ontvangt, bevatten informatie over mogelijke overtredingen die via andere controles onopgemerkt zouden blijven en zijn daarom een belangrijke aanvulling. De SVB geeft aan dat zij de meeste signalen van mogelijke onregelmatigheden zelf genereert. Een beperkter aantal signalen komt binnen via het eigen meldpunt of wordt gedeeld door andere overheidsinstanties. Ook wordt nadrukkelijk ingezet op preventie en vereenvoudiging van regelgeving om onrechtmatigheden in de eerste plaats te voorkomen of zoveel als mogelijk te minimaliseren.
Er is bij mijn weten geen brede ervaring dat het hebben van een meldpunt de werking heeft dat mensen elkaar met meer wantrouwen of minder vertrouwen tegemoet treden. In de praktijk lijkt het er niet op dat mensen actief op zoek gaan naar signalen van misbruik en/of oneigenlijk gebruik, omdat zij weten van het bestaan van een meldpunt. Mensen zoeken waarschijnlijk pas naar een meldpunt als zij signalen van misbruik zien in hun omgeving.
Hoe weegt u dit in het licht van eerdere uitspraken van Beate Volker, hoogleraar sociologie aan de Universiteit van Amsterdam, die aangaf dat kliklijnen verwoestend zijn voor het sociale vertrouwen van een samenleving?2
Vanuit de praktijk is er geen aanleiding om aan te nemen dat het gebruik van of instellen van een meldpunt op dit gebied leidt tot meer wantrouwen of vermindering van vertrouwen in de samenleving. Meldpunten voor burgers zijn bedoeld om mogelijke onrechtmatigheden te kunnen melden. Als iemand zich aan de regels houdt, dan verwacht diegene ook dat medeburgers dat doen. Dit vormt een belangrijk onderdeel voor het draagvlak van de sociale zekerheid.
Hierdoor zorgen we ervoor dat iedereen die dat daadwerkelijk nodig heeft een beroep kan doen op de sociale zekerheid.
Wat is volgens de meest recente wetenschappelijke inzichten de geschatte omvang van de verschillende vormen van horizontale en verticale fraude, waaronder in ieder geval zorgfraude, belastingfraude, faillissementsfraude en uitkeringsfraude?
Elke bewindspersoon kan opdracht geven tot onderzoek naar specifieke fraudefenomenen. Ik beschik niet over een overzicht van recent onderzoek. Er is ook geen eenduidig beeld te geven van de omvang van horizontale en verticale fraude. Het betreft een verzamelterm voor vele fraudevormen. Het zicht op de aard en omvang verschilt sterk per vorm. Doordat de meting van de omvang van fraudefenomenen afhankelijk is van de gebruikte onderzoeksmethoden en gehanteerde definities, lopen de schattingen sterk uiteen. Deze schattingen zijn vaak ook niet actueel. Bovendien wordt niet alle criminaliteit geregistreerd en is een (onbekend) deel van de gepleegde delicten verborgen. Zo zijn bijvoorbeeld over de omvang van verticale fraude, waar de overheid wordt benadeeld, minder gegevens bekend omdat de overheid vaak niet weet dat zij slachtoffer is.
Wetenschappelijk onderzoek dat door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum op aanvraag van het Ministerie van Justitie en Veiligheid wordt uitgevoerd, wordt openbaar en is raadpleegbaar. Dit geldt bijvoorbeeld voor het onderzoek naar veelplegers van faillissementsfraude dat in 2021 aan uw Kamer is aangeboden. In dit onderzoek wordt ingegaan op enkele schattingen in de wetenschappelijke literatuur voor frauduleuze faillissementen.4 De schattingen lopen uiteen van 10% tot 33%.
Daarnaast werd uw Kamer op 7 december 2023 door de Minister van Justitie en Veiligheid geïnformeerd over de strafrechtelijke prestaties in de bestrijding van fraude over 2021 en 2022.5 Deze tweejaarlijkse fraudemonitor van het Openbaar Ministerie bevat informatie over het aantal verdachten en de instroom en uitstroom van strafzaken van zowel verticale fraude, waarbij de overheid wordt benadeeld, als horizontale fraude, waarbij burgers en bedrijven worden benadeeld.
Wat zijn de kosten van de fraudebestrijding, onderscheiden naar deze zelfde verschillende typen (horizontale en verticale) fraude? Hoe verhoudt dit zich volgens u tot elkaar, is dit in balans?
Fraudebestrijding is geen verdienmodel (en daarmee staat de afweging kosten versus opbrengsten dus ook niet bovenaan). In algemene zin kent het wettelijk kader geen definitie van «fraude» in de sociale zekerheid, en wordt dus niet bijgehouden of geregistreerd of en zo ja, om welk type fraude het gaat.
Gemeenten ontvangen via de algemene uitkering van het Gemeentefonds middelen die zij kunnen inzetten voor handhaving. Deze middelen zijn vrij besteedbaar en worden niet apart geoormerkt. Het is derhalve niet inzichtelijk welke kosten er gepaard gaan met de handhaving door gemeenten.
Wat zijn de geschatte kosten van fraudeonderzoeken voortkomend uit meldpunten, zoals kliklijnen, en wat levert het uiteindelijk op?
De kosten die gemoeid zijn bij onderzoeken naar overtredingen worden niet apart inzichtelijk gemaakt door gemeenten.
Factoren die van invloed zijn op de kosten zijn o.a. het type signaal dat binnenkomt via het meldpunt en de mate van detail in een signaal.
We hebben in Nederland een goed vangnet voor mensen die het (tijdelijk) moeilijk hebben. Dit vangnet betalen we gezamenlijk. We hebben daarbij afspraken gemaakt onder welke omstandigheden en in welke gevallen mensen hier een beroep op kunnen doen. Handhaving in de sociale zekerheid gaat over het zekerstellen dat die afspraken worden nagekomen. Meldpunten voor burgers zijn bedoeld om mogelijke onrechtmatigheden te kunnen melden. Als iemand zich aan de regels houdt, dan verwacht diegene ook dat medeburgers dat doen. Dit vormt een belangrijk onderdeel voor het draagvlak van de sociale zekerheid. Hierdoor zorgen we ervoor dat iedereen die dat daadwerkelijk nodig heeft een beroep kan doen op de sociale zekerheid.
Op welke manier bent u van plan het tegengaan van onterechte fraudevervolgingen op te nemen in het wetsvoorstel Handhaving sociale zekerheid?
Het wetsvoorstel Handhaving sociale zekerheid gaat niet over (het al dan niet inzetten van) onderzoeksbevoegdheden en het constateren van overtredingen. Met het wetsvoorstel regelen de Minister van SZW en ik nadrukkelijker dat een sanctie enkel en alleen volgt als de overtreding ernstig genoeg is. Een bestuursorgaan moet de aard en ernst van de overtreding, de verwijtbaarheid van de betrokkene en de eigen rol in het ontstaan van de onrechtmatigheid uitdrukkelijk meewegen in de motivering van het sanctiebesluit. Het onderzoek naar een overtreding is dus geen onderdeel van het wetsvoorstel Handhaving sociale zekerheid, maar vormt wel een belangrijke schakel in het proces van handhaving en sanctieoplegging. In het onderzoek kan namelijk worden vastgesteld wat er precies is voorgevallen. Daarom is het ook in het bijzonder van belang dat mensen in deze fase gehoord worden.
Mijn beeld is dat sociale rechercheurs en andere opsporingsambtenaren zeer consciëntieus omgaan met hun bevoegdheden in het opsporingsonderzoek. Zij vragen zich regelmatig af of bepaalde stappen gerechtvaardigd zijn of een te zware inbreuk vormen op de privacy. Zij moeten daarbij ook aan veel waarborgen voldoen. Zo is bijvoorbeeld stelselmatige observatie geen toegestaan opsporingsmiddel in de sociale zekerheid, waar dat in strafrechtelijke onderzoeken wel een mogelijkheid is. De wetgever heeft hier dus al blijk gegeven van een bepaalde afweging van zwaarte van de overtreding: hoe zwaarder een potentiële overtreding, hoe meer bevoegdheden opsporingsambtenaren hebben.
Hoe gaat u de negatieve (mentale) effecten van burgers bij onterechte fraudemeldingen via het meldpunt oplossen zoals omschreven door hulpverlener Martine Marijt?
Het kan gebeuren dat over iemand melding gemaakt wordt, die niets verkeerds heeft gedaan. Als diegene te maken krijgt met een onderzoek, kan dat als vervelend ervaren worden. Het is belangrijk om te benadrukken dat gemeenten na een melding bezien of de melding onderzoekswaardig is. Als dit het geval is, start de gemeente een onderzoek op, waarbij indien mogelijk informatie uit meerdere bronnen wordt gebruikt en er altijd een mogelijkheid is voor hoor- en wederhoor. Uit dit onderzoek blijkt vervolgens of er sprake is van een vergissing of van daadwerkelijk misbruik en of er wel of geen sanctie volgt. Natuurlijk kan uiteindelijk ook blijken dat er niets aan de hand is geweest.
Dan volgen uiteraard geen maatregelen voor de betrokkene. Ons uitkerings- en handhavingssysteem voorziet daarbij in voldoende waarborgen dat iemands rechten in acht worden genomen.
Deelt u de constatering van EenVandaag dat de meeste fraudeopsporingen niet via het meldpunt worden verricht, maar via verschillende instanties? Bent u het eens dat hierdoor de meldpunten overbodig zijn en voornamelijk maatschappelijke schade toedienen aan de samenleving?
Er zijn veel verschillende aanleidingen voor handhavingsonderzoeken. Een melding vanuit de samenleving is een ingang, maar ook meldingen vanuit andere organisaties of informatie vanuit de organisatie zelf. Signalen uit de organisatie kunnen bijvoorbeeld komen van dossierhouders, handhavingsmedewerkers, een gepland heronderzoek of er kan sprake zijn van datagedreven meldingen. Ook kan een onderzoek volgen op een melding van een betrokkene zelf, dat er iets in diens situatie gewijzigd is.
De diversiteit aan bronnen in algemene zin is noodzakelijk voor een deugdelijk en effectief handhavingsbeleid. Door verschillende ingangen te hebben van informatie, wordt voorkomen dat er tunnelvisie ontstaat, waardoor alleen nog bepaalde mensen of groepen van mensen onderzocht worden. De verschillende typen signalen zorgen ervoor dat er geen blinde vlekken ontstaan en dat handhaving breed over de populatie plaatsvindt. Ik ben het daarom niet eens met de aanname dat meldpunten overbodig zijn.
Bent u van mening dat het afschaffen van zulke meldpunten de enige manier is om deze schade te beperken zonder impact te hebben op fraudebestrijding op Rijksniveau?
Zoals ik hierboven al heb aangegeven, mogen gemeenten deels hun eigen handhavingsbeleid invullen. Zij beoordelen daarbij zelf of meldpunten doeltreffend zijn. Er blijkt dat gemeenten er veel belangrijke signalen uit kunnen halen, net als uit meldingen van bijvoorbeeld het Inlichtingenbureau. Ik ben dan ook niet van mening dat meldpunten afgeschaft moeten worden.
Onderschrijft u de stelling van wethouder Tim Versnel dat geld verdienen niet het doel is van fraudebestrijding? Zo ja, waartoe dient een gemeentelijk meldpunt dan wel?
Ja, ik onderschrijf de stelling van wethouder Versnel. Geld verdienen is geen doel in de handhaving van de sociale zekerheid. In Nederland hebben we een goed vangnet voor mensen die het (tijdelijk) moeilijk hebben.
Dit vangnet betalen we gezamenlijk. We hebben daarbij afspraken gemaakt onder welke omstandigheden en in welke gevallen mensen hier een beroep op kunnen doen. Handhaving in de sociale zekerheid gaat over het zekerstellen dat die afspraken worden nagekomen. Hierdoor zorgen we ervoor dat iedereen die dat daadwerkelijk nodig heeft een beroep kan doen op de sociale zekerheid.
Bent u het eens met raadslid Thomas van Halm die stelt dat een anonieme kliklijn wantrouwen en verdeeldheid in de samenleving bevordert en de gemeentelijke instanties die zich bezighouden met fraudebestrijding ondermijnt?
Nee. Ik deel het idee dat meldpunten zorgen voor verdeeldheid in de samenleving niet. Meldpunten bieden burgers de mogelijkheid om mogelijke onrechtmatigheden te kunnen melden. Ze hebben dus een belangrijke functie. Overheden moeten die signalen vervolgens zorgvuldig beoordelen en bezien of een vervolgonderzoek wenselijk is. Als dit het geval is, starten overheden een onderzoek op, waarbij er waarborgen zijn dat iemands rechten in acht worden genomen.
Bent u bereid, gezien de schadelijke maatschappelijke gevolgen, een verbod in te voeren op deze kliklijnen?
Nee, daar ben ik niet toe bereid, gemeenten zijn bevoegd deels hun eigen handhavingsbeleid in te vullen. Zij bepalen dus zelf of een meldpunt wenselijk is en beoordelen ook zelf of het een doelmatig instrument is. Ik moedig het oprichten van meldpunten door gemeenten niet actief aan, maar zie wel dat gemeenten er veel belangrijke signalen uit kunnen halen, net als uit meldingen van bijvoorbeeld het Inlichtingenbureau. Ik ga dus geen verbod invoeren op de meldpunten.
(eenvandaag.avrotros.nl/item/klikken-over-uitkeringsfraude-dat-kan-in-steeds-meer-gemeenten-maar-ookkritiek-neemt-toe/).
(www.bnr.nl/nieuws/binnenland/10461024/aantal-kliklijnen-bijstandsfraude-neemt-verder-toe).
De Sportpas |
|
Michiel van Nispen |
|
Karremans |
|
Kunt u toelichten hoe u nu precies aankijkt tegen het idee van een sportpas, de pas met budget waarmee jongeren sportactiviteiten kunnen betalen, en hoe het denken zich heeft ontwikkeld sinds het Kamerdebat in december 2024 waarin dit plan aan u is overhandigd door de SP en de KNVB namens een groot aantal sportbonden, jongeren- en sportorganisaties, ondernemers, vakbonden en individuen?1
Ik ben altijd al enthousiast geweest over de sportpas. De motie die oproept tot het onderzoeken van de effecten van een sportpas (zowel de financiële als maatschappelijke opbrengsten meewegend) van de leden Van Nispen en Mohandis heb ik destijds dan ook de appreciatie oordeel Kamer meegegeven. Ik ben ook op bezoek geweest in Waadhoeke en heb met wethouder De Vries gesproken. De aanpak in Waadhoeke is interessant en levert veel informatie op. Nu zijn we bezig met het inrichten van het onderzoek.
Klopt het dat uw enthousiasme over dit plan, vanwege uw overtuiging dat dit werkt en de eenvoud in de uitvoering, alsmede de goede ervaringen in bijvoorbeeld de gemeente Waadhoeke, er inmiddels toe heeft geleid dat dit plan nader onderzocht gaat worden en in enkele gemeenten uitgeprobeerd gaat worden? Kunt u dit toelichten?
Het klopt dat ik enthousiast ben over het idee van de sportpas. Zoals toegezegd tijdens het debat van 9 december 2024 laat ik een onderzoek doen naar de effecten van de inzet van een sportpas. Ik streef ernaar u in juni, voorafgaand aan het eerstvolgende commissiedebat, te informeren over hoe het onderzoek er precies uitziet en in welke gemeenten de sportpas uitgeprobeerd wordt. Samen met onder andere het Mulier Instituut en Kenniscentrum Sport en Bewegen ben ik aan het verkennen welke informatie al voorhanden is over een sportpas en welke gemeenten hiermee werken. Voor een haalbaarheidsonderzoek moeten we naar verschillende vormen van sportpassen in gemeenten kijken om te zien wat dan het beste past voor heel Nederland en wat de kosten zijn. Het is goed mogelijk dat ook naar NPLV wijken wordt gekeken.
Hoe zal dit onderzoek, naar de effectiviteit van de sportpas en de financiële effecten (inclusief nadrukkelijk de maatschappelijke opbrengsten), er uit komen te zien? Wanneer zal dit plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 2.
In welke gemeenten zal dit de komende tijd uitgeprobeerd gaan worden en wanneer gebeurt dit? Heeft u hierover al een besluit genomen of bepaalde gemeenten op het oog? Mogen gemeenten zich hier zelf voor aanmelden? Wordt er bijvoorbeeld gedacht aan gemeenten die in het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid (NPLV) zitten, omdat toepassing van de sportpas in de NPLV-gebieden vanwege de integrale aanpak in die gebieden de effecten mogelijk kan versterken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer wordt de Kamer nader geïnformeerd over de voortgang van de sportpas, de proeven in de gemeenten en het onderzoek, mede ter uitvoering van de aangenomen Kamermotie?2 Zal dit nog voor het volgende commissiedebat Sportbeleid plaatsvinden? Wilt u in ieder geval de Kamer uiterlijk voorafgaand aan dat commissiedebat zo goed mogelijk hierover informeren zodat de voortgang kan worden besproken?
