Het bericht dat justitiepersoneel bekneld raakt door de doorgeslagen verzuimaanpak van Detentiecentrum Rotterdam |
|
Willem Koops (NSC), Michiel van Nispen (SP), Joost Sneller (D66), Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Hoe hoog is momenteel het ziekteverzuim bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI)? Is het ziekteverzuim in Detentiecentrum Rotterdam significant hoger dan in andere justitiële inrichtingen? Kunt u dit cijfermatig onderbouwen?
Hieronder vindt u een overzicht van het gemiddelde ziekteverzuim van respectievelijk DJI, de Divisie Gevangeniswezen en Vreemdelingenbewaring en Detentiecentrum Rotterdam (hierna DCR) (peildatum 17 september 2025).
Wat zijn volgens u de oorzaken van het hoge ziekteverzuim bij de DJI? Zouden de hoge werkdruk, de personeelstekorten en de (soms onveilige) omstandigheden hierbij een rol kunnen spelen?
Het ziekteverzuim wordt beïnvloed door verschillende factoren die per inrichting en per persoon kunnen verschillen. Belangrijke factoren die van invloed zijn op het ziekteverzuimpercentage zijn onder meer de leeftijdsopbouw van het personeel (ouder personeel is relatief langer ziek), de zwaarte van de gedetineerde doelgroep en externe omstandigheden zoals een griepgolf of Covid-19. Ook kunnen een hoge werkdruk, personeelstekorten en onveilige omstandigheden invloed hebben op het ziekteverzuim.
DJI registreert of verzuim arbeidsgerelateerd is. Als klachten voor 25% of meer ook veroorzaakt worden door het werk, dan wordt dit als arbeidsgerelateerd beschouwd. Hoewel er wel degelijk sprake is van arbeidsgerelateerd verzuim bij DJI, is het merendeel van het verzuim van de categorie niet-arbeidsgerelateerd verzuim. Van de ziektegevallen bij DJI als geheel had 17% in 2024 een arbeidsgerelateerde factor als (mede)oorzaak. Voor de divisie Gevangeniswezen en Vreemdelingenbewaring was dit 13%.1
DJI spant zich maximaal in om het verzuimpercentage terug te dringen. Zo wordt ingezet op het verhogen van vitaliteit en fysieke en mentale weerbaarheid van medewerkers. Hierbij wordt gebruik gemaakt van diverse programma’s en interventies, zoals de programma’s Grip op Verzuim, Vooruit en Professioneel Fit. Daarnaast is er ook een aantal pilots rondom begeleiding in zorg voor DJI-medewerkers. DJI zet in op het vroegtijdig aanpakken van verzuim en daarmee ook het reduceren van de (gemiddelde) verzuimduur.2
Zijn er volgens u specifieke verklaringen voor het ziekteverzuim in Detentiecentrum Rotterdam? Hoe beoordeelt u bijvoorbeeld de bewering dat er meer incidenten plaatsvinden richting het personeel omdat de dagprogramma’s de laatste jaren zijn afgeschaald, wat tot frustratie leidt die helaas ook op personeel wordt afgereageerd met oplopende werkdruk en onveiligheid als gevolg?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 1 is het ziekteverzuim in Detentiecentrum Rotterdam inmiddels niet significant hoger dan het gemiddelde ziekteverzuim bij DJI.
Ik acht het van groot belang dat iedere medewerker in een veilige werkomgeving kan werken. Tegelijkertijd betekent het werken met deze moeilijke doelgroep dat er altijd kans bestaat op incidenten. Ik realiseer mij bovendien dat de capaciteitsmaatregelen een negatief effect op de werkdruk en werkbeleving van medewerkers kunnen hebben.
Erkent u dat er investeringen nodig zijn in het gevangeniswezen, om de oplopende druk op het personeel te verminderen, wat ook kan leiden tot lager ziekteverzuim? Zo nee, waarom niet?
Ja, gezien de prognoses zijn investeringen nodig om de benodigde capaciteitsuitbreiding te realiseren. Er is sprake van een groot vraagstuk. Alleen capaciteitsuitbreidingen en tijdelijke maatregelen zijn niet voldoende om uit deze situatie te geraken. Structurele investeringen maken het mogelijk maatregelen te nemen die een effect hebben op de ervaren druk van het personeel binnen de justitiële inrichtingen. Daarbij moet wel opgemerkt worden dat, zoals bij het antwoord op vraag 2 is toegelicht, verzuim en werkdruk meerdere oorzaken kunnen hebben. Daarmee laat het zich niet in een enkelzijdige oplossing vatten.
Door de huidige situatie van personele krapte wordt een extra beroep gedaan op DJI-personeel. Daarom wordt ingezet op aandacht voor gezondheid, veiligheid en welzijn van medewerkers, zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 2.
Wat is uw reactie op het artikel in de Volkskrant waaruit blijkt dat het Detentiecentrum Rotterdam een zeer harde aanpak heeft om het ziekteverzuim onder personeel te verlagen maar dit wel mensen in de problemen brengt?1
Ik doe geen uitspraken over individuele casuïstiek. In algemene zin geldt dat het belangrijk is dat medewerkers zich in een veilige en gezonde werkomgeving bevinden en zich gesteund voelen door de werkgever, ook wanneer zij ziek zijn. DJI werkt met het zogeheten «eigen regie model». Het doel van dit verzuimbeleid is om een op maat gemaakte aanpak voor elke medewerker vorm te geven. Duurzame inzetbaarheid van medewerkers is één van de doelstellingen, maar dit mag niet ten koste gaan van het welzijn van medewerkers. DCR heeft de afgelopen jaren een verzuimbeleid gevoerd dat in lijn is met het landelijke beleid.
Wat vindt u van de werkwijze dat er brieven worden gestuurd waarin wordt meegedeeld dat nieuwe ziekmeldingen niet langer zullen worden geaccepteerd en bij nieuwe ziektegevallen loon niet meer wordt uitbetaald? Mag dit?
Zoals gesteld ga ik niet in op individuele casuïstiek. In het algemeen geldt dat werknemers wettelijk gezien bij ziekte recht hebben op loondoorbetaling. Hier zijn uitzonderingen op, bijvoorbeeld wanneer de werknemer zijn herstel belemmert of vertraagt of de re-integratieverplichtingen weigert na te komen. Hieraan gaan altijd een waarschuwing en (meerdere) bemiddelingspogingen vooraf.
Het sturen van brieven waarin wordt meegedeeld dat nieuwe ziekmeldingen niet langer zullen worden geaccepteerd en bij nieuwe ziektegevallen loon niet meer wordt uitbetaald, kan in specifieke gevallen geoorloofd zijn. Dit is sterk afhankelijk van de persoonlijke situatie van de medewerker en de context.
DJI erkent dat dit in een incidenteel geval niet goed is toegepast. Dit betreur ik ten zeerste en ik zie erop toe dat een herhaling van deze situatie niet plaatsvindt. Het gaat hier echter niet om een structurele werkwijze of staand beleid.
Hoe kan het dat er een werkwijze wordt gehanteerd waarin ziek personeel wordt gedwongen om naar hun werk te gaan, zoals ook blijkt uit meerdere casussen in het artikel? Gebeurt dit op meer plaatsen binnen de rijksoverheid?
Het is geen beleid bij DJI om zieke medewerkers te dwingen om toch naar het werk te komen. Zoals onder vraag 5 toegelicht, werkt DJI met het «eigen regiemodel» waarbij wordt gekeken naar welke mogelijkheden een medewerker heeft om aangepast werk te verrichten. Hierin wordt het oordeel en het advies van de bedrijfsarts meegenomen. Deze adviseert over hetgeen de medewerker wel en niet kan, op basis waarvan wordt gekeken naar passende werkzaamheden.
Het behouden van arbeidsconditie is wenselijk om medewerkers betrokken te houden op de werkvloer en het contact met collega’s op peil te houden. Het faciliteren van medewerkers om binnen hun inzetbare vermogen, en waar dit verantwoord mogelijk is, op locatie (andere) werkzaamheden te verrichten kan hier onderdeel van zijn. Ook kunnen re-integratieplekken ingericht worden waar medewerkers, die tijdelijk niet geschikt zijn voor het uitvoeren van de eigen functie, toch aan het werk kunnen blijven door middel van aangepast werk.
Hoe het personeelsbeleid elders binnen de Rijksoverheid vorm krijgt, is iets waar ik niet over ga en daarom niet bekend mee ben.
Wat vindt u ervan dat de toegang tot de bedrijfsarts wordt bemoeilijkt en deze ook second opinions weigert, terwijl werknemers daar formeel recht op hebben, waardoor ook de beroepscode voor bedrijfsartsen lijkt te worden geschonden?
Medewerkers hebben het recht om de bedrijfsarts te zien wanneer zij aangeven dit te willen. Het aanvragen van een second opinion moet altijd in overleg met de eerste bedrijfsarts plaatsvinden. De eerste bedrijfsarts moet het verzoek tot een second opinion accepteren, tenzij er zwaarwegende argumenten zijn om het niet te doen. De bedrijfsarts is BIG-geregistreerd en is een neutrale en onafhankelijke professional. Het al dan niet laten plaatsvinden van een second opinion is onderdeel van het contact tussen werknemer en de (bedrijfs)arts. DJI heeft hier als werkgever geen invloed op.
Bij een verschil in inzicht heeft de medewerker diverse mogelijkheden tot het melden hiervan, zowel bij leidinggevenden als de lokale vertrouwenspersoon of de centrale vertrouwenspersoon integriteit van DJI. De vertrouwenspersonen kunnen de medewerker adviseren over het aanhangig maken van het geschil.
Wat vindt u van de conclusie van de bedrijfsarts die aan het woord komt dat er wordt gehandeld in strijd met de wettelijke regels met betrekking tot goed werkgeverschap?
Goed werkgeverschap betekent dat een werkgever zich zorgvuldig en respectvol gedraagt tegenover werknemers, rekening houdt met hun belangen en een veilige en gezonde werkomgeving biedt. Dit wordt verder ingevuld door de zes beginselen van goed werkgeverschap, zoals het niet misbruiken van de machtspositie, het motiveren van beslissingen, het voldoen aan verwachtingen, het gelijk behandelen van werknemers en het zorgen voor adequate verzekering.4 Dit vloeit voort uit geldende wet- en regelgeving waar DJI ook aan gebonden is.
DJI hanteert in haar verzuimbeleid de uitgangspunten die horen bij goed werkgeverschap. Ondanks de intentie en zorg van DJI om de verzuimbegeleiding zorgvuldig uit te voeren, kan het in een incidenteel geval zijn voorgekomen dat dit in een individuele casus niet (volledig) goed is gegaan. Ik hecht eraan te benadrukken dat ik deze situatie betreur. Binnen DJI wordt het verzuimbeleid regelmatig geëvalueerd en bijgesteld op basis van de bestaande wet- en regelgeving. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 12.
Wat vindt u ervan dat de drie bedrijfsartsen in alle negen dossiers zaken tegenkwamen die in strijd zijn met de wet en het statuut van de beroepsvereniging voor bedrijfsartsen NVAB en mogelijk aanvechtbaar zijn bij het Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg?
De bedrijfsarts handelt onafhankelijk van de werkgever en brengt adviezen uit die in het belang zijn van de gezondheid van werknemers. De bedrijfsarts valt niet onder het gezag van DJI als het gaat om medisch handelen.
Wanneer de bedrijfsarts constateert dat er sprake is van onzorgvuldige arbodienstverlening kan de bedrijfsarts dit melden bij de Nederlandse arbeidsinspectie.
Ziet u ook het risico dat een doorgeschoten verzuimbeleid juist verder bij kan dragen aan het personeelstekort van de DJI omdat op deze wijze personeel zich niet meer veilig voelt hier te werken?
DJI kampt met een structureel personeelstekort en het verzuimpercentage is de afgelopen jaren weliswaar hoog maar wel iets lager dan in de voorgaande jaren. Er wordt bij DJI stevig ingezet op het terugdringen van verzuim en het voorkomen van verzuim door het verhogen van vitaliteit en fysieke en mentale weerbaarheid. Hoewel deze aanpak zijn vruchten blijkt af te werpen begrijp ik de zorgen. De aanpak van verzuim mag nooit doorschieten en moet in balans zijn: medewerkers moeten ondersteund worden en zich gesteund voelen en het ziekteverzuim moet beheersbaar blijven, Daarnaast heeft DJI belang bij fitte en weerbare medewerkers en een hoge personele inzetbaarheid om alle beschikbare celcapaciteit in de lucht te houden.
Bent u van plan om naar aanleiding van deze feiten in gesprek te gaan met het Detentiecentrum Rotterdam over deze werkwijze omtrent ziekteverzuim om deze werkwijze te veranderen? Zo nee, waarom niet?
Het verzuimbeleid van DCR is, zoals hierboven vermeld, in lijn met het landelijke beleid van DJI en voldoet aan de wettelijke eisen. Door het ingezette beleid is het verzuim teruggedrongen. DJI erkent dat in een incidenteel geval het beleid niet goed is toegepast. Het gaat hier echter niet om een structurele werkwijze of staand beleid.
Verzuim is een standaard bespreekpunt tijdens de reguliere gesprekken tussen de vestigingen en hoofdkantoor DJI in het kader van de planning & control-cyclus. Binnen DJI wordt het verzuimbeleid bovendien regelmatig geëvalueerd en bijgesteld. Hierbij wordt actief samengewerkt met diverse professionals die zich bezighouden met de duurzame inzetbaarheid van medewerkers. Wanneer blijkt dat er extra interventies nodig zijn dan zal onderzocht worden wat passende maatregelen zijn. Tevens blijft verzuim onderwerp van gesprek tussen DJI en mij.
Bent u bereid te onderzoeken of (onderdelen van) de omstreden aanpak van het Detentiecentrum Rotterdam ook op andere plaatsen binnen DJI of de Rijksoverheid worden toegepast en hier eveneens actie op te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Ik zie op dit moment geen aanleiding voor het laten doen van een onderzoek. Het verzuimbeleid van DCR is in lijn met het landelijke beleid van DJI en voldoet aan de wettelijke eisen. Zoals bij het antwoord op vraag 12 toegelicht zijn verzuim en verzuimbeleid een vast onderdeel van de reguliere gesprekscycli, enerzijds tussen de vestigingen en het hoofdkantoor DJI en anderzijds tussen DJI en mijzelf.
De berichten dat op sommige plaatsen in Nederland de aanpak van (ondermijnende) criminaliteit doorgeslagen lijkt |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel van Follow the Money (FtM) over de aanpak van ondermijnende criminaliteit in Zaanstad-Oost en de eerdere vragen die ik al heb gesteld over deze aanpak?1, 2
Ja.
Wat vindt u van de zorgen die worden geuit door de inwoners dat ze niet meer naar de gemeente durven te gaan, ook voor triviale zaken zoals een rijbewijsverlenging?
Wederzijds vertrouwen tussen overheid en burger is belangrijk voor het functioneren van onze samenleving. Elke burger moet zich vrij en veilig voelen om een gemeentehuis in te stappen voor vragen en het regelen van gemeentelijke zaken.
Hoe kan het dat de huisbezoeken hier zo ingrijpend zijn en vaak ook gebeuren zonder enige vorm van informatie of bescherming voor de bewoner?
Binnentreden in een woning is voor de bewoners een ingrijpende gebeurtenis. Daarom kent de Algemene wet op het binnentreden waarborgen waaraan het bevoegd gezag en functionarissen die daadwerkelijk een woning betreden dienen te voldoen. Het is aan het bevoegde (bestuurs-)orgaan en degenen die het feitelijke binnentreden doen om bij het binnentreden te handelen binnen de kaders van de wet.
Bent u het ermee eens dat de casus die in het artikel wordt genoemd schrijnend is en dat gemeenteambtenaren niet zomaar zonder toestemming en informatieverstrekking en onder de noemer «adresonderzoek» iemands huis mogen betreden en doorzoeken?
Ook bij bestuurlijke maatregelen zijn waarborgen in het leven geroepen door de wetgever om de belangen van burgers te beschermen. Bevoegdheden moeten worden uitgeoefend binnen de wettelijke kaders en met toepassing van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De burger kan bezwaar maken tegen een besluit van de burgemeester. De rechter zal dan het voorliggende besluit beoordelen en beslissen of het betrokken bestuursorgaan binnen de wettelijke kaders heeft gehandeld. Over de inzet van bestuurlijke maatregelen dient de burgemeester desgevraagd verantwoording af te leggen aan de gemeenteraad.
Kunt u reageren op de zorgen geuit door universitair docent staats- en bestuursrecht Fatma Çapkurt dat het al mis gaat omdat ondermijning niet goed wordt afgebakend?
Opsporingsbevoegdheden kunnen enkel worden ingezet op basis van de ruimte die de wet hiervoor biedt. Dit is niet anders voor de inzet van het bestuurlijk instrumentarium voor het beschermen van de openbare orde en het voorkomen van misbruik van legale structuren.
Wanneer een signaal of melding van mogelijk strafbaar handelen wordt ontvangen door een bijvoorbeeld een gemeente of opsporingsdienst, dan wordt gekeken welke bevoegde (bestuurs-)organen of instanties relevante bevoegdheden en instrumenten kunnen inzetten om de gesignaleerde mogelijke overtredingen of misdrijven tegen te gaan. Dat kunnen strafrechtelijke en/of bestuursrechtelijke bevoegdheden betreffen. Welke keuze ook wordt gemaakt, bij de toepassing van die bevoegdheden gelden de daarbij van toepassing zijnde waarborgen die zijn bepaald door de wetgever.
Bent u het eens met de analyse van Çapkurt dat tegenover de harde aanpak van de gemeente voor betrokkenen de bescherming die het strafrecht normaal gesproken biedt ontbreekt?
Ook ingrijpen op basis van bestuurlijke regelgeving kan ingrijpend zijn. Daarom biedt ook het bestuursrecht belangrijke waarborgen ter bescherming van de belangen van betrokkenen.
Wat vindt u er in dit licht van dat de gemeente Zaanstad aangeeft trotse «pionier» te zijn en dat de weerstand uit de wijk laat zien dat het een «succes» is?
Bij de brede aanpak van ondermijning door georganiseerde criminaliteit hebben we iedereen nodig. De inzet vanuit het lokale bestuur is hierbij van groot belang. Het is aan het lokale bestuur om te bezien wat binnen de lokale context nodig is om de aanpak vorm te geven. Daarbij dienen alle betrokken overheden vanzelfsprekend te handelen binnen de kaders van de wet. Of en wanneer de aanpak succesvol is moet blijken uit de eigen monitoring en verantwoording tegenover de gemeenteraad. Wanneer het handelen van de betrokken overheden leidt tot een geschil met een burger dan kan deze zich wenden tot de rechter. Ook staat de weg richting de ombudsman vrij. Specifiek ten aanzien van schade die bij het binnentreden is ontstaan kan daarnaast een verzoek om schadevergoeding worden ingediend bij de instantie die binnentrad.
Wat is uw reactie op de aanpak van handhavers van de gemeente Breda die ook een harde «ondermijningsaanpak» hebben, waaronder het met een koevoet openbreken van 18 garageboxen?3
Zie antwoord vraag 7.
Wat vindt u ervan dat ook hier de eigenaren van de garageboxen geen informatie krijgen, geen idee hebben op basis van welke signalen hun bezittingen worden vernield, dat de schade vooralsnog niet is hersteld en het onduidelijk is wie hiervoor opdraait?
Zie antwoord vraag 7.
Wat vindt u van de reactie van de gemeente Breda dat dit de normale werkwijze is en dat controles van garageboxen wel vaker plaatsvinden? Op basis van welke wetten en regels mag dit precies?
De grondslag voor eventueel binnentreden is vastgelegd in algemene en specifieke wetten als onderdeel van de handhaving van de in die wet gestelde normen. Welke bestuurlijke maatregelen gemeenten treffen wordt niet centraal bijgehouden. Wel dient elk binnentreden aan de wettelijke vereisten te voldoen.
Klopt het dat de gemeente Zaanstad ook garageboxen en bergingen openbreekt? In welke gemeenten wordt deze werkwijze nog meer toegepast?4
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de zorg dat een te repressieve aanpak van criminaliteit juist een averechts effect kan hebben en ontwrichtend kan werken voor bewoners in de wijk en slecht is voor het vertrouwen in de rechtsstaat?
Bij de aanpak van criminaliteit is het van belang dat repressie en preventie hand in hand gaan. Er is daarom altijd aandacht voor een goede balans tussen preventie en repressie. Zaanstad is een van de steden die van mij meerjarig middelen ontvangt om de preventieve aanpak stevig vorm te geven.
Klopt het dat eigenlijk geen taak is van de gemeente maar van de politie en het OM om strafbare feiten op te sporen? Ziet u ook dat een verschuiving dreigt, waardoor mensen niet beschikken over alle waarborgen en bescherming die toepassing van het strafrecht biedt?