Zie antwoord vraag 2.
De zichtbaarheid van huiselijk geweld in het familierecht |
|
Michiel van Nispen |
|
Coenradie , Struycken |
|
Bent u bekend met de bevindingen van het Verwey-Jonker Instituut uit het recent gepubliceerde rapport «Waar geweld uit beeld raakt»?1 Wat is uw algemene reactie hierop?
Wat is uw reactie op de bevinding dat het niet vanzelfsprekend is dat huiselijk geweld naar voren wordt gebracht in beslissingen omtrent zorgregelingen, omgang en gezag, waardoor de rechter te weinig rekening houdt/kan houden met huiselijk geweld en veiligheid bij zaken rond complexe scheidingen?
Wat vindt u van de conclusie dat risicoscreeningsinstrumenten, die helpen om een inschatting te maken van de aard en ernst van het huiselijk geweld, nauwelijks worden gebruikt in dit soort procedures?
Bent u het met de onderzoekers eens dat het belang van de ouder die slachtoffer is van huiselijk geweld of dwingende controle, niet voldoende gewaarborgd lijkt in de huidige rechtsgang?
Wat is uw reactie op de aanbevelingen van het Verwey-Jonker Instituut die gaan over het vergroten van de kennis bij alle juridische professionals en hulpverleners door scholing over (de signalering van) huiselijk geweld?
Wat is uw reactie op de aanbevelingen over een beter toetsingskader waarmee risico’s en geweld beter kunnen worden vastgesteld, meer aandacht voor ouderschapsvaardigheden in de afweging over zorg- en omgangsregelingen en verbeteren van de uitwisseling van strafrechtelijke informatie bij familierechtelijke procedures? Bent u bereid hierover ook overleg te voeren met de rechtspraak?
Wat is de stand van zaken van de eerder aangenomen motie-Temmink/Mutluer, waaruit bleek dat dit toetsingskader al een duidelijke wens is van de Kamer?2
Wat gaat u doen om uitvoering te geven aan deze motie en welk gevolg zal gegeven worden aan de aanbevelingen uit dit onderzoek?
Wat is uw reactie op het bericht dat de Stichting Kanjer Wens weigert openheid van zaken te geven over de financiële afwikkeling van de stichting?1 Kunt u zich voorstellen dat veel mensen willen weten wat er met hun donaties is gebeurd?
Klopt het dat een stichting na het intrekken van de ANBI-status (Algemeen Nut Beogende Instelling) door de Belastingdienst geen openheid hoeft te geven over de financiële afwikkeling van de stichting en de vereffening van het aanwezige vermogen, waaronder giften van derden? Kortom, mag dit zomaar wat deze stichting hier doet?
Wat is uw reactie op de opmerkingen van verschillende hoogleraren en deskundigen dat inzicht in de financiële afwikkeling en vereffening lastig is af te dwingen doordat wetgeving hieromtrent te beperkt is?
Deelt u de opvatting dat het wenselijk zou zijn om ook voor stichtingen die geliquideerd worden en/of waarvan de ANBI-status is ingetrokken, een verplichting tot financiële transparantie vast te leggen, ook omdat het voor het vertrouwen in goede doelen van belang is dat die transparantie er ook is na vereffening en om eventuele misstanden te voorkomen?
Bent u bereid te bezien of en zo ja welke wetten en regels aangepast zouden moeten worden, zodanig dat deze verplichting er wel is en donateurs inzicht krijgen in wat er is gebeurd met hun donaties?
Geheime en onwettige detentieplaatsen in Nederland |
|
Michiel van Nispen |
|
Struycken , Coenradie , van Weel |
|
Hoe belangrijk is volgens u het uitgangspunt dat personen slechts gedetineerd mogen worden volgens de regels, vastgelegd in wetten en verdragen, die onder andere met zich meebrengen dat detentie slechts mag plaatsvinden op officieel erkende en gecontroleerde plaatsen?
Wie gaf er opdracht advocaat Weski op de sluiten op een niet wettige en geheime locatie? Welke argumentatie lag daar precies aan ten grondslag? Welke wetten en regels zijn hier overtreden?
Waarom is op dat moment geen enkele toezichthouder geïnformeerd over het feit dat zij op deze locatie gedetineerd werd?
Hoe is het mogelijk dat de Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: Inspectie) überhaupt niet op de hoogte was van het bestaan van deze detentielocatie in Nederland?
Wie was er op dat moment wél op de hoogte van het bestaan van deze geheime detentieplaatsen?
Hoeveel vaker is het voorgekomen dat iemand is overgebracht naar een onbekende of niet officieel erkende en gecontroleerde locatie? Kunt u specifieker zijn dan «een enkele keer» «in de afgelopen decennia» zoals u schrijft in uw brief aan de Kamer? Welke redenen waren hiervoor in die gevallen?
Kunt u uitsluiten dat er meer geheime detentieplaatsen zijn in Nederland? Zo nee, op welke plaatsen zijn deze er nog meer?
Wat vindt u ervan dat de Inspectie in het boek van mevrouw Weski heeft moeten lezen dat dit was gebeurd en niet al veel eerder en op andere wijze hierover was geïnformeerd?
Waarom merkt u in uw Kamerbrief op dat de Inspectie «normaliter niet wordt geïnformeerd over individuele plaatsingen, ook niet als deze plaatsvinden op een afgeschermde locatie», maar dat het in deze specifieke situatie wel voor de hand had gelegen om de Inspectie te informeren over deze plaatsing? In welke gevallen zal dit in de toekomst dan wel gebeuren?
Bent u bereid te waarborgen dat voortaan de Inspectie altijd geïnformeerd zal worden als een persoon geplaatst wordt op een niet-reguliere of afgeschermde detentielocatie? Zo nee, waarom niet?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat in de toekomst in alle gevallen (in ieder geval richting de toezichthoudende partijen) transparantie bestaat over waar een persoon is, er toezicht kan worden uitgeoefend op de locatie en het welzijn van de betrokkene, en een persoon altijd een klachtmogelijkheid heeft over de behandeling, de locatie of de omstandigheden?
Kinderen in de noodopvang |
|
Michiel van Nispen , Faith Bruyning (NSC), Kati Piri (PvdA), Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat er op dit moment ongeveer 6.000 kinderen worden opgevangen op (crisis-)noodopvanglocaties?
Klopt het dat dit een toename is van 2.000 kinderen ten opzichte van het aantal kinderen dat in 2024 in dit soort locaties werd opgevangen?
Bent u het eens met de stelling dat het onwenselijk is dat kinderen op noodopvanglocaties worden gehuisvest?
Welke acties onderneemt u op dit moment (behalve het verminderen van de instroom) om te voorkomen dat kinderen op noodopvanglocaties terecht komen?
Klopt het dat er op dit moment 1.000 kinderen op crisisnoodopvanglocaties worden gehuisvest die helemaal ongeschikt zijn voor het opvangen van kinderen?
Heeft u in beeld op hoeveel locaties kinderen gehuisvest zijn, die door hun locatie te gevaarlijk zijn voor kinderen om naar buiten te gaan en te spelen, bijvoorbeeld omdat de locatie is gelegen aan een snelweg, langs water of op een industrieterrein? Zo nee, bent u bereid dit in beeld te brengen?
Kunt u aangeven wat de verschillen zijn in de eisen die worden gesteld aan noodopvanglocaties vergeleken met reguliere asielopvang? Kunt u daarin specifiek aandacht geven aan die eisen die specifiek relevant kunnen zijn voor kinderen, zoals eisen op het gebied van privacy, veiligheid, speelruimte, rustige slaapruimte, toegang tot onderwijs en zorg?
Klopt het dat het stellen van 'doelgroepvoorwaarden' (bijvoorbeeld: «alleen gezinnen met kinderen») door gemeenten die zich bereid verklaren asielzoekers tijdelijk op te vangen een belangrijke oorzaak is dat kinderen op (crisis)noodopvanglocaties terecht komen?
Op welke manier handhaaft u op dit moment de met uw voorganger gemaakte afspraak dat gemeenten niet langer voorwaarden kunnen stellen aan de doelgroep die wordt opgevangen in de (tijdelijke) opvang?
Bent u bereid om, onafhankelijk van het voortbestaan van de spreidingswet, te zorgen voor een aanpak waarbij de doelstelling wordt om, vanaf het moment van de definitieve verdeelbesluiten (juli 2025) tot aan het einde van 2025 het aantal kinderen in de (crisis)noodopvang tot nul terug te brengen, te beginnen met de crisisnoodopvang? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid reguliere opvanglocaties te stimuleren om zelf actief in contact te treden met noodopvanglocaties om (gezinnen met) kinderen te kunnen opnemen?
Voor hoeveel kinderen in de asielopvang geldt dat ze op dit moment al langer dan drie maanden wachten op onderwijs?
Welke acties onderneemt u op dit moment (behalve het verminderen van de instroom), om te zorgen dat kinderen zo snel mogelijk (maar in elk geval binnen drie maanden) toegang krijgen tot onderwijs?
Voor hoeveel kinderen in de asielopvang geldt dat ze al vaker dan drie keer zijn verplaatst van opvanglocatie en al meer dan drie keer opnieuw hebben moeten beginnen met onderwijs?
Welke acties onderneemt u op dit moment (behalve het verminderen van de instroom), om te zorgen dat kinderen zo min mogelijk worden verplaatst?
Voor hoeveel kinderen in de asielopvang geldt dat ze op wachtlijsten staan voor jeugdzorg of jeugd-GGZ?
Welke acties onderneemt u op dit moment om te zorgen dat kinderen ook bij eventuele verplaatsingen toegang tot jeugdzorg en jeugd-GGZ houden?
Bent u bereid de bovenstaande vragen één voor één te beantwoorden?
De omstreden en nog altijd actieve sekte Pater Pio |
|
Ingrid Michon (VVD), Michiel van Nispen |
|
van Weel |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het onderzoek van RTV Oost en De Twentsche Courant Tubantia dat de omstreden sekte Pater Pio nog altijd actief is in Twente?1 2 3 4 Heeft u kennisgenomen van de inhoud van de reportages over deze sekte, over zieke en inmiddels overleden volgelingen, de lijfstraffen voor minderjarigen en over kleine kinderen die werden gedwongen om mee te doen aan duiveluitdrijvingen?
Wat is uw reactie op het gegeven dat uit dit onderzoek blijkt dat de afgelopen jaren minstens drie patiënten zijn overleden onder de invloedssfeer van Pater Pio, omdat zij gebedsgenezing en handoplegging verkozen boven reguliere gezondheidszorg? Hoe kwalificeert u het onthouden van zorg aan doodzieke patiënten met fatale gevolgen?
Wat is uw reactie op de bevindingen dat een kinderrechter heeft geoordeeld dat hier sprake is van een sekte en kinderen uit huis zijn geplaatst en dat daarnaast de stichting recent is veroordeeld om tienduizenden euro’s terug te betalen aan een persoon die financieel was uitgekleed door het genootschap?
Wat is er gebeurd met, en wat is de stand van zaken van de meldingen van volwassenen die er hun jeugd hebben doorgebracht die aangiftes deden van onder meer psychische terreur, kinderarbeid, lijfstraffen voor minderjarigen en duiveluitdrijving, waaraan kinderen vanaf zes jaar werden gedwongen mee te doen?
Hoe kan het nou dat ondanks meldingen en bewijzen deze sekte gewoon door kan gaan en tot op de dag van vandaag actief is?
Wat is uw reactie op oud-leden en ex-volgelingen van deze sekte die hun verhaal doen en vinden dat deze «club moet worden gestopt»?
Welke mogelijkheden zijn er om de schadelijke invloeden van deze sekte te stoppen en mensen hier tegen te beschermen? Welke belemmeringen zijn er volgens u op dit moment nog om in te grijpen?
Wat is stand van zaken van de implementatie van het meldpunt bij Fier? Is de politie hierbij aangehaakt? Zo ja, op welke wijze precies en hoe intensief is die samenwerking?
Hoe beoordeelt u de wetgeving in Nederland om sektes effectief aan te pakken? Bent u bereid te kijken naar de ervaringen en de aanpak in het buitenland, zoals de aparte strafbaarstelling in de Franse wet (de wet Picard) die dit soort groeperingen verbiedt, om te bezien wat Nederland daarvan zou kunnen leren, met als doel een effectieve aanpak van misstanden bij sektes?
Bent u bekend met het advies van de Adviesraad Migratie en de Raad voor het Openbaar Bestuur: «Goed geregeld Asielopvang als maatschappelijke opgave»?1
Wat vindt u van de duidelijke conclusie van dit rapport waarin wordt gesteld dat de asielopvang één miljard euro goedkoper kan bij voldoende structurele opvang?
Wat vindt u van de analyse dat de kosten juist hoger zijn dan nodig doordat de asielopvang telkens in een crisissfeer tot stand komt waardoor niet de beste keuzes worden gemaakt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe reflecteert u los van de spreidingswet op de afspraken die met gemeenten over de verdeling en toereikende financiering zijn gemaakt? Bent u het met de onderzoekers eens dat dit onvoldoende gebeurt?
Bent u het met de schrijvers van het onderzoek eens dat het aantal mensen dat bescherming zoekt voornamelijk wordt beïnvloed door externe factoren zoals oorlogen elders? Zo nee, waarom niet?
Wat vindt u ervan dat een bezet bed in de opvang in 2023 gemiddeld 57 procent duurder was dan een bezet bed in 2014 zoals wordt geconcludeerd? Waar komen deze extra kosten terecht volgens u?
Bent u het eens met de conclusie dat de rol van het Rijk als stelselverantwoordelijke betekent dat het Rijk duidelijke beleidsdoelen formuleert en daar concrete en voldoende middelen aan koppelt? Vindt u dat er voldoende middelen begroot zijn de komende jaren voor de uitvoeringsinstanties? Kunt u dit duidelijk toelichten?
Bent u bereid het advies over te nemen om de stem van medeoverheden en uitvoeringsorganisaties zwaarder mee te wegen in de ontwikkeling van het asielopvangbeleid? Zo ja, op welke manier?
Kunt u inzicht geven in de aankomende plannen om dure (crisis)noodopvangplekken te vervangen door reguliere opvangplekken? Zo nee, waarom niet?
Kunt u een overzicht geven van de verwachting van de groei of daling van de structurele opvangcapaciteit en bijbehorende kosten in de jaren 2025, 2026 en 2027? Waar is dat op gebaseerd?
Hoe zorgt u ervoor dat we zo snel mogelijk af kunnen van (commerciële) noodopvangplekken die onnodig duur zijn waarmee belastinggeld niet doelmatig wordt besteed, nog los van de verwachte aantallen asielzoekers dat zich nu eenmaal moeilijk precies laat voorspellen?
De berichten dat KaFra Housing winst maakt op de huisvesting voor asielzoekers |
|
Bart van Kent , Michiel van Nispen |
|
Eddy van Hijum (CDA), Marjolein Faber (PVV) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat het bedrijf KaFra Housing asielzoekers huisvest op plekken die oorspronkelijk bedoeld waren voor arbeidsmigranten?1
Bent u op de hoogte van de huisvestingslocaties van KaFra Housing in Venlo en Maasbree waar asielzoekers worden gehuisvest? Zo ja, wat is hiervan het proces geweest?2
Is het volgens u wenselijk dat, nadat een vergunning voor huisvesting van arbeidsmigranten is verstrekt en deze onherroepelijk is, het mogelijk is om het bestemmingsplan aan te passen en hier asielzoekers te huisvesten? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Dragen gemeenten bij aan de financieren van de huisvestingslocaties van KaFra? Zo ja, met welk bedrag en hoe liggen die bedragen in relatie tot andere huisvestingsorganisaties voor asielzoekers? Mochten hier geen gegevens van zijn, bent u bereid om dit in kaart te brengen?
Kloppen volgens u de constateringen dat de huisvestingskwaliteit op verschillende plekken abominabel slecht is voor arbeidsmigranten? Sluit u uit dat misstanden zoals bij huisvestingslocaties voor arbeidsmigranten nu voorkomen in de locaties waar nu asielzoekers worden geplaatst? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Wat is uw reactie op de quote van oprichter van KaFra Housing, Frank van Gool, dat vluchtelingen en statushouders een nieuwe «markt» zijn?3 Vindt u dat het huisvesten van asielzoekers bovenal een publieke aangelegenheid is? Zo nee, waarom niet?
Vindt u het in algemene zin wenselijk dat publiek geld wordt aangewend om KaFra Housing winstgevende opvang te laten faciliteren?
Bent u bereid een onderzoek te starten naar de huisvestingslocaties van KaFra Housing waar asielzoekers geplaatst zijn om inzage te krijgen in de woonomstandigheden? Indien deze informatie al beschikbaar is, wilt u deze delen met de Kamer?