Ik zie geen verschuiving in het wettelijk kader, aangezien een duidelijk onderscheid bestaat tussen delicten in het strafrecht en overtredingen in bestuursrechtelijke zin. Ik merk daarbij op dat het bestuursrecht eveneens waarborgen kent en bescherming biedt waar iedere burger zich op kan beroepen.
Is de werkwijze van deze gemeenten überhaupt in lijn met alle wetten en het recht? Zo niet, op welke punten niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan gemeenten, al dan niet in samenwerking met partners binnen een Regionaal Informatie en Expertisecentrum, om passende instrumenten in te zetten bij de aanpak van ondermijnende activiteiten. Bij adresbezoeken is informatieverschaffing een onderdeel dat hoort bij de inzet van dit instrument. Als handhavers of politie zich daar niet aan houden staat voor elke burger de weg richting de rechter open. Wanneer de inzet van een instrument leidt tot onrechtmatig toegebrachte schade ligt vergoeding daarvan in de rede. In voorkomende gevallen is het aan de rechter om daarover een uitspraak doen. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Bent u bereid om deze gemeenten aan te spreken op hun aanpak betreffende ondermijning en op zijn minst deze gemeenten te wijzen op het feit dat informatieverschaffing en schadevergoedingen bij vernielingen van iemands eigendom onderdeel zou moeten zijn van de aanpak? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Het bericht dat commerciële beunhazen tientallen miljoen verdienen door een tekort aan structurele opvangplekken |
|
Michiel van Nispen (SP), Jimmy Dijk |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de recente artikelen van EenVandaag en het Financieele Dagblad over ondernemer René Derkzen die 44 miljoen euro heeft verdiend aan het faciliteren van noodopvanglocaties als tussenpersoon?1 2
Ja.
Vanaf wanneer was u op de hoogte van het feit dat deze «ondernemer» zichzelf 44 miljoen van de 436 miljoen euro uit het contract met het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) uitbetaalde?
Met de berichtgeving van onder andere het Financieel Dagblad en Follow The Money is dit bij mijn ministerie bekend geworden.
Vindt u, met terugwerkende kracht, dat deze gevraagde prijzen überhaupt marktconform waren?
Deze zaak moet worden bezien in het licht van het tekort aan opvangplekken in 2022 en daarna. In het voorjaar van 2022 werd duidelijk dat er een groot tekort aan opvangplekken dreigde te ontstaan. Vanaf 2022 en in de jaren erna zijn er herhaaldelijk dringende oproepen gedaan aan de medeoverheden om samen met het COA meer reguliere opvangplekken te realiseren. Omdat het COA niet erin slaagde om voldoende reguliere plekken te realiseren moest uiteindelijk onder hoge druk gebruik worden gemaakt van de diensten van hotelaanbieders. Omdat het COA de afgelopen jaren een tekort aan opvangplekken bleef houden en structureel een bezettingspercentage van tussen de 96% en 100% heeft gehad zijn deze dure noodopvangvoorzieningen nog steeds noodzakelijk.
Ik ben het met u eens dat de gevraagde prijzen erg hoog waren. Om die reden is het contract met deze tussenpersoon beëindigd. Het COA is rechtstreeks contracten aangegaan met de hotels en de meeste hotelcontracten zijn inmiddels heronderhandeld op prijs.
Het is mijn streven om deze dure noodopvangvoorzieningen zo snel mogelijk af te bouwen. Het aantal reguliere opvangplekken stijgt hiertoe gestaag. Begin 2026 verwacht het COA circa 43.000 reguliere opvangplekken te hebben en dit bouwt richting 2027 op naar circa 50.000. Door de realisatie van nieuwe reguliere opvanglocaties kunnen dure noodopvangvoorzieningen worden afgebouwd.
Bent u het eens met de stelling dat het COA beter had moeten opletten, maar ook in een onmogelijke spagaat komt omdat het onder stoom en kokend water nieuwe plekken moest regelen?
Het COA maakt in samenwerking met het ministerie een schatting van het aantal benodigde opvangplekken. Uit deze raming, in samenhang met het aantal daadwerkelijk gerealiseerde plekken, volgde in 2022 het beeld dat er een acuut tekort dreigde te ontstaan. Samen met alle partners is eerst geprobeerd om meer reguliere plekken te realiseren. Dit heeft altijd de voorkeur. Het COA had het dreigende tekort aan opvangplekken dus goed in beeld, maar is afhankelijk van de medewerking van gemeenten om opvangplekken te realiseren.
Wat zegt dit volgens u over het aanbod van structurele opvangplekken en hoe gaat u ervoor zorgen dat het COA niet meer in deze positie komt en dit de belastingbetaler minstens één miljard euro extra kost?
Het aantal reguliere opvangplekken stijgt gestaag, maar nog niet in lijn met wat uiteindelijk nodig is. Om grip te krijgen op migratie en de instroom te beperken heeft het demissionaire kabinet de afgelopen periode samen met de ketenpartners en alle betrokken partijen hard gewerkt aan diverse maatregelen en diverse wetsvoorstellen. Denk hierbij aan de implementatie van het migratiepact, het wetsvoorstel tweestatusstelsel, het wetvoorstel asielnoodmaatregelen, het realiseren van reguliere opvangplekken en het samenhangend pakket om de uitstroom van statushouders te bevorderen.
Het is mijn ambitie om voldoende reguliere opvangplekken te creëren en daarmee de dure noodoplossingen zo snel mogelijk uit te faseren. Het COA verwacht 75.000 plekken te kunnen realiseren, waarvan voor ca. 70.000 meerjarige (financiële) afspraken kunnen worden gemaakt met gemeenten. Om binnen de huidige budgettaire kaders meerjarig 70.000 plekken vast te leggen en dure noodopvang te kunnen afschalen, conform de motie Boomsma (Kamerstuk 19 637, nr. 3414), vindt dit plaats onder de voorwaarde dat deze plekken contractueel opzegbaar zijn. Hierdoor blijft het financiële risico beperkt. De realisatie van deze opvangplekken kost alleen tijd, omdat de locaties gebouwd of verbouwd moeten worden en in samenspraak met de omwonenden en de gemeente het vergunningsproces doorlopen moet worden.
Bent u zich ervan bewust dat dit gaat om maatschappelijke kosten die zijn gemaakt door alle Nederlanders en dat het onacceptabel is dat er niet gekeken is naar de winstmarges van deze beunhazen?
Bent u het met commerciële beunhaas Derkzen eens dat er sprake was van een «logische minimummarge»?
Wanneer krijgt de Kamer meer te horen over het lopende fraude onderzoek naar Derkzen en Bob van der Valk?
Hoeveel van dit soort commerciële contracten lopen momenteel nog? Kan hier inzicht in worden gegeven?
Het COA heeft de contracten met de tussenpersoon opgezegd en maakt geen gebruik meer van tussenpersonen bij het boeken van hotelruimtes.
Op welke manier wordt er invulling gegeven aan de motie-Dijk en de gedane toezegging om voor eind 2025 stoppen met de commerciële noodopvang?3
Zoals in de brief van 14 juli aangegeven maakt het COA vanaf het begin van dit jaar geen gebruik meer van de diensten van tussenpersonen voor het afsluiten van hotels. Het COA sluit direct een contract af met de lokale hotelier en/of hotelketen. Deze contracten hebben over het algemeen een korte looptijd en kunnen als de capaciteit van het COA het toelaat snel worden afgeschaald. Er zijn echter nog steeds hotels, maar ook schepen, voor een langere periode gecontracteerd. Soms is het nodig om een tijdelijke oplossing in stand te houden, bijvoorbeeld ter overbrugging naar het moment dat de reguliere locatie in een gemeente opengaat en er geen andere (goedkopere) alternatieven zijn in een gemeente.
Het COA zal zodra de capaciteit het toelaat de dure noodopvangvoorzieningen uitfaseren. Hierbij kijkt het COA eerst naar de duurste vormen van opvang. Tegelijkertijd moet het COA ook zorgen dat opvang gespreid is over het land.
Waarom staat er in de Kamerbrief van 14 juli jl. dat er nog onderzocht moet worden of sommige contracten opgezegd kunnen worden of niet verlengd worden?4
Zie antwoord vraag 10.
Beseft u dat het ruim onvoldoende financieren van het COA de komende jaren, de onderhandelingspositie van het COA enorm verslechterd heeft en de afhankelijkheid van commerciële noodopvang alleen maar groter is waardoor alles juist veel duurder wordt?
Het COA verwacht 75.000 plekken te kunnen realiseren, waarvan voor ca. 70.000 meerjarige (financiële) afspraken kunnen worden gemaakt met gemeenten. Bij Voorjaarsnota 2025 zijn de beschikbare middelen voor de opvang van asielzoekers voor 2025 en 2026 bijgesteld op basis van de MPP. Voor latere jaren zijn thans beperkt middelen beschikbaar voor het COA. Om binnen de huidige budgettaire
kaders meerjarig 70.000 plekken vast te leggen en dure noodopvang te kunnen afschalen, conform de motie Boomsma (Kamerstuk 19 637, nr. 3414), vindt dit plaats onder de voorwaarde dat deze plekken contractueel opzegbaar zijn. Hierdoor blijft het financiële risico beperkt. In de praktijk realiseert het COA vaak reguliere locaties in de vorm van flexwoningen – die bij het staken van de opvang overgedragen kunnen worden aan bijvoorbeeld de lokale woningbouwcorporatie.
Klopt het dat er gezien de constatering van u dat het COA onvoldoende middelen heeft in 2028, bij de aankomende begroting middelen zullen worden gezocht om het COA voldoende te financieren?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u garanderen dat er alles aan zal worden gedaan om niet meer nieuwe contracten aan te gaan met commerciële beunhazen en dat zo snel als kan lopende contracten met dit soort louche partijen worden beëindigd en ook niet meer verlengd?
Het COA heeft een wettelijke taak om opvang te realiseren voor asielzoekers. Zoals hiervoor aangegeven worden de dure noodopvangvoorzieningen zo snel als mogelijk uitgefaseerd. Het kost t tijd voordat de reguliere opvangcapaciteit op peil is. Tot die tijd blijft noodopvang helaas noodzakelijk. Het proces rondom het contracteren van hotels is verder geprofessionaliseerd, waardoor er ook meer grip is op de prijs.
Daarnaast maakt het COA voor de noodopvang in hotels geen gebruik meer van tussenpersonen. Voor andere vormen van noodopvang kan op dit moment niet worden uitgesloten dat het inschakelen van tussenpersonen daarvoor noodzakelijk is. Wel zal dit zo veel mogelijk worden beperkt.
Het bericht dat tientallen asielkinderen veel te laat zorg krijgen die zij nodig hebben |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het onderzoek waaruit blijkt dat van zo’n 40 asielkinderen de gezondheid achteruitging omdat zij pas te laat aan zorg waren geholpen?1
Ik ben op de hoogte van de reportage van Pointer van 31 mei jl. Het onderliggende onderzoek is mij en het COA niet bekend. Het COA heeft ook geen toegang tot de medische gegevens, weet niet om welke personen het gaat en wanneer zij verwezen zijn of worden naar benodigde vervolgzorg. Die verwijzingen worden uitgevoerd door de huisarts, conform de Nederlandse regelgeving.
Wat vindt u ervan dat een aantal van deze zorgproblemen ook veroorzaakt zijn door de erbarmelijke omstandigheden waarin deze kinderen soms in Nederland verblijven?
Zoals u bekend is, staat de opvang van asielzoekers al geruime tijd onder druk. Dit brengt ook uitdagingen met zich mee voor de opvangsituatie van kinderen. Het beleid is erop gericht om zoveel mogelijk reguliere locaties te hebben zodat kinderen zo goed mogelijk worden opgevangen. Helaas lukt dat op dit moment onvoldoende, maar ik herken niet dat de omstandigheden waarin kinderen verblijven erbarmelijk zijn. Binnen de huidige situatie proberen de medewerkers in de opvang de situatie voor de kinderen zo goed mogelijk te maken. Zie ook de brief van 23 april 2025 waarin wordt ingegaan op de situatie van kinderen in de asielopvang2.
Wat vindt u van de conclusie dat de toegang tot de zorg op sommige locaties nog niet goed is geregeld?
Op of in de nabijheid van alle (nood)opvanglocaties is een huisartsenpraktijk ingericht voor de laagdrempelige toegang tot de eerstelijns zorg. Indien verdere of medisch-specialistische zorg nodig is kan de huisarts daar naartoe doorverwijzen. Dit gaat in de regel goed. Daarnaast wordt op elke locaties waar kinderen verblijven de jeugdgezondheidszorg (JGZ) uitgevoerd inclusief het Rijksvaccinatieprogramma. Zoals recentelijk ook door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd is aangegeven zijn kinderen goed in beeld en ontvangen zij in de regel binnen de (wettelijke) zes weken een intake. Voor de zorg voor asielzoekers wordt gebruik gemaakt van reguliere zorginstellingen. Eventuele uitdagingen die er in de reguliere zorg spelen, bijvoorbeeld ten aanzien van wachtlijsten, spelen ook voor asielzoekers.
Kunt u zich vinden in de bevindingen van de artsen dat dit aantal slechts het topje van de ijsberg is omdat veel meldingen niet binnen zijn gekomen?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 1, is bij het departement noch het COA kennis van de medische dossiers van (minderjarige) asielzoekers. Louter op basis van de berichtgeving kan ik die conclusie dan ook niet bevestigen.
Wat vindt u ervan dat er een voorbeeld wordt genoemd waarin een kind al een aantal maanden lang ondervoed was?
Vanzelfsprekend vind ik het van belang dat kinderen de juiste zorg krijgen en dat daar goede en voldoende voeding ook bij hoort. Indien de ouders zich zorgen maken over de gezondheid van hun kind en dit bespreken, zal het COA zeker adviseren en doorverwijzen naar de huisarts of jeugdarts JGZ. Met de toestemming van de bewoner kan de casus ook besproken worden in het multidisciplinair overleg dat op locaties plaatsvindt met betrokken partners. Indien het kind een speciaal dieet nodig heeft dan krijgen ouders aanvullende financiële vergoeding hiervoor.
Deelt u de mening dat het constant verhuizen van locatie naar locatie een negatief effect heeft op de gezondheid van het kind, onder andere omdat de zorg vaak niet goed aansluit of niet volledig wordt overgedragen?
Ik deel de mening dat het constant verhuizen een negatief effect kan hebben op de gezondheid van een kind. Het uitgangspunt is ook dat kinderen zo min mogelijk verhuizen. Daar wordt ook op ingezet. De huidige opvangsituatie zorgt er helaas voor dat verhuizingen nog steeds nodig zijn.
Het COA, de GGD en de GZA hebben ten aanzien van verhuizingen wel afspraken vastgesteld in een ketenrichtlijn continuïteit van zorg. Doel van deze richtlijn is het bieden van doorlopende kwalitatief goede zorg en het voorkomen van medische risico's bij verhuizing voor bewoners van COA-locaties.
Bent u ook van mening dat de begeleiding van asielzoekers in hoe ons zorgstelsel werkt zou kunnen worden verbeterd en veel aandacht verdient?
Asielzoekers worden door het COA bij aankomst voorgelicht over hoe het zorgsysteem in Nederland werkt, samen met de lokale GGD biedt het COA ook groepsvoorlichting aan. In het kader van de gidsfunctie ondersteunt het COA individuele bewoners door het signaleren van de problematiek, uitleg te geven en zo nodig door te verwijzen naar bijvoorbeeld zorgverleners. Kwetsbare bewoners krijgen hulp bij het leggen van contacten met de zorgverleners. Daarnaast is veel informatie over de zorg maar ook over het leven in Nederland in verschillende talen te vinden op de website MyCOA. Verder is er via de huisartsenpraktijk op of in de nabijheid van de locatie een laagdrempelige toegang tot de eerstelijns zorg. Ondanks dat er mijns inziens dus voldoende aandacht wordt besteed aan het goed informeren van asielzoekers over de medische zorg in den brede, neemt dit niet weg dat het Nederlandse zorgsysteem, ook voor andere inwoners van Nederland, ingewikkeld kan zijn. Voor eventuele aanvullende vragen kunnen asielzoekers dan weer terecht bij de COA-medewerkers.
Wat vindt u van de opmerking dat de spreidingswet kan bijdragen aan meer stabiele opvanglocaties, wat weer leidt tot een vermindering in de hoeveelheid verhuizingen en daarmee ook een stabieler zorgaanbod?
De belangrijkste oplossing voor dit vraagstuk is het naar beneden brengen van de asielinstroom. Het kabinet zet daar dan ook op in. Het kabinet heeft aangekondigd de Spreidingswet te willen intrekken. Bij die intrekking hoort een samenhangend pakket maatregelen dat ervoor moet zorgen dat provincies en gemeenten kunnen blijven voldoen aan de opvang- en huisvestingsopgave. In mijn brief van 11 juli jl. heb ik uw Kamer nader geïnformeerd over dit samenhangend pakket. Daarnaast blijft de Spreidingswet van kracht tot deze feitelijk is ingetrokken.
Bent u, in lijn met het advies van Ekann, bereid om toe te werken naar multidisciplinaire teams rond kinderen met complexe gezondheidsproblemen en hier ook financiering voor te regelen?
Het COA organiseert multidisciplinaire overleggen specifiek voor kinderen op COA-locaties, waar met toestemming van ouders de problematiek van het kind besproken kan worden met de lokale huisarts en/of JGZ-arts. Verder dan dit mag het COA niet gaan. Voor de zorg wordt gebruik gemaakt van reguliere zorginstellingen. Dit betekent ook dat de zorg voor asielzoekers werkt volgens dezelfde werkwijzen en protocollen die daar gelden. Als daar aanpassingen of verbeteringen worden doorgevoerd dan geldt dit dus ook voor asielzoekers. Ik vind het niet wenselijk om daar aparte voorzieningen voor in het leven te roepen.
Het COA kan in ieder geval vanwege het medisch beroepsgeheim geen rol spelen in multidisciplinaire teams van zorgverleners, die over individuele casuïstiek gaan. Het Ekann kan zijn advies ter verbetering van die overleggen aan de betreffende beroepsorganisaties voorleggen.
Het bericht dat 4 op de 10 mensen met een lichamelijke beperking toegankelijkheidsproblemen ervaart wanneer ze gaan stemmen |
|
Sarah Dobbe , Michiel van Nispen (SP) |
|
Bruijn , Rijkaart |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van de Zonnebloem waaruit blijkt dat vier op de tien mensen met een lichamelijke beperking toegankelijkheidsproblemen ervaren wanneer ze gaan stemmen?1
Deelt u de mening dat mensen met een beperking zelfstandig moeten kunnen stemmen en dat daarvoor minimaal nodig is dat stemlokalen toegankelijk zijn?
Hoe worden stemlokalen getoetst op toegankelijkheidscriteria?
Hoe houdt u als Minister zicht op de toegankelijkheid van stemlokalen?
Hoeveel stemlokalen voldoen niet aan de toegankelijkheidscriteria zoals die worden weergegeven op de website van de Zonnebloem?
Wat zijn de mogelijkheden om nog voor de aanstaande verkiezingen de toegankelijkheid van stemlokalen te verbeteren?
Welke lange termijn maatregelen gaat u nemen voor de verkiezingen die daarna gaan volgen?
Bent u bereid deze vragen met spoed te beantwoorden, gezien de termijn tot de aankomende verkiezingen?
Het niet- publiceren van een kritisch onderzoek naar corruptiebestrijding |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Foort van Oosten (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Rijkaart |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel van Follow the Money (FTM) «Ministerie hield kritisch rapport over corruptie onder de pet»?1
Hoe verklaart u dat het ministerie de kwaliteit van het rapport «Is de Nederlandse overheid bestand tegen corruptie?' als ondermaats beoordeelde en het daarom niet publiceerde, terwijl meerdere onafhankelijke experts, waaronder tegenlezers zoals de Rijksrecherche, het juist als gedegen bestempelden?
Hoe valt het te verklaren dat de methodologie van het rapport nu bekritiseerd wordt, terwijl de directoraat-generaal (DG) Ondermijning zelf om het verkennend onderzoek heeft gevraagd en vóór openbaarmaking (na het Wet open overheid-verzoek van FTM) nooit kritiek op de gehanteerde methodologie heeft geuit richting de auteurs?
De auteurs zelf noemen het een eindverslag van een verkennend onderzoek, waarom wordt er vanuit het ministerie de suggestie gewekt dat het een wetenschappelijke rapportage zou zijn?
Het ministerie stelt dat het rapport feitelijke onjuistheden bevatte; kunt u concreet aangeven om welke onjuistheden het gaat? Ook wordt gesteld dat informatie ontbreekt in het rapport; kunt u toelichten welke informatie dit betreft?
Waarom stelt het ministerie dat in het rapport te veel de mening van de auteurs doorklinkt, terwijl de aanbevelingen en conclusies grotendeels aansluiten bij die van internationale instituties?
Waarom is in het rapport één van slotconclusies «Bestuurlijke verantwoordelijkheid is onvoldoende en leiderschap schiet tekort» bij openbaarmaking weggelakt?
Herkent u zich in het beeld dat de auteur van het rapport schetst, namelijk dat niemand van het DG Ondermijning contact heeft opgenomen met hem, bijvoorbeeld met klachten over de kwaliteit?
Gezien het feit dat in het rapport aandacht wordt besteed aan de Nota Corruptiepreventie uit 2005, welke was gebaseerd op het WODC-onderzoek van Huberts en Nelen uit datzelfde jaar en in die nota talrijke actiepunten zijngeformuleerd over samenwerking tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, onder meer op het gebied van voorlichting over de aangifteplicht van ambtenaren en de klokkenluidersregeling; wat vindt u van de constatering dat een groot deel van die actiepunten en problemen uit die nota uit 2005 nog steeds actueel en niet opgelost zijn? Wat gaat u daaraan doen?
Klopt het dat het Platform Corruptiebestrijding nog steeds bestaat, maar niet gebruikt wordt en dat diverse instanties binnen de overheid niet eens op de hoogte zijn van het bestaan? Hoe kan dit?
Deelt u de analyse dat de dalende positie van Nederland op de Corruption Perceptions Index, samen met kritiek van organisaties als GRECO en de Open State Foundation, wijst op een groeiend corruptierisico? Bent u bereid om werk te maken van een overheidsbreed anti-corruptiebeleid, bijvoorbeeld via een onafhankelijke anti-corruptieautoriteit?
Bent u bereid het pleidooi van de Rijksrecherche en het Openbaar Ministerie om «handel in invloed» strafbaar te stellen opnieuw te overwegen en dit in wetgeving op te nemen?
Welke stappen gaat u nemen om te voorkomen dat studies – met mogelijk relevante conclusies voor de Kamer – in het vervolg openbaar worden gemaakt en niet worden achtergehouden of beïnvloed door politiek-bestuurlijke overwegingen?
Bent u bekend met de uitzending van NPO radio 1 over de slachtoffers van persoonsverwisseling die in de cel terecht zijn gekomen?1, 2
Wat vindt u van de casussen die zijn aangehaald die aantonen wat in het uiterste geval mis kan gaan als een verkeerde naam op een strafrechtelijk vonnis terechtkomt, namelijk een onterechte detentie? Voor hoeveel mensen is dit volgens u het geval geweest?
Wat is er tot nu toe gedaan met de harde kritiek van de Algemene Rekenkamer over het onderzoek waaruit bleek dat er op het Ministerie van Justitie en Veiligheid een lijst van 867 zaken bestaat waarvan ambtenaren weten dat de naam op een onherroepelijk strafrechtelijk vonnis niet klopt?
Klopt het dat deze lijst van daadwerkelijk gevallen waarschijnlijk nog veel meer is dan 867 zaken omdat deze lang niet allemaal in beeld zijn?
Hoeveel van deze mensen zijn inmiddels geholpen?
Hoe vaak is er een schadevergoeding uitgekeerd aan een persoon die onterecht in de gevangenis zat naar aanleiding van een foutieve tenaamstelling?
Hoeveel mensen ontlopen er hun straf doordat ze zich voordoen als iemand anders, en dat zelfs na een herziening niet meer wordt rechtgezet?
Bent u van mening dat hier sprake is van schending van de trias politica, immers Justid (een organisatie die onder het bewind van de Minister valt) wijzigt op eigen houtje rechterlijke uitspraken (vonnissen)?
Bent u ook van mening dat de integriteit van de strafrechtketen hierdoor is/wordt aangetast?
Heeft u bij één van de dossiers die staan opgenomen op de lijst met 867 zaken een melding gemaakt van een datalek (te weten: een inbreuk op de integriteit) bij de Autoriteit Persoonsgegevens?
Als een zaak herzien wordt bij de Hoge Raad, en de onschuldige persoon wordt vrijgesproken van het vonnis dat onterecht op zijn naam stond, wordt de daadwerkelijke dader dan nog wel berecht?
Klopt het dat u ten tijde van het publiceren van het onderzoek van de Rekenkamer aangaf «op dit moment geen signalen te hebben dat er mensen onschuldig vastzitten of hebben gezeten»? Staat u nog steeds achter deze uitspraak?
Heeft u inmiddels een omvattend beeld van de (ernstigste) consequenties van de foutieve tenaamstelling? In hoeveel gevallen gaat het om onterechte detentie?
Voor hoeveel personen zijn de consequenties van de foutieve tenaamstelling, zoals detentie, inmiddels rechtgezet, en voor hoeveel mensen moet dat nog gebeuren? Waaruit bestond het rechtzetten van hetgeen mensen is aangedaan door fouten van de overheid?
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat er zo snel mogelijk een uitputtend beeld komt te bestaan van de problemen als gevolg van de foutieve tenaamstelling en persoonsverwisseling voor mensen en deze problemen voor hen per direct worden opgelost?
Werkt u aan een toegankelijkere manier om dit soort zaken recht te zetten waarin er meer mogelijkheden zijn dan een Novum? Zo nee, waarom niet?
De rolverdeling tussen de ministeries betreffende het onderwijs aan kinderen in de asielopvang |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Moes |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichtgeving van de Inspectie Justitie en Veiligheid, de Inspectie van het Onderwijs en de Inspectie Gezondheid en Jeugd dat er nog onvoldoende verbetering is in de situatie voor kinderen in de asielopvang?1
Ja.
Klopt het volgens u dat het faciliteren van onderwijs aan asielzoekerskinderen primair een taak van de Minister van OCW is?
De Minister van OCW draagt de zorg voor het scheppen van een wettelijk kader voor het onderwijs, de uitvoering van onderwijswetgeving en het verstrekken van financiële middelen daarvoor. De toegang tot het funderend onderwijs is voor alle kinderen gelijk, ongeacht de verblijfsstatus of herkomst van kinderen. Gemeenten (voor het primair onderwijs) en gedeputeerde staten (voor het voortgezet onderwijs) hebben de garantiefunctie om te zorgen dat er voldoende (openbare) onderwijsplekken beschikbaar zijn.
De Minister voor A&M is er voor verantwoordelijk dat minderjarige asielzoekers zoveel mogelijk in passende opvang worden geplaatst. De uitvoering van deze verantwoordelijkheid ligt bij het COA. Het is standaardbeleid dat bij het openen van een locatie gekeken wordt naar de aanwezigheid van voorzieningen, onder andere onderwijs, in de omgeving waar de opvanglocatie gevestigd is. Door het aanhoudende tekort aan opvangplekken lukt het niet altijd om kinderen te plaatsen in locaties waar onderwijsvoorzieningen beschikbaar zijn. Wanneer er onderwijs beschikbaar is op grotere afstand, beschikt COA voor die situaties over een regeling voor leerlingvervoer voor de doelgroep, dat overigens altijd in samenspraak met de gemeente wordt georganiseerd.
Voor minderjarige asielzoekers hebben het COA, en voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (hierna: amv) NIDOS, ook op andere manieren een rol. Het COA wijst gemeenten op de komst van kinderen in asielopvang en het belang van onderwijs: in de bestuursovereenkomst tussen COA en gemeenten spreken zij ook af dat de gemeente zorgt dat kinderen naar school kunnen gaan. COA ondersteunt ouders bij het aanmeldproces bij de school van hun voorkeur. NIDOS, in de rol van voogd, meldt zelf jongeren aan op een of meerdere scholen. Gemeenten kunnen voor de onderwijshuisvestingskosten van het basisonderwijs en eerste inrichting van het basisonderwijs voor asielzoekerskinderen een beroep doen op de OHBA-regeling, uitgevoerd door het COA.
Op welke manier is deze verdeling tussen de ministeries momenteel geregeld, zowel op financieel gebied als op beleidsmatig gebied?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met de stelling dat op basis van het Kinderrechtenverdrag en het Verdrag nopens de bestrijding van discriminatie in het onderwijs u verplicht bent om ervoor te zorgen dat asielzoekerskinderen gelijke toegang tot onderwijs hebben als andere kinderen op Nederlands grondgebied?
Ja.
Wordt de huidige Europese opvangrichtlijn momenteel gehaald die stelt dat asielzoekerskinderen uiterlijk binnen drie maanden na het indienen van de asielaanvraag toegang moeten krijgen tot het onderwijsstelsel? Zo nee, voor hoeveel kinderen en welk percentage is dit nu niet het geval?
Scholen, gemeenten en provincies slagen er vaak in om minderjarigen op korte termijn toegang tot onderwijs te geven. Maar door de soms snelle opschaling van opvangvoorzieningen en de plotselinge komst van leer- en kwalificatieplichtige kinderen kunnen scholen niet altijd meteen in een (volledig) aanbod voorzien. In de Kamerbrief «kinderen in de asielopvang» van 19 september jl. van de Minister voor Asiel en Migratie wordt de Kamer geïnformeerd over de werkwijze, de beschikbaarheid van data en de uitkomsten van een inventarisatie van het COA naar voorzieningen, waaronder ook onderwijs, voor kinderen in de asielopvang.
Klopt het dat u als Minister van OCW wettelijke bevoegdheden heeft om in te grijpen als het onderwijs voor asielzoekerskinderen onvoldoende wordt gefaciliteerd?
Specifiek voor asielzoekerskinderen heb ik geen bijzondere bevoegdheden. Wel heb ik de mogelijkheid om, als een gemeente er niet in slaagt om met de schoolbesturen in de gemeente afspraken te maken over de toelating van (alle) nieuwkomers en er aantoonbaar nieuwkomers geen toegang tot onderwijs hebben, een gemeente op te leggen om een tijdelijke nieuwkomersvoorziening (hierna: tnv) te starten. Een tnv is een onderwijsvoorziening waarin een schoolbestuur tijdelijk kan afwijken van de eisen aan onderwijsinhoud, onderwijspersoneel en onderwijstijd. Een tnv is daarmee altijd een tijdelijke noodmaatregel, waarin een schoolbestuur mag afwijken van de reguliere eisen aan onderwijstijd, onderwijspersoneel en onderwijsinhoud. Tot op heden is er geen noodzaak geweest om een gemeente op te leggen een tnv te starten.
Het opleggen van een tnv is een absolute noodmaatregel. Tnv’s worden in de regel gestart op initiatief van gemeenten. In totaal hebben sinds de inwerkingtreding van de wet 16 gemeenten toestemming gekregen om een tnv te starten.
Klopt het dat u, na overleg met een gemeente, ook op eigen initiatief kunt besluiten tijdelijke voorzieningen te treffen wanneer vaststaat dat een gemeente niet voor iedere nieuwkomer in onderwijs kan voorzien? Zo ja, heeft u hiertoe weleens besloten?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe staat het met de verkenning met als doel hoe het onderwijs aan nieuwkomers toekomstbestendig kan worden gemaakt waarmee de druk op scholen en gemeenten wordt verlaagd en de onderwijskwaliteit verbeterd?
Op 24 juni 2025 heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer geïnformeerd over de maatregelen die we gaan nemen om het funderend onderwijs voor nieuwkomers te verbeteren in de brief over een betere start voor kinderen met Nederlands als tweede taal2.
Op welke manier vindt er overleg tussen de ministeries van OCW en A&M plaats over de verbetering van de onderwijskwaliteit voor asielkinderen?
De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs ligt bij schoolbesturen en bij OCW. De Ministeries van OCW en A&M overleggen vrijwel dagelijks over het verbeteren van de randvoorwaarden om het onderwijs goed te kunnen organiseren, de toeleiding naar het onderwijs zo soepel mogelijk te laten verlopen en onderbrekingen in de schoolloopbaan als gevolg van verhuisbewegingen zo mogelijk te voorkomen. Dit overleg vindt plaats in zowel de uitvoering en met ketenpartners, door medewerkers van beide ministeries, als op bestuurlijk niveau.
Klopt het dat in de de Uitvoerings- en implementatiewet ervan wordt uitgegaan dat de aanmelding van minderjarige kinderen van verzoekers in ieder geval binnen twee weken plaatsvindt na het indienen van een verzoek tot internationale bescherming en in de wet wordt vastgelegd dat de school vervolgens binnen zes weken besluit over de toelating, zonder mogelijkheid tot verlenging? Zo ja, wat wordt eraan gedaan om deze termijnen daadwerkelijk te halen?
Dat is juist. Een periode van zes weken om een aanmelding te beoordelen is vaak voldoende. Mocht dit voor scholen niet haalbaar zijn, dan moeten zij in het belang van de leerling, een kind tijdelijk plaatsen totdat een definitief besluit over toelating of afwijzing is genomen. Over de aanscherping van de termijnen en de gevolgen voor de praktijk, voert het ministerie al overleg met de landelijke vertegenwoordigende partijen van het onderwijs en zal het ministerie ook zorgen voor tijdige informatie aan scholen en andere betrokken organisaties. Voor de langere termijn is het streven dat ook de komende wetgeving gericht op het onderwijs aan nieuwkomers bij kan dragen aan snellere toegang van het onderwijs.
Kun u deze vragen zo spoedig mogelijk en nog voor het debat over kinderen in de asielopvang op 23 september beantwoorden?
Ja.
De oproep van de vakbonden om de nullijn voor rijksambtenaren te schrappen. |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Rijkaart |
|
|
|
|
Heeft u de brief van de vakbonden gelezen, getiteld «Vakbonden voor rijksambtenaren roepen Minister BZK op tot overleg» van 11 september 2025?1
Ja, aan de oproep van vakbonden om op korte termijn een afspraak te maken is gehoor gegeven.
Deelt u de opvatting dat het opleggen van een nullijn voor ambtenaren de onderhandelingen over een nieuwe cao bij voorbaat ingewikkeld maken? Zo ja, is het dan niet beter om de nullijn te schrappen, zodat de onderhandelingen op een open en reële manier kunnen plaatsvinden?
De huidige CAO Rijk loopt af op 31 december 2025. De onderhandelingen vinden plaats onder een complex gesternte. In het hoofdlijnenakkoord is een nullijn opgenomen. Ik heb er daarnaast kennis van genomen dat zonder de mogelijkheid tot open en reëel overleg, een onderhandeling met de bonden niet mogelijk lijkt.
De werkgever Rijk heeft met de vakbonden afgesproken in november de formele onderhandelingen over een nieuw cao-akkoord te starten. Over de komende onderhandelingen en de inzet van de werkgever Rijk kunnen op dit moment nog geen mededelingen worden gedaan.
Klopt het dat de eerder gemaakte afspraak om de uitvoering beter te belonen via functiewaardering, nog niet is nagekomen? Gaat u daar nog budget voor vrijmaken zoals is afgesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat zowel het bij voorbaat opleggen van een nullijn als het niet nakomen van gemaakte afspraken de cao-onderhandelingen ondermijnen en de relatie met de vakbonden schaden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid op korte termijn in gesprek te gaan met de vakbonden om de juiste randvoorwaarden te scheppen voor volwaardige cao-onderhandelingen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen uiterlijk 22 september 2025 beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
De stand van zaken van de uitvoering van de SP motie om te stoppen met de commerciële noodopvang |
|
Michiel van Nispen (SP), Jimmy Dijk |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de aangenomen motie van het lid Dijk (Kamerstuk 19 637, nr. 3424) die verzoekt om nog voor eind 2025 te stoppen met de commerciële noodopvang?
Herinnert u zich de al eerder aangenomen motie van het lid Dijk (Kamerstuk 36 410, nr. 107) die verzoekt om de verdienmodellen van de commerciële noodopvang te stoppen?
Kunt u aangeven welke stappen ondertussen zijn gezet om de afhankelijkheid van de commerciële noodopvang te verminderen?
Hoe ver is deze commerciële noodopvang afgebouwd? Kun u een tussenstand geven? Zo nee, waarom niet?
Gaat het dit kabinet lukken deze naar nul af te bouwen voor het einde van het jaar? Zo ja, wat is de planning en voortgang? Zo nee, waarom niet?
Hoe is deze de afgelopen maanden afgebouwd? Kun u hier een overzicht en voortgang per maand van geven? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven met hoeveel commerciële partijen nog zaken wordt gedaan en hoeveel partijen dit begin dit jaar nog was?
Kunt u aangeven hoeveel plekken begin dit jaar beschikbaar werden gesteld door commerciële partijen en hoeveel dit nu is?
Wat kostte de commerciële noodopvang in 2024? Hoe hoog zijn de kosten tot nu toe in het jaar 2025?
Verwacht u dat de kosten zullen dalen dit jaar? Zo ja, op basis waarvan zijn deze verwachtingen? Zo nee, wat doet u eraan om deze daling van kosten voor commerciële noodopvang alsnog voor elkaar te krijgen?
Heeft het verminderen van de afhankelijkheid van de commerciële noodopvang prioriteit voor u?
Is het kabinet van mening dat het zeer onwenselijk is dat er veel geld wordt verdiend aan noodopvang door commerciële partijen terwijl de samenleving hier de rekening voor betaalt?
Welke stappen worden er de komende tijd gezet om de invloed van de commerciële noodopvang te beperken?
Het bericht dat justitiepersoneel bekneld raakt door de doorgeslagen verzuimaanpak van Detentiecentrum Rotterdam |
|
Willem Koops (NSC), Michiel van Nispen (SP), Joost Sneller (D66), Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Hoe hoog is momenteel het ziekteverzuim bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI)? Is het ziekteverzuim in Detentiecentrum Rotterdam significant hoger dan in andere justitiële inrichtingen? Kunt u dit cijfermatig onderbouwen?
Hieronder vindt u een overzicht van het gemiddelde ziekteverzuim van respectievelijk DJI, de Divisie Gevangeniswezen en Vreemdelingenbewaring en Detentiecentrum Rotterdam (hierna DCR) (peildatum 17 september 2025).
Wat zijn volgens u de oorzaken van het hoge ziekteverzuim bij de DJI? Zouden de hoge werkdruk, de personeelstekorten en de (soms onveilige) omstandigheden hierbij een rol kunnen spelen?
Het ziekteverzuim wordt beïnvloed door verschillende factoren die per inrichting en per persoon kunnen verschillen. Belangrijke factoren die van invloed zijn op het ziekteverzuimpercentage zijn onder meer de leeftijdsopbouw van het personeel (ouder personeel is relatief langer ziek), de zwaarte van de gedetineerde doelgroep en externe omstandigheden zoals een griepgolf of Covid-19. Ook kunnen een hoge werkdruk, personeelstekorten en onveilige omstandigheden invloed hebben op het ziekteverzuim.
DJI registreert of verzuim arbeidsgerelateerd is. Als klachten voor 25% of meer ook veroorzaakt worden door het werk, dan wordt dit als arbeidsgerelateerd beschouwd. Hoewel er wel degelijk sprake is van arbeidsgerelateerd verzuim bij DJI, is het merendeel van het verzuim van de categorie niet-arbeidsgerelateerd verzuim. Van de ziektegevallen bij DJI als geheel had 17% in 2024 een arbeidsgerelateerde factor als (mede)oorzaak. Voor de divisie Gevangeniswezen en Vreemdelingenbewaring was dit 13%.1
DJI spant zich maximaal in om het verzuimpercentage terug te dringen. Zo wordt ingezet op het verhogen van vitaliteit en fysieke en mentale weerbaarheid van medewerkers. Hierbij wordt gebruik gemaakt van diverse programma’s en interventies, zoals de programma’s Grip op Verzuim, Vooruit en Professioneel Fit. Daarnaast is er ook een aantal pilots rondom begeleiding in zorg voor DJI-medewerkers. DJI zet in op het vroegtijdig aanpakken van verzuim en daarmee ook het reduceren van de (gemiddelde) verzuimduur.2
Zijn er volgens u specifieke verklaringen voor het ziekteverzuim in Detentiecentrum Rotterdam? Hoe beoordeelt u bijvoorbeeld de bewering dat er meer incidenten plaatsvinden richting het personeel omdat de dagprogramma’s de laatste jaren zijn afgeschaald, wat tot frustratie leidt die helaas ook op personeel wordt afgereageerd met oplopende werkdruk en onveiligheid als gevolg?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 1 is het ziekteverzuim in Detentiecentrum Rotterdam inmiddels niet significant hoger dan het gemiddelde ziekteverzuim bij DJI.
Ik acht het van groot belang dat iedere medewerker in een veilige werkomgeving kan werken. Tegelijkertijd betekent het werken met deze moeilijke doelgroep dat er altijd kans bestaat op incidenten. Ik realiseer mij bovendien dat de capaciteitsmaatregelen een negatief effect op de werkdruk en werkbeleving van medewerkers kunnen hebben.
Erkent u dat er investeringen nodig zijn in het gevangeniswezen, om de oplopende druk op het personeel te verminderen, wat ook kan leiden tot lager ziekteverzuim? Zo nee, waarom niet?