Bent u bereid met belanghebbende partijen in gesprek te gaan en indien nodig maatregelen te treffen om deze constructies tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
In hoeverre kunnen de werkzaamheden van KaFra gecategoriseerd worden als een verdienmodel zoals gedefinieerd in de aangenomen motie-Dijk?4 Bent u van plan de motie op te volgen en deze praktijken te doen stoppen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven of er sprake is van een unieke casus of is dit volgens u een praktijk die veelvuldig in Nederland plaatsvindt? Bent u bereid een onderzoek te starten naar soortgelijke constructies waarin er sprake is van commerciële huisvesting van asielzoekers met slechte woonomstandigheden?
Zijn er arbeidsmigranten werkzaam in de locaties van KaFra die werkzaamheden uitvoeren ten dienste van de asielzoekers? Wie zorgen er bij de locaties voor de beveiliging, catering, schoonmaak, groenonderhoud en reparaties? Via welke werkgever of uitzender voeren de werknemers deze werkzaamheden uit?
De sloop van de woonwijk Mrija voor 1000 Oekraïners in Vlaardingen |
|
Michiel van Nispen , Sandra Beckerman |
|
Marjolein Faber (PVV), Barry Madlener (PVV) |
|
Bent u bekend met de plannen vanuit de gemeente Vlaardingen en het Hoogheemraadschap Delfland voor de sloop van een hagelnieuwe woonwijk voor een waterzuiveringsinstallatie waarover de Oekraïense bewoners een petitie aan de Kamer hebben overhandigd?1
Wat vindt u van de grote zorgen die zijn geuit door deze groep Oekraïners, en een kleine duizend omwonenden, al in een eerdere petitie voor behoud van de wijk, over hoe de oorlog zal eindigen in Oekraïne en dat velen van hen woonden in een gebied dat nu door Rusland is bezet?
Ziet u hierin ook de verantwoordelijkheid voor u gezien het feit dat de wijk Mrija ook volledig is betaald met Rijksmiddelen?2
Klopt het dat het Rijk hier een voorname rol in heeft, zowel op het gebied van water en infrastructuur, als wel het woningbouwaspect, als wel de verantwoordelijkheid voor de opvang van Oekraïners in Nederland?
Bent u tevens bekend met de brief vanuit Stichting Groeiend Verzet richting het Hoogheemraadschap Delfland en de gemeente Vlaardingen waarin meerdere bezwaren over de sloop van de wijk Mrija worden gedeeld? Zo ja, kunt u hierop reflecteren?3
Bent u het met de Stichting Groeiend Verzet, en mede ondertekenaars dhr. de Geus en dhr. Habekotte, eens dat de sloop van deze woningen een grote kapitaalvernietiging is, gezien het feit dat deze woningen nog lang mee kunnen gaan en gezien het feit dat deze pas 3 jaar oud zijn?
Bent u bekend met de uitspraak van voormalig Staatssecretaris dhr. van der Burg die, bij de opening van de wijk Mrija voor langdurige opvang oorlogsvluchtelingen, nog lang voor het raadsbesluit was uitgesproken, over de opvang Oekraïners zei: «voor hoe langer hoe beter het is»? Is dit ook uw opvatting?
Ziet u, met het oog op de grote woningnood in Nederland, dat deze sloop hier op geen manier recht aan doet en de sloop van kostbare woningen medio 2026 zeer ongewenst is, zeker ook omdat ze op termijn ook lokale jonge woningzoekenden in kunnen worden gehuisvest?
Bent u bekend met het advies over reikwijdte en detailniveau van het milieueffectrapport van de Commissie voor de Milieueffectrapportage van 9 oktober 2024? Kunt u specifiek reflecteren op het advies waarin de gedeeltelijke (gefaseerde) nieuwbouw in combinatie met renovatie/opwaardering van de bestaande AWZI, mogelijk milieuvoordelen kan opleveren ten opzichte van nieuwbouw en dat bestaande onderdelen kunnen worden gerenoveerd? Zo ja, wat is uw mening over dit advies?
Kunt u reageren op de uitspraak van dhr. Poppe van Stichting Groeiend Verzet dat voor de woonwijk Mrija een tijdelijke omgevingsvergunning van kracht is, maar het bevoegd gezag een wettelijke mogelijkheid heeft dit te verlengen tot tien jaar of zelfs langer?
Klopt de inschatting dat ongeveer 100 miljoen euro, voor bouw en sloop, in rook opgaat als de plannen voor de nieuwe waterzuiveringsinstallatie worden doorgezet en de woningen en de gehele boven en ondergrondse infrastructuur dus weg moeten en wat ook betekent dat de huidige zuivering gesloopt gaat worden? Wat zijn de totale kosten van bouw en sloop van de wijk Mrija en wat zijn de kosten van sloop van de huidige zuivering? Acht u deze, bij een ander beleid met vernieuwing zuivering op de huidige locatie met behoud van Mrija, onnodige kosten maatschappelijk verantwoord? Zo ja, op grond van welke argumenten?
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de gemeente Vlaardingen en het Hoogheemraadschap Delfland over het voorkomen van deze mogelijke sloop van Mrija en om genoemde alternatieve plannen uit te werken, omdat dit ook direct de agenda op meerdere gebieden van het Rijk raakt?
De uitbuiting van Indonesische verpleegkundigen en hun zaak tegen een Hogeschool |
|
Michiel van Nispen |
|
Marjolein Faber (PVV), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Kent u de zaak van de Indonesische verpleegkundestudenten die via een leerwerktraject van een hogeschool en een bemiddelingsbedrijf naar Nederland kwamen om vervolgens twee dagen per week te werken, twee dagen per week onbetaald werk te verrichten (stage) en nog twee dagen per week te studeren, tegen de belofte van een studiebeurs en een verhuiskostenvergoeding waarover gedoe ontstond?1
Wat vindt u er van dat na afloop van de rechtszaak bij het treffen van de schikking en de vergoeding die de hogeschool zou betalen de voorwaarde is gesteld dat geen kwaad woord meer mocht worden gesproken over de hogeschool? Begrijpt u dat mensen zich monddood gemaakt voelen, mag deze voorwaarde eigenlijk wel worden gesteld?2
Klopt het dat voorafgaand aan de komst van de Indonesisch verpleegkundigen vier ministeries kritisch waren op deze plannen voor dit leerwerktraject, en dat met name de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND) grote bezwaren had? Wat is uw reactie op de kritiek vanuit de IND dat dit niet de gebruikelijke route is maar vooral een constructie om goedkope arbeidskrachten uit het buitenland naar Nederland te halen? Wat is uw reactie op de kritiek vanuit de Ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) dat er zorgen zijn over een tekort aan verpleegkundigen in Indonesië, zorgen over kwaliteit van onderwijs en mogelijke uitbuiting?3
Hoe kan het dat ondanks deze fundamentele kritiek deze constructie plaats mocht vinden? Hoe kijkt u hier op terug? Zijn dergelijke constructies nu nog steeds mogelijk?
Erkent u dat er al sinds juni 2024 een rapport ligt van de IND waarin op vernietigende wijze wordt uitgehaald naar de hogeschool over dit leerwerktraject, dat er een verkeerd beeld is gegeven van het project, dat meerdere wetten en regels zijn overtreden en het aanvankelijk ook gewoon de bedoeling was om verpleegkundigen als werknemers uit Indonesië te halen maar toen bleek dat dat niet door kon gaan deze constructie is bedacht?4 Wat is uw reactie hierop?
Hoe kan het dat er al sinds juli 2024 een brief ligt van de IND met daarin het voornemen om de erkenning van de hogeschool als referent in te trekken, dat de hogeschool een termijn van vier weken is gesteld om haar zienswijze op dit voornemen kenbaar te maken en nog steeds door de IND geen besluit met betrekking tot het referentschap van de hogeschool is genomen?
Bent u er mee bekend dat de hogeschool aan de Indonesische verpleegkundigen heeft laten weten dat de hogeschool met de IND heeft afgesproken dat tot 1 juni 2025 de intrekkingsprocedure niet wordt doorgezet? Wat vindt u van een dergelijke afspraak gelet op de inhoud van het in vraag 5 genoemde rapport? Wat betekent dit voor de studenten? Welke gevolgen heeft dit voor de hogeschool?
Wanneer wordt het onderzoek van de Nederlandse Arbeidsinspectie naar deze kwestie naar verwachting openbaar gemaakt?
Terugkijkend, wie heeft er nu aan deze constructie verdiend of op andere wijze voordeel behaald?
Hoe gaat u in de toekomst dergelijke misstanden en situaties van uitbuiting voorkomen?
De Sportpas |
|
Michiel van Nispen |
|
Karremans |
|
Kunt u toelichten hoe u nu precies aankijkt tegen het idee van een sportpas, de pas met budget waarmee jongeren sportactiviteiten kunnen betalen, en hoe het denken zich heeft ontwikkeld sinds het Kamerdebat in december 2024 waarin dit plan aan u is overhandigd door de SP en de KNVB namens een groot aantal sportbonden, jongeren- en sportorganisaties, ondernemers, vakbonden en individuen?1
Ik ben altijd al enthousiast geweest over de sportpas. De motie die oproept tot het onderzoeken van de effecten van een sportpas (zowel de financiële als maatschappelijke opbrengsten meewegend) van de leden Van Nispen en Mohandis heb ik destijds dan ook de appreciatie oordeel Kamer meegegeven. Ik ben ook op bezoek geweest in Waadhoeke en heb met wethouder De Vries gesproken. De aanpak in Waadhoeke is interessant en levert veel informatie op. Nu zijn we bezig met het inrichten van het onderzoek.
Klopt het dat uw enthousiasme over dit plan, vanwege uw overtuiging dat dit werkt en de eenvoud in de uitvoering, alsmede de goede ervaringen in bijvoorbeeld de gemeente Waadhoeke, er inmiddels toe heeft geleid dat dit plan nader onderzocht gaat worden en in enkele gemeenten uitgeprobeerd gaat worden? Kunt u dit toelichten?
Het klopt dat ik enthousiast ben over het idee van de sportpas. Zoals toegezegd tijdens het debat van 9 december 2024 laat ik een onderzoek doen naar de effecten van de inzet van een sportpas. Ik streef ernaar u in juni, voorafgaand aan het eerstvolgende commissiedebat, te informeren over hoe het onderzoek er precies uitziet en in welke gemeenten de sportpas uitgeprobeerd wordt. Samen met onder andere het Mulier Instituut en Kenniscentrum Sport en Bewegen ben ik aan het verkennen welke informatie al voorhanden is over een sportpas en welke gemeenten hiermee werken. Voor een haalbaarheidsonderzoek moeten we naar verschillende vormen van sportpassen in gemeenten kijken om te zien wat dan het beste past voor heel Nederland en wat de kosten zijn. Het is goed mogelijk dat ook naar NPLV wijken wordt gekeken.
Hoe zal dit onderzoek, naar de effectiviteit van de sportpas en de financiële effecten (inclusief nadrukkelijk de maatschappelijke opbrengsten), er uit komen te zien? Wanneer zal dit plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 2.
In welke gemeenten zal dit de komende tijd uitgeprobeerd gaan worden en wanneer gebeurt dit? Heeft u hierover al een besluit genomen of bepaalde gemeenten op het oog? Mogen gemeenten zich hier zelf voor aanmelden? Wordt er bijvoorbeeld gedacht aan gemeenten die in het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid (NPLV) zitten, omdat toepassing van de sportpas in de NPLV-gebieden vanwege de integrale aanpak in die gebieden de effecten mogelijk kan versterken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer wordt de Kamer nader geïnformeerd over de voortgang van de sportpas, de proeven in de gemeenten en het onderzoek, mede ter uitvoering van de aangenomen Kamermotie?2 Zal dit nog voor het volgende commissiedebat Sportbeleid plaatsvinden? Wilt u in ieder geval de Kamer uiterlijk voorafgaand aan dat commissiedebat zo goed mogelijk hierover informeren zodat de voortgang kan worden besproken?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat er op een derde van de mbo’s sport- en beweeglessen geen structureel onderdeel van het curriculum zijn |
|
Michiel van Nispen |
|
Eppo Bruins (CU), Karremans |
|
Wat is uw reactie op het Mulier-rapport «Bewegen en sport in het middelbaar beroepsonderwijs»?1
Het rapport «Bewegen en sport in het middelbaar beroepsonderwijs» geeft mij en de Minister van OCW inzicht in de ontwikkelingen en kansen binnen mbo- instellingen op het gebied van sporten en bewegen. De Ministeries van VWS en OCW volgen de metingen, door middel van vervolgonderzoek, de komende jaren en zijn benieuwd naar het totaalbeeld en de trend over de jaren 2020 tot en met 2028.
Bewegen heeft een positieve invloed op zowel de fysieke als mentale gezondheid en meer bewegen op school kan ook helpen bij het verbeteren van de concentratie, een vergroot welbevinden en een beter zelfbeeld van studenten.
Daarom wordt vanuit het Ministerie van VWS bijvoorbeeld met het actieplan «Nederland beweegt» ingezet op het creëren van die randvoorwaarden en het vergroten van het bewustzijn van het belang van bewegen. Denk hierbij aan zaken als een actieve schooldag waarbij bewegen gedurende de lessen, actief pauzegedrag en het stimuleren van naschoolse sport- en beweegmomenten worden ingezet. Het is aan mbo-instellingen zelf of en hoe zij vervolgens het bewegingsonderwijs vormgeven.
Hoe reageert u op het feit dat het aantal mbo-instellingen waarbij sport- en beweeglessen deel uitmaken van het curriculum is afgenomen, terwijl slechts een kwart van de mbo-studenten jonger dan 18 jaar voldoet aan de beweegrichtlijn?
Het is aan mbo-instellingen zelf om te bepalen of en hoe zij sport- en bewegingsonderwijs vormgeven. Deze onderwijsinstellingen worden aangemoedigd om kosteloos gebruik te maken van het meet- en signaleringsinstrument TestJeLeefstijl2. Na het invullen van een vragenlijst krijgen de mbo-studenten persoonlijke tips mee, zodat zij zelf regie kunnen voeren op hun leefstijl. Een vergroot bewustzijn van hun gezondheid en beweging kan er vervolgens voor zorgen dat jongeren gezonde leefstijlkeuzes maken.
Onderwijsinstellingen kunnen de uitkomsten van TestJeLeefstijl gebruiken om gerichte initiatieven op te zetten.
Verder werkt het mbo, net zoals het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en speciaal onderwijs met de Gezonde School-aanpak. Scholen kunnen in samenwerking met de Gezonde School-coördinator en een externe adviseur van de GGD aan de slag gaan met diverse gezondheidsthema’s.
Ik subsidieer tenslotte een project van het Alfa-college dat als hoofddoel heeft om meer mbo-studenten vaker te laten bewegen en sporten door in de mbo- onderwijssetting meer mogelijkheden te creëren om te bewegen en te sporten. Zij brengen goed werkende sport- en beweegprogramma’s voor mbo-studenten in kaart en koppelen dit ook aan de beroepsvitaliteit. Om zo te laten zien hoe mbo- studenten hun toekomstige beroep vitaal en duurzaam kunnen uitoefenen. De uitkomsten worden met alle mbo-instellingen gedeeld.
Hoe reageert u op het feit dat «Onvoldoende accommodatie», «Te weinig lestijd voor sport en bewegen als gevolg van te vol lesrooster» en «Onvoldoende financiële middelen» door mbo-instellingen als belangrijkste belemmeringen voor het aanbieden en uitvoeren van sport- en beweegactiviteiten?
Onderwijsinstellingen kunnen gebruikmaken van de kwaliteitsmiddelen (een financiële impuls voor ondersteuning aan mbo-studenten) om in te zetten voor sport- en beweegactiviteiten, bijvoorbeeld ten behoeve van het welbevinden van studenten. Mbo-instellingen kunnen zo zelf bepalen op welke manier zij aandacht willen besteden aan bewegen en sport. Daarnaast moedigen de Minister van OCW en ik onderwijsinstellingen aan om inspiratie op te doen bij andere instellingen om knelpunten op te lossen, bijvoorbeeld vanuit het Platform Sport & Gezonde Leefstijl. Zo komt in het rapport terug dat mbo-studenten bij onderwijsinstelling VISTA met korting gebruik kunnen maken van sportfaciliteiten van de Universiteit van Maastricht. Dit is een mooi voorbeeld hoe er in de regio wordt samengewerkt met andere onderwijsinstellingen om beweging te stimuleren. ROC Nijmegen met het programma Sport op Maat kan bijvoorbeeld ook ter inspiratie gebruikt worden voor het creëren van ruimte voor sport en bewegen binnen een onderwijsprogramma.
Hoe reageert u op de aanbevelingen uit het Mulier-rapport?