Ja, gezien de prognoses zijn investeringen nodig om de benodigde capaciteitsuitbreiding te realiseren. Er is sprake van een groot vraagstuk. Alleen capaciteitsuitbreidingen en tijdelijke maatregelen zijn niet voldoende om uit deze situatie te geraken. Structurele investeringen maken het mogelijk maatregelen te nemen die een effect hebben op de ervaren druk van het personeel binnen de justitiële inrichtingen. Daarbij moet wel opgemerkt worden dat, zoals bij het antwoord op vraag 2 is toegelicht, verzuim en werkdruk meerdere oorzaken kunnen hebben. Daarmee laat het zich niet in een enkelzijdige oplossing vatten.
Door de huidige situatie van personele krapte wordt een extra beroep gedaan op DJI-personeel. Daarom wordt ingezet op aandacht voor gezondheid, veiligheid en welzijn van medewerkers, zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 2.
Wat is uw reactie op het artikel in de Volkskrant waaruit blijkt dat het Detentiecentrum Rotterdam een zeer harde aanpak heeft om het ziekteverzuim onder personeel te verlagen maar dit wel mensen in de problemen brengt?1
Ik doe geen uitspraken over individuele casuïstiek. In algemene zin geldt dat het belangrijk is dat medewerkers zich in een veilige en gezonde werkomgeving bevinden en zich gesteund voelen door de werkgever, ook wanneer zij ziek zijn. DJI werkt met het zogeheten «eigen regie model». Het doel van dit verzuimbeleid is om een op maat gemaakte aanpak voor elke medewerker vorm te geven. Duurzame inzetbaarheid van medewerkers is één van de doelstellingen, maar dit mag niet ten koste gaan van het welzijn van medewerkers. DCR heeft de afgelopen jaren een verzuimbeleid gevoerd dat in lijn is met het landelijke beleid.
Wat vindt u van de werkwijze dat er brieven worden gestuurd waarin wordt meegedeeld dat nieuwe ziekmeldingen niet langer zullen worden geaccepteerd en bij nieuwe ziektegevallen loon niet meer wordt uitbetaald? Mag dit?
Zoals gesteld ga ik niet in op individuele casuïstiek. In het algemeen geldt dat werknemers wettelijk gezien bij ziekte recht hebben op loondoorbetaling. Hier zijn uitzonderingen op, bijvoorbeeld wanneer de werknemer zijn herstel belemmert of vertraagt of de re-integratieverplichtingen weigert na te komen. Hieraan gaan altijd een waarschuwing en (meerdere) bemiddelingspogingen vooraf.
Het sturen van brieven waarin wordt meegedeeld dat nieuwe ziekmeldingen niet langer zullen worden geaccepteerd en bij nieuwe ziektegevallen loon niet meer wordt uitbetaald, kan in specifieke gevallen geoorloofd zijn. Dit is sterk afhankelijk van de persoonlijke situatie van de medewerker en de context.
DJI erkent dat dit in een incidenteel geval niet goed is toegepast. Dit betreur ik ten zeerste en ik zie erop toe dat een herhaling van deze situatie niet plaatsvindt. Het gaat hier echter niet om een structurele werkwijze of staand beleid.
Hoe kan het dat er een werkwijze wordt gehanteerd waarin ziek personeel wordt gedwongen om naar hun werk te gaan, zoals ook blijkt uit meerdere casussen in het artikel? Gebeurt dit op meer plaatsen binnen de rijksoverheid?
Het is geen beleid bij DJI om zieke medewerkers te dwingen om toch naar het werk te komen. Zoals onder vraag 5 toegelicht, werkt DJI met het «eigen regiemodel» waarbij wordt gekeken naar welke mogelijkheden een medewerker heeft om aangepast werk te verrichten. Hierin wordt het oordeel en het advies van de bedrijfsarts meegenomen. Deze adviseert over hetgeen de medewerker wel en niet kan, op basis waarvan wordt gekeken naar passende werkzaamheden.
Het behouden van arbeidsconditie is wenselijk om medewerkers betrokken te houden op de werkvloer en het contact met collega’s op peil te houden. Het faciliteren van medewerkers om binnen hun inzetbare vermogen, en waar dit verantwoord mogelijk is, op locatie (andere) werkzaamheden te verrichten kan hier onderdeel van zijn. Ook kunnen re-integratieplekken ingericht worden waar medewerkers, die tijdelijk niet geschikt zijn voor het uitvoeren van de eigen functie, toch aan het werk kunnen blijven door middel van aangepast werk.
Hoe het personeelsbeleid elders binnen de Rijksoverheid vorm krijgt, is iets waar ik niet over ga en daarom niet bekend mee ben.
Wat vindt u ervan dat de toegang tot de bedrijfsarts wordt bemoeilijkt en deze ook second opinions weigert, terwijl werknemers daar formeel recht op hebben, waardoor ook de beroepscode voor bedrijfsartsen lijkt te worden geschonden?
Medewerkers hebben het recht om de bedrijfsarts te zien wanneer zij aangeven dit te willen. Het aanvragen van een second opinion moet altijd in overleg met de eerste bedrijfsarts plaatsvinden. De eerste bedrijfsarts moet het verzoek tot een second opinion accepteren, tenzij er zwaarwegende argumenten zijn om het niet te doen. De bedrijfsarts is BIG-geregistreerd en is een neutrale en onafhankelijke professional. Het al dan niet laten plaatsvinden van een second opinion is onderdeel van het contact tussen werknemer en de (bedrijfs)arts. DJI heeft hier als werkgever geen invloed op.
Bij een verschil in inzicht heeft de medewerker diverse mogelijkheden tot het melden hiervan, zowel bij leidinggevenden als de lokale vertrouwenspersoon of de centrale vertrouwenspersoon integriteit van DJI. De vertrouwenspersonen kunnen de medewerker adviseren over het aanhangig maken van het geschil.
Wat vindt u van de conclusie van de bedrijfsarts die aan het woord komt dat er wordt gehandeld in strijd met de wettelijke regels met betrekking tot goed werkgeverschap?
Goed werkgeverschap betekent dat een werkgever zich zorgvuldig en respectvol gedraagt tegenover werknemers, rekening houdt met hun belangen en een veilige en gezonde werkomgeving biedt. Dit wordt verder ingevuld door de zes beginselen van goed werkgeverschap, zoals het niet misbruiken van de machtspositie, het motiveren van beslissingen, het voldoen aan verwachtingen, het gelijk behandelen van werknemers en het zorgen voor adequate verzekering.4 Dit vloeit voort uit geldende wet- en regelgeving waar DJI ook aan gebonden is.
DJI hanteert in haar verzuimbeleid de uitgangspunten die horen bij goed werkgeverschap. Ondanks de intentie en zorg van DJI om de verzuimbegeleiding zorgvuldig uit te voeren, kan het in een incidenteel geval zijn voorgekomen dat dit in een individuele casus niet (volledig) goed is gegaan. Ik hecht eraan te benadrukken dat ik deze situatie betreur. Binnen DJI wordt het verzuimbeleid regelmatig geëvalueerd en bijgesteld op basis van de bestaande wet- en regelgeving. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 12.
Wat vindt u ervan dat de drie bedrijfsartsen in alle negen dossiers zaken tegenkwamen die in strijd zijn met de wet en het statuut van de beroepsvereniging voor bedrijfsartsen NVAB en mogelijk aanvechtbaar zijn bij het Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg?
De bedrijfsarts handelt onafhankelijk van de werkgever en brengt adviezen uit die in het belang zijn van de gezondheid van werknemers. De bedrijfsarts valt niet onder het gezag van DJI als het gaat om medisch handelen.
Wanneer de bedrijfsarts constateert dat er sprake is van onzorgvuldige arbodienstverlening kan de bedrijfsarts dit melden bij de Nederlandse arbeidsinspectie.
Ziet u ook het risico dat een doorgeschoten verzuimbeleid juist verder bij kan dragen aan het personeelstekort van de DJI omdat op deze wijze personeel zich niet meer veilig voelt hier te werken?
DJI kampt met een structureel personeelstekort en het verzuimpercentage is de afgelopen jaren weliswaar hoog maar wel iets lager dan in de voorgaande jaren. Er wordt bij DJI stevig ingezet op het terugdringen van verzuim en het voorkomen van verzuim door het verhogen van vitaliteit en fysieke en mentale weerbaarheid. Hoewel deze aanpak zijn vruchten blijkt af te werpen begrijp ik de zorgen. De aanpak van verzuim mag nooit doorschieten en moet in balans zijn: medewerkers moeten ondersteund worden en zich gesteund voelen en het ziekteverzuim moet beheersbaar blijven, Daarnaast heeft DJI belang bij fitte en weerbare medewerkers en een hoge personele inzetbaarheid om alle beschikbare celcapaciteit in de lucht te houden.
Bent u van plan om naar aanleiding van deze feiten in gesprek te gaan met het Detentiecentrum Rotterdam over deze werkwijze omtrent ziekteverzuim om deze werkwijze te veranderen? Zo nee, waarom niet?
Het verzuimbeleid van DCR is, zoals hierboven vermeld, in lijn met het landelijke beleid van DJI en voldoet aan de wettelijke eisen. Door het ingezette beleid is het verzuim teruggedrongen. DJI erkent dat in een incidenteel geval het beleid niet goed is toegepast. Het gaat hier echter niet om een structurele werkwijze of staand beleid.
Verzuim is een standaard bespreekpunt tijdens de reguliere gesprekken tussen de vestigingen en hoofdkantoor DJI in het kader van de planning & control-cyclus. Binnen DJI wordt het verzuimbeleid bovendien regelmatig geëvalueerd en bijgesteld. Hierbij wordt actief samengewerkt met diverse professionals die zich bezighouden met de duurzame inzetbaarheid van medewerkers. Wanneer blijkt dat er extra interventies nodig zijn dan zal onderzocht worden wat passende maatregelen zijn. Tevens blijft verzuim onderwerp van gesprek tussen DJI en mij.
Bent u bereid te onderzoeken of (onderdelen van) de omstreden aanpak van het Detentiecentrum Rotterdam ook op andere plaatsen binnen DJI of de Rijksoverheid worden toegepast en hier eveneens actie op te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Ik zie op dit moment geen aanleiding voor het laten doen van een onderzoek. Het verzuimbeleid van DCR is in lijn met het landelijke beleid van DJI en voldoet aan de wettelijke eisen. Zoals bij het antwoord op vraag 12 toegelicht zijn verzuim en verzuimbeleid een vast onderdeel van de reguliere gesprekscycli, enerzijds tussen de vestigingen en het hoofdkantoor DJI en anderzijds tussen DJI en mijzelf.
De berichten dat op sommige plaatsen in Nederland de aanpak van (ondermijnende) criminaliteit doorgeslagen lijkt |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel van Follow the Money (FtM) over de aanpak van ondermijnende criminaliteit in Zaanstad-Oost en de eerdere vragen die ik al heb gesteld over deze aanpak?1, 2
Ja.
Wat vindt u van de zorgen die worden geuit door de inwoners dat ze niet meer naar de gemeente durven te gaan, ook voor triviale zaken zoals een rijbewijsverlenging?
Wederzijds vertrouwen tussen overheid en burger is belangrijk voor het functioneren van onze samenleving. Elke burger moet zich vrij en veilig voelen om een gemeentehuis in te stappen voor vragen en het regelen van gemeentelijke zaken.
Hoe kan het dat de huisbezoeken hier zo ingrijpend zijn en vaak ook gebeuren zonder enige vorm van informatie of bescherming voor de bewoner?
Binnentreden in een woning is voor de bewoners een ingrijpende gebeurtenis. Daarom kent de Algemene wet op het binnentreden waarborgen waaraan het bevoegd gezag en functionarissen die daadwerkelijk een woning betreden dienen te voldoen. Het is aan het bevoegde (bestuurs-)orgaan en degenen die het feitelijke binnentreden doen om bij het binnentreden te handelen binnen de kaders van de wet.
Bent u het ermee eens dat de casus die in het artikel wordt genoemd schrijnend is en dat gemeenteambtenaren niet zomaar zonder toestemming en informatieverstrekking en onder de noemer «adresonderzoek» iemands huis mogen betreden en doorzoeken?
Ook bij bestuurlijke maatregelen zijn waarborgen in het leven geroepen door de wetgever om de belangen van burgers te beschermen. Bevoegdheden moeten worden uitgeoefend binnen de wettelijke kaders en met toepassing van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De burger kan bezwaar maken tegen een besluit van de burgemeester. De rechter zal dan het voorliggende besluit beoordelen en beslissen of het betrokken bestuursorgaan binnen de wettelijke kaders heeft gehandeld. Over de inzet van bestuurlijke maatregelen dient de burgemeester desgevraagd verantwoording af te leggen aan de gemeenteraad.
Kunt u reageren op de zorgen geuit door universitair docent staats- en bestuursrecht Fatma Çapkurt dat het al mis gaat omdat ondermijning niet goed wordt afgebakend?
Opsporingsbevoegdheden kunnen enkel worden ingezet op basis van de ruimte die de wet hiervoor biedt. Dit is niet anders voor de inzet van het bestuurlijk instrumentarium voor het beschermen van de openbare orde en het voorkomen van misbruik van legale structuren.
Wanneer een signaal of melding van mogelijk strafbaar handelen wordt ontvangen door een bijvoorbeeld een gemeente of opsporingsdienst, dan wordt gekeken welke bevoegde (bestuurs-)organen of instanties relevante bevoegdheden en instrumenten kunnen inzetten om de gesignaleerde mogelijke overtredingen of misdrijven tegen te gaan. Dat kunnen strafrechtelijke en/of bestuursrechtelijke bevoegdheden betreffen. Welke keuze ook wordt gemaakt, bij de toepassing van die bevoegdheden gelden de daarbij van toepassing zijnde waarborgen die zijn bepaald door de wetgever.
Bent u het eens met de analyse van Çapkurt dat tegenover de harde aanpak van de gemeente voor betrokkenen de bescherming die het strafrecht normaal gesproken biedt ontbreekt?
Ook ingrijpen op basis van bestuurlijke regelgeving kan ingrijpend zijn. Daarom biedt ook het bestuursrecht belangrijke waarborgen ter bescherming van de belangen van betrokkenen.
Wat vindt u er in dit licht van dat de gemeente Zaanstad aangeeft trotse «pionier» te zijn en dat de weerstand uit de wijk laat zien dat het een «succes» is?
Bij de brede aanpak van ondermijning door georganiseerde criminaliteit hebben we iedereen nodig. De inzet vanuit het lokale bestuur is hierbij van groot belang. Het is aan het lokale bestuur om te bezien wat binnen de lokale context nodig is om de aanpak vorm te geven. Daarbij dienen alle betrokken overheden vanzelfsprekend te handelen binnen de kaders van de wet. Of en wanneer de aanpak succesvol is moet blijken uit de eigen monitoring en verantwoording tegenover de gemeenteraad. Wanneer het handelen van de betrokken overheden leidt tot een geschil met een burger dan kan deze zich wenden tot de rechter. Ook staat de weg richting de ombudsman vrij. Specifiek ten aanzien van schade die bij het binnentreden is ontstaan kan daarnaast een verzoek om schadevergoeding worden ingediend bij de instantie die binnentrad.
Wat is uw reactie op de aanpak van handhavers van de gemeente Breda die ook een harde «ondermijningsaanpak» hebben, waaronder het met een koevoet openbreken van 18 garageboxen?3
Zie antwoord vraag 7.
Wat vindt u ervan dat ook hier de eigenaren van de garageboxen geen informatie krijgen, geen idee hebben op basis van welke signalen hun bezittingen worden vernield, dat de schade vooralsnog niet is hersteld en het onduidelijk is wie hiervoor opdraait?
Zie antwoord vraag 7.
Wat vindt u van de reactie van de gemeente Breda dat dit de normale werkwijze is en dat controles van garageboxen wel vaker plaatsvinden? Op basis van welke wetten en regels mag dit precies?
De grondslag voor eventueel binnentreden is vastgelegd in algemene en specifieke wetten als onderdeel van de handhaving van de in die wet gestelde normen. Welke bestuurlijke maatregelen gemeenten treffen wordt niet centraal bijgehouden. Wel dient elk binnentreden aan de wettelijke vereisten te voldoen.
Klopt het dat de gemeente Zaanstad ook garageboxen en bergingen openbreekt? In welke gemeenten wordt deze werkwijze nog meer toegepast?4
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de zorg dat een te repressieve aanpak van criminaliteit juist een averechts effect kan hebben en ontwrichtend kan werken voor bewoners in de wijk en slecht is voor het vertrouwen in de rechtsstaat?
Bij de aanpak van criminaliteit is het van belang dat repressie en preventie hand in hand gaan. Er is daarom altijd aandacht voor een goede balans tussen preventie en repressie. Zaanstad is een van de steden die van mij meerjarig middelen ontvangt om de preventieve aanpak stevig vorm te geven.
Klopt het dat eigenlijk geen taak is van de gemeente maar van de politie en het OM om strafbare feiten op te sporen? Ziet u ook dat een verschuiving dreigt, waardoor mensen niet beschikken over alle waarborgen en bescherming die toepassing van het strafrecht biedt?
Ik zie geen verschuiving in het wettelijk kader, aangezien een duidelijk onderscheid bestaat tussen delicten in het strafrecht en overtredingen in bestuursrechtelijke zin. Ik merk daarbij op dat het bestuursrecht eveneens waarborgen kent en bescherming biedt waar iedere burger zich op kan beroepen.
Is de werkwijze van deze gemeenten überhaupt in lijn met alle wetten en het recht? Zo niet, op welke punten niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan gemeenten, al dan niet in samenwerking met partners binnen een Regionaal Informatie en Expertisecentrum, om passende instrumenten in te zetten bij de aanpak van ondermijnende activiteiten. Bij adresbezoeken is informatieverschaffing een onderdeel dat hoort bij de inzet van dit instrument. Als handhavers of politie zich daar niet aan houden staat voor elke burger de weg richting de rechter open. Wanneer de inzet van een instrument leidt tot onrechtmatig toegebrachte schade ligt vergoeding daarvan in de rede. In voorkomende gevallen is het aan de rechter om daarover een uitspraak doen. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Bent u bereid om deze gemeenten aan te spreken op hun aanpak betreffende ondermijning en op zijn minst deze gemeenten te wijzen op het feit dat informatieverschaffing en schadevergoedingen bij vernielingen van iemands eigendom onderdeel zou moeten zijn van de aanpak? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
De uitspraak van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat Nederland verplicht is kinderen te horen in de asielprocedures |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt aangegeven dat de Nederlandse Staat de kinderen tussen de 12 en 15 jaar in de gelegenheid hoort te stellen om gehoord te worden in hun proces volgens de Dublinverordening in de asielprocedure?1
Ja. Tot nog toe werden begeleide minderjarige vreemdelingen tussen de twaalf en vijftien jaar zonder zelfstandig asielmotief in principe niet zelfstandig en rechtstreeks gehoord, in het kader van door hun ouders mede voor hen ingediende asielaanvragen. Het gehoor vond dus plaats met hun ouders of wettelijke vertegenwoordiger mede voor hen, tenzij de begeleide minderjarige of zijn ouder of wettelijke vertegenwoordiger verzochten om de minderjarige rechtstreeks te horen of als daar volgens de IND goede redenen voor waren. Naar het oordeel van de Afdeling is binnen die werkwijze van de IND onvoldoende gewaarborgd dat begeleide minderjarige vreemdelingen zonder zelfstandig asielmotief op de hoogte zijn van de mogelijkheid om te verzoeken om rechtstreeks te worden gehoord.
Deelt u de mening dat het van groot belang is om kinderen tussen de 12 en 15 jaar in de gelegenheid te stellen hun mening vrijelijk te uiten?
Ja, op grond van artikel 24, eerste lid, van het EU Handvest, gelezen in samenhang met artikel 12, eerste lid, van het Kinderrechtenverdrag, hebben kinderen die in staat zijn hun mening te vormen het recht om hun mening vrijelijk te uiten in alle aangelegenheden die het kind betreffen, waarbij aan de mening van het kind passend belang wordt gehecht in overeenstemming met zijn of haar leeftijd en rijpheid.
Bent u bekend met het geconstateerde probleem van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat in het beleid weliswaar staat dat kinderen de rechter hierom kunnen vragen, maar zij vaak helemaal niet op de hoogte zijn van deze mogelijkheid?
Uit de uitspraak van de Afdeling volgt dat begeleide minderjarigen de ruimte moet worden geboden om zich vrijelijk te uiten omdat dit volgt uit het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) en de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU. Dat kan in persoon maar de uitspraak biedt ook de ruimte om dat bijvoorbeeld schriftelijk te laten plaatsvinden. De uitspraak van de Afdeling geeft aanleiding om de bestaande werkwijze aan te passen om recht te doen aan het hiervoor genoemde, en meer specifiek op het gebied van de informatieverplichting.