In de aanbevelingen komt terug dat mbo-instellingen een intensievere samenwerking met gemeenten en sportverenigingen hebben. Dit kan leiden tot een breder en effectiever aanbod van beweegactiviteiten. De kracht van samenwerking vanuit onderwijs, gezondheidsinstellingen en lokale sportaanbieders is essentieel om meer jongeren aan het bewegen te krijgen en te houden. Hierbij is het zinvol, zoals wordt aangegeven in de aanbevelingen, om een duidelijke, integrale visie te creëren op het gebied van sport en bewegen, in samenwerking met studenten. De Minister van OCW en ik willen mbo-instellingen inspireren om vanuit onder andere het Mulier-rapport en samen met andere onderwijsinstellingen, toekomstige werkgevers en het Platform Sport & Gezonde Leefstijl te werken aan inzet op bewegen in de regio.
Wat is uw visie op bewegingsonderwijs in het mbo?
Bewegen is binnen alle onderwijsvormen en binnen alle leeftijdscategorieën belangrijk. Het is aan mbo-instellingen zelf of en hoe zij bewegingsonderwijs vormgeven. In tegenstelling tot het funderend onderwijs, geldt er in het vervolgonderwijs geen wettelijke verplichting of urennorm voor bewegingsonderwijs. Wel is het belangrijk dat mbo-instellingen ondersteund worden om de interventies toe te passen gericht op gezondheid. Hiervoor kunnen instellingen inspiratie opdoen vanuit het Platform Sport & Gezonde Leefstijl of gebruik maken van de Gezonde School-aanpak.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja, wij zijn hiertoe bereid.
De zorgwekkende uitkomsten van de inspectie Gezondheid en Jeugd over de situatie van kinderen in de opvang |
|
Michiel van Nispen |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
Bent u bekend met de uitkomsten van de Inspectie Gezondheid en Jeugd over het toezicht op de asielopvang 2024?1
Wat vindt u van de indringende conclusie dat de gezondheidszorg voor de meest kwetsbaren, waaronder kinderen, chronisch zieken en zwangere vrouwen, momenteel niet op orde is en daarmee ernstige risico’s oplevert voor de gezondheid?
Hoe kijkt u naar de conclusie over de situatie van kinderen waarin wordt geconstateerd dat er nog steeds na herhaaldelijke oproepen ernstige risico’s zijn die hun gezonde en veilige ontwikkeling belemmeren, waarmee niet voldaan wordt aan de rechten van het kind en asielkinderen ernstig risico op blijvende en mogelijk onherstelbare schade hebben?
Voelt u zich verantwoordelijk voor kinderen van asielzoekers die zich in de Nederlandse opvang bevinden? Zo ja, hoe ziet u die verantwoordelijkheid in het licht van de conclusies van dit rapport?
Bent u het met de Inspectie eens dat de overheid momenteel ernstig tekortschiet in de zorg die nodig is voor asielkinderen?
Welke maatregelen zijn er sinds de eerdere oproepen genomen om de situatie te verbeteren, en waarom hebben deze niet het gewenste effect gehad?
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat er voldoende geschikte en stabiele opvangplekken komen voor kinderen, zodat zij niet telkens hoeven te verhuizen?
Deelt u de mening dat het zelf exploiteren van locaties door gemeenten een kans biedt voor kleinschalige opvang, met oog voor kwetsbare groepen zoals kinderen? . Ziet u de toegevoegde waarde van kleinschalige locaties voor het welzijn van kinderen?
Bent u bereid de aanbevelingen van het Inspectierapport volledig en met hoge prioriteit over te nemen? Zo nee, waarom niet?
Hoe verhouden de uitkomsten van de Inspectie zich volgens u met de uitvoering van de motie van het lid Van Nispen c.s. over goede opvang van kinderen in de asielopvang prioriteit geven waarin ook maandelijks gerapporteerd moet worden over de situatie van kinderen in de asielopvang?2
Heeft u inmiddels in beeld welke locaties ongeschikt zijn voor kinderen en bent u bereid ervoor te zorgen dat kinderen daar per direct niet meer geplaatst worden, in lijn met de motie van het lid Van Nispen c.s.?3
Bent u bereid om, naast het contactpersoon kind, meer personeel van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) op locaties een training te laten volgen op het gebied van kind-specifieke expertise, zodat al het personeel de kennis en kunde in huis heeft?
Het rapport van de commissie Van der Meer II en de tarieven voor de sociaal advocatuur |
|
Michiel van Nispen |
|
Struycken |
|
Op welk moment heeft u inhoudelijk kennis mogen nemen van de inhoud van het rapport van de commissie-Van der Meer II?
Op 10 februari 2025 heb ik het rapport onder embargo ontvangen.
Waarom temperde u bij de presentatie van het rapport direct de verwachtingen over het benodigde budget?1 Het kan toch onmogelijk een verrassing zijn dát er enig budget gemoeid zou zijn met de verbetering van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand en het behoud van de sociaal advocatuur? Hoe heeft u zich hier tot nu toe op voorbereid, qua budgettaire reserveringen en claims richting ministerraad en voorjaarsnota?
Tijdens de presentatie van het rapport heb ik geen uitspraken gedaan over het benodigde budget en evenmin over het beschikbare budget. Het adviesrapport is kort geleden gepresenteerd en veel van de aanbevelingen behoeven nadere bespreking met de betrokken partijen in het rechtsbijstandsstelsel en daarna, zoals gebruikelijk, een nadere beleidsafweging. Hiermee is de nodige tijd gemoeid. Daarbij bestaan voor het beschikbaar stellen van budget afgesproken procedures waaraan het kabinet gebonden is. Budget reserveren zonder te weten hoe hoog dit bedrag zou moeten zijn, past niet binnen de overheidsbrede begrotingsregels.
Waarom schrijft u in uw brief dat u met een kabinetsreactie komt voor het commissiedebat op 26 maart terwijl het commissiedebat op 13 maart is gepland?
Er was sprake van miscommunicatie met de griffie van de Tweede Kamer over de planning van het debat. Het debat staat nu gepland op 1 april a.s.
Wat is uw reactie op het noodplan van de Vereniging Sociale Advocatuur Nederland (VSAN) met een aantal snel uitvoerbare maatregelen die jaarlijks tot 200 extra sociaal advocaten kunnen leiden?2 Bent u bereid daarop ook uitgebreid in te gaan in uw beleidsreactie zodat we het integraal kunnen betrekken in het debat? Zo niet, waarom niet?
Ik heb met interesse kennisgenomen van de maatregelen die de VSAN voorstelt. Ik ben van menig dat dat we breed moeten kijken naar de opties die er zijn om de sociale advocatuur te versterken en te zorgen voor behoud van sociaal advocaten plus het verhogen van de instroom van nieuwe sociaal advocaten. Daarom werk ik samen met onder meer de Raad voor Rechtsbijstand, de Nederlandse Orde van Advocaten en de Vereniging Sociale Advocatuur Nederland aan een concrete en inspirerende visie voor de sociale advocatuur. Ik betrek de door de VSAN voorgestelde maatregelen eveneens bij dit visietraject. Nog voor het commissiedebat gesubsidieerde rechtsbijstand op 1 april a.s. zal ik uw Kamer een brief doen toekomen waar ik onder meer in zal gaan op het visietraject en de door de VSAN voorgestelde maatregelen.
Wat heeft u tot nu toe nu precies op tafel gelegd voor de onderhandelingen rondom de Voorjaarsnota? Wat is het uiterlijke moment om budgettaire claims neer te leggen voor die besprekingen?
Ik kan op dit moment geen mededelingen doen over de voorjaarsnota, omdat de gesprekken en onderhandelingen hierover in het kabinet nog gevoerd moeten worden. Onderdeel van het proces om te komen tot besluitvorming is dat alle bewindspersonen hun zogenaamde beleidsbrieven met daarin de voorstellen voor de Voorjaarsnota op 5 maart indienen bij de Minister van Financiën.
Bent u bereid deze vragen binnen een week, uiterlijk voor het geplande commissiedebat op 13 maart te beantwoorden?
Het is niet gelukt deze vragen binnen een week te beantwoorden. Het is wel gelukt de vragen te beantwoorden vóór de nieuwe datum van het commissiedebat 1 april a.s.
Het bericht 'Ambtenaren verwachten ontevreden VNG na Kamerbrief' |
|
André Flach (SGP), Michiel van Nispen , Glimina Chakor (GL) |
|
Tjebbe van Oostenbruggen (NSC), Judith Uitermark (NSC) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ambtenaren verwachten ontevreden VNG na Kamerbrief»?1
Ja.
Waarom heeft u de motie-Chakor/Van Nispen (Kamerstuk 36 600 B, nr. 12) niet uitgevoerd en heeft er geen afstemming plaatsgevonden met de decentrale overheden over de financiële effecten en de voor- en nadelen van de nieuwe berekeningswijze van taakmutaties?
Er is in de periode november 2024 tot februari 2025 zowel bestuurlijk als ambtelijk gesproken met de medeoverheden over de financiële effecten en de voor- en nadelen van de nieuwe berekeningswijze van taakmutaties. In die gesprekken werd duidelijk dat het kabinet en de medeoverheden op een aantal punten een andere zienswijze hebben bij de financiële situatie in 2026. Dit verschil in perspectief hebben de Staatssecretaris Fiscaliteit, Belastingdienst en Douane en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties doen besluiten de brief enkel ter informatie met de decentrale overheden te delen.
De voor- en nadelen van de nieuwe berekeningswijze zijn besproken in het Bestuurlijk Overleg Financiële verhoudingen (BOFv) van 6 maart jl. Er is gesproken over het definitieve vaststellingsmoment van het prijs-bbp voor het lopende jaar. Dat gebeurt nu in het voorjaar van het lopende jaar, conform de rest van de Rijksbegroting, op basis van CPB-cijfers. Ook is gesproken over de normering van teruggedraaide kortingen op het gemeentefonds en provinciefonds. De Minister van BZK heeft al toegezegd uw Kamer te informeren over de uitkomsten van het BOFv en het Overhedenoverleg, voor het debat met de Kamercommissie BZK over financiën decentrale overheden van 26 maart aanstaande.
Wat was de reden dat het Ministerie van Financiën geen afvaardiging heeft gezonden naar de recente technische briefing in de Tweede Kamer op 18 februari jongstleden, terwijl dit ministerie de eerste ondertekenaar is van de brief over de berekeningswijze van de normeringssystematiek?
Voor een adequate technische briefing achtte de Minister van Financiën het van belang eerst uitvoering te geven aan de motie Chakor/Nispen. Op het moment van de technische briefing was de brief hierover («Berekeningswijze van normeringssystematiek o.b.v. bruto binnenlands product (bbp)»)2 nog niet af.
Zijn de fondsbeheerders gezamenlijk verantwoordelijk voor het opstellen, uitwerken en toepassen van de normeringssystematiek? Zo nee, hoe zijn de taken en verantwoordelijkheden dan precies verdeeld?
De fondsbeheerder, de Minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijkrelaties en de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit, Belastingdienst en Douane zijn op basis van de Financiële-verhoudingswet verantwoordelijk voor de financiële verhoudingen tussen Rijk en gemeenten. Zij dragen daarbij zorg voor een adequate omvang alsmede een goede werking van de verdeelsystematiek van het gemeentefonds. Tevens zorgen zij voor een adequate uitbetaling en vaststelling van de algemene uitkering, de integratie-uitkeringen en decentralisatie-uitkeringen aan de verschillende gemeenten. De normeringssystematiek bepaalt voor een belangrijk deel de ontwikkeling van de omvang van de fondsen over de tijd en is en valt onder de verantwoordelijkheid van de fondsbeheerders.
Kunt u aangeven op welke momenten er contact is geweest tussen de fondsbeheerders en VNG en IPO in het kader van afdoening van deze motie? Op welk exact moment is besloten af te zien van het betrekken van VNG en IPO?
Zie het antwoord op vraag 2.
Welke overwegingen lagen precies ten grondslag aan het besluit om de VNG en het IPO niet te betrekken bij dit proces, ondanks de duidelijke impact van de nieuwe berekeningswijze op gemeenten en provincies?
Zie het antwoord op vraag 2. Bij Voorjaarsnota 2024 is in samenspraak met de VNG en IPO besloten om de oploop van de opschalingskorting te schrappen in combinatie met het vervroegd invoeren van de bbp-systematiek vanaf 2024. Er is een akkoord bereikt aan de hand van budgettaire tabellen, die ook zijn opgenomen in de Voorjaarsnota 2024.
Het besluit tot het vervroegd invoeren van de nieuwe financieringssystematiek heeft invloed op de lopende begroting van gemeenten en provincies. Om die reden is besloten de impact hiervan volledig (2024) en deels (2025) te dempen. Ook voor 2026 tot en met 2029 vindt compensatie plaats. Deze is zodanig dat dit per saldo voor de periode 2026 tot en met 2029 resulteert in een plus van 675 miljoen euro voor gemeenten en 44 miljoen euro voor provincies. Daarnaast ontvangen gemeenten aanvullende middelen (bovenop bbp) voor de uitgavenstijging bij de Wmo.
Bent u zich bewust van de zorgen binnen de decentrale overheden over de financiële gevolgen van de nieuwe normeringssystematiek, met name met het oog op het verwachte ravijnjaar? Hoe beoordeelt u deze zorgen?
De fondsbeheerders zijn bekend met deze zorgen. In het BOFv van 6 maart hebben zij samen met de koepels opnieuw stilgestaan bij de zorgen die medeoverheden bij de systematiek hebben. Zoals ook in de brief aangegeven hecht het kabinet veel waarde aan de balans tussen de ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht van medeoverheden. In het Overhedenoverleg van 21 november jl. is erkend dat de balans onder druk staat. Het gesprek hierover is vervolgd in het Overhedenoverleg in maart 2025.
Kunt u uitleggen waarom er bij het kabinet geen herkenning lijkt te zijn voor het feit dat gemeenten vanaf 2026 veel minder middelen beschikbaar hebben voor het uitvoeren van belangrijke taken en het in stand houden van belangrijke voorzieningen? Is het kabinet van mening dat gemeenten de zorgen overdrijven? Zo ja, waarom?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven heeft het kabinet een ander perspectief dan de medeoverheden. Zoals in het antwoord op vraag 7 aangegeven hecht het kabinet veel waarde aan de balans tussen ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht van medeoverheden en wordt het gesprek hierover in maart vervolgd.
Kunt u in een overzichtelijk schema nauwkeurig schetsen waar het verschil in perspectief zit tussen dat van het kabinet en de VNG en het IPO over het financiële ravijn, zodat de Kamer kan doorgronden waar het verschil – zoals dat in de belisnota wordt genoemd – precies zit?
De Kamerbrief toont de ontwikkeling van het gemeente- en provinciefonds sinds de start van Rutte IV, het moment dat vanaf 2026 is afgestapt van de normeringssystematiek »trap op trap af». Gemeenten en provincies hebben in alle jaren extra middelen ontvangen en vooral in de jaren 2022–2025 meegedeeld in de relatief hoge intensiveringen vanuit het Rijk.
De VNG en het IPO wijzen op het verschil tussen huidige begrotingsstanden (op basis van de ontwikkeling van het bbp) en de situatie waarin de normeringssystematiek nog gekoppeld zou zijn aan de ontwikkeling van de rijksuitgaven («trap op trap af»). Zoals in de brief aangegeven hadden, gemeenten en provincies in 2026 meer gekregen als ook in 2026 de ontwikkeling van de Rijksuitgaven was gevolgd. Dit is de terugval in inkomsten waar gemeenten en provincies over spreken.
Welke stappen bent u bereid te nemen om alsnog in overleg te treden met de VNG en het IPO om de gevolgen van deze nieuwe berekeningswijze gezamenlijk inzichtelijk te maken en daarmee de aangenomen Kamermotie uit te voeren?
De berekeningswijze van de normeringssystematiek is besproken in het BOFv van 6 maart. De Minister van BZK heeft al toegezegd uw Kamer te informeren over de uitkomsten van het BOFv en het Overhedenoverleg, voor het debat met de Kamercommissie BZK over financiën decentrale overheden van 26 maart.
Kunt u toezeggen dat toekomstige wijzigingen met directe financiële gevolgen voor gemeenten en provincies in nauwere samenspraak met de betreffende overheden zullen plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Ik kan toezeggen dat het kabinet in gesprek is en blijft over de maatschappelijke opgaven, inclusief eventuele financiële gevolgen. Deze opgaven kunnen alleen gezamenlijk worden ingevuld. In maart is daarom weer een BOFv geweest en heeft– naast de reguliere contacten over specifieke beleidsthema’s – opnieuw een Overhedenoverleg plaatsgevonden.
Kunt u bovenstaande vragen één voor één beantwoorden voor het commissiedebat Financiën decentrale overheden op 26 maart 2025?
Ja.
De fundamentele koerswijziging van het Openbaar Ministerie om veel meer strafzaken zelf af te gaan doen met OM-strafbeschikkingen |
|
Michiel van Nispen |
|
van Weel |
|
Vanaf welk moment bent u op de hoogte geraakt van de fundamentele koerswijziging van het Openbaar Ministerie (OM) om veel meer strafzaken zelf af te gaan doen met OM-strafbeschikkingen?1
In uw vraag wordt gerefereerd aan het – binnen de huidige wettelijke grenzen – ruimere toepassen van de strafbeschikking door het OM, zoals vastgelegd in de Tijdelijke instructie intensivering strafbeschikking bij veelvoorkomende vermogensdelicten die per 1 februari 2025 in werking is getreden. Ik ben enkele weken voorafgaand aan 1 februari in algemene zin mondeling op de hoogte gesteld dat het OM voornemens was de toepassing van de strafbeschikking uit te breiden.
Klop het dat het OM zelf de ruimte heeft om deze koerswijziging in te zetten? Klopt het ook dat dit reeds sinds 1 februari van kracht is? Waarom is er voor gekozen te beginnen met alle vermogensdelicten?
Het OM heeft sinds 1 januari 2008 de bevoegdheid om een strafbeschikking op te leggen, via de Wet OM-afdoening. Door middel van een strafbeschikking kan een officier van justitie een overtreding of misdrijf zelfstandig afdoen. De officier van justitie heeft de wettelijke bevoegdheid om een strafbeschikking uit te vaardigen bij overtredingen of misdrijven waarvoor maximaal 6 jaar gevangenisstraf kan worden opgelegd en heeft binnen dat wettelijke kader ruimte om de inzet van de strafbeschikking te vergroten (artikel a tot en met h Wetboek van Strafvordering). Van deze ruimte wordt vanaf 1 februari vaker gebruik gemaakt als het gaat om een aantal veelvoorkomende vermogensdelicten gepleegd door meerderjarigen.
De instructie is de start van een traject gericht op het vaker uitvaardigen van strafbeschikkingen voor alle strafbare feiten waarvoor dat wettelijk gezien mogelijk is. Het doel hiervan is om de doorlooptijden van strafzaken te verkorten, de rechtspraak te ontlasten en voorraden af te bouwen. Door vaker een strafbeschikking uit te vaardigen kan de strafrechter worden ontlast en de rechterlijke capaciteit worden benut voor de zwaardere strafzaken. Daarnaast streeft het OM ernaar om hiermee meer strafzaken te kunnen afhandelen. Dit leidt er dus toe dat meer criminaliteit sneller kan worden aangepakt. Er is begonnen met een beperkt aantal vermogensdelicten (diefstal, verduistering, oplichting en heling) vanwege hun eenvoudige aard, in het bijzonder ten aanzien van de bewijsbaarheid.
Wat vindt u er van dat het OM nagenoeg álle strafzaken waar een maximale gevangenisstraf van zes jaar op staat in de nabije toekomst zelfstandig wil afhandelen, «totdat het doel van zo min mogelijk dagvaardingen voor feiten met een strafmaximum van zes jaar of minder is bereikt,» aldus het OM?
Het doel van het vaker toepassen van de strafbeschikking is om de doorlooptijden van strafzaken te verkorten, de rechtspraak te ontlasten en voorraden af te bouwen. Door vaker een strafbeschikking uit te vaardigen kan de strafrechter worden ontlast en de rechterlijke capaciteit worden benut voor de zwaardere strafzaken waarover de strafrechter een oordeel dient uit te spreken. Daarnaast streeft het OM ernaar om hiermee meer strafzaken af te kunnen handelen. Dit leidt ertoe dat meer criminaliteit sneller kan worden aangepakt. Dit is in het belang van de slachtoffers. Ik steun in algemene zin het doel om doorlooptijden van strafzaken te verkorten en meer criminaliteit aan te pakken. Als de overtreding of misdrijf hiertoe aanleiding geven, kan de officier nog steeds tot dagvaarding overgaan en bij de rechter een vrijheidsstraf eisen. Vanzelfsprekend worden alle wettelijke waarborgen – zoals het taakstrafverbod – rondom de uitvaardiging van strafbeschikkingen in acht genomen, terwijl ook de rechten van de verdachten en rechten en belangen van slachtoffers gewaarborgd blijven (zie antwoorden op de vragen 10 en 11). In gevallen waarin de officier van justitie het noodzakelijk vindt dat het desbetreffende feit met een vrijheidsstraf wordt bestraft, kan nog steeds tot dagvaarding worden overgegaan en vervolgens door de rechter een vrijheidsstraf worden opgelegd.
Het OM heeft in de tijdelijke instructie laten weten dat de instructie de start is van een traject gericht op het vaker uitvaardigen van strafbeschikkingen voor strafbare feiten waarvoor dat wettelijk gezien mogelijk is. Het OM heeft mij geïnformeerd dat, mede gelet op de ontstane vragen, ruim de tijd wordt genomen voor een zorgvuldige monitoring van de huidige uitbreiding en voorbereiding van mogelijke toekomstige uitbreidingen. Dit betekent dat pas in de loop van het najaar een volgende stap wordt overwogen door het OM. Ik ben en blijf hierover met het OM in overleg.
Hoe verhoudt dit zich tot beloftes van deze regering om juist zwaarder te gaan straffen? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
Het OM functioneert ten aanzien van de strafoplegging in strafzaken zelfstandig en onafhankelijk. Het OM kan dus, binnen de wettelijke kaders van artikel 257 van het Wetboek van Strafvordering, de toepassing van de OM-strafbeschikking verruimen.
Dit staat los van het feit dat in het regeerprogramma wordt aangekondigd dat voor enkele specifieke misdrijven de maximale wettelijke strafmaat zal worden verhoogd. De voorbereidingen hiervoor zijn in volle gang, uw Kamer zal in de loop van 2025 nader worden geïnformeerd over de verdere uitwerking en de planning hiervan. Als de wettelijke maximumstraf op een misdrijf wordt verhoogd, dan zal het OM hiermee rekening houden in de vervolging. De genoemde voornemens uit het regeerprogramma betreffen overigens niet de veelvoorkomende vermogensmisdrijven waarop de tijdelijke instructie van het OM betrekking heeft.
Verdient deze koerswijziging volgens u geen fundamenteel debat, ook vanwege de principiële kant van de zaak dat een rechter onafhankelijk kijkt naar de zaak?
Het OM past de bevoegdheid om een strafbeschikking uit te vaardigen binnen de kaders van de wet toe. Ten tijde van de behandeling van het wetsvoorstel voor de invoering van de strafbeschikking (Wet OM-afdoening) in 2005 en 2006 heeft het fundamentele debat over die kaders in beide Kamers plaatsgevonden. Het vaker toepassen van de strafbeschikking door het OM gebeurt dan ook op basis van een wettelijke bevoegdheid die al geruime tijd bestaat. Uw Kamer heeft inmiddels een ronde tafel over dit onderwerp aangekondigd welke op 26 maart aanstaande zal plaatsvinden. Het debat hierover staat op 8 april gepland.
Zoals aangekondigd zal het WODC de komende periode onderzoek verrichten naar de ervaringen van procesdeelnemers met de wijze waarop de strafbeschikking in de praktijk wordt ingezet.2 Het onderzoek zal naar verwachting in 2026 zijn afgerond. Na afronding van dit onderzoek komt het kabinet met een reactie over mogelijke vervolgstappen. Op basis daarvan kan het debat over de inzet van de strafbeschikking verder worden gevoerd.
Waarom is de Kamer hier niet over geïnformeerd?
Het OM maakt gebruik van een sinds 1 januari 2008 bestaande wettelijke bevoegdheid en past deze toe binnen de kaders van de wet. Het OM functioneert ten aanzien van de strafoplegging in strafzaken zelfstandig en onafhankelijk en kan binnen de kaders van zijn wettelijke bevoegdheid de toepassing van de OM-strafbeschikking verruimen.
Waarom is dit niet in goed overleg met alle ketenpartners, zoals in ieder geval de rechtspraak, vormgegeven? Wat is uw reactie op de kritiek vanuit de rechtspraak die ongelukkig is met dit nieuwe beleid?2
Het OM heeft de ruimere toepassing van de strafbeschikking van tevoren aangekondigd bij de betrokken ketenorganisaties. Ik heb met de voorzitter van het College van procureurs-generaal besproken dat hij hierover de Raad voor de Rechtspraak nader zal spreken. Dit gesprek heeft inmiddels plaatsgevonden.
Met betrekking tot de kritiek van de Rechtspraak op de toepassing van de strafbeschikking wil ik benadrukken dat het OM niet anders doet dan een ruimer gebruik maken van dit instrument binnen de grenzen van zijn wettelijke bevoegdheid. Het debat over (de grenzen van) die bevoegdheid heeft ten tijde van de behandeling van de wet OM-afdoening plaatsgevonden. De ruimere toepassing is mede ingegeven door de beperkte rechterlijke capaciteit en de daarmee samenhangende doorlooptijden.
Voor wat betreft de kritiek dat de ruimere toepassing van de strafbeschikking niet openbaar is gemaakt kan ik nog opmerken dat het OM de instructie (waarin de ruimere toepassing van de strafbeschikking is toegelicht) op 24 februari jl. openbaar heeft gemaakt door middel van publicatie op de website van het OM.
Daarnaast is de impact van de ruimere toepassing van de strafbeschikking vooralsnog beperkt gezien de reikwijdte van de instructie. In 2024 werden door de arrondissementsparketten circa 21.500 misdrijfzaken met een strafbeschikking afgedaan, afgezet tegen een totaal van 139.500 misdrijfzaken. Een eerste inschatting van het OM is dat de tijdelijke werkinstructie zorgt voor een toename van 2.500 zaken die via een strafbeschikking worden afgedaan.
Wat betekent deze nieuwe werkwijze voor de ontwikkelingen met betrekking tot wijkrechtspraak?
De impact op de wijkrechtspraak is beperkt, mede omdat wijkrechtspraak niet alleen strafzaken betreft, maar ook schulden-, schoolverzuim- en familiezaken.
Wat betekent deze nieuwe aanpak van het OM voor de ZSM-werkwijze?
De strafbeschikking is een van de modaliteiten waarmee een zaak via de ZSM-werkwijze kan worden afgedaan. De impact op de ZSM-werkwijze is hiermee beperkt.
Hoe is volgens u de rechtsbescherming gewaarborgd in de praktijk van de OM-strafbeschikking, nu de mogelijkheid van verzet maar kort open staat, daarna het oordeel onherroepelijk is en een strafblad het gevolg kan zijn? Wordt dit niet problematischer als dit de regel wordt in plaats van de uitzondering?
De rechtsbescherming voor personen tegen wie een strafbeschikking wordt uitgevaardigd, blijft gelijk (artikelen 257 c tot en met h, Wetboek van Strafvordering). Voor zwaardere strafbeschikkingen, waarin bijvoorbeeld een taakstraf wordt opgelegd of een geldboete van meer dan € 2.000, geldt dat de verdachte voorafgaand aan het uitvaardigen daarvan moet worden gehoord door de officier van justitie, waarbij hij kan worden bijgestaan door een raadsman. In het wetsvoorstel versterking rechtsbijstand in het strafproces dat aan de Afdeling advisering van de Raad van State is voorgelegd, wordt het recht van verdachten op rechtsbijstand bij OM-strafbeschikking zoals dat in de praktijk al geldt, ook wettelijk vastgelegd. In dit wetsvoorstel wordt – kort samengevat – geregeld dat verdachten wier zaak met een OM-strafbeschikking wordt afgedaan desgewenst gebruik kunnen maken van kosteloze rechtsbijstand (als zij zijn aangehouden en/of een hoorgesprek zullen hebben in verband met de strafbeschikking) of (in overige gevallen, als zij worden verdacht van een misdrijf) een kosteloos informatief gesprek met een raadsman kunnen hebben. De verdachte wordt op deze manier voldoende geïnformeerd; niet alleen over de straf en de gevolgen daarvan zoals een strafblad, maar ook over de wenselijkheid en de mogelijkheden om tijdig verzet tegen de strafbeschikking aan te tekenen. Zo kan de verdachte met behulp van zijn raadsman een afgewogen beslissing nemen of hij zich bij de strafbeschikking zal neerleggen of daartegen verzet zal instellen. In het nieuwe Wetboek van Strafvordering wordt overigens voorzien in het wettelijk vastleggen van een aantal in de praktijk al geldende, aanvullende waarborgen rondom het instellen van verzet en het doen van afstand daarvan.
Hoe is de rechtsbescherming van verdachten geregeld die geen gebruik maken van een advocaat?
Zoals in antwoord op vraag 10 is aangegeven, is laagdrempelige en kosteloze rechtsbijstand bij OM-strafbeschikkingen in ruime mate voorzien, met als doel dat zoveel mogelijk verdachten daar gebruik van kunnen maken. Verdachten worden in de schriftelijke communicatie door de officier van justitie gewezen op hun recht op kosteloze rechtsbijstand. In de gevallen waarbij de officier van justitie voorafgaand aan de uitvaardiging van de OM-strafbeschikking een gesprek zal voeren met de verdachte zal hij de verdachte daarbij wijzen op de mogelijkheid om een raadsman te spreken.
Het bovenstaande staat los van het recht van de verdachte om tegen de strafbeschikking in verzet te gaan. Ook verdachten die ervoor kiezen om geen gebruik te maken van een raadsman hebben een kosteloos recht op toegang tot de rechter.
Hoe is met alle belangen van slachtoffers rekening gehouden bij dit nieuwe beleid?
Bij de toepassing van de strafbeschikking houdt het OM rekening met de belangen van slachtoffers. Hierover heeft de Minister voor Rechtsbescherming u uitgebreid geïnformeerd per brief van 9 november 20224 en vervolgens in de tweede5 en derde6 voortgangsbrief meerjarenagenda. Zo worden slachtoffers er expliciet op gewezen dat zij een schriftelijke slachtofferverklaring kunnen indienen, zodat hun belangen door de officier van justitie kunnen worden meegewogen bij het uitvaardigen van een strafbeschikking. Ook kunnen slachtoffers stukken indienen ter onderbouwing van het verhalen van hun schade op de dader. Daarnaast geldt er op grond van de Aanwijzing OM-strafbeschikking (2022A003) een contra-indicatie voor ernstige spreekrechtwaardige feiten, waardoor er in beginsel geen strafbeschikking zal worden uitgevaardigd voor die feiten indien het slachtoffer van het spreekrecht gebruik wenst te maken. De tijdelijke instructie van het OM ziet niet op spreekrechtwaardige feiten en de betreffende contra-indicatie wordt daarin niet opgeschort. Verder bepaalt deze instructie dat bij elk veelvoorkomend vermogensdelict in de strafbeschikking een schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd als het slachtoffer heeft laten weten dat een schadevergoeding gewenst is. Slachtoffers die van mening zijn dat de zaak toch voor de rechter moet worden gebracht, kunnen op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering een beklagprocedure starten.
Hoe weegt u het feit dat deze zaken die door het OM worden afgedaan niet openbaar zijn en de beslissingen niet worden gepubliceerd, terwijl openbaarheid van rechtspraak juist een groot goed is?
Er is bij het maken van de wet OM-afdoening bewust gekozen voor een werkwijze waarbij relatief eenvoudige en minder ernstige strafbare feiten snel door het OM kunnen worden afgedaan. Dit heeft als consequentie dat deze zaken in beginsel alleen in de openbaarheid komen als de verdachte in verzet gaat. De voordelen die dit oplevert, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3 (korte doorlooptijden, ontlasting rechtspraak en de aanpak van meer criminaliteit) vind ik groter dan dit nadeel. Opmerking verdient nog dat de officier van justitie desgevraagd een afschrift van een strafbeschikking verstrekt aan ieder ander dan de verdachte of zijn raadsman (artikel 257h Wetboek van Strafvordering), tenzij er sprake is van een wettelijke weigeringsgrond. In dat laatste geval kan de officier van justitie een geanonimiseerd afschrift verstrekken. Indien geen afschrift wordt verstrekt kan de verzoeker een klaagschrift indienen. Op die wijze is ook bij de strafbeschikking voorzien in een vorm van openbaarheid.
Als het de uitzondering wordt om zaken van veelvoorkomende criminaliteit, en in de toekomst alle zaken waar tot zes jaar gevangenisstraf op staat, voor de rechter te brengen, is het dan geen groot gemis dat het brede pakket aan straffen en maatregelen dat rechters ter beschikking hebben niet gebruikt kan worden? Hoe is dan maatwerk verzekerd?