Klopt het dat het verzoek van het kind om gehoord te worden in principe altijd moet worden ingewilligd en dat u hiervan mag afwijken, maar alleen in bijzondere gevallen en alleen als de belangen van het kind het rechtvaardigen dat het niet zelf wordt gehoord?
Ja, dat klopt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 20 augustus 2025 drie uitspraken gedaan waarin geoordeeld is dat minderjarige begeleide kinderen tussen de 12 en 15 jaar die zelf geen asielmotieven hebben in de gelegenheid moeten worden gesteld om gehoord te worden. Dit hoeft geen fysiek gehoor te zijn maar kan ook schriftelijk. Als een begeleide minderjarige verzoekt om te worden gehoord, maar de IND daarvan afziet, zal dit individueel en concreet gemotiveerd moeten worden. Enkel als de belangen van het kind dat rechtvaardigen, mag worden afgezien van het verzoek van het kind om gehoord te worden.
Hoe vaak is het tot nu toe gebeurd dat dergelijke verzoeken werden afgewezen?
Specifieke cijfers kunnen niet systematisch bijgehouden worden. Als een begeleide minderjarige vreemdeling zonder zelfstandig asielmotief of zijn ouder of wettelijke vertegenwoordiger verzoekt om de begeleide minderjarige rechtstreeks te horen, wordt daar in de regel aan tegemoet gekomen.
Waarom worden kinderen onder de 12 jaar nooit gehoord en waarom is er niet voor gekozen om dit in ieder geval wel te motiveren?
In de huidige praktijk wordt het horen van begeleide kinderen onder de 12 jaar die geen zelfstandig asielmotief hebben, onnodig belastend geacht. De Afdeling heeft in een van de uitspraken2 van 20 augustus jl. geoordeeld dat geen beleid is vastgesteld wat betreft het horen van begeleide kinderen onder de twaalf jaar. Op dit punt zal zodoende (nieuw) beleid uitgewerkt worden.
Bent u bereid het beleid spoedig aan te passen zodat kinderen tussen de 12 en 15 jaar standaard op de hoogte worden gesteld over de mogelijkheid om te kunnen inspreken en dus gehoord te worden, waarbij aan kinderen (op een voor hun begrijpelijke manier) wordt uitgelegd waarom apart voor hen belangrijk kan zijn? Zo nee, waarom niet? Gaat u dit ook doen in de nog lopende procedures met kinderen?
Om tegemoet te komen aan de uitspraak van de Afdeling wordt de werkwijze aangepast met het doel om meegereisde kinderen tussen 12 en 15 jaar te wijzen op de gelegenheid om zelf hun mening te uiten.
Bent u bereid op zijn minst om een gemotiveerde verklaring te schrijven voor de kinderen onder de 12 jaar die nu standaard hun verzoek om gehoord te worden afgewezen zien worden? Gaat u dit ook doen in de nog lopende procedures met kinderen?
Vooralsnog kan ik daar niet nader op ingaan, omdat zoals toegelicht in antwoord op vraag 6 (nieuw) beleid wordt uitgewerkt.
Het bericht ‘Werkenden zitten bijna 9 uur op een dag, gevolgen zijn zorgwekkend’ |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Judith Tielen (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat werkende Nederlanders nog steeds veel te veel zitten op een dag, gemiddeld 8,8 uur, weer meer dan de jaren daarvoor, en we daarmee nog steeds Europees Kampioen zitten zijn?
Deze trend laat zien dat we een groot deel van ons dagelijks en werkend leven zitten. Het is een zorgelijke trend, omdat juist bewegen bijdraagt aan een goede gezondheid (lichamelijk, mentaal en sociaal). Het blijkt lastig om dat te veranderen. Dit geldt niet alleen voor zitten op het werk. Cijfers uit de Leefstijlmonitor voor de gehele bevolking laten een vergelijkbaar beeld zien.2
Hoe taxeert u de gezondheidsrisico’s van dit zitgedrag?
Onderzoek van de Gezondheidsraad laat zien dat langdurig zitten, meer dan 8 uur per dag, het risico verhoogt op hart- en vaatziekten. Ook gaat langdurig zitten gepaard met een hoger risico op vroegtijdig overlijden.3 Daarnaast zijn er aanwijzingen dat langdurig zitten de kans verhoogt op het krijgen van diabetes type II en sommige vormen van kanker.4
Omdat in Nederland heel veel mensen (64% in 2023) 8 uur of langer op een dag zitten, zijn de gevolgen hiervan relatief hoog. In 2024 heeft TNO op populatieniveau een indicatie berekend van de omvang van het probleem. Dat gaat dus over langdurig zitten in het algemeen en niet alleen tijdens het werk en bij zo een berekening worden diverse aannames gemaakt. Daarbij kwamen zij op een eerste schatting van € 1,2 > uitgeleverdmiljard aan zorgkosten en bijna 21 duizend vervroegde overlijdens per jaar die zijn toe te schrijven aan langdurig zitten.5
Wat zijn volgens u de meest effectieve methodes om dit gedrag te veranderen?
Om medewerkers met een zittend beroep minder te laten zitten en meer te laten bewegen op het werk is een patroon- en gedragsverandering nodig. Dat bereiken werkgevers alleen met een brede en doordachte aanpak, die een combinatie van maatregelen omvat. Regelmatig opstaan en bewegen moeten zoveel mogelijk onderdeel worden van een werkdag, de werkomgeving moet uitnodigen tot beweging, de werkorganisatie moet het mogelijk maken en hier extra op inzetten, er is voorlichting nodig over het belang van bewegen en er moeten reminders of prikkels zijn om de beschikbare voorzieningen te gebruiken (zoals de trap en zit-sta bureaus). Bewegen kan bijvoorbeeld financieel aantrekkelijk gemaakt worden via de arbeidsvoorwaarden (zoals met aantrekkelijke fietsregelingen of sportprogramma’s of – faciliteiten). Hiervoor is het wenselijk dat medewerkers zich gesteund voelen door hun leidinggevende en zich kunnen spiegelen aan collega’s die het goede voorbeeld geven. Een bedrijf kan het beste een brede aanpak inzetten, zodat niet alleen de medewerkers die al gemotiveerd zijn om te bewegen daar gebruik van maken.
Ook de brede inzet op een gezonde leefomgeving die uitnodigt tot bewegen is hierbij van belang. De aanwezigheid van veilige en aantrekkelijke fietspaden is bijvoorbeeld een belangrijke voorwaarde voor het stimuleren van fietsgebruik naar het werk.6
Welke rol ziet u daarbij voor werkgevers weggelegd?
Ik zie hierbij een belangrijke rol weggelegd voor werkgevers (en werknemers). Bewegen zou een onlosmakelijk onderdeel van het dagelijks ritme van mensen moeten zijn. Niet alleen in de vrije tijd, ook op het werk. Als werkgevers hier meer aandacht aan besteden, levert het hen ook veel op. Zeker in deze tijd van steeds grotere arbeidstekorten.
Het is niet alleen goed voor de gezondheid en het welzijn van medewerkers, het verhoogt ook de werktevredenheid. Bewegen tijdens het werk gaat bovendien niet ten koste van de productiviteit van werknemers.7 Het kan zelfs de productiviteit verhogen8 en het ziekteverzuim verlagen.9, 10 Het Kenniscentrum Sport en Bewegen heeft in het Human Capital Model op hun website de 79 effecten van sport en bewegen en de onderbouwing daarvoor nog uitgebreider toegelicht.11
De risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) is een goed instrument voor werkgevers om aandacht te besteden aan het tegengaan van de risico’s van zittend werk. In een onderzoek van het Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk (EU OSHA) onder Europese bedrijven kwam zittend werk naar voren als belangrijkste risico in hun bedrijven.12
Wat is uw verantwoordelijkheid hierin? Met welke strategie en maatregelen gaat u er vanuit uw verantwoordelijkheid als Staatssecretaris voor preventie en sport en bewegen voor zorgen dat deze gezondheidsrisico’s worden verminderd?
Er zijn veel mogelijkheden om minder te zitten en meer te bewegen, specifiek als het gaat om zittend werk. Het is aan de werkgever om maatregelen te nemen, en aan de werknemer om de mogelijkheden ook echt te benutten. Ik kan ze hierbij faciliteren. Hoe ik dat doe kunt u onder meer teruglezen in de Samenhangende preventiestrategie die uw Kamer in juni 2025 heeft ontvangen. Het werk is een van de omgevingen die in de preventiestrategie terugkomt. Ook is het bevorderen van meer bewegen op het werk onderdeel van het Actieplan Nederland beweegt.13
Samen met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Beweegalliantie, TNO en het Kenniscentrum Sport en Bewegen maak ik bijvoorbeeld een actieve werkdag zo toepasbaar mogelijk voor werkgevers en werknemers. Dat doen we met het delen van goede voorbeelden, tools voor werkgevers en werknemers, stappenplannen en webinars. Daarnaast ondersteun ik de City Deal Ruimte voor Lopen en de City Deal Fietsen voor Iedereen. Dit is onder meer gericht op het vergroten van het aantal mensen dat (deels) wandelend of fietsend naar het werk gaat.
Ook stimuleert de Beweegalliantie maatschappelijk initiatief om tot meer bewegen tijdens het werk te komen. Dit doen zij bij de collectieven van werkgevers en werknemers, zoals VNO-NCW en de FNV, en bij individuele werkgevers.
Vanuit het Ministerie van de VWS zijn de afgelopen jaren met zowel de sociale partners als met het Rijk als werkgever gesprekken gevoerd om de urgentie van een actieve werkdag en wat het oplevert onder de aandacht te brengen. Ook de komende tijd blijf ik over dit thema in gesprek met belangrijke partners, zoals VNO-NCW.
Het artikel ‘Rijk of arm geen factor bij overleg over asielopvang’ |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Rijk of arm geen factor bij overleg over asielopvang»?1
Ja.
Klopt het dat er in de Provinciale en Regionale Regietafels over de spreiding van asielopvangplekken geen rekening wordt gehouden met de sociaaleconomische draagkracht van gemeenten, zoals in het artikel wordt gesteld?
Als hulpmiddel voor de gesprekken aan de Provinciale en Regionale Regietafels over de spreiding van asielopvangplekken is op 31 januari 2024 een indicatieve verdeling van het landelijk aantal benodigde opvangplekken (de capaciteitsraming) per gemeente gepubliceerd. Deze indicatieve verdeling per gemeente is gebaseerd op het inwoneraantal van de gemeente en vermenigvuldigd met een rekenfactor gestoeld op de SES-WOA score van desbetreffende gemeente. De SES-WOA score meet de sociaaleconomische status van een buurt, wijk of gemeente op basis van (financiële) welvaart, opleidingsniveau en recent arbeidsverleden. Voor gemeenten met een lage SES-WOA score is daardoor een lager aantal plekken opgenomen en voor gemeenten met een hoge SES-WOA score is een hoger aantal plekken opgenomen in de indicatieve verdeling dan wanneer alleen gekeken zou worden naar inwoneraantal. De Provinciale en Regionale regietafels hadden zelf de ruimte om de indicatieve verdeling onderdeel te laten zijn van de gesprekken en de weerslag daarvan in de zogenaamde provinciale verslagen die door elke provinciale regietafel conform de wet zijn ingediend.
Ook bij de totstandkoming van de verdeelbesluiten is rekening gehouden met de indicatieve verdeling en daarmee dus ook met de SES-WOA score. Wanneer een provincie een restopgave had, is deze naar rato van de indicatieve verdeling verdeeld over gemeenten die niet of niet in voldoende mate bijdragen aan de realisatie van asielopvangplekken. Daarnaast zijn gemeenten die meer plekken realiseren dan het aantal plekken in de indicatieve verdeling uitgesloten bij de verdeling van de restopgave.
Hoe verhoudt deze praktijk zich tot de Spreidingswet, waarin via het amendement van het lid Van Dijk (Kamerstuk 36 333, nr. 75) is vastgelegd dat naast inwoneraantal ook de Sociaaleconomische status – Welvaart, Opleiding en Arbeidsscore (SES-WOA-score) bepalend is voor de spreiding van opvangplekken?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven in hoeverre er sinds de inwerkingtreding van de Spreidingswet in deze overleggen rekening is gehouden met de SES-WOA-score, en hoe zich dat vertaalt in de daadwerkelijke verdeling van opvangplekken per gemeente?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat het negeren van sociaaleconomische verschillen bij de verdeling van asielopvangplekken in strijd is met de wet? Zo nee, waarom niet?
Sociaaleconomische verschillen zijn middels een rekenfactor gebaseerd op de SES-WOA score verwerkt in de indicatieve verdeling. Deze indicatieve verdeling diende als hulpmiddel bij de bestuurlijke gesprekken en was van invloed op de totstandkoming van de verdeelbesluiten. Middels deze score worden sociaaleconomische verschillen niet genegeerd bij de verdeling van asielopvangplekken.
Waarom is de SES-WOA-score, ondanks de wettelijke basis, geen onderdeel van de gesprekken binnen de Provinciale en Regionale Regietafels?
De indicatieve verdeling, waarin de SES-WOA score is verwerkt, is een hulpmiddel geweest voor de gesprekken binnen de Provinciale en Regionale regietafels. Het is niet aan mij om te bepalen of de SES-WOA score, los van de indicatieve verdeling, onderdeel uitmaakt van de gesprekken die aan de Provinciale en Regionale Regietafels worden gehouden.
Welke mogelijkheden heeft u om in te grijpen wanneer gemeenten of regio’s bij de verdeling van asielopvangplekken geen of weinig rekening houden met de SES-WOA-score? En gaat u dat ook doen?
De SES-WOA score is verwerkt in de indicatieve verdeling en deze is vervolgens gebruikt bij de totstandkoming van de verdeelbesluiten. Interbestuurlijk toezicht op gemeenten is enkel mogelijk op basis van de wettelijke taak die gemeenten hebben gekregen in de verdeelbesluiten.
Bent u bereid aanvullende richtlijnen op te stellen, zodat provincies en gemeenten actief de sociaaleconomische draagkracht betrekken bij de verdeling van asielopvangplekken?
Op dit moment is hier geen aanleiding voor. Omdat de SES-WOA score in de indicatieve verdeling wordt verwerkt en deze indicatieve verdeling is meegenomen in de verdeling van de restopgaven in de verdeelbesluiten, is de sociaaleconomische draagkracht reeds betrokken bij de verdeling van asielopvangplekken.
De uitvoering van de motie over kinderen in de asielopvang |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Heeft u met uw brief gedateerd 11 juli, door ons ontvangen op 14 juli, getiteld «Diverse onderwerpen op het gebied van opvang» (Kamerstuk 19 637, nr. 3458), uitvoering proberen te geven aan de hele strekking van de aangenomen motie-Van Nispen1 over het opvangen van kinderen op voor hen geschikte locaties, of volgt er nog meer?
Ik onderschrijf de doelstelling van deze motie geheel en het blijft mijn inzet dat kinderen worden opgevangen in geschikte locaties. Mede daarom is het COA bezig met een hernieuwde inventarisatie van de situatie van kinderen en amv’s in de (asiel)opvang. Deze inventarisatie brengt in kaart welke locaties wel of niet voldoen aan de opvangstandaarden voor kinderen, en wat nodig is om verbeteringen te realiseren. In mijn brief van 11 juli jl. heb ik aangegeven dat met het oog op het feit dat de zomervakantie in delen van het land al begonnen is én door het aanhoudende tekort aan structurele opvangplekken, ik op zo’n korte termijn, nog geen gehoor kan geven aan het eerste deel van deze motie.
Zie hiertoe ook mijn antwoord op vraag 5.
Klopt het dat het ministerie signalen heeft ontvangen over enkele locaties die ver onder de standaarden zitten waar kinderen verantwoord kunnen worden opgevangen? Zo ja, wanneer? Wat heeft u daarmee gedaan?
Het COA heeft vorige week van het kinderrechtencollectief signalen ontvangen betreffende enkele locaties waar opvang voor kinderen niet houdbaar zou zijn, met name omdat een buitenspeelruimte zou ontbreken. Het COA herkent zich niet in die exacte kritiek omdat de locaties die het betrof allemaal beschikken over een buitenspeelruimte, al erkent het COA dat ook die niet ideaal is. Het COA heeft contact gelegd met het kinderrechtencollectief om de punten van kritiek helderder te krijgen en te bezien wat er mogelijk is. Het COA zal dit bovendien betrekken bij de inventarisatie en het verbeterplan zoals beschreven in vraag 5.
Bent u met de betreffende gemeenten hierover in gesprek gegaan om te bespreken hoe de situatie van kinderen verbeterd kan worden? Zo ja, met welk resultaat? Zo nee, waarom niet?
Alvorens met de gemeenten in gesprek te gaan worden de uitkomsten afgewacht van de hernieuwde inventarisatie van de situatie van kinderen en amv’s in de (asiel)opvang. Afhankelijk van de uitkomsten en aanbevelingen zal het COA met gemeenten in gesprek gaan om de omstandigheden van kinderen in de opvang te verbeteren. Uiteindelijk is en blijft het doel om kinderen op te vangen in geschikte locaties. Zoals hiervoor al aangegeven is dat geen eenvoudige opgave.
Bent u het eens dat het argument van een tekort aan structurele opvangplekken u, mede vanwege deze breed aangenomen Kamermotie, niet ontslaat van een zware inspanningsverplichting om direct samen met betreffende gemeenten er alles aan te doen dat de rechten van kinderen worden gerespecteerd, en te bekijken of de kinderen die verblijven op de meest schrijnende locaties kunnen worden gehuisvest op plekken waar hun rechten niet structureel worden geschonden? Zo nee, waarom niet?
Ja
Wat kunt en gaat u meer doen om hiervoor te zorgen?
Het is mijn inzet om voldoende duurzame opvangplekken te organiseren. Het COA zet zich, samen met de gemeenten, in om deze plekken daadwerkelijk te realiseren en op die manier dure noodopvang af te kunnen stoten. Voor de opvang van kinderen wordt extra aandacht gevraagd. Samen wordt ingezet op veilige opvanglocaties die aansluiten bij de specifieke behoeften van deze jongeren, met extra aandacht voor hun ontwikkeling en bescherming. Verder is het streven dat op iedere COA-locatie een contactpersoon kind aanwezig is. Deze persoon is verantwoordelijk voor het organiseren van activiteiten en coördinerend in het bieden van begeleiding en voorlichting aan kinderen.
Het COA is verzocht voort te bouwen op bestaande verbeterplannen voor deze doelgroepen. Daarbij blijft het uitgangspunt dat kinderen, amv’s en andere kwetsbare groepen niet worden opgevangen op noodopvanglocaties. Wanneer dit toch noodzakelijk is, moeten die locaties kunnen voorzien in hun specifieke begeleidings- en activiteitenbehoeften.
Daarnaast is het COA gestart met een hernieuwde inventarisatie van de situatie van kinderen en amv’s in de (asiel)opvang. Deze inventarisatie brengt in kaart welke locaties wel of niet voldoen aan de opvangstandaarden voor kinderen, en wat nodig is om verbeteringen te realiseren. Op basis van de uitkomsten zullen gerichte maatregelen worden getroffen om de opvangsituatie van kinderen en amv’s te verbeteren.
Daarnaast kan ik toezeggen dat bij de realisatie van nieuwe reguliere opvangplekken, naast bewoners van de dure tijdelijke opvang in boten en hotels, ook gezinnen met kinderen voorrang krijgen.
Bent u bereid deze vragen binnen een week te beantwoorden, ook gezien het feit dat de zomervakantie op veel plekken al is begonnen en kinderen op de meest zorgwekkende locaties niet eens buiten kunnen spelen?
Ja
Het bericht dat commerciële beunhazen tientallen miljoen verdienen door een tekort aan structurele opvangplekken |
|
Michiel van Nispen (SP), Jimmy Dijk |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de recente artikelen van EenVandaag en het Financieele Dagblad over ondernemer René Derkzen die 44 miljoen euro heeft verdiend aan het faciliteren van noodopvanglocaties als tussenpersoon?1 2
Ja.
Vanaf wanneer was u op de hoogte van het feit dat deze «ondernemer» zichzelf 44 miljoen van de 436 miljoen euro uit het contract met het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) uitbetaalde?
Met de berichtgeving van onder andere het Financieel Dagblad en Follow The Money is dit bij mijn ministerie bekend geworden.
Vindt u, met terugwerkende kracht, dat deze gevraagde prijzen überhaupt marktconform waren?
Deze zaak moet worden bezien in het licht van het tekort aan opvangplekken in 2022 en daarna. In het voorjaar van 2022 werd duidelijk dat er een groot tekort aan opvangplekken dreigde te ontstaan. Vanaf 2022 en in de jaren erna zijn er herhaaldelijk dringende oproepen gedaan aan de medeoverheden om samen met het COA meer reguliere opvangplekken te realiseren. Omdat het COA niet erin slaagde om voldoende reguliere plekken te realiseren moest uiteindelijk onder hoge druk gebruik worden gemaakt van de diensten van hotelaanbieders. Omdat het COA de afgelopen jaren een tekort aan opvangplekken bleef houden en structureel een bezettingspercentage van tussen de 96% en 100% heeft gehad zijn deze dure noodopvangvoorzieningen nog steeds noodzakelijk.
Ik ben het met u eens dat de gevraagde prijzen erg hoog waren. Om die reden is het contract met deze tussenpersoon beëindigd. Het COA is rechtstreeks contracten aangegaan met de hotels en de meeste hotelcontracten zijn inmiddels heronderhandeld op prijs.
Het is mijn streven om deze dure noodopvangvoorzieningen zo snel mogelijk af te bouwen. Het aantal reguliere opvangplekken stijgt hiertoe gestaag. Begin 2026 verwacht het COA circa 43.000 reguliere opvangplekken te hebben en dit bouwt richting 2027 op naar circa 50.000. Door de realisatie van nieuwe reguliere opvanglocaties kunnen dure noodopvangvoorzieningen worden afgebouwd.
Bent u het eens met de stelling dat het COA beter had moeten opletten, maar ook in een onmogelijke spagaat komt omdat het onder stoom en kokend water nieuwe plekken moest regelen?
Het COA maakt in samenwerking met het ministerie een schatting van het aantal benodigde opvangplekken. Uit deze raming, in samenhang met het aantal daadwerkelijk gerealiseerde plekken, volgde in 2022 het beeld dat er een acuut tekort dreigde te ontstaan. Samen met alle partners is eerst geprobeerd om meer reguliere plekken te realiseren. Dit heeft altijd de voorkeur. Het COA had het dreigende tekort aan opvangplekken dus goed in beeld, maar is afhankelijk van de medewerking van gemeenten om opvangplekken te realiseren.
Wat zegt dit volgens u over het aanbod van structurele opvangplekken en hoe gaat u ervoor zorgen dat het COA niet meer in deze positie komt en dit de belastingbetaler minstens één miljard euro extra kost?
Het aantal reguliere opvangplekken stijgt gestaag, maar nog niet in lijn met wat uiteindelijk nodig is. Om grip te krijgen op migratie en de instroom te beperken heeft het demissionaire kabinet de afgelopen periode samen met de ketenpartners en alle betrokken partijen hard gewerkt aan diverse maatregelen en diverse wetsvoorstellen. Denk hierbij aan de implementatie van het migratiepact, het wetsvoorstel tweestatusstelsel, het wetvoorstel asielnoodmaatregelen, het realiseren van reguliere opvangplekken en het samenhangend pakket om de uitstroom van statushouders te bevorderen.
Het is mijn ambitie om voldoende reguliere opvangplekken te creëren en daarmee de dure noodoplossingen zo snel mogelijk uit te faseren. Het COA verwacht 75.000 plekken te kunnen realiseren, waarvan voor ca. 70.000 meerjarige (financiële) afspraken kunnen worden gemaakt met gemeenten. Om binnen de huidige budgettaire kaders meerjarig 70.000 plekken vast te leggen en dure noodopvang te kunnen afschalen, conform de motie Boomsma (Kamerstuk 19 637, nr. 3414), vindt dit plaats onder de voorwaarde dat deze plekken contractueel opzegbaar zijn. Hierdoor blijft het financiële risico beperkt. De realisatie van deze opvangplekken kost alleen tijd, omdat de locaties gebouwd of verbouwd moeten worden en in samenspraak met de omwonenden en de gemeente het vergunningsproces doorlopen moet worden.
Bent u zich ervan bewust dat dit gaat om maatschappelijke kosten die zijn gemaakt door alle Nederlanders en dat het onacceptabel is dat er niet gekeken is naar de winstmarges van deze beunhazen?
Bent u het met commerciële beunhaas Derkzen eens dat er sprake was van een «logische minimummarge»?
Wanneer krijgt de Kamer meer te horen over het lopende fraude onderzoek naar Derkzen en Bob van der Valk?
Hoeveel van dit soort commerciële contracten lopen momenteel nog? Kan hier inzicht in worden gegeven?
Het COA heeft de contracten met de tussenpersoon opgezegd en maakt geen gebruik meer van tussenpersonen bij het boeken van hotelruimtes.
Op welke manier wordt er invulling gegeven aan de motie-Dijk en de gedane toezegging om voor eind 2025 stoppen met de commerciële noodopvang?3
Zoals in de brief van 14 juli aangegeven maakt het COA vanaf het begin van dit jaar geen gebruik meer van de diensten van tussenpersonen voor het afsluiten van hotels. Het COA sluit direct een contract af met de lokale hotelier en/of hotelketen. Deze contracten hebben over het algemeen een korte looptijd en kunnen als de capaciteit van het COA het toelaat snel worden afgeschaald. Er zijn echter nog steeds hotels, maar ook schepen, voor een langere periode gecontracteerd. Soms is het nodig om een tijdelijke oplossing in stand te houden, bijvoorbeeld ter overbrugging naar het moment dat de reguliere locatie in een gemeente opengaat en er geen andere (goedkopere) alternatieven zijn in een gemeente.
Het COA zal zodra de capaciteit het toelaat de dure noodopvangvoorzieningen uitfaseren. Hierbij kijkt het COA eerst naar de duurste vormen van opvang. Tegelijkertijd moet het COA ook zorgen dat opvang gespreid is over het land.
Waarom staat er in de Kamerbrief van 14 juli jl. dat er nog onderzocht moet worden of sommige contracten opgezegd kunnen worden of niet verlengd worden?4
Zie antwoord vraag 10.
Beseft u dat het ruim onvoldoende financieren van het COA de komende jaren, de onderhandelingspositie van het COA enorm verslechterd heeft en de afhankelijkheid van commerciële noodopvang alleen maar groter is waardoor alles juist veel duurder wordt?
Het COA verwacht 75.000 plekken te kunnen realiseren, waarvan voor ca. 70.000 meerjarige (financiële) afspraken kunnen worden gemaakt met gemeenten. Bij Voorjaarsnota 2025 zijn de beschikbare middelen voor de opvang van asielzoekers voor 2025 en 2026 bijgesteld op basis van de MPP. Voor latere jaren zijn thans beperkt middelen beschikbaar voor het COA. Om binnen de huidige budgettaire
kaders meerjarig 70.000 plekken vast te leggen en dure noodopvang te kunnen afschalen, conform de motie Boomsma (Kamerstuk 19 637, nr. 3414), vindt dit plaats onder de voorwaarde dat deze plekken contractueel opzegbaar zijn. Hierdoor blijft het financiële risico beperkt. In de praktijk realiseert het COA vaak reguliere locaties in de vorm van flexwoningen – die bij het staken van de opvang overgedragen kunnen worden aan bijvoorbeeld de lokale woningbouwcorporatie.
Klopt het dat er gezien de constatering van u dat het COA onvoldoende middelen heeft in 2028, bij de aankomende begroting middelen zullen worden gezocht om het COA voldoende te financieren?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u garanderen dat er alles aan zal worden gedaan om niet meer nieuwe contracten aan te gaan met commerciële beunhazen en dat zo snel als kan lopende contracten met dit soort louche partijen worden beëindigd en ook niet meer verlengd?
Het COA heeft een wettelijke taak om opvang te realiseren voor asielzoekers. Zoals hiervoor aangegeven worden de dure noodopvangvoorzieningen zo snel als mogelijk uitgefaseerd. Het kost t tijd voordat de reguliere opvangcapaciteit op peil is. Tot die tijd blijft noodopvang helaas noodzakelijk. Het proces rondom het contracteren van hotels is verder geprofessionaliseerd, waardoor er ook meer grip is op de prijs.
Daarnaast maakt het COA voor de noodopvang in hotels geen gebruik meer van tussenpersonen. Voor andere vormen van noodopvang kan op dit moment niet worden uitgesloten dat het inschakelen van tussenpersonen daarvoor noodzakelijk is. Wel zal dit zo veel mogelijk worden beperkt.
Het RSJ-advies over het stemrecht van gedetineerden |
|
Michiel van Nispen (SP), Willem Koops (NSC) |
|
Struycken , Judith Uitermark (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (NSC) |
|
|
|
|
Heeft u kennis genomen van het advies van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) over het stemrecht van ingesloten justitiabelen?1
Ja.
Erkent u dat stemmen een fundamenteel grondrecht is en ook ingesloten justitiabelen het recht hebben om te stemmen, maar dat dit in de praktijk erg lastig is voor deze groep?
Stemmen is een fundamenteel recht en ook ingesloten justitiabelen hebben het recht om te stemmen. Dit recht is neergelegd in artikel 4 van de Grondwet.
Iedereen die het recht heeft om te stemmen, moet dat recht zo goed mogelijk kunnen uitoefenen. Het kiesrecht van justitiabelen is in de Kieswet gewaarborgd. De Kieswet (artikel B 6) bepaalt dat personen wier vrijheid is ontnomen, bij volmacht stemmen. Op die manier hebben justitiabelen dezelfde mogelijkheid om te stemmen als andere mensen die niet in staat zijn hun stem uit te brengen in een stemlokaal. Een uitzondering hierop zijn personen die op de dag van stemming verlof hebben of op basis van het regime waarin zij verblijven genoeg bewegingsvrijheid hebben om in persoon aan de stemming te kunnen deelnemen.
De RSJ heeft in het advies aangegeven dat er voor ingesloten justitiabelen verschillende belemmeringen zijn om hun stemrecht daadwerkelijk uit te oefenen. De volmachtprocedures lijken voor een deel van de ingesloten justitiabelen om verschillende redenen ingewikkeld, onder meer vanwege de benodigde administratieve handelingen en de afhankelijkheid van het hebben van een positief sociaal netwerk dat nodig is om iemand te volmachtigen. Daarnaast benoemt de RSJ belemmeringen op het gebied van informatievoorziening richting justitiabelen over de volmachtprocedures. Verder hebben justitiabelen in beginsel geen vrije en zelfstandige toegang tot het internet en print- en kopieerfaciliteiten voor het administratieve proces. Dat bemoeilijkt ook de toegang tot onafhankelijke informatie over verkiezingsprogramma’s en standpunten van politieke partijen.
Het is uiteraard van belang dat justitiabelen zo min mogelijk belemmeringen ervaren bij het uitoefenen van stemrecht. Waar uitvoerbaar en juridisch mogelijk, worden de aanbevelingen van de RSJ daarom overgenomen. In de beleidsreactie die op 19 september aan uw Kamer is verzonden is toegelicht hoe opvolging wordt gegeven aan de aanbevelingen van de RSJ.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat door diverse belemmeringen, waardoor mensen die ingesloten zijn moeilijk gebruik kunnen maken van hun stemrecht, veel stemmen verloren gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is onvermijdelijk dat ingesloten justitiabelen belemmeringen ervaren bij de uitoefening van hun stemrecht. Dat is namelijk inherent aan het ingesloten zijn; zij kunnen niet zoals mensen in de vrije maatschappij naar het stemlokaal. Daarom is bepaald dat zij stemmen bij volmacht. Tegelijkertijd is stemmen een fundamenteel recht. Er zijn geen landelijke cijfers bekend over de uitoefening van het stemrecht van justitiabele, maar elke stem telt en het is onwenselijk dat mensen die hun stem willen uitbrengen daar niet in slagen vanwege praktische hobbels. Zoals aangegeven, worden de aanbevelingen van de RSJ daarom, waar uitvoerbaar en juridisch mogelijk, overgenomen.
Welke belemmeringen zouden naar uw mening verminderd kunnen en moeten worden om meer gedetineerden in staat te stellen effectief gebruik te laten maken van hun stemrecht?
In de beleidsreactie wordt nader ingegaan op welke maatregelen worden genomen om deze belemmeringen weg te nemen. Zo wordt er gewerkt aan het verder verduidelijken van het informatiemateriaal over de volmachtprocedure. Ook zal de mogelijkheid tot hulp van medewerkers van DJI bij de volmachtprocedure proactief onder de aandacht worden gebracht. Daarnaast zorgt DJI ervoor dat de benodigde volmachtformulieren tijdig beschikbaar zijn voor justitiabelen. Bij wijze van pilot beziet DJI momenteel in één PI of voor de aanstaande Tweede Kamerverkiezing een (mobiel) stembureau ingericht kan worden dat voldoet aan de Kieswet, de veiligheidseisen van DJI en uitvoerbaar is. Dit doet DJI in samenwerking met de betreffende gemeente. Verder zet DJI zich in aanloop naar de aankomende verkiezingen in om justitiabelen die dat willen de mogelijkheid te bieden een stemhulp (Stemwijzer of Kieskompas) te gebruiken (voor zover dit niet wordt verhinderd door opgelegde beperkingen en veiligheidsmaatregelen).
Bent u bereid puntsgewijs te reageren op de aanbevelingen van de RSJ en heel serieus te bezien wat er met de concrete voorstellen gedaan kan worden, zoals bijvoorbeeld het inrichten van mobiele stembureaus en het verbeteren van de onderhandse en schriftelijke volmachtprocedure?
Voor een uitgebreide reactie op het RSJ-advies, met een reactie per aanbeveling van de RSJ, wordt naar de beleidsreactie verwezen.
Bent u bereid te bezien wat u al bij de komende verkiezingen kunt verbeteren, zodat meer ingeslotenen gebruik kunnen maken van hun stemrecht? Zo niet, waarom niet?
Een groot gedeelte van de verbeteringen, die zijn aangekondigd in de eerdergenoemde beleidsreactie, zijn óf al uitgevoerd of worden nog voor de komende Tweede Kamerverkiezing uitgevoerd. Ik verwijs hiervoor naar de eerder genoemde beleidsreactie.
Het bericht dat sportmedium Sport Knowhow XL wordt overgenomen door een Golazo Media |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Judith Tielen (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Eppo Bruins (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (NSC) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat sportmedium Sport Knowhow XL wordt overgenomen door Golazo Media?1
De overname betreft een overeenkomst tussen private mediapartijen. Vanuit de regering kan ik daar slechts in beperkte mate iets van vinden aangezien Nederlandse media onafhankelijk zijn en opereren binnen een vrije markt. De betreffende overname was niet meldingsplichtig bij de ACM, gelet op de geldende omzetdrempels.
Klopt het dat het bedrijf achter Golazo Media ook al meerdere andere sportmedia bezit en zelf meerdere sportevenementen organiseert?
Ja, ik heb begrepen dat Golazo Media onder andere de vakbladen zoals Sport & Strategie en Sport & Gemeenten uitgeeft. Daarnaast organiseert «Golazo Events», een zusteronderneming van Golazo Media, sportevenementen zoals de CPC Loop in Den Haag en de Marathon Rotterdam.
In hoeverre zijn er risico’s voor de onafhankelijkheid en diversiteit over de berichtgeving rondom sport en sportbeleid, wanneer een groot deel van de titels die daarover publiceren in handen zijn van hetzelfde concern?
Als Minister van OCW zet ik mij in voor het waarborgen van een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig media-aanbod dat toegankelijk is voor alle lagen van de bevolking. Onafhankelijke media zijn onmisbaar in onze democratische rechtsstaat en vrije samenleving. Vrije, onafhankelijke en toegankelijke media informeren de samenleving met betrouwbare informatie en bieden ruimte voor verschillende perspectieven en ideeën.
Ik constateer dat er op dit moment nog diverse andere (onafhankelijke) media-outlets zijn – zoals kranten, tijdschriften, radio, tv en websites – die berichten over sport en sportbeleid of waar vacatures geplaatst kunnen worden.
Welke stappen onderneemt u in het algemeen om ervoor te zorgen dat er diversiteit en onafhankelijkheid blijft bestaan als het gaat om het aanbod aan media die schrijven over sport(beleid)?
Zie het antwoord op vraag 3.
Het artikel ‘Ondernemingsstrafrecht zonder klassenjustitie’ |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ondernemingsstrafrecht zonder klassenjustitie. Van megaschikkingen naar megastrafbeschikkingen»?1
Ja.
Erkent u dat het nooit de bedoeling is geweest van de wetgever om de OM-transacties op te rekken naar een afkooppraktijk van schikkingen van honderden miljoenen voor banken en andere multinationals die de wet overtreden? Begrijpt u de kritiek op deze uitruil, het betalen van een geldbedrag ter voorkoming van strafvervolging, in ruil waarvoor strafvervolging en schuldvaststelling en schuldbekentenis achterwege blijft?
Ik begrijp dat bij sommigen het beeld kan ontstaan dat dat sprake is van een afkooppraktijk voor banken en andere grote ondernemingen. Hiervan is echter geen sprake, zoals ik in de antwoorden op uw vragen zal toelichten.
Aan de officier van justitie staan verschillende afdoeningsmodaliteiten ter beschikking. Naast dagvaarden of het al dan niet voorwaardelijk seponeren zijn dat de OM-strafbeschikking (artt. 257a-257h Wetboek van Strafvordering) en de transactie (art. 74 Wetboek van Strafrecht). Het OM kiest altijd – in lijn met het opportuniteitsbeginsel – voor de meest passende afdoeningswijze. Het klopt dat bij een transactie geen sprake is van strafvervolging en schuldvaststelling en dit wordt bij de beoordeling dan ook nadrukkelijk meegenomen (zie ook het antwoord op vraag2.
De officier van justitie kan er voor kiezen de verdachte onder voorwaarden een transactie aan te bieden om strafvervolging te voorkomen. Het is van belang hierbij onderscheid te maken tussen een reguliere transactie en een hoge transactie. Het begrip «hoge transactie» is nader afgebakend en omvat alle transacties waarbij betaling van een geldsom aan de Staat met een boetecomponent van € 200.000 of meer aan de orde is en transacties met een totale transactiewaarde van € 1.000.000 of meer (zie de Aanwijzing hoge transacties, Stct. 2020, 46166). Een hoge transactie wordt alleen aangeboden in het geval3 van strafbare feiten waarop een gevangenisstraf van niet meer dan zes jaar is gesteld4 wanneer zowel bewijstechnisch als beleidsmatig voldoende grond aanwezig is om tot dagvaarding te kunnen overgaan en5 de feitelijke gedragingen die grond zijn voor de transactie door de verdachte worden erkend, verdachte zijn handelen erkent en laat zien veranderingen in de bedrijfsvoering aan te willen brengen. In de regel worden hoge transacties alleen aan rechtspersonen aangeboden. Dat houdt onder meer verband met de omstandigheid dat aan een rechtspersoon meestal geen andere straf kan worden opgelegd dan een geldboete.
Bij de beslissing om een transactie aan te bieden worden door het OM elementen meegewogen zoals de proceshouding van de verdachte, of de verdachte de slachtoffers en/of eventuele nabestaanden heeft gecompenseerd, de maatregelen die verdachte neemt ter voorkoming van herhaling van strafbare gedragingen en de rol van de verdachte bij het aan het licht brengen van de strafbare feiten. Bovendien vormt recidive een contra-indicatie voor het aanbieden van een hoge transactie. Voor delicten die publieke verontrusting hebben veroorzaakt, geldt dat alleen een transactie wordt aangeboden indien daar een zeer goede reden voor is.
Voor hoge transacties kent het OM een speciale procedure met een onafhankelijke toetsingscommissie. Wanneer de officier van justitie overweegt een strafzaak af te doen door middel van het aanbieden van een hoge transactie, legt hij dit voornemen voor aan de hoofdofficier van justitie van zijn parket. Het transactievoorstel wordt ter goedkeuring voorgelegd aan het College van procureurs-generaal, dat vervolgens advies vraagt aan de Toetsingscommissie hoge transacties. Na een positief advies van de Toetsingscommissie beslist het College van procureurs-generaal met inachtneming van dat advies, of het transactievoorstel aan de verdachte wordt aangeboden. Indien wordt besloten tot een hoge transactie dan maakt het OM dat in beginsel bekend door middel van een uitgebreid persbericht, waarmee het OM publieke verantwoording aflegt over de afdoening van de zaak.
In de Eerste aanvullingswet bij het nieuwe Wetboek van Strafvordering wordt voorgesteld de toetsing van hoge transacties door de onafhankelijke commissie te vervangen door rechterlijke toetsing.
Voor wat betreft de strafmaat wordt de verdachte niet bevoordeeld als de zaak wordt afgedaan met een transactie. De Aanwijzing hoge transacties geeft als criterium voor het aanbieden van een hoge transactie dat het delict waarvoor de transactie wordt aangeboden, indien de zaak aan de rechter zou worden voorgelegd, naar redelijkerwijs te verwachten is met een vermogensrechtelijke sanctie zal worden afgedaan. Voor het bepalen van de hoogte van het transactiebedrag noemt de Aanwijzing expliciet als aspect van belang: straffen die de rechter in soortgelijke gevallen heeft opgelegd. Het transactiebedrag komt overeen met de eis die een officier van justitie zou hebben uitgesproken als de zaak via een dagvaarding voor de rechter zou zijn gebracht. Ook is het van belang te vermelden dat in de transactieovereenkomst een ontnemingscomponent kan worden opgenomen waarmee het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt ontnomen. De transactie betekent dus niet dat een lichtere straf of maatregel (in vergelijking met afdoening door een rechter) wordt opgelegd en dus ook niet dat sprake is van klassenjustitie.