De instructie is alleen van toepassing op de afdoening van een beperkt aantal vermogensdelicten op het gebied van veelvoorkomende criminaliteit. Er kunnen met een strafbeschikking ook verschillende straffen en maatregelen worden opgelegd, zoals een taakstraf, een geldboete, een schadevergoeding en/of een gedragsaanwijzing. Daarmee heeft de officier van justitie voldoende mogelijkheden om in concrete gevallen maatwerk te leveren. Dit sanctiepakket is afgestemd op de aard van de feiten die met een strafbeschikking kunnen worden afgedaan. In een strafbeschikking kunnen geen vrijheidsstraffen worden opgelegd. Die laatste mogelijkheid is volgens de Grondwet (artikel 113) voorbehouden aan de rechter. Vermelding verdient nog dat de officier van justitie in het nieuwe Wetboek van Strafvordering ook de bevoegdheid krijgt om voorwaardelijke straffen op te leggen. Daarmee krijgt hij nog meer mogelijkheden om maatwerk toe te passen. Dit betekent niet dat de officier niet meer tot dagvaarding over kan gaan en bij de rechter geen vrijheidsstraf meer kan eisen. Die mogelijkheid is er nog altijd.
Bent u bereid deze vragen op zo kort mogelijke termijn te beantwoorden?
Mijn streven is altijd om Kamervragen op zo’n kort mogelijke termijn te beantwoorden.
Het bericht 'Klikken over uitkeringsfraude? Dat kan in steeds meer gemeenten, maar ook kritiek neemt toe' |
|
Bart van Kent , Michiel van Nispen |
|
van Weel , Nobel |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van EenVandaag waarin de kliklijn voor uitkeringsfraude van verschillende gemeenten centraal staat?1
We hebben in Nederland een goed vangnet van sociale zekerheden. Daar kan iedereen op rekenen. We moeten mensen met vertrouwen tegemoet treden: ervan uitgaan dat mensen een uitkering aanvragen omdat zij die nodig hebben. Tegelijk blijven we alert op misbruik en treden we er passend tegen op. Handhaving is daarbij een kerntaak die van belang is voor het maatschappelijk draagvlak van de sociale zekerheid.
Gemeenten mogen deels hun eigen handhavingsbeleid invullen. Zij bepalen dus zelf of een meldpunt wenselijk is en beoordelen ook zelf of het een doelmatig instrument is. Ik moedig het oprichten van meldpunten door gemeenten niet actief aan, maar zie wel dat gemeenten er veel belangrijke signalen uit kunnen halen, net als uit meldingen van bijvoorbeeld het Inlichtingenbureau.
Het kan gebeuren dat melding binnenkomt over iemand terwijl deze niets verkeerds heeft gedaan. Als diegene te maken krijgt met een onderzoek, kan dat als vervelend ervaren worden. Het is belangrijk om te benadrukken dat gemeenten na een melding bezien of de melding onderzoekswaardig is. Als dit het geval is, start de gemeente een onderzoek op, waarbij er altijd een mogelijkheid is voor hoor- en wederhoor. Uit dit onderzoek blijkt vervolgens of er sprake is van een overtreding. Zo ja, dan zal de gemeente beoordelen of sprake is van een vergissing of van daadwerkelijk misbruik en of er wel of geen sanctie volgt. Natuurlijk kan uiteindelijk ook blijken dat er niets aan de hand is geweest. Dan volgen uiteraard geen maatregelen voor de betrokkene. Mocht de gemeente constateren dat er wel sprake is van een overtreding en overgaan tot het wel opleggen van een sanctie, dan geldt al op grond van de huidige wet- en regelgeving dat er rechtswaarborgen in acht moeten worden genomen. De in ontwikkeling zijnde handhavingsregelgeving gaat daarbij nog meer mogelijkheden bieden om passend met nog meer oog voor de mens te reageren op overtredingen.
Welke andere vergelijkbare meldpunten zijn er binnen overheids- en gemeentelijke instanties? Is daar sprake van vergelijkbare kritiek en negatieve effecten?
Een meldpunt dient als middel om informatie te stroomlijnen voor een bestuursorgaan. Ieder bestuursorgaan heeft de wettelijke plicht om bereikbaar te zijn voor vragen van mensen. Het kan dan handig zijn voor bestuursorganen om, door middel van dergelijke meldpunten, de informatiestromen zoveel mogelijk gericht binnen te laten komen.
Door dit te centraliseren is de ervaring dat informatie betrouwbaarder is, bijvoorbeeld omdat er een standaardformulier ingevuld moet worden. UWV, SVB en gemeenten geven aan dat iedere melding die via een meldpunt binnenkomt zorgvuldig wordt geverifieerd alvorens er een inhoudelijk onderzoek plaatsvindt. Niet iedere melding wordt onderzoekswaardig bevonden. Vervolgens wordt afgewogen welke toezichtsbevoegdheden toegepast worden in een bepaalde situatie, waarbij de privacy van de betrokkene wordt afgewogen.
Binnen overheids- en gemeentelijke instanties zijn er talloze vergelijkbare meldpunten. Meld Misdaad Anoniem is één van de bekendste meldpunten van de overheid. Daarnaast heeft de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) een meldpunt voor mensen om te melden dat werkgevers zich niet aan wet- en regelgeving houden op het gebied van veiligheid en goed werkgeverschap. De Belastingdienst heeft een meldpunt voor vermoedens van belastingmisbruik en/oneigenlijk gebruik en de FIOD voor vermoedens van financiële misbruik en/of oneigenlijk gebruik. Ter voorkoming en bestrijding van ondermijnende criminaliteit hebben het Ministerie van J&V en de politie een campagne over alert zijn op georganiseerde criminaliteit.2 Gemeenten kennen velerlei meldpunten, bijvoorbeeld voor geluidsoverlast, overlast van bedrijven, woonoverlast, discriminatie, ongediertebestrijding, zorgwekkend gedrag en onrechtmatigheden met uitkeringen.
Specifiek op het gebied van uitkeringen heeft UWV een Centraal Meldpunt Fraude waar melding kan worden gedaan van een vermoeden van misbruik door personen of organisaties. Meldingen die UWV op deze manier ontvangt, bevatten informatie over mogelijke overtredingen die via andere controles onopgemerkt zouden blijven en zijn daarom een belangrijke aanvulling. De SVB geeft aan dat zij de meeste signalen van mogelijke onregelmatigheden zelf genereert. Een beperkter aantal signalen komt binnen via het eigen meldpunt of wordt gedeeld door andere overheidsinstanties. Ook wordt nadrukkelijk ingezet op preventie en vereenvoudiging van regelgeving om onrechtmatigheden in de eerste plaats te voorkomen of zoveel als mogelijk te minimaliseren.
Er is bij mijn weten geen brede ervaring dat het hebben van een meldpunt de werking heeft dat mensen elkaar met meer wantrouwen of minder vertrouwen tegemoet treden. In de praktijk lijkt het er niet op dat mensen actief op zoek gaan naar signalen van misbruik en/of oneigenlijk gebruik, omdat zij weten van het bestaan van een meldpunt. Mensen zoeken waarschijnlijk pas naar een meldpunt als zij signalen van misbruik zien in hun omgeving.
Hoe weegt u dit in het licht van eerdere uitspraken van Beate Volker, hoogleraar sociologie aan de Universiteit van Amsterdam, die aangaf dat kliklijnen verwoestend zijn voor het sociale vertrouwen van een samenleving?2
Vanuit de praktijk is er geen aanleiding om aan te nemen dat het gebruik van of instellen van een meldpunt op dit gebied leidt tot meer wantrouwen of vermindering van vertrouwen in de samenleving. Meldpunten voor burgers zijn bedoeld om mogelijke onrechtmatigheden te kunnen melden. Als iemand zich aan de regels houdt, dan verwacht diegene ook dat medeburgers dat doen. Dit vormt een belangrijk onderdeel voor het draagvlak van de sociale zekerheid.
Hierdoor zorgen we ervoor dat iedereen die dat daadwerkelijk nodig heeft een beroep kan doen op de sociale zekerheid.
Wat is volgens de meest recente wetenschappelijke inzichten de geschatte omvang van de verschillende vormen van horizontale en verticale fraude, waaronder in ieder geval zorgfraude, belastingfraude, faillissementsfraude en uitkeringsfraude?
Elke bewindspersoon kan opdracht geven tot onderzoek naar specifieke fraudefenomenen. Ik beschik niet over een overzicht van recent onderzoek. Er is ook geen eenduidig beeld te geven van de omvang van horizontale en verticale fraude. Het betreft een verzamelterm voor vele fraudevormen. Het zicht op de aard en omvang verschilt sterk per vorm. Doordat de meting van de omvang van fraudefenomenen afhankelijk is van de gebruikte onderzoeksmethoden en gehanteerde definities, lopen de schattingen sterk uiteen. Deze schattingen zijn vaak ook niet actueel. Bovendien wordt niet alle criminaliteit geregistreerd en is een (onbekend) deel van de gepleegde delicten verborgen. Zo zijn bijvoorbeeld over de omvang van verticale fraude, waar de overheid wordt benadeeld, minder gegevens bekend omdat de overheid vaak niet weet dat zij slachtoffer is.
Wetenschappelijk onderzoek dat door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum op aanvraag van het Ministerie van Justitie en Veiligheid wordt uitgevoerd, wordt openbaar en is raadpleegbaar. Dit geldt bijvoorbeeld voor het onderzoek naar veelplegers van faillissementsfraude dat in 2021 aan uw Kamer is aangeboden. In dit onderzoek wordt ingegaan op enkele schattingen in de wetenschappelijke literatuur voor frauduleuze faillissementen.4 De schattingen lopen uiteen van 10% tot 33%.
Daarnaast werd uw Kamer op 7 december 2023 door de Minister van Justitie en Veiligheid geïnformeerd over de strafrechtelijke prestaties in de bestrijding van fraude over 2021 en 2022.5 Deze tweejaarlijkse fraudemonitor van het Openbaar Ministerie bevat informatie over het aantal verdachten en de instroom en uitstroom van strafzaken van zowel verticale fraude, waarbij de overheid wordt benadeeld, als horizontale fraude, waarbij burgers en bedrijven worden benadeeld.
Wat zijn de kosten van de fraudebestrijding, onderscheiden naar deze zelfde verschillende typen (horizontale en verticale) fraude? Hoe verhoudt dit zich volgens u tot elkaar, is dit in balans?
Fraudebestrijding is geen verdienmodel (en daarmee staat de afweging kosten versus opbrengsten dus ook niet bovenaan). In algemene zin kent het wettelijk kader geen definitie van «fraude» in de sociale zekerheid, en wordt dus niet bijgehouden of geregistreerd of en zo ja, om welk type fraude het gaat.
Gemeenten ontvangen via de algemene uitkering van het Gemeentefonds middelen die zij kunnen inzetten voor handhaving. Deze middelen zijn vrij besteedbaar en worden niet apart geoormerkt. Het is derhalve niet inzichtelijk welke kosten er gepaard gaan met de handhaving door gemeenten.
Wat zijn de geschatte kosten van fraudeonderzoeken voortkomend uit meldpunten, zoals kliklijnen, en wat levert het uiteindelijk op?
De kosten die gemoeid zijn bij onderzoeken naar overtredingen worden niet apart inzichtelijk gemaakt door gemeenten.
Factoren die van invloed zijn op de kosten zijn o.a. het type signaal dat binnenkomt via het meldpunt en de mate van detail in een signaal.
We hebben in Nederland een goed vangnet voor mensen die het (tijdelijk) moeilijk hebben. Dit vangnet betalen we gezamenlijk. We hebben daarbij afspraken gemaakt onder welke omstandigheden en in welke gevallen mensen hier een beroep op kunnen doen. Handhaving in de sociale zekerheid gaat over het zekerstellen dat die afspraken worden nagekomen. Meldpunten voor burgers zijn bedoeld om mogelijke onrechtmatigheden te kunnen melden. Als iemand zich aan de regels houdt, dan verwacht diegene ook dat medeburgers dat doen. Dit vormt een belangrijk onderdeel voor het draagvlak van de sociale zekerheid. Hierdoor zorgen we ervoor dat iedereen die dat daadwerkelijk nodig heeft een beroep kan doen op de sociale zekerheid.
Op welke manier bent u van plan het tegengaan van onterechte fraudevervolgingen op te nemen in het wetsvoorstel Handhaving sociale zekerheid?
Het wetsvoorstel Handhaving sociale zekerheid gaat niet over (het al dan niet inzetten van) onderzoeksbevoegdheden en het constateren van overtredingen. Met het wetsvoorstel regelen de Minister van SZW en ik nadrukkelijker dat een sanctie enkel en alleen volgt als de overtreding ernstig genoeg is. Een bestuursorgaan moet de aard en ernst van de overtreding, de verwijtbaarheid van de betrokkene en de eigen rol in het ontstaan van de onrechtmatigheid uitdrukkelijk meewegen in de motivering van het sanctiebesluit. Het onderzoek naar een overtreding is dus geen onderdeel van het wetsvoorstel Handhaving sociale zekerheid, maar vormt wel een belangrijke schakel in het proces van handhaving en sanctieoplegging. In het onderzoek kan namelijk worden vastgesteld wat er precies is voorgevallen. Daarom is het ook in het bijzonder van belang dat mensen in deze fase gehoord worden.
Mijn beeld is dat sociale rechercheurs en andere opsporingsambtenaren zeer consciëntieus omgaan met hun bevoegdheden in het opsporingsonderzoek. Zij vragen zich regelmatig af of bepaalde stappen gerechtvaardigd zijn of een te zware inbreuk vormen op de privacy. Zij moeten daarbij ook aan veel waarborgen voldoen. Zo is bijvoorbeeld stelselmatige observatie geen toegestaan opsporingsmiddel in de sociale zekerheid, waar dat in strafrechtelijke onderzoeken wel een mogelijkheid is. De wetgever heeft hier dus al blijk gegeven van een bepaalde afweging van zwaarte van de overtreding: hoe zwaarder een potentiële overtreding, hoe meer bevoegdheden opsporingsambtenaren hebben.
Hoe gaat u de negatieve (mentale) effecten van burgers bij onterechte fraudemeldingen via het meldpunt oplossen zoals omschreven door hulpverlener Martine Marijt?
Het kan gebeuren dat over iemand melding gemaakt wordt, die niets verkeerds heeft gedaan. Als diegene te maken krijgt met een onderzoek, kan dat als vervelend ervaren worden. Het is belangrijk om te benadrukken dat gemeenten na een melding bezien of de melding onderzoekswaardig is. Als dit het geval is, start de gemeente een onderzoek op, waarbij indien mogelijk informatie uit meerdere bronnen wordt gebruikt en er altijd een mogelijkheid is voor hoor- en wederhoor. Uit dit onderzoek blijkt vervolgens of er sprake is van een vergissing of van daadwerkelijk misbruik en of er wel of geen sanctie volgt. Natuurlijk kan uiteindelijk ook blijken dat er niets aan de hand is geweest.
Dan volgen uiteraard geen maatregelen voor de betrokkene. Ons uitkerings- en handhavingssysteem voorziet daarbij in voldoende waarborgen dat iemands rechten in acht worden genomen.
Deelt u de constatering van EenVandaag dat de meeste fraudeopsporingen niet via het meldpunt worden verricht, maar via verschillende instanties? Bent u het eens dat hierdoor de meldpunten overbodig zijn en voornamelijk maatschappelijke schade toedienen aan de samenleving?
Er zijn veel verschillende aanleidingen voor handhavingsonderzoeken. Een melding vanuit de samenleving is een ingang, maar ook meldingen vanuit andere organisaties of informatie vanuit de organisatie zelf. Signalen uit de organisatie kunnen bijvoorbeeld komen van dossierhouders, handhavingsmedewerkers, een gepland heronderzoek of er kan sprake zijn van datagedreven meldingen. Ook kan een onderzoek volgen op een melding van een betrokkene zelf, dat er iets in diens situatie gewijzigd is.
De diversiteit aan bronnen in algemene zin is noodzakelijk voor een deugdelijk en effectief handhavingsbeleid. Door verschillende ingangen te hebben van informatie, wordt voorkomen dat er tunnelvisie ontstaat, waardoor alleen nog bepaalde mensen of groepen van mensen onderzocht worden. De verschillende typen signalen zorgen ervoor dat er geen blinde vlekken ontstaan en dat handhaving breed over de populatie plaatsvindt. Ik ben het daarom niet eens met de aanname dat meldpunten overbodig zijn.
Bent u van mening dat het afschaffen van zulke meldpunten de enige manier is om deze schade te beperken zonder impact te hebben op fraudebestrijding op Rijksniveau?
Zoals ik hierboven al heb aangegeven, mogen gemeenten deels hun eigen handhavingsbeleid invullen. Zij beoordelen daarbij zelf of meldpunten doeltreffend zijn. Er blijkt dat gemeenten er veel belangrijke signalen uit kunnen halen, net als uit meldingen van bijvoorbeeld het Inlichtingenbureau. Ik ben dan ook niet van mening dat meldpunten afgeschaft moeten worden.
Onderschrijft u de stelling van wethouder Tim Versnel dat geld verdienen niet het doel is van fraudebestrijding? Zo ja, waartoe dient een gemeentelijk meldpunt dan wel?
Ja, ik onderschrijf de stelling van wethouder Versnel. Geld verdienen is geen doel in de handhaving van de sociale zekerheid. In Nederland hebben we een goed vangnet voor mensen die het (tijdelijk) moeilijk hebben.