Vindt u ook dat deze transactiepraktijk kenmerken van klassenjustitie vertoont, mede omdat niet iedere verdachte de middelen heeft om strafvervolging af te kopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke?
Zoals in het antwoord bij vraag 2 is toegelicht hangt het aanbieden van een hoge transactie af van een aantal omstandigheden, zoals erkenning van de gedragingen en de toegezegde of getroffen maatregelen ter voorkoming van verdere strafbare feiten, af of een transactie wordt opgelegd. Deze omstandigheden zijn slechts beperkt afhankelijk van beschikbare middelen bij de betrokken rechtspersoon.
Wat vindt u van de constatering in het artikel dat een OM-strafbeschikking als voordeel heeft dat hier tenminste wél sprake is van schuldvaststelling, waardoor grote bedrijven en hun advocaten liever aansturen op de OM-transactie, met als gevolg dat deze afkoop van strafvervolging een privilege dreigt te worden van de 1 procent grootste ondernemingen?
Strafvervolging en schuldvaststelling blijven inderdaad bij een transactie achterwege. Bij een strafbeschikking is hiervan wel sprake. Op grond van de Aanwijzing OM-strafbeschikking (Stcrt. 2022, 9133) van het College van Procureurs-Generaal is het uitvaardigen van een strafbeschikking het uitgangspunt (bij feiten waarvoor dat wettelijk mogelijk is en als de strafzaak zich ervoor leent) en kan alleen bij wijze van uitzondering nog gebruik worden gemaakt van de transactie als afdoeningsmodaliteit (zie de inleiding op paragraaf 2 van deze Aanwijzing). Bij de keuze voor de meest passende afdoeningsmodaliteit, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2, wordt het feit dat bij een transactie geen sprake is van strafvervolging en schuldvaststelling nadrukkelijk meegenomen.
Kunt u bevestigen dat uit onderzoeken blijkt dat afkoop van strafvervolging door multinationals niet bijdraagt aan ethisch gedrag en recidivepreventie?
In het artikel wordt verwezen naar onderzoeken die zich vooral richten op de Verenigde Staten en onderzoek naar banken wereldwijd. De wijze van het afdoen van strafzaken in Nederland, waaronder het aanbieden van transacties zoals ook toegelicht in de antwoorden op vraag 2, 3 en 4 is hiermee niet goed vergelijkbaar. Er zijn ook verschillende voorbeelden van zaken waarbij het OM ervoor heeft gekozen om banken of grote ondernemingen een strafbeschikking op te leggen dan wel te dagvaarden:
De afdoening van deze strafzaken heeft het OM via persberichten bekend gemaakt.
Wat is uw reactie op de conclusie dat het, voor een ondernemingsstrafrecht zonder klassenjustitie, noodzakelijk is dat we afscheid nemen van de huidige (Amerikaanse) afkooppraktijken?
Zoals ik in het voorgaande heb toegelicht is er geen sprake van afkooppraktijken.
Bent u het er mee eens dat vervolgens gekozen kan worden voor de OM-strafbeschikking of zo mogelijk voor het reguliere strafrecht, en dat hiermee een einde kan worden gemaakt aan deze vorm van klassenjustitie?
Ik ben het met u eens dat indien de zaak zich hiervoor leent de strafbeschikking de voorkeur heeft boven de transactie. Dit is ook het beleid van het OM, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 4.
Het (demissionaire) kabinetsstandpunt inzake het initiatiefwetsvoorstel Centraal Aandeelhoudersregister (CAHR) |
|
Michiel van Nispen (SP), Tom van der Lee (GL) |
|
Eelco Heinen (minister financiën, minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het KPMG-rapport «Krachten gebundeld – naar een effectievere en efficiëntere invulling van de poortwachtersrol in Nederland» (2023), waarin wordt aanbevolen lopende wetgevingsinitiatieven die poortwachters versterken – zoals het voorstel van wet van de leden Van der Lee en Van Nispen tot wijziging van de Registratiewet 1970 in verband met de instelling van een centraal aandeelhoudersregister (Wet centraal aandeelhoudersregister; Kamerstuk 34 661) – voortvarend op te pakken?1
Ja.
In hoeverre geeft het demissionaire kabinet invulling aan deze aanbeveling, mede gezien de brede steun vanuit poortwachters voor een dergelijk register?
Het kabinet neemt met belangstelling kennis van de steun van poortwachters. Het kabinet loopt niet vooruit op de behandeling van het initiatiefwetsvoorstel voor een centraal aandeelhoudersregister (CAHR) door uw Kamer. Dit initiatiefwetsvoorstel is sinds 2017 aanhangig bij de Tweede Kamer. Het is eerst aan uw Kamer om te besluiten tot voortzetting van de plenaire behandeling om de reactie van de initiatiefnemers te vernemen op de gestelde vragen.
Herinnert u zich de toezegging van Minister van Weel van Justitie en Veiligheid tijdens het tweeminutendebat van d.d. 19 februari 2025 naar aanleiding van het commissiedebat «Criminaliteitsbestrijding, ondermijning en georganiseerde criminaliteit» om het kabinetsstandpunt over het initiatiefwetsvoorstel voor een centraal aandeelhoudersregister (CAHR) opnieuw te bezien?
Ja.
Herinnert u zich de toezegging van de Minister van Justitie en Veiligheid om hierover te rapporteren in de halfjaarbrief Ondermijning vóór de zomer van 2025?
Ja.
Wanneer kan de Kamer de nadere appreciatie, zoals beloofd door de Minister van Justitie en Veiligheid, tegemoetzien? Kunt u alvast delen welke inhoudelijke en juridische overwegingen hierin worden meegenomen?
Het kabinet zal zoals gebruikelijk een appreciatie geven zodra dat bij de behandeling van het initiatiefwetsvoorstel door uw Kamer aan de orde is.
Acht u het aannemelijk dat een CAHR poortwachters effectiever laat werken én misbruik van complexe eigendomsstructuren tegengaat en daarmee aansluit op de kabinetsbrief «Nieuwe anti-witwasaanpak» van 14 mei 2025, waarin wordt benadrukt dat de aanpak van witwassen enerzijds lastenverlichting voor bonafide ondernemers beoogt, en anderzijds barrières opwerpt voor criminelen?2 Kunt u dit toelichten?
In september 2019 hebben de toenmalige bewindslieden onderschreven dat een centraal aandeelhoudersregister onder voorwaarden van toegevoegde waarde kan zijn voor de criminaliteitsbestrijding en rechtszekerheid. In dat kabinetstandpunt3 is toegelicht dat een centraal aandeelhoudersregister bruikbaar kan zijn voor de uitoefening van controle, toezichts- en handhavingstaken door publieke partijen en de voorkoming en bestrijding van financieel-economische criminaliteit alsmede voor het notariaat voor de uitoefening van diens notariële taken, als met het register geautomatiseerde informatie en informatie op subjectniveau over aandelen en aandeelhouders (inclusief historie) met elkaar gebundeld kunnen worden.
Bent u ook van mening dat het huidige en toekomstige UBO-register – vanwege de (meer dan) 25%-drempel – geen volledig zicht biedt op de uiteindelijk belanghebbenden binnen vennootschappen, waardoor bijvoorbeeld aandeelhouders met 24% buiten beeld blijven?
Uiteindelijk belanghebbenden (ook wel: UBO’s) van vennootschappen zijn de natuurlijke personen die de uiteindelijke eigenaar zijn van de vennootschap of die zeggenschap hebben over de vennootschap. Deze natuurlijke personen moeten geregistreerd worden in het UBO-register. Dit volgt uit Europese wetgeving.4 Het UBO-register heeft niet als doel om een uitputtend overzicht te geven van de aandeelhouders maar inzicht te bieden in de natuurlijke personen achter een juridische entiteit die daadwerkelijk invloed of zeggenschap hebben over de vennootschap.
Van een UBO op basis van eigendomsbelang is sprake wanneer een natuurlijke persoon 25% of meer van de aandelen in de vennootschap bezit. Natuurlijke personen kunnen echter ook kwalificeren als UBO wanneer zij geen eigendomsbelang hebben van 25% of meer van de aandelen maar zeggenschap hebben via andere (formele of informele) middelen. Aandeelhouders met minder van 25% van de aandelen blijven hierdoor niet noodzakelijkerwijs buiten beeld. Informatie over zeggenschap wordt niet geregistreerd in het beoogd CAHR.
Deelt u de opvatting dat een CAHR waarin álle aandeelhouders (beursgenoteerde bedrijven uitgezonderd) worden geregistreerd, ongeacht de omvang van het belang, dit transparantie gat kan dichten? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht in antwoord op vraag 6 en in aanvulling op antwoord 7 is het toenmalige kabinet ingegaan op het nut van de registratie van het aandelenbezit in besloten vennootschappen en niet-beursgenoteerde naamloze vennootschappen. In dat kabinetstandpunt is toegelicht dat een UBO-register en een centraal aandeelhoudersregister complementair aan elkaar kunnen werken. Omdat veel uiteindelijk belanghebbenden als zodanig kwalificeren op basis van hun aandelen, kan het beoogd CAHR waardevolle informatie bieden bij het identificeren van UBO’s, aldus het kabinetstandpunt. Het beoogd CAHR bevat informatie over alle aandeelhouders ongeacht de omvang van het belang.
Tegelijkertijd zorgt het UBO-register voor transparantie bij een bredere groep rechtsvormen dan het beoogd CAHR. Ook rechtsvormen die geen B.V. of niet beursgenoteerde N.V. zijn (zoals stichtingen en verenigingen) zijn in het UBO-register namelijk registratieplichtig. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 7 moeten natuurlijke personen die op andere wijze dan met een aandelenbelang van minimaal 25% een bepaalde mate van zeggenschap hebben in een vennootschap ook in het UBO-register worden opgenomen. Ook het centraal aandeelhoudersregister en het Handelsregister zijn als complementaire registraties te beschouwen aangezien de Kamer van Koophandel alle enig aandeelhouders (directeuren-groot aandeelhouders) van besloten vennootschappen in het Handelsregister registreert.
Bent u het ermee eens dat een CAHR, gevuld op basis van notariële akten, betrouwbaardere en completere gegevens zal bevatten dan het UBO-register, dat afhankelijk is van zelfregistratie door vennootschappen?
Omdat in het CAHR wezenlijk andere gegevens geregistreerd worden dan in het UBO-register is het moeilijk om de compleetheid en betrouwbaarheid van beide registers met elkaar te vergelijken.
Voor de registratie in het CAHR kan volstaan worden met informatie die afkomstig is uit notariële akten. Bij een registratie in het UBO-register zullen dezelfde notariële akten eveneens een grote rol spelen, omdat een natuurlijk persoon in veel gevallen immers uiteindelijk belanghebbende is op basis van aandelen. In aanvulling daarop worden echter ook nog andere documenten gebruikt om de uiteindelijk belanghebbenden te kunnen identificeren.
Hoewel bij het UBO-register sprake is van zelfregistratie, beschikt het register over verscheidene mechanismen die de kwaliteit van het register moeten bevorderen, zoals een plicht voor gebruikers om discrepanties te melden en een kwaliteitscontrole door de beheerder van het register (de Kamer van Koophandel). Daarnaast houdt het Bureau Economische Handhaving van de Belastingdienst toezicht op de juistheid en actualiteit van de registraties. Deze kwaliteitsmechanismen worden bij de implementatie van de antiwitwasverordening en de zesde antiwitwasrichtlijn verder aangescherpt.
Heeft u kennisgenomen van het recente standpunt van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) in haar position paper van 21 mei 2025, waarin zij aangeeft invoering van het CAHR noodzakelijk te achten en technisch in staat te zijn het register te houden?
Ja.
Ziet u technische of juridische belemmeringen bij implementatie via de KNB? Zo ja, hoe bent u voornemens deze weg te nemen?
Omdat het hier gaat om een initiatiefwetsvoorstel van uw Kamer zal het eerst aan de initiatiefnemers zijn om eventuele technische of juridische knelpunten in deze wet en specifieke zorgen te adresseren. Het kabinet heeft op dit moment geen rol. In het aangehaalde kabinetstandpunt heeft het toenmalige kabinet wel algemeen opgemerkt dat op grond van het initiatiefwetsvoorstel slechts in beperkte mate duidelijk wordt gemaakt hoe de verdere uitwerking van het initiatiefwetsvoorstel gestalte zal krijgen. Dat maakt het onvoldoende mogelijk het voorliggende initiatiefwetsvoorstel op inhoudelijke gronden te beoordelen en de toegevoegde waarde te bepalen. In het verlengde daarvan is opgemerkt dat het niet mogelijk is een goede schatting van de financiële gevolgen te maken. Ook werd in het kabinetstandpunt gemotiveerd ingegaan op de vraag waarom het toenmalige kabinet het wenselijk vond om de optie om het beheer van het centraal aandeelhoudersregister bij de Kamer van Koophandel te beleggen, in de afwegingen te betrekken.
Wordt de uitvoeringstoets die de Kamer van Koophandel uitvoert naar het CAHR op verzoek gedaan van het kabinet? Zo ja, overweegt het kabinet de KNB ook te vragen om het uitvoeren van een dergelijke uitvoeringstoets? Zo nee, waarom niet?
Dit kabinet heeft de Kamer van Koophandel niet verzocht om een uitvoeringstoets. Het kabinet is ook niet voornemens om dat te verzoeken aan de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie. Dat zou immers vooruitlopen op de voortzetting van de plenaire behandeling van het initiatiefwetsvoorstel door uw Kamer en op de verdere, benodigde uitwerking die de initiatiefnemers daarmee voor ogen staat, zoals is toegelicht in het antwoord op vraag 11.
Het bericht dat Eurojackpot de nieuwe hoofdsponsor van de KNVB Beker wordt |
|
Michiel van Nispen (SP), Mirjam Bikker (CU) |
|
Struycken |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) dat Eurojackpot de komende vijf jaar naamgevend hoofdsponsor van de KNVB Beker en de Vrouwen Eredivisie wordt?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat toch weer een groot gokbedrijf reclame gaat maken in het betaald voetbal, nadat de afgelopen jaren juist maatregelen zijn getroffen om de aanwezigheid van gokbedrijven in het betaald voetbal terug te dringen?
Met de inwerkingtreding van het Besluit ongerichte reclame kansspelen op afstand (Besluit orka) zijn sinds 1 juli 2023 de mogelijkheden om reclame te maken voor kansspelen op afstand sterk ingeperkt. Bedrijven met een vergunning voor kansspelen op afstand mogen sinds 1 juli 2023 geen reclame meer maken op televisie, de radio, of in de publieke ruimte. Op 1 juli 2024 is het verbod op sponsoring van evenementen ingegaan. Op 1 juli 2025 is het verbod op sportsponsoring ingegaan en mogen de online kansspelaanbieders geen sportbonden, sportcompetities of sportwedstrijden meer sponsoren.
Het Besluit orka is relatief kort na de opening van de markt voor online kansspelen tot stand gekomen om de grote hoeveelheid ongerichte reclame voor kansspelen op afstand binnen de bestaande wetgeving te beperken en mensen daarmee beter te beschermen tegen de risico’s van online gokken. Voor andere kansspelen, waaronder loterijen zoals Eurojackpot, zijn de reclameregels niet veranderd en is bijvoorbeeld sponsoring van de sport nog altijd toegestaan. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt of een loterij staatseigendom is of niet.
In mijn brief van 14 februari jl. heb ik nieuwe doelstellingen beschreven voor het kansspelbeleid. Een van de doelen is het beschermen van burgers tegen kansspelgerelateerde schade, zoals verslavings- en schuldenproblematiek.2 Ook deelname aan minder risicovolle kansspelen zoals loterijen is niet geheel zonder risico. Hoewel sponsoring door loterijen niet verboden is, vind ik in zijn algemeenheid dat organisaties met een maatschappelijke verantwoordelijkheid zich moeten afvragen of een overeenkomst met een kansspelaanbieder past bij die verantwoordelijkheid.
Klopt het dat deze sponsordeal niet onder het reclameverbod voor online gokbedrijven valt? Vindt u dit, ook als het naar de letter van de wet mag, niet hoogst onwenselijk? Hoe weegt u hierin mee dat Eurojackpot onderdeel is van de Nederlandse Loterij, waarvan de staat nota bene aandeelhouder is?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u in dit licht van plan om met nieuwe wetgeving te komen om de aanwezigheid van gokbedrijven en reclames voor hun bedrijfsactiviteiten in het betaald voetbal en andere sporten verder aan banden te leggen?
In mijn brief van 14 februari jl. heb ik de Kamer geïnformeerd dat ik de reclameregels voor kansspelen op afstand aanscherp, waarmee reclame beperkt moet worden tot het strikt noodzakelijke. Dat wil ik doen door een stelsel te creëren waarbij reclame verboden is, tenzij dit in beperkte gevallen expliciet is toegestaan.3 Ik focus mij daarbij op de online markt omdat de urgentie daar het hoogst is. Mocht uit de analyses en onderzoeken met betrekking tot het reclameverbod blijken dat voor meer onderdelen van de kansspelmarkt verdere reclamebeperkingen zouden moeten gelden, dan zal ik die uiteraard ter hand nemen.
Bent u bereid om in gesprek te treden met de KNVB, en deze bond te wijzen op de maatschappelijke verantwoordelijkheid die zij heeft, juist ook in het licht van de enorme toename van (online) gokken en de bijbehorende (verslavings)problematiek?
Het feit dat iets volgens de wet mag, betekent niet dat die wettelijke ruimte moet worden benut. Ik vind dat de KNVB en ook elke andere organisatie met een maatschappelijke rol, hier een afweging in moet maken. Aangezien de overeenkomst reeds is gesloten en geen reclameregels voor loterijen worden overtreden, zie ik geen aanleiding om hier een gesprek met de KNVB over te voeren. Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor het kansspelbeleid houd ik de ontwikkelingen met betrekking tot reclame voor minder risicovolle kansspelen zoals loterijen nauwlettend in de gaten. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 4, zal ik aanvullende maatregelen nemen als uit analyses en onderzoeken blijkt dat deze nodig zijn om burgers te beschermen tegen kansspelgerelateerde schade.
Misstanden in Jeugdinrichtingen en de gevolgen voor jonge gedetineerden |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Struycken |
|
|
|
|
Bent u bekend met de documentaire «Dubbel gestraft», en specifiek aflevering 6, waarin op schrikbarende wijze naar boven komt hoe er wordt omgegaan met sommige jonge gedetineerden en waarin zelfs melding wordt gemaakt van seksueel misbruik?1
Ja. Aflevering 6 van de documentaire «Dubbel gestraft» gaat over zowel de Penitentiaire Inrichting (PI) Zaanstad, waar een meerderjarige zich het leven heeft benomen, als over benoemde misstanden in de Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI’s).
Hoe kan het dat in sommige gevallen bezorgde ouders dagenlang niets te horen krijgen over de situatie van hun kind, waaronder ook in voorarrest?
Bij het gevangeniswezen mag de gedetineerde contact hebben met de buitenwereld via brieven en telefoon en mag de gedetineerde bezoek ontvangen. Het kan zijn dat een gedetineerde in beperkingen is geplaatst door de officier van justitie tijdens het voorarrest. Dit kan inhouden dat de gedetineerde geen contact mag hebben met andere gedetineerden of de buitenwereld, behalve zijn advocaat.
In een JJI wordt altijd contact opgenomen met de ouders van minderjarige jeugdigen. Bij binnenkomst krijgt de jeugdige de gelegenheid om de ouders te bellen. Het benaderen van de ouders door de JJI gebeurt bij meerderjarigheid met toestemming van de betrokken jeugdige. Wanneer er sprake is van (alle) beperkingen, zal er mogelijk geen rechtstreeks contact tussen ouders en de jeugdige mogelijk zijn, maar wordt door de inrichting wel contact met de ouders opgenomen. Deze werkwijze is opgenomen in de huisregels van de Rijks JJI.
Hoe kan het volgens u dat de behandeling van sommige jeugdige gedetineerden zo ernstig tekort heeft geschoten, zoals geen hulp bij suïcidale gedachten en de jongere zelfs de middelen in handen te geven om suïcide te plegen?