Dit vangnet betalen we gezamenlijk. We hebben daarbij afspraken gemaakt onder welke omstandigheden en in welke gevallen mensen hier een beroep op kunnen doen. Handhaving in de sociale zekerheid gaat over het zekerstellen dat die afspraken worden nagekomen. Hierdoor zorgen we ervoor dat iedereen die dat daadwerkelijk nodig heeft een beroep kan doen op de sociale zekerheid.
Bent u het eens met raadslid Thomas van Halm die stelt dat een anonieme kliklijn wantrouwen en verdeeldheid in de samenleving bevordert en de gemeentelijke instanties die zich bezighouden met fraudebestrijding ondermijnt?
Nee. Ik deel het idee dat meldpunten zorgen voor verdeeldheid in de samenleving niet. Meldpunten bieden burgers de mogelijkheid om mogelijke onrechtmatigheden te kunnen melden. Ze hebben dus een belangrijke functie. Overheden moeten die signalen vervolgens zorgvuldig beoordelen en bezien of een vervolgonderzoek wenselijk is. Als dit het geval is, starten overheden een onderzoek op, waarbij er waarborgen zijn dat iemands rechten in acht worden genomen.
Bent u bereid, gezien de schadelijke maatschappelijke gevolgen, een verbod in te voeren op deze kliklijnen?
Nee, daar ben ik niet toe bereid, gemeenten zijn bevoegd deels hun eigen handhavingsbeleid in te vullen. Zij bepalen dus zelf of een meldpunt wenselijk is en beoordelen ook zelf of het een doelmatig instrument is. Ik moedig het oprichten van meldpunten door gemeenten niet actief aan, maar zie wel dat gemeenten er veel belangrijke signalen uit kunnen halen, net als uit meldingen van bijvoorbeeld het Inlichtingenbureau. Ik ga dus geen verbod invoeren op de meldpunten.
(eenvandaag.avrotros.nl/item/klikken-over-uitkeringsfraude-dat-kan-in-steeds-meer-gemeenten-maar-ookkritiek-neemt-toe/).
(www.bnr.nl/nieuws/binnenland/10461024/aantal-kliklijnen-bijstandsfraude-neemt-verder-toe).
De omgang met een informant van de politie |
|
Michiel van Nispen , Koops , Ingrid Michon (VVD) |
|
van Weel |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het NRC-artikel «Hoe het geheime leven van een politie-informant zich tegen hem keerde»?1
Ik heb kennis genomen van de inhoud in dit artikel. Zie verder het antwoord op de vragen hieronder.
Kunt u bevestigen dat een man die al jarenlang informatie verschaft aan de politie op enig moment wordt opgepakt, van de politie moet blijven zwijgen, zich niet tegen de aanklacht heeft kunnen verdedigen en zelfs maandenlang in detentie terecht komt?
Als Minister ga ik niet in op individuele zaken en op zaken die zien op de vraag of personen als informant voor politie en justitie werken of in het verleden hebben gewerkt. Ik vind het tegelijkertijd belangrijk om toe te lichten waarom ook de politie en het OM hier geen nadere mededelingen over kunnen doen.
De systematiek volgens welke het Team Criminele inlichtingen (hierna: TCI) werkt, valt of staat met een van de belangrijkste uitgangspunten ervan, namelijk dat de identiteit van een door TCI gerunde politie-informant in beginsel altijd afgeschermd blijft. Alleen een zogenoemde CI-officier van justitie heeft de bevoegdheid om in zeer uitzonderlijke gevallen een afweging te maken om de informantenstatus te bevestigen of te ontkennen, bijvoorbeeld als daarmee andere levens kunnen worden gered of de integriteit van de opsporing ernstig in het geding is. Dat identiteiten van informanten te allen tijde dienen te worden afgeschermd is ook goed te begrijpen gelet op het feit dat zij informatie verzamelen over personen die zich vaak in hun nabije omgeving bevinden. Een bevestiging vanuit politie of justitie van de informantenstatus van deze personen kan henzelf in groot gevaar brengen doordat ze als verrader worden beschouwd.
Het gegeven dat een bepaalde persoon zélf met zijn verhaal naar buiten treedt en zich – al dan niet terecht – bekendmaakt als een politie-informant, maakt het bovenstaande niet anders. Potentiële informanten kunnen worden afgeschrikt om in de toekomst hun diensten aan TCI te verlenen als zij in dergelijke individuele casussen zien dat er door druk vanuit mediaberichtgeving, toch een informantenstatus van een persoon wordt bevestigd. Hiermee zou een belangrijk onderdeel in de informatievoorziening van de politie tegen de zware criminaliteit in het gedrang kunnen komen.
Op de vragen 3, 4 en 5 zal ik – gelet op de verwijzing naar de individuele casus – dan ook geen antwoord geven. Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op de vragen 6 en 7 die algemeen van aard zijn en op de regels zien rondom informanten en het plegen van strafbare feiten.
Klopt het dat deze man in een brief van het Openbaar Ministerie wordt omschreven als «een belangrijke anonieme informant die met grote risico’s voor zichzelf een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de opsporing en vervolging van ernstige criminaliteit», dat eveneens in deze brief staat dat als hij in de strafzaak tegen hem wél over zijn rol als informant had kunnen vertellen, duidelijk was geworden dat hij «geen dader was maar slachtoffer» en dat hij in dat geval «vrijwel zeker» was vrijgesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het schrijnend is dat deze persoon als gevolg van zijn detentie, die gelet op het gestelde in de vorige vraag gerelateerd is aan zijn hulp aan politie en justitie, na zijn vrijlating worstelt met het leven omdat tijdens detentie zijn bedrijf failliet is gegaan, hij door financiële problemen op straat belandt en Posttraumatische-stressstoornis (PTSS) is vastgesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Wat kan er volgens u aan gedaan worden om deze man, meer dan tot nu toe gedaan is, zijn schade te vergoeden voor de tijd in detentie en de gerelateerde schade? Kunt u toezeggen dat u zich inspant er op een nette manier uit te komen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de opmerking van hoogleraar strafrecht Brinkhoff, die stelt dat deze zaak duidelijk maakt dat er een gat in de wet zit omdat er niks geregeld is voor informanten die zich vanwege hun precaire positie niet kunnen verdedigen op het moment dat ze, al dan niet terecht, beschuldigd worden van een strafbaar feit?
Meer in het algemeen geldt dat de inzet van informanten die ten behoeve van het TCI informatie verzamelen, aan regels is gebonden. Het is zowel een verantwoordelijkheid voor de politie en het OM als voor de informant zelf om binnen deze regels te opereren. De regels worden met een informant besproken vóórdat deze als informant bij het TCI wordt ingeschreven. Deze regels betreffen niet alleen een verantwoordelijkheid aan beide zijden over de afscherming van de identiteit van de informant, maar ook over het plegen van strafbare feiten. Een informant mag geen strafbare feiten plegen. Ofwel, alle door een informant gepleegde strafbare feiten zijn voor eigen rekening en risico.
Zoals in het antwoord op vraag 2 geformuleerd kan – bij uitsluiting – een CI-officier van justitie beslissen dat in zeer uitzonderlijke gevallen wordt bevestigd of ontkend of iemand een informant is. Wat dit betreft zie ik dan ook geen lacune in de wet.
Bent u bereid te onderzoeken hoe deze lacune kan worden gedicht om de rechtspositie van informanten te verbeteren?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bekend met het artikel waarin wordt aangegeven dat Samen Recht Vinden (SRV) niet financieel zal worden geholpen door de overheid?1
Ja
Vindt u Samen Recht Vinden ook van grote toegevoegde waarde vanwege het feit dat dit een van de weinige plekken is voor Sociaal Juridische hulp in Zeeland?
In de provincie Zeeland zijn relatief weinig voorzieningen voor sociaaljuridische hulp. Het Juridisch Loket is er wel aanwezig in drie gemeenten, te weten in Middelburg, Goes en in Terneuzen. Daarnaast is het Juridisch Loket op werkdagen voor alle burgers in Nederland gratis telefonisch bereikbaar voor informatie en advies. In vijf Zeeuwse gemeenten zijn sociaal raadslieden werkzaam. Verder zijn er in de provincie initiatieven als buurtwerk en buurtbemiddeling. De dienstverlening door Samen Recht Vinden heeft, vanwege de bijzondere aanpak voor vroegtijdige geschiloplossing, zeker een toegevoegde waarde in Zeeland. Samen Recht Vinden zoekt naar een aanvaardbare oplossing voor beide partijen waardoor iedereen weer verder kan met zijn of haar leven. Door de aanpak voelen mensen zich (weer) gehoord en gesteund en er worden procedures en juridische gevechten daar waar mogelijk voorkomen.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is dat de laagdrempelige toegang tot juridische ondersteuning in Zeeland op deze manier minder wordt?
Er is de afgelopen jaren na afloop van de pilotfase van het programma Stelselvernieuwing rechtsbijstand (zie vraag2 door Samen Recht Vinden en door de regio (gemeenten en provincie) veel gedaan om mogelijkheden voor borging en continuering van de dienstverlening te verkennen. Niet alleen het Ministerie van JenV was betrokken maar ook BZK heeft bijgedragen met de Rijk -Regiodeal. Conclusie is dat het moeilijk blijkt om de aanpak lokaal structureel te borgen of in te bedden. Tegelijkertijd constateer ik dat er in Zeeland een beperkt aanbod is voor eerstelijns rechtshulp en dat ieder goed werkend initiatief dat verdwijnt er een teveel is.
Momenteel ben ik in afwachting van een subsidieaanvraag van Samen Recht Vinden naar aanleiding waarvan ik welwillend zal bezien of ik in 2025 nog éénmaal een overbruggingsbijdrage toe zal kennen, zodat de bemiddeling voor burgers overeind blijft en tijd gewonnen wordt om te zoeken naar een structurele inbedding en financiering van de aanpak. Hier ligt ook een verantwoordelijkheid voor de betrokken gemeenten.
Op welke manier is het stoppen van deze subsidie in lijn met het doel van een meerderheid van de Kamer en ook dit Kabinet om laagdrempelige juridische ondersteuning te verbeteren en de conclusie over Samen Recht Vinden dat het veelbelovend was in de probleemoplossing?
Er is in de periode 2020–2022 door het programma Stelselvernieuwing Rechtsbijstand met 34 pilots geïnvesteerd in het ontwikkelen van nieuwe werkwijzen voor (onder meer) het versterken van de eerstelijns rechtshulp.
Het is nooit de bedoeling geweest en dat is ook steeds helder gecommuniceerd naar alle betrokkenen, om in de pilots ontwikkelde initiatieven vervolgens structureel te ondersteunen.
Na afloop van de pilotfase konden pilots zelf zorgen voor eventuele implementatie en borging in de eigen regio of gemeente. Samen Recht Vinden had hiervoor extra tijd nodig en heeft daarom éénmalig nog een extra bijdrage ontvangen. Het was van het begin af aan duidelijk dat deze bijdrage incidenteel zou zijn en geen vervolg zou krijgen.
Om de laagdrempelige rechtshulp te verbeteren zet ik vanuit mijn verantwoordelijkheid voor het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand in op een goede toegang tot en versterking van de dienstverlening door het Juridisch Loket. Ook zet ik in op het verbeteren van de samenwerking tussen het juridisch en sociaal domein. De inzichten en lessen uit de pilots -en dus ook die van samen Recht Vinden- zijn hierbij bijzonder behulpzaam, vooral waar het gaat om het stimuleren van samenwerking en versterken van netwerken op lokaal en regionaal niveau en het zorgen dat burgers eerder geholpen worden bij juridische vragen en problemen.3 Ik zie echter geen mogelijkheden om vanuit mijn verantwoordelijkheid voor het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand om initiatieven zoals Samen Recht structureel te financieren.
Op welke manier is dit in lijn met de aangenomen motie van de SP en NSC over een landelijk dekkend netwerk voor laagdrempelige juridische ondersteuning?2
Het is belangrijk dat burgers laagdrempelige toegang hebben tot het recht. Het Juridisch Loket is de landelijke organisatie voor eerstelijns rechtshulp. Zij heeft ruim 50 vestigingen en servicepunten verspreid door het land. In Zeeland zit er een vestiging van het Juridisch Loket in Middelburg en in Goes en Terneuzen zijn servicepunten aanwezig. Het Juridisch Loket is telefonisch op alle werkdagen voor burgers gratis bereikbaar voor informatie en advies, er is een uitgebreide website en desgewenst kan er ook een persoonlijke afspraak worden gemaakt. Er wordt door het Juridisch Loket samengewerkt in de regio om een meer sluitend netwerk voor sociaaljuridische hulp te vormen. In Zeeland wordt doorverwezen naar partners zoals Sociaal Raadslieden, welzijnsorganisaties, Samen Recht Vinden, buurtwerk en buurtbemiddeling. De nieuwe regioregisseur van het Juridisch Loket heeft daarin een belangrijke spilfunctie.
De kwartiermaker die naar aanleiding van de motie Van Nispen/Palmen aangesteld wordt zal deze beweging lokaal en regionaal gaan versnellen en versterken.5 Er wordt gestart in de regio’s waar het aanbod beperkt is en er een onvoldoende dekkend netwerk voor laagdrempelige sociaaljuridische ondersteuning lijkt, zoals in Zeeland het geval is.
Bent u het ermee eens dat Samen Recht Vinden bij uitstek een organisatie is die zou passen in de laagdrempelige juridische ondersteuning omdat zij in buurthuizen en bibliotheken al in 700 zaken heeft geholpen?
Ja.
Ziet u dat Samen Recht Vinden al alles heeft gedaan om andere manieren van financiering te bewerkstelligen zoals via 5 gemeenten en de provincie, en dat de gevraagde bijdrage van het Rijk gering is gezien de grote impact?
Samen Recht Vinden heeft zich goed ingespannen om alle gemeenten en de provincie Zeeland te betrekken bij de aanpak en de borging ervan. Ook zijn de Ministeries van BZK en JenV regelmatig benaderd met vraag of het Rijk mogelijkheden ziet voor samenwerking en vervolgfinanciering. Het is jammer genoeg niet gelukt om alle Zeeuwse gemeenten te committeren voor volledige vervolgfinanciering. Wel dragen de provincie en zes gemeenten financieel bij vanaf 2025. Hiermee wordt (ongeveer) een derde van de totale uitvoeringskosten gedekt. De eenmalige bijdrage voor een periode van drie jaar die nu van het Rijk wordt gevraagd, bedraagt (ongeveer) twee derde van het totaal benodigde bedrag en is daarmee naar verhouding best omvangrijk.
Bent u bereid om met spoed te bezien of extra middelen toch mogelijk zijn, om te voorkomen dat dit mooie initiatief verdwijnt terwijl we er hard aan werken dat er juist meer plekken komen waar mensen geholpen kunnen worden?
Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven, wordt momenteel bezien om Samen Recht Vinden in 2025 nog eenmaal tegemoet te komen met een overbruggingsbijdrage, om daarmee gericht te kunnen onderzoeken wat een realistische en haalbare vorm zou zijn om de aanpak te behouden voor Zeeland.
Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid kan ik evengoed niet inzetten op het (meerjarig) financieel ondersteunen van lokale initiatieven vanuit het budget voor de gesubsidieerde rechtsbijstand, omdat het daarvoor geen ruimte biedt. Ik stimuleer vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid wel het versterken van het landelijk netwerk aan sociaaljuridische hulp in samenwerking met het Juridisch Loket, de gemeenten en andere betrokken partners. De kwartiermaker die ik aanstel om deze beweging te versterken zal naar verwachting voor komende zomer starten met zijn/haar opdracht.
Bent u hiernaast bereid om deze ondersteuning voor drie jaar te bieden zodat Samen Recht Vinden een financiering heeft om de gerealiseerde stelselvernieuwing te implementeren binnen de bestaande wereld van Rechtsbijstand?
Nee. Zoals in het antwoord op vraag 4 al aangegeven zie ik het niet als mijn verantwoordelijkheid om lokale initiatieven meerjarig te ondersteunen in de exploitatie.
Bent u ervan op de hoogte dat Samen Recht Vinden voor 27 februari meer duidelijkheid moet hebben omdat dit anders al zal betekenen dat er personeel weg moet?
Ja. Er is telefonisch contact geweest met de directeur van Samen Recht Vinden om dit te bespreken zodat het personeel en daarmee de dienstverlening behouden blijft.
Wil u om deze reden deze vragen zo snel mogelijk, maar uiterlijk voor 27 februari beantwoorden?
Dat is niet gelukt vanwege de nodige afstemming van de antwoorden en het gesprek met Samen Recht Vinden.
Het bericht dat een van de belangrijkste opleidings- en toetsingsinstituten voor Tolken is overgenomen door een Tolkenbemiddelaar |
|
Michiel van Nispen |
|
Struycken |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat tolkenbemiddelaar Global Talk een belangrijk opleidings- en toetsingsinstituut heeft overgenomen?1
Ik heb kennis genomen van het bericht dat Global Talk één van de opleidings- en toetsingsinstituten, KTV Kennisnet en KTV Toetsing (hierna KTV), heeft overgenomen. Dit is eveneens een onderwerp dat met de beroepsvertegenwoordigers van de tolken en vertalers wordt besproken. Begin februari van dit jaar heb ik uw Kamer geïnformeerd over de resultaten van de tolkdienstverlening in 2024 en in dezelfde brief is ook de communicatie met beroepsvertegenwoordigers en de tolk- en vertaalbureaus toegelicht.
In algemene zin is het van belang dat er voldoende gekwalificeerde opleidingsmogelijkheden beschikbaar zijn zodat zelfstandig ondernemende tolken en vertalers een bewuste keuze kunnen maken voor hun professionele ontwikkeling. Binnen de kaders van de Mededingingswet heeft de markt de ruimte om zelfstandig invulling te geven aan haar eigen bedrijfsvoering, waaronder het overnemen of afstoten van bedrijven of onderdelen daarvan.
Klopt het dat in feite met deze overname de toetsing van tolken nu in handen komt van Global Talk zelf, en daarmee een slager die zijn eigen vlees keurt?
Naar mijn beoordeling is er geen sprake van een slager die zijn eigen vlees keurt. Ondanks de overname door Global Talk blijft KTV, zover ik uit de media heb begrepen, een zelfstandig opleidingsinstituut. Daarmee blijft KTV, net als alle andere opleidingsinstituten, toegankelijk voor alle zelfstandig ondernemende tolken en vertalers, evenals voor degenen die zich in het vak willen laten opleiden. Ook kunnen personen, die tolk of vertaler willen worden of bijscholing willen doen, bij andere opleidingsinstituten dan KTV terecht.
Deelt u de mening dat dit een zorgwekkende ontwikkeling is omdat Global Talk ook al de marktleider is en hiermee de marktpositie nog sterker wordt?
Ik ben bekend met de bezorgde signalen vanuit de sector maar zie op dit moment nog geen aanleiding om de overname van KTV door Global Talk als een zorgwekkende ontwikkeling te beschouwen. Zoals toegelicht bij de beantwoording van vraag 2 blijft KTV toegankelijk voor alle zelfstandig ondernemende tolken en vertalers, evenals voor degenen die zich in het vak willen laten opleiden. Ook de komende jaren en in de voorwaarden van nieuwe aanbestedingen zal ik er aandacht voor houden dat er voldoende opleidings- en toetsingscapaciteit beschikbaar zullen zijn.
Op welke manier vindt er toetsing plaats op de kwaliteit van de opleidingen tot tolk op het moment dat Global Talk zelf deze opleidingscentra in handen heeft?
Het Bureau Wet beëdigde tolken en vertalers (Bureau Wbtv) voert namens de Minister van Justitie en Veiligheid de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) uit. De kwaliteit van de toetsen en opleidingen binnen de Wbtv wordt gewaarborgd door een zorgvuldig erkenningsproces. Toetsen worden door Bureau Wbtv erkend op basis van een beleidskader, dat is opgesteld met inbreng van adviescommissies, toetsdeskundigen en experts uit de tolk- en vertaalsector. Voor erkenning van toetsen moet een kwaliteitsplan worden ingediend waarin de borging van de kwaliteit, uniformiteit en validiteit van de toetsing wordt onderbouwd. De Commissie beëdigde tolken en vertalers adviseert voorafgaand aan de erkenning, en door middel van audits wordt achteraf gecontroleerd of de kwaliteit gewaarborgd blijft. Door deze erkennings- en toezichtmechanismen blijft de kwaliteit van toetsing en bijscholing gewaarborgd, ongeacht de overname van KTV door Global Talk.
Klopt het dat er nog steeds geen onafhankelijk klachtenorgaan is waar ook tolken en afnemers terecht kunnen?
Ja, dit klopt gedeeltelijk. Eind 2024 is op de website van het Ministerie van Justitie en Veiligheid een overzicht gepubliceerd met informatie van bestaande meldpunten waar tolken en afnemers in eerste instantie met klachten terecht kunnen.2 Op dit moment wil ik eerst inzicht krijgen in welke klachten er zijn binnen de beroepsgroep en welke bestaande routes bewandeld kunnen worden om deze klachten kenbaar te maken.
Hoe ziet u deze overname in het licht van het nieuws dat vorig jaar de opleider voor gerechtstolken en -vertalers SIGV failliet is gegaan, na eerder te zijn overgenomen door vertaalbureau WCS?
Het faillissement van een partij kan verschillende oorzaken hebben, afhankelijk van de specifieke omstandigheden. In het geval van SIGV werd het faillissement veroorzaakt door mislukte strategische investeringen, verlies van belangrijke contracten, interne problemen en financiële moeilijkheden, zoals blijkt uit het openbare faillissementsverslag.
Uit uw vraag concludeer ik dat er zorgen zijn of hetgeen eerder is gebeurd, het faillissement van SIGV na overname door WCS, ook een potentieel risico vormt voor KTV nu zij is overgenomen door Global Talk. Ik kan niet in de toekomst kijken maar hetgeen een partij in het verleden is overkomen hoeft niet te betekenen dat dit ook voor andere partijen zal gelden. Zoals toegezegd bij het antwoord op vraag 3 zal ik de opleidings- en toetsingscapaciteit in de gaten houden.
Hoe ziet u deze ontwikkeling met de kennis dat ook recent bekend is geworden dat een andere opleiding, ITV, Hogeschool voor Tolken en Vertalen, haar zelfstandigheid is kwijtgeraakt?
Voldoende beschikbaarheid van tolken en vertalers begint bij het opleiden hiervan. Het is dan ook van belang om de toekomstbestendigheid van het opleidingsaanbod te waarborgen. De samenvoeging van twee opleidingsorganisaties kan hieraan bijdragen door middelen en expertise te bundelen. Dit kan niet alleen helpen om de impact van verdere afname van het opleidingsaanbod te beperken, maar ook de continuïteit en kwaliteit van de opleidingen te versterken, waardoor de sector weerbaarder wordt voor toekomstige ontwikkelingen.
Deelt u de mening dat door de opleidingen, en met name de toetsing, bij de bemiddelaars onder te brengen, de overheid een grotere afhankelijkheidssituatie creëert ten aanzien van de bemiddelaars?
Er zijn aan elke marktontwikkeling in potentie risico’s verbonden, en het is niet mogelijk om met zekerheid in de toekomst te kijken. Tegelijkertijd zie ik op dit moment geen aanwijzingen dat door een dergelijke overname een grotere afhankelijkheidssituatie ontstaat.
Naast het bestaande, reguliere opleidings- en toetsingsaanbod op de markt, bieden tolk- en vertaalbureaus al langere tijd in-house ontwikkelprogramma’s aan om te voorzien in de vraag naar gekwalificeerde tolken en vertalers. Een dergelijke ontwikkeling is dus niet nieuw.
Tolk- en vertaalbureaus blijven van groot belang voor de leveringszekerheid van tolk- en vertaaldiensten aan zowel de overheid als het bedrijfsleven, zowel nationaal als internationaal. Zij beschikken over de capaciteit om in een breed scala van talen diensten te leveren, aangepast aan de verschillende uitvoeringswijzen die nodig zijn voor het continueren van de primaire processen binnen zowel de overheid als het bedrijfsleven.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de toetsing van de kwaliteit op de tolken op onafhankelijke basis plaats zal vinden en de kwaliteit geborgd zal blijven?
Zie de beantwoording op vraag vier.
Klopt de constatering in het Financieel Dagblad dat het tarief van de tolk en bemiddelaar in één zit?
Ja, dit klopt. Sinds 2020 betaalt de overheid een integrale vergoeding voor de totale tolkdienstverlening aan de tolkbureaus.
Ten behoeve van de ontwikkeling van een nieuwe werkwijze kreeg SEO Economisch Onderzoek in 2018 de opdracht om verschillende scenario’s uit te werken met betrekking tot de tarieven voor de inzet van tolken door overheidsorganisaties. Op basis van de uitkomsten3 van dit onderzoek en de overleggen met de betrokken stakeholders is besloten om over te gaan op een integrale vergoeding aan de tolkbureaus voor de totale tolkdienstverlening.
Wat is uw reactie op de opmerking van Astrid van Rossum van Global Talk dat de overheid dit zou moeten losknippen zodat de tolk wordt betaald voor het werk en de bemiddelaar voor de toegevoegde waarde van ontzorgen? Kunt u dit antwoord toelichten?
Het besluit voor het hanteren van een integrale vergoeding onderschrijf ik nog steeds. Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 10 heeft er een zorgvuldige procedure plaatsgevonden en is gebruik gemaakt van de uitkomsten van het eerder genoemde SEO onderzoek. Dit heeft geleid tot de huidige werkwijze voor een integrale vergoeding van de totale tolkdienstverlening.
De oproep van het Openbaar Ministerie om de wetgeving tegen corruptie te verbeteren |
|
Michiel van Nispen |
|
van Weel |
|
Wat is uw reactie op de oproep en de waarschuwing van het Openbaar Ministerie en de Rijksrecherche dat de Nederlandse wet te weinig mogelijkheden biedt om ambtenaren te vervolgen wegens beweerde corruptie?1
Het strafrechtelijk kader voor de aanpak van corruptie wordt regelmatig door Nederland en internationale anti-corruptiegremia geëvalueerd. Uit het rechtsstaatrapport 2024 van de Europese Commissie volgt bijvoorbeeld dat Nederland in algemene zin over een robuust strafrechtelijk kader voor het bestrijden van corruptiedelicten beschikt.2 Ook de OESO Working Group on Bribery (WGB) en de Group of States Against Corruption van de Raad van Europa (GRECO) zijn van mening dat de strafbaarstellingen die Nederland voor corruptie hanteert naar behoren werken.3
Buiten dergelijke gremia om overlegt mijn ministerie regelmatig met het Openbaar Ministerie (OM) en de Rijksrecherche, onder andere over de huidige anti-corruptiewetgeving. Ik heb vanuit het OM en de Rijksrecherche geen bestuurlijk signaal ontvangen, zoals genoemd in het nieuwsbericht. Het OM kijkt intern wel naar de huidige wet- en regelgeving en de vraag of die volstaan. Mocht ik op basis hiervan een advies van het OM krijgen dan ga ik dat te zijner tijd beoordelen. Ik heb dus op dit moment niet het beeld dat de huidige wetgeving onvoldoende mogelijkheden biedt om ambtenaren te vervolgen voor corruptie.
Ziet u het ook als een lacune dat het OM nu niet kan vervolgen als er onvoldoende bewijs te leveren is dat in ruil voor een gift directe en concrete tegenprestaties zijn geleverd, waardoor het te moeilijk is om corruptie te bewijzen?
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet vereist dat er een direct verband bestaat tussen de aangenomen gift enerzijds en een concrete tegenprestatie anderzijds. Van omkoping kan ook sprake zijn als het doel van de giften is om een voorkeursbehandeling te krijgen, zonder dat deze reeds is ontvangen (HR 27 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT8318; HR 20 juni 2006, NJ 2006, 380). Verder zijn ook omkoping van een tussenpersoon en poging tot omkoping strafbaar gesteld. Het is aan de rechter om te beoordelen of in een individuele zaak (poging tot) omkoping bewezen kan worden verklaard.
Ik zie die lacune dus niet.
Wat is uw reactie op de opmerkingen van lector weerbare democratie Willeke Slingerland dat het nu onduidelijk is wanneer corruptie strafbaar is, omdat het bewijs van een tastbare, directe tegenprestatie en kwade opzet een te klassieke benadering van corruptie is, maar in de praktijk giften zelden direct verzilverd worden, omdat het veel meer gaat om een kluwen aan «loyaliteiten en voorkeursbehandelingen binnen een netwerk op de lange termijn»?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is strafrechtelijk geen direct verband vereist tussen de aangenomen gift en een tegenprestatie. Verder geldt dat het geen vereiste is dat een gift daadwerkelijk wordt verzilverd: het beloven of toezeggen van een gift met het oogmerk om de ambtenaar te bewegen in zijn bediening iets te doen of na te laten is al strafbaar. Dit betekent dat het toezeggen van een gift om een voorkeursbehandeling te verkrijgen onder de strafbaarstelling van omkoping valt. Ook omkoping via één of meer tussenpersonen (binnen een netwerk) valt binnen het bereik van de strafbaarstelling. Daarmee is de strafbaarstelling mijns inziens voldoende duidelijk.
Het klopt wel dat het in de praktijk lastig kan zijn om omkoping te bewijzen. Betrokkenen hebben er belang bij hun handelingen heimelijk te verrichten. Hierdoor kan het lastig zijn om aan te tonen dat een gift is toegezegd met het doel om een ander iets te laten doen (actieve omkoping) of dat de ander moest vermoeden dat een belofte werd gedaan met het doel om hem tot een bepaalde tegenprestatie te bewegen (passieve omkoping). Deze complexe bewijskwesties zijn onlosmakelijk verbonden met de aard van het omkopingsdelict. Of er in een concreet geval voldoende wettig bewijs voor omkoping is, staat ter beoordeling van de rechter.
Klopt het dat Nederland het enige Europese land is waar «handel in invloed», onrechtmatig voordeel via netwerken, niet strafbaar is?
Diverse media hebben bericht dat Nederland het enige Europese land is dat ongeoorloofde beïnvloeding niet strafbaar zou hebben gesteld. Dit moet worden genuanceerd. Ik ben bekend met de uitspraak van de Europese Commissie dat 23 van de 25 Europese lidstaten in mei 2023 ongeoorloofde beïnvloeding (of: handel in invloed) separaat strafbaar hebben gesteld. De Europese Commissie maakte hierbij echter de belangrijke kanttekening dat de definities van deze strafbaarstelling soms sterk afwijken van de definitie zoals gehanteerd in artikel 18 van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen Corruptie en dat sommige lidstaten de strafbaarstelling slechts gedeeltelijk hebben overgenomen in hun nationale wetgeving.4 Wat de huidige Nederlandse wetgeving betreft, is juist dat er geen afzonderlijke bepaling bestaat waarin specifiek ongeoorloofde beïnvloeding strafbaar is gesteld. Dat wil echter niet zeggen dat het onrechtmatig bevoordelen van partijen niet bestraft kan worden, gelet op de ruime omkopingsbepalingen die het Nederlandse strafrecht kent. Zie daarvoor ook mijn antwoorden op vragen 2 en 3.
Wat is de status van de EU-richtlijn hierover, waar aan gewerkt zou worden? Hoe lang duurt het naar verwachting nog voor deze richtlijn tot stand zal zijn gekomen en gereed is voor implementatie? Welke standpunt neemt Nederland op dit onderwerp in in de Europese onderhandelingen hierover?
Op dit moment wordt in triloog-vorm tussen de Europese Commissie, het Europees parlement en de lidstaten (Raad van Ministers) overlegd over een herziening van de EU-Richtlijn over de bestrijding van corruptie. De trilogen zijn op 28 januari jl. van start gegaan. Het is nog niet mogelijk om te zeggen wanneer de trilogen zullen zijn afgerond en het nationale implementatietraject kan starten. Nederland heeft met de raadspositie over de Richtlijn ingestemd. In de raadspositie is een strafbaarstelling van ongeoorloofde beïnvloeding opgenomen. Deze raadspositie vormt voor de lidstaten het uitgangspunt bij aanvang van de trilogen. Voor de inzet van Nederland in de Raad verwijs ik u naar het BNC-fiche en de reactie op de op basis hiervan door uw Kamer gestelde vragen.5
Heeft het overleg hierover tussen uw ministerie en het OM reeds plaatsgevonden? Bent u bereid de Kamer daarover op hoofdlijnen een terugkoppeling te geven?
Mijn ministerie heeft naar aanleiding van de berichtgeving in onder meer het Financieel Dagblad contact gehad met het Openbaar Ministerie. Er is vanuit het Openbaar Ministerie en de Rijksrecherche geen bestuurlijk signaal afgegeven. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Bent u van plan de anti-corruptiewetgeving op dit punt te bezien en met voorstellen te komen om de lacune te dichten zodat corruptie beter aangepakt kan worden?
De aanpak van corruptie is een prioriteit van het kabinet. Het adequaat bestraffen van corruptie vormt hier onderdeel van. De Europese anti-corruptierichtlijn is hierin een belangrijke ontwikkeling en bevat diverse preventieve verplichtingen voor lidstaten en diverse strafbepalingen, waaronder ongeoorloofde beïnvloeding. Na afronding van de trilogen zal worden bekeken of ter implementatie van de vastgestelde richtlijn wijzigingen van de nationale strafwetgeving noodzakelijk zijn en zal, als dat het geval is, daartoe een wetsvoorstel in procedure worden gebracht.