Wanneer bij binnenkomst in een PI bekend is dat een gedetineerde psychische problematiek heeft, wordt daarover contact opgenomen met de medische dienst. Daarnaast vindt bij alle gedetineerden die de PI binnenkomen in de eerste 24 uur na binnenkomst een medische intake plaats waarin aandacht is voor suïcidaliteit. Deze werkwijze is opgenomen in een werkinstructie voor het inschakelen van medische ondersteuning. Indien er sprake is van verhoogd risico op suïcidaliteit wordt de huisarts als eerste geraadpleegd. Ook kan de psycholoog (onder kantoortijden) gevraagd worden om de gedetineerde zo snel mogelijk te bezoeken. Buiten kantoortijden kan overleg plaatsvinden met de dienstdoende huisarts, indien nodig komt deze in huis. In de avond-, nacht- en weekenduren is er ook een psychiater beschikbaar die telefonisch mee kan denken en advies kan geven aan de huisarts. De zorgprofessionals beoordelen het mogelijke gevaar dat de gedetineerde vormt voor zichzelf en/of medegedetineerden. Bij de stappen die vervolgens worden ondernomen staan het maken van contact en het behoud van autonomie voorop. Als het gevaar daarmee onvoldoende kan worden beperkt kunnen dwangmaatregelen worden ingezet.
Wat vindt u van de handelwijze van de penitentiaire inrichting in het geval van overlijden van de jongere en het contact met de nabestaanden hierover zoals naar voren komt in de documentaire?
Wanneer een gedetineerde komt te overlijden is dit zeer ingrijpend voor de nabestaanden. DJI doet altijd zijn best om hen zo goed mogelijk te informeren. Ik betreur het als nabestaanden zich niet altijd goed geïnformeerd achten. Er is een uniforme richtlijn «overlijden in een justitiële inrichting.» Hierin staat beschreven dat het dienstdoend directielid verantwoordelijk is voor het informeren van de nabestaanden. Verder worden nabestaanden in de gelegenheid gesteld om in de inrichting mondeling geïnformeerd te worden, nadat een calamiteitenonderzoek heeft plaatsgevonden. Indien gewenst kan hen de cel van de gedetineerde getoond worden en kunnen zij persoonlijke bezittingen van de overleden gedetineerde meenemen. Ik onderschrijf het belang van deze handelwijze.
Wat vindt u ervan dat er voorbeelden worden aangehaald van klachten van jongeren die niet in behandeling worden genomen en ook uit de klachtenbus worden verwijderd?
Klachten van justitiabelen moeten altijd ongezien bij de juiste functionaris komen en in behandeling worden genomen. Er zijn diverse mogelijkheden waarop justitiabelen hun klachten kunnen indienen. Bijvoorbeeld bij de mentor, bij een afdelingshoofd, bij de maandcommissaris of rechtstreeks bij de commissie van toezicht.
Kunt u reflecteren op de conclusie in de documentaire, dat net als bij de afleveringen over het machtsmisbruik van personeel bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), dit ook gebeurt bij de inrichtingen waar jeugdigen zitten?
In verschillende afleveringen van de documentaire «Dubbel gestraft» wordt gesproken met gedetineerden die machtsmisbruik hebben ervaren. In aflevering 6 van de documentaire spreekt ook een jeugdige justitiabele over zijn ervaringen. Het onrechtmatig gebruik van een positie keur ik te allen tijde af. Op de afdelingen wordt met meerdere personen per dienst gewerkt op een groep jongeren. DJI-medewerkers dienen te allen tijde in elkaars zicht te werken. Dit bevordert de veiligheid van collega’s en de jongeren. De medewerkers evalueren dagelijks elke dienst.
Wat vindt u ervan dat er zelfs voorbeelden worden genoemd van seksuele relaties tussen personeelsleden en minderjarigen? Zijn deze meldingen bij u en/of bij DJI bekend?
Alle vormen van niet-integer gedrag, zoals relaties tussen medewerker en justitiabele (minder- of meerderjarig), zijn volstrekt onacceptabel. Deze vormen van gedrag zijn reden voor ontslag.
Voor het antwoord op het tweede deel van de vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.
Op welke plekken is bekend geworden dat deze misstanden plaatsvinden en is hier toen wel of niet direct een einde aan gemaakt?
Het is bekend dat er misstanden hebben plaatsgevonden. Wanneer de directie van een justitiële inrichting signalen ontvangt van ongepaste gedragingen dan handelt zij naar bevind van zaken. Dit kan zijn dat de feiten evident zijn en de ernst van de situatie aanleiding geven tot rechtspositioneel handelen, namelijk het aanzeggen van ontslag op staande voet of overplaatsing gedurende onderzoek wanneer feiten nog niet helder zijn. Ernstige incidenten in een inrichting worden door middel van een «melding bijzonder voorval» gemeld aan de dienstleiding van de DJI. In een «melding bijzonder voorval» wordt het incident in een categorie ingedeeld, bijvoorbeeld «geweldsincidenten», of, zoals in dit geval toepasselijk: «(Mogelijk) strafbare of anderszins laakbare feiten van een personeelslid(leden) jegens justitiabele(n) waaronder seksueel misbruik, seksuele intimidatie of ongeoorloofde relaties.»
Van incidenten van zekere ernst worden piketmeldingen opgesteld. Hiervan wordt maandelijks een overzicht gepubliceerd op de website van de DJI.2 Daarnaast hebben de JJI’s een meldplicht op basis van het meldkader Jeugd.3
Is er voor u reden om onderzoek te doen naar het (seksueel) grensoverschrijdend gedrag van personeel van jeugdinrichtingen richting de jongeren?
Zoals beschreven staat in het antwoord op vraag 8 wordt bij vermoedens van dergelijke misstanden altijd onderzoek gedaan en actie ondernomen. Alle misstanden die bekend zijn, zijn onderzocht.
Hoe gaat u zorgen voor meer transparantie vanuit Justitie en de jeugdinrichtingen richting de ouders of andere familieleden?
Het betrekken van ouders/het gezinssysteem is reeds een belangrijk onderdeel van het verblijf in de JJI’s. De mentor speelt in het oudercontact een belangrijke rol om bijvoorbeeld betrokken te worden bij activiteiten en zij worden zo veel als mogelijk betrokken bij de perspectiefplanbesprekingen. Wanneer er sprake is van meerderjarige jeugdigen wordt aan hen altijd toestemming gevraagd om de ouders/verzorgers te betrekken en te informeren.
De aanstaande Tussenevaluatie Wet herziening partneralimentatie en de nog altijd bestaande ongelijkheid op de arbeidsmarkt tussen vrouwen en mannen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Struycken |
|
|
|
|
Bent u bekend met de recente cijfers die aantonen dat de arbeidsmarktpositie van vrouwen achterblijft bij die van mannen?1
Ja.
Bent u tevens bekend met de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) die aantonen dat dit in nog grotere mate geldt voor vrouwen met een chronische ziekte of beperking, oudere vrouwen en vrouwen met een migratieachtergrond, die over het algemeen minder makkelijk toegang hebben tot de arbeidsmarkt?2
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten op welke wijze deze cijfers en trends worden meegewogen in de aankomende tussenevaluatie van de Wet herziening partneralimentatie?
De tussenevaluatie van de Wet herziening partneralimentatie3, vijf jaar na de inwerkingtreding van de wet op 1 januari 2020, is toegezegd naar aanleiding van de door de Eerste Kamer uitgesproken zorg dat de in het wetsvoorstel opgenomen evaluatie van de wet binnen acht jaar na inwerkingtreding te laat zou kunnen zijn om eventuele problemen tijdig te kunnen signaleren.4 In de tussenevaluatie wordt informatie verzameld ten aanzien van de volgende punten:
De tussenevaluatie zet daarnaast in op het ontwikkelen van een evaluatiekader en het (retrospectief) uitvoeren van een nulmeting. Dit dient ter voorbereiding op de eindevaluatie die in 2027 zal plaatsvinden en maakt het mogelijk om in de eindevaluatie zorgvuldig de effecten van de wet te meten.
Ik heb met inachtneming van de hiervoor geldende regels het WODC benaderd in het kader van deze specifieke Kamervraag en kan melden dat de genoemde cijfers in algemene zin worden betrokken bij de tussenevaluatie. De tussenevaluatie bevindt zich momenteel in de afrondende fase. Ik verwacht de tussenevaluatie in het derde kwartaal aan uw Kamer te kunnen toesturen.
Deelt u de opvatting dat de verkorting van de alimentatieduur het risico vergroot dat vrouwen structureel financieel benadeeld worden?
Tijdens de parlementaire behandeling van het initiatiefwetsvoorstel herziening partneralimentatie is door de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming in de Tweede Kamer aangegeven5 dat een lange alimentatieduur op zich niet bevorderlijk is voor de economische zelfstandigheid van alimentatiegerechtigden, meestal vrouwen. Daarbij is vermeld dat het goed is als alimentatiegerechtigden die zich tijdens het huwelijk niet of minder op de arbeidsmarkt hebben gericht, zich bij een scheiding inspannen om binnen een redelijke termijn weer of meer te gaan werken. Bij de verkorting van de duur is door de initiatiefnemers rekening gehouden met twee specifieke groepen alimentatiegerechtigden: alimentatiegerechtigden met de zorg voor jonge kinderen (tot de leeftijd van 12 jaar) en alimentatiegerechtigden met een huwelijk van 15 jaar of langer die minder dan 10 jaar verwijderd zijn van de AOW-leeftijd. Daarnaast is een (overgangs)regeling getroffen voor alimentatiegerechtigden geboren op of vóór 1 januari 1970 die nog meer dan 10 jaar van de AOW-leeftijd verwijderd zijn op het moment van het indienen van het verzoek tot echtscheiding. Zij vormen kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt en voor hen geldt daarom een langere alimentatieduur. Daarnaast kan op grond van de in de wet opgenomen hardheidsclausule verlenging van een geldende termijn worden gevraagd.
Zoals hiervoor in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, wordt in de tussenevaluatie gekeken naar de ontwikkeling van de economische zelfstandigheid van ex-partners en naar de financiële gevolgen van de verkorting van de alimentatieduur voor het Rijk.
Ik wacht de uitkomsten van de tussenevaluatie af voor een mogelijke standpuntbepaling over deze ontwikkelingen.
Heeft u inzicht in hoeveel gescheiden vrouwen na afloop van de alimentatietermijn afhankelijk worden van overheidsvoorzieningen? Zo nee, hoe gaat dat inzicht verkregen worden?
Zoals in het antwoord op vraag 3 en 4 is toegelicht, wordt in de tussenevaluatie onderzocht hoe de economische zelfstandigheid van ex-partners (met name vrouwen) zich ontwikkelt. Ook wordt onderzocht wat de financiële consequenties van de regeling voor het Rijk zijn, bijv. wat betreft de kosten inzake toeslagen, bijstand en de opbrengsten betaalde arbeid. Ik wacht daarom de resultaten van de tussenevaluatie af.
Deelt u de zorg dat door de verkorting van de alimentatieduur het risico ontstaat dat de minder welvarende partner onvoldoende tijd krijgt om deze achterstand in te lopen en een beroep moet doen op sociale voorzieningen zoals de bijstand en dus overheidsmiddelen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de opvatting dat dit een ongewenste ontwikkeling is vanuit het perspectief van publieke uitgaven en lasten?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u toelichten op welke wijze in de tussenevaluatie wordt onderzocht of de verkorte alimentatietermijn leidt tot hogere instroom in de bijstand?
Zie antwoord vraag 5.
Wordt binnen de evaluatie ook onderzocht of partners na het huwelijk de achterstand op de arbeidsmarkt daadwerkelijk hebben kunnen inhalen?
Op grond van de hoofdregel van de Wet herziening partneralimentatie geldt een alimentatieduur die gelijk is aan de helft van de duur van het huwelijk met een maximum van 5 jaar (art. 1:157, eerste lid, BW). Deze periode is beschikbaar om ervoor te zorgen dat men in het eigen levensonderhoud kan voorzien. Daarnaast gelden er voor enkele groepen langere termijnen (art. 1:157, tweede tot en met vierde lid, BW). Aan de rechter kan verder verlenging van de alimentatietermijn worden gevraagd door middel van een beroep op de hardheidsclausule (art. 1:157, zevende lid, BW).
In zowel de tussenevaluatie als eindevaluatie zal aan de orde komen of partners na het beëindigen van de partneralimentatietermijn in het eigen levensonderhoud kunnen voorzien of dat zij een beroep moeten doen op bijvoorbeeld de bijstand. Hierbij wordt niet specifiek gekeken naar het inhalen van een achterstand op de arbeidsmarkt. Compensatie voor het verlies aan verdiencapaciteit is nadrukkelijk niet het doel van de Wet herziening partneralimentatie.6 Het onderzoeken van het inhalen van een achterstand vereist bovendien dat er met betrekking tot de betreffende partner ook een uitgangspositie op de arbeidsmarkt van voor het huwelijk bekend is. Dat is niet altijd het geval en moeilijk te kwantificeren in het kader van een onderzoek. Dit maakt het lastig om deze vraag te onderzoeken.
Heeft u inzicht in de sociaaleconomische gevolgen van het ontbreken van co-ouderschap voor de financiële zelfstandigheid van vrouwen?
Uit het WODC-onderzoek Omgangsregeling tussen ouders na scheiding7 blijkt dat als de ouders na scheiding de zorgtaken (blijven) delen waarbij de zorg voor het kind duidelijk is beperkt tot de dagen waarop het kind bij de betreffende ouder woont, de ouder de overige tijd kan gebruiken voor onder andere werk, wat het carrièreperspectief van deze ouder kan bevorderen.8 Co-ouderschap kan helpen om ouders meer ruimte te bieden om te werken. Als co-ouderschap ontbreekt zou hiervoor minder ruimte kunnen bestaan. Uit het genoemde onderzoek blijkt verder ook dat een co-ouderschapsregeling relatief vaak gekozen wordt door hoogopgeleide tweeverdieners en dus minder door lager opgeleide tweeverdieners.9 Onder meer het welvaartsniveau van ouders speelt daarbij een rol: hoe hoger het gezinsinkomen was voor de scheiding, hoe dichter de ouders na de scheiding bij elkaar in de buurt (kunnen) blijven wonen.10
Deelt u de mening dat bij de evaluatie van de Wet herziening partneralimentatie aandacht moet worden besteed aan de vraag of de werkelijkheid reflecteert met het uitgangspunt dat co-ouderschap de norm is? Hoe vaak worden hiervan afwijkende afspraken gemaakt? Als die gegevens er niet zijn, hoe zullen die worden verkregen?
In de tussenevaluatie wordt co-ouderschap niet onderzocht. Dit is geen onderwerp dat door de Eerste Kamer is verzocht in de tussenevaluatie mee te nemen (zie de reactie op vraag11.
Wel ben ik bereid om het WODC te vragen het onderwerp co-ouderschap, indien mogelijk, te betrekken bij de nog uit te voeren eindevaluatie in 2027.
Ik hecht er hierbij wel aan om de veronderstelling in deze vraag dat co-ouderschap de norm is te nuanceren. Op grond van art. 1:247, vierde lid, BW behoudt een kind over wie de ouders gezamenlijk gezag uitoefenen na een scheiding van de ouders het recht op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders. Uit deze norm vloeit geen verplichting tot co-ouderschap voort. Ouders kunnen in het ouderschapsplan afspraken maken en zelf invulling geven aan gelijkwaardig ouderschap.12 Afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval en de belangen van het kind zal een zorgregeling kunnen worden vastgesteld.13 Ook door de Hoge Raad is geoordeeld dat de gelijkwaardigheid van de ouders niet verplicht tot een gelijke (50%-50%) verdeling van de tijd die het kind bij elke ouder doorbrengt. Het belang van het kind is bij de afweging van belangen een overweging van de eerste orde.14 In het in het antwoord op vraag 10 genoemde WODC-onderzoek Omgangsregeling tussen ouders na scheiding is onderzocht of het wenselijk zou zijn om als wettelijk uitgangspunt in te voeren dat de zorgrechten en -plichten na scheiding in beginsel gelijk worden verdeeld over beide ouders. In de beleidsreactie van 17 december 202015 heeft de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming aangegeven dat het literatuuronderzoek geen aanleiding geeft te veronderstellen dat een dergelijk wettelijk uitgangspunt de belangen van kinderen en ouders dient. Volgens de onderzoekers is het waarschijnlijk dat ouders een wettelijk uitgangspunt als het hoogst haalbare gaan beschouwen waaraan zij rechten kunnen ontlenen. In dat geval kan worden voorbijgegaan aan wat het beste is voor het kind. Per situatie moet worden vastgesteld wat de gelijkwaardige verzorging en opvoeding precies inhoudt.
Van de ouders die in 2010 uit elkaar gingen koos, blijkens cijfers van het CBS, meer dan een kwart (27 procent) vlak na de scheiding voor co-ouderschap. Bij het merendeel van deze stellen (80 procent) was deze regeling ook twee jaar later nog de dagelijkse praktijk.16 Uit onderzoek van het CBS uit 2020 blijkt dat van de ouderparen die in 2014 uit elkaar gingen twee derde vlak na de scheiding minder dan 5 kilometer uit elkaar woonden, waarvan 44 procent zelfs minder dan 2 kilometer. Het merendeel bleef in de jaren na de scheiding zodanig bij elkaar in de buurt wonen dat beide ouders actief betrokken zouden kunnen blijven bij de zorg voor de kinderen.17 Uit onderzoek van de vereniging van Familie- en erfrecht Advocaten Scheidingsmediatoren (vFAS)18 uit 2020 blijkt dat inmiddels één op de drie ex-partners kiezen voor co-ouderschap. In 39% van de gevallen draagt één ouder de voornaamste zorg over de kinderen, en is er met de andere ouder een beperkte omgangsregeling.
Weet u op welke wijze bij de evaluatie aandacht zal worden besteed aan de effectiviteit van de in wet opgenomen afwijkende afspraken in het tegengaan van onrechtvaardige uitkomsten? Zo nee, hoe zal dat inzicht verkregen worden?
Partners kunnen afspraken maken over de duur van de partneralimentatie om ongerechtvaardigde uitkomsten tegen te gaan. Zij kunnen een kortere of langere termijn afspreken dan de termijn die uit de wettelijke bepalingen zou volgen. Deze afspraken vormen geen onderwerp van onderzoek van de tussenevaluatie (zie voor de onderzoeksvragen van de tussenevaluatie het antwoord op vraag19.
Ik ben bereid het WODC te vragen om te bezien of het maken van afwijkende afspraken tussen partijen als een mogelijk neveneffect van de wet kan worden onderzocht in de eindevaluatie.
Heeft u inzicht in de sociaaleconomische gevolgen voor ongehuwde partners met kinderen, ongehuwde samenwonenden waarvan één partner mantelzorg verleent en andere vormen van ongelijke verdeelde zorgtaken na relatiebeëindiging?
Voor ongehuwd samenwonenden bestaat geen wettelijke onderhoudsplicht en gelden de bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht niet. Partners die niet kiezen voor een huwelijk of geregistreerd partnerschap hebben in de eerste plaats een eigen verantwoordelijkheid om met betrekking tot hun relatie afspraken te maken en financiële zaken te regelen, al dan niet in de vorm van een samenlevingsovereenkomst. Een onderhoudsverplichting kan onderdeel uitmaken van die afspraken.
In het uit 2011 stammende rapport «Koude uitsluiting – Materiële problemen en onbillijkheden na scheiding van in koude uitsluiting gehuwde echtgenoten en na scheiding van ongehuwd samenlevende partners, alsmede instrumenten voor de overheid om ze tegen te gaan»20 is onder andere onderzocht wat de aard en omvang is van de problematiek van scheiding van ongehuwd samenlevende partners. Omdat onderzoek naar problemen en achterstanden onder scheidende partners in het algemeen laat zien dat de meeste materiële problemen voorkomen onder scheidende vrouwen met kinderen, is in het rapport over koude uitsluiting gekeken naar eenoudergezinnen met kinderen.
Uit het rapport over koude uitsluiting blijkt dat ook ongehuwd samenlevende vrouwen met kinderen tijdens hun relatie een blijvende inkomens- en carrière-achterstand oplopen, maar dat zij financieel minder afhankelijk lijken te zijn van hun partners te zijn dan gehuwde vrouwen. Dat hangt volgens de onderzoekers wellicht samen met hun hogere opleidingsniveau. Na een scheiding daalt de koopkracht van samenlevende vrouwen met kinderen aanzienlijk minder (14%) dan die van gehuwde vrouwen (21%).21
Op welke wijze wordt deze groeiende groep ongehuwden betrokken bij de tussenevaluatie van de wet?
De Wet herziening partneralimentatie geldt voor gehuwde en geregistreerde partners en niet voor de groep niet-gehuwde en niet-geregistreerde partners die uit elkaar gaan. Er is dan ook geen reden om deze groep bij de (tussen)evaluatie te betrekken. Zie voor de onderzoeksvragen van de tussenevaluatie de reactie op vraag 3.
Bent u bereid om, als de tussenevaluatie daar aanleiding toe geeft, de hardheidsclausule te herzien en te overwegen om een ruimer toetsingskader te hanteren zodat meer groepen daaronder zouden kunnen vallen, hetgeen ook een wens is van bureau Clara Wichmann?3 Zo nee, waarom niet?
Ik wacht de uitkomsten van de tussenevaluatie af. Ik wil hier niet op vooruitlopen